20
5.9 Condenswater-afvoer
De pH-waarde van het condenswater dat geproduceerd
wordt per 1 kg/m
3
aardgas ligt tussen 3,5 en 4,5.
Het condenswater bevat geen ontoelaatbare ionen van
zware metalen.
De verwarmingsketel is uitgerust met een condensopvang-
bak en een condenswater-afvoer. Ofwel stroomt het
condenswater dat afkomstig is van de verbranding recht-
streeks in de riolering, ofwel wordt dit eerst geneutraliseerd
om daarna naar de riolering afgevoerd te worden.
Let op! Vul de condenswater-sifon alvorens de
verwarmingsketel in werking te stellen.
Gevaar! Uit een toestel dat werkt met lege
sifon kunnen giftige verbrandingsproducten
ontsnappen.
Aansluiting van de condensafvoerleiding
De condensafvoerleiding moet onder afschot aangebracht
worden met een minimum doorsnede van Ø 40 mm. Het
lozingspunt moet zichtbaar blijven.
5.10 Elektrische aansluitingen
Gevaar! Levensgevaar door elektrocutie ter
plaatse van onderdelen onder spanning!
Onderbreek de elektrische voeding voordat
werkzaamheden aan het toestel uitgevoerd
worden en blokkeer deze om elke
herinschakeling te verhinderen.
Opmerking! Enkel een erkende installateur die
instaat voor het naleven van de normen en
geldende richtlijnen is gemachtigd om de
elektrische installatie te doen.
De voedingskabels (netspanning en laagspanning, kabels
van sensoren enz.) moeten afzonderlijk gelegd worden.
Gevaar! De automatische ontsteking, de
gasmechanismen en de ventilatoren werken
op een spanning van 230 V/50 Hz.
Voer de bedrading als volgt uit:
5.10.1 Netvoeding aansluiten
let op! Het toestel is fase-gevoelig
De nominale netspanning moet 230 V~ bedragen;
netspanningen van meer dan 253 V en minder dan 190 V
kunnen storingen veroorzaken.
- Verbind de voedingskabel met de netspanning via een
3-polige scheidingsschakelaar;
- sluit de voedingskabel aan op de aansluitstrook vooraan,
onder de ketel.
Gevaar! Sluit de fasedraad juist aan. Anders
zal de ketel niet goed werken!
Zet eerst de ketel onder spanning en bedien
pas daarna de aan/uit-schakelaar!
Sluit de netvoeding aan via de daartoe voorziene aansluit-
klemmen L, N en
ਠ (klemmen 3/2/1).
5.10.2 Externe regeling aansluiten
Het toestel kan worden aangesloten met een:
- aan/uit-regeling;
- modulerende regeling 0-10 V.
Beide regelingen kunnen al dan niet weersafhankelijk zijn.
De bedrading (regelspanning) afkomstig van een externe
0 –10 V regelaar worden op de klemmen 15 en 16 van de
aansluitstrook aangesloten. De brug tussen de aansluit-
klemmen 13 en 14 moet dan blijven zitten.
Maakt men gebruik van een aan/uit-regelaar verwijder
dan de doorverbinding op 13 en 14 en sluit de regelaar op
klem 13 en 14 aan.
Bij gebruik van een OpenTherm regeling wordt deze
aangesloten op de klemmen 19 en 20, ook dan dient de
doorverbinding op 13 en 14 verwijderd te worden.
5.10.3 Interne regeling
Met de parameter 8 kunt u de volgende werking instellen:
- externe 2-puntsregelaar (aan/uit)
instelling 00 (default)
- 0...10 V ingestelde temperatuur aanvoer leiding
instelling 02
- 0...10 V vermogenindicatie
instelling 03
Opmerking! Indien geen regelaar wordt
aangesloten en klem 13-14 blijft
doorverbonden dan functioneert het toestel
op de (ingestelde) maximumtemperatuur.