24
6.4 Vullen van het systeem
Let op! Bij het vullen moet de verwarmings-
ketel spanningsloos zijn.
De verwarmingsinstallatie moet helemaal gespoeld worden
voordat deze gevuld wordt.
Voor het vullen van de installatie mag alleen schoon
leidingwater gebruikt worden dat voldoet aan de daarvoor
geldende eisen.
Bescherming tegen corrosie door waterbehandeling
Het verwarmingswater waaraan sterk alkaliserende stoffen
zijn toegevoegd, kan corrosie veroorzaken van aluminium
en aluminiumlegeringen. De pH-waarde van het verwar-
mingswater mag niet hoger zijn dan 9.
Opmerking! Het is niet toegestaan om zonder
schriftelijke goedkeuring van AWB, vorst-
verlagende of andere (chemische) middelen
toe te voegen aan het cv-water.
6.4.1 CV-installatie vullen
- Schroef het dopje van de automatische ontluchter in het
toestel 1 à 2 slagen los. Zorg ervoor dat de opening van
het kapje niet naar elektronische elementen is gericht;
- vul de installatie tot de druk tussen de 1,5 en 2 bar
bedraagt. De vuldruk van de installatie moet 0,5 bar
hoger zijn dan de druk aan de ingang van het
expansievat;
- vul de installatie via de vul- en aftapvoorziening van de
ketel;
- ontlucht de gehele installatie (radiatoren);
- controleer de druk op de manometer. Als de druk in de
installatie gedaald is, herhaal dan het vullen en
ontluchten van de installatie;
- controleer de dichtheid van alle koppelingen en van de
hele installatie.
6.4.2 Sifon vullen
Gevaar! Wanneer het toestel gebruikt wordt
met een lege sifon in de condensafvoerleiding,
dan kunnen de rookgassen vergiftigingen
veroorzaken.
Vul de sifon dus altijd conform de volgende
beschrijving alvorens de ketel in bedrijf te
stellen.
- Verwijder de mantel van de ketel;
- trek de slang van de stop (1);
- draai de stop (1) van de rookgasaansluiting los en vul de
sifon langs deze opening met leidingwater.
Maak eventueel gebruik van een vulslang;
- sluit de aansluiting van de rookgasafvoerleiding af met
de stop (1);
- sluit de slang weer terug aan.
Figuur 6.4.2 Sifon vullen
6.5 Gas-afstelling controleren
De fabriekinstellingen van het toestel zijn opgegeven in
hoofdstuk 11 “Technische specificaties".
Let op! Alvorens het toestel in bedrijf te
stellen, moet u de informatie met betrekking
tot de regeling van de gascategorie (zoals die
te vinden is op het typeplaatje) vergelijken
met de kenmerken van het plaatselijke gas.
Het toestel is enkel geschikt voor G25 gas en
is niet geschikt voor vloeibaar gas.
Het gasdebiet behoeft niet gecontroleerd
worden. Deze regeling gebeurt op basis van
het CO
2
-gehalte in de rookgassen.
6.5.1 Gas-voordruk controleren
Om de aansluitdruk te controleren, gaat u als volgt te
werk:
- verwijder het deksel van de bekleding van het toestel;
- draai de afdichtingsschroef (1) los op het
gasmechanisme naar keuze;
- sluit een manometer (2) aan;
- zet het toestel in werking;
- regel het toestel in de testmode af tot op maximaal
vermogen: bedrijfstoestand “ALL = HHH” (zie punt 6.5.2);
- meet de aansluitdruk (relatieve druk). De gemeten druk
moet 25 ± 5 mbar zijn.
Let op! Als de aansluitdruk (gas-voordruk) niet
tussen 20 en 30 mbar ligt, voer dan geen
enkele regeling uit en zet het toestel niet in
werking!
Ga in dit geval als volgt te werk:
- zet het toestel uit;
- verwijder de manometer en draai de afdichtings-
schroef (1) weer dicht;
- controleer of de afdichtingsschroef hermetisch afsluit.
Informeer de gasleverancier als u het probleem niet kunt
oplossen en als u het toestel niet terug in werking kunt
stellen.