5
BEDIENING
NL
Algemeen
• Zet het apparaat aan met de
-toets [1]. De laatst ingestelde werking wordt
actief.
• Met de aan/uit-toets
wordt het apparaat uitgezet, de op dat moment
ingestelde werking wordt in het geheugen opgeslagen.
• De gewenste temperatuur wordt met de omhoog [4] en/of omlaag [5] toets,
binnen de grenzen van de thermostaat 18 °C – 25 °C.
• Stel met de ventilatortoets de ventilatorsnelheid in, laag: , matig:
, hoog: of automatisch (het symbool op de display knippert). In
automatische stand wordt de ventilatorsnelheid bepaald door het verschil tussen
ingestelde temperatuur en de kamertemperatuur.
Tijd instellen
Na eerste installatie en aan het begin van een nieuwe gebruiksperiode moet de tijd
worden ingesteld. Met (nieuwe) batterijen in de afstandsbediening:
Druk op de klok -toets [8] om de tijd in te stellen. Gebruik de omhoog toets
voor de uren en de omlaag toets voor de minuten.
Koelen
1. Druk op de modus toets totdat het koelsymbool verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Stel met de ventilatortoets de ventilatorsnelheid in.
Verwarmen
1. Druk op de modus toets totdat het verwarmensymbool verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Stel met de ventilatortoets de ventilatorsnelheid in.
Ontvochtigen (9KE max. 17 L/24h, 12KE max. 24 L/24h)
1. Druk op de modus toets totdat het ontvochtigensymbool verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. De ventilatortoets werkt niet in ontvochtigen-modus. De ventilatorsnelheid is in
deze modus altijd laag.
Ventilator modus
1. Druk op de modus toets
totdat het ventilatorsymbool verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Stel met de ventilatortoets de ventilatorsnelheid in.