Gebruiksaanwijzing
23
Uitmonding van het eindstuk in een vlakke gevel
In het grijs getinte deel mogen geen ramen of deuren uitmonden.
Is de verticale afstand tussen het eindstuk en de bovenkant van het raam
groter dan 0,25 m dan moet de horizontale afstand tussen het raam en
de uitmonding groter dan of gelijk zijn aan 1 m.
Is de verticale afstand tussen het eindstuk en de bovenkant van het raam
kleiner of gelijk aan 0,25 m, dan moet de horizontale afstand tussen het
raam en de uitmonding groter dan of gelijk zijn aan 0,75 m.
Uitmonding van het eindstuk in een gevel met uitsprong of
uitmonding van het eindstuk onder een dakrand
In het grijs getinte deel mogen geen ramen of deuren
uitmonden.
Is z > 0,5 m of y < 0,4 m dan mag het eindstuk niet uit-
monden op deze plaats.
Is z
≤ 0,
1 m of y > 5 m dan gelden dezelfde richtlijnen als
voor een uitmonding in een vlakke gevel:
Voor alle andere waarden van z en y gelden de richtlijnen
op de figuur:
Is de verticale afstand tussen het eindstuk en de bovenkant
van het raam groter dan 0,25 m dan moet de horizontale
afstand tussen het raam en de uitmonding groter dan of
gelijk zijn dan 1 m.
Is de verticale afstand tussen het eindstuk en de
bovenkant van het raam kleiner of gelijk aan 0,25 m,
dan moet de horizontale afstand tussen het raam en de
uitmonding groter dan of gelijk zijn aan 0,75 m.
Uitmonding van het eindstuk in een gevel nabij een
hoek- aangrenzend gevelvlak zonder wandopeningen
In het grijs getinte deel mogen geen ramen of deuren uitmonden.
De afstanden tussen een eindstuk in een gevel nabij een hoek met een
aan-grenzend gevelvlak waarin zich geen wandopeningen bevinden en
vensters of deuren die kunnen geopend worden, worden als volgt
bepaald:
Als het aangrenzend gevelvlak kleiner is dan 0,5 m (waarde w) of de
horizontale lengte tussen de uitmonding en het gevelvlak is groter
dan 5 m (waarde e) dan gelden de richtlijnen van een uitmonding in
een vlakke gevel.
Is de lengte van het aangrenzend gevelvlak groter of gelijk aan 0,5 m
en tevens kleiner of gelijk aan 1m (waarde w) dan moet de
horizontale lengte tussen de uitmonding en een raam (ventilatie-
openingen) groter of gelijk aan 0,5 m (waarde a) en tevens moet de
horizontale lengte tussen de uitmonding en het aangrenzend
gevelvlak groter of gelijk zijn dan 0,5 m (waarde e).
Is de lengte van het aangrenzend gevelvlak groter dan 1 m (waarde w), dan is de horizontale lengte tussen de
uitmonding en een raam (ventilatie-openingen) groter of gelijk aan 0,75 m (waarde a) en tevens moet de
horizontale lengte tussen de uitmonding en het aangrenzend gevelvlak groter of gelijk aan 1 m (waarde e).