17
ECO 40 / 52 / 55
Belangrijk:
• de kanalen dienen zelfdragend bevestigd te zijn, ofwel mogen nooit op het
toestel rusten.
• ook alle eventuele onderlinge niet geisoleerde pijp-verbindingen dienen
volledig geïsoleerd te worden.
• bij alle vloer- of plafonddoorvoeren dienen brandbare delen volledig buiten
de omkokering respectievelijk de isolatiezone te blijven (denk ook aan
dakbeschot!).
• De uitmonding van de schoorsteen dient minstens 5 meter boven de
bovenzijde van de deuropening van uw toestel uit te steken.
• De schoorsteen dient minimaal 40 cm boven de nok van een schuin dak uit
te steken en minimaal 1 meter boven een plat dak. Kortom, in een drukloze
zône uitmonden. Neem contact op met de plaatselijke schoorsteenveger voor
de exacte bepaling van de schoorsteenuitmonding.
Maak tussen kachel en schoorsteen gebruik van dikwandige rookkanalen
(Staal, ≥2 mm). Zie Hoofdstuk 2.2.
Gebruik als eerste pijp op het toestel een pijp met een diameter van Ø150 mm
aan beide uiteinden. Eventueel condensvocht uit de schoorsteen zal dan niet
over de buitenzijde van de pijp lopen. Sluit de pijpen op het bestaande kanaal
aan m.b.v. een schuifbus in het plafond (nisbus). Controleer alle verbindingen
op gasdichtheid.
Mocht uw rookkanaal te hard trekken, (bijvoorbeeld bij lange rechte kanalen in
hoge huizen) dan kan bijvoorbeeld een begrenzingsklep in de pijp bij het toestel
geplaatst worden. Laat u hierover altijd informeren door een deskundige.
Maak geen horizontale verbindingen. Hierin zal zich aanslag en roet verzamelen
(behoudens een korte horizontale aansluiting direct achter de kachel).
Bochten zijn in principe niet toegestaan. De maximale afbuiging van de
doorgaande lijn is 45°.
De schoorsteenberekening, zoals in Duitsland, volgt uit DIN 4705 T1 en T2 met
voor de kachel gemeten “Wertetripel”.