2. Klik op PGP-sleutels.
3. Markeer een PGP®-sleutel.
4. Druk op de menutoets.
5. Klik op Intrekken.
6. Klik op Ja.
7. Wijzig het veld Reden.
8. Klik op OK.
Redenen voor het intrekken van PGP-sleutels
Onbekend:
de reden voor intrekking komt niet overeen met de vooraf gedefinieerde redenen.
Vervangen:
Een nieuwe PGP®-sleutel vervangt een bestaande PGP-sleutel.
Inbreuk op sleutel:
een onbevoegd persoon is mogelijk achter de waarde van de persoonlijke sleutel gekomen.
Sleutel verlopen:
De PGP-sleutel wordt niet langer gebruikt.
Ongeldige gebruikers-id:
De gebruikersinformatie voor de PGP-sleutel is ongeldig.
Opties voor PGP-sleutel
De weergavenaam voor een PGP-sleutel wijzigen
1. Klik in de toestelopties op Beveiligingsopties.
2. Klik op PGP-sleutels.
3. Markeer een PGP®-sleutel.
4. Druk op de menutoets.
5. Klik op Label wijzigen.
6. Typ een weergavenaam voor de PGP-sleutel.
7. Klik op OK.
De melding over de weergavenaam uitschakelen die wordt weergegeven wanneer u een PGP-
sleutel aan de sleutelopslag toevoegt
1. Klik in de toestelopties op Beveiligingsopties.
2. Klik op PGP-sleutels.
3. Druk op de menutoets.
Gebruikershandleiding
Beveiliging
245