39
Opstartcyclus
1. De stekker wordt in het stopcontact gestoken.
2. De ventilator (16) draait ca. 2 minuten op het maxi-
mum toerental (aanduiding FHI).
3. Tegelijkertijd draaien de beide pompen (32 en 130)
(in perioden aan- en uitschakelend)
Afhankelijk van de omstandigheden, eindigt het opstarten
in de volgende situaties:
o : standby (ruststand);
t : werking voor tapwaterverwarming;
c : werking voor cv;
A /F : storing.
Ontsteking
Ontstekingsprocedure:
1. Warmtevraag aanwezig:
t : tapwaterverwarming;
c : centrale verwarming.
2. t : bij tapwatervraag gaat de tapwaterpomp (130)
draaien;
c : bij cv-vraag gaat de toestel cv-pomp (32) draaien.
3. De ventilator (16) wordt aangestuurd.
4. De gloeiontsteker (188) gaat gloeien.
5. Het gasblok (44) opent de gastoevoer.
6. Na de ventilator wordt het gas in de luchtstroom
gespoten, waarna het wordt verdeeld en gemengd.
7. Bij de brander wordt het mengsel door de gloei-
ontsteker (188) ontstoken, waarna de warmte via de
cv-wisselaar (161) aan het langsstromende cv-water
wordt overgedragen.
8. De gloeiontsteker schakelt uit als er een vlamsignaal
is. Dit signaal wordt met de ionisatie-elektrode (82)
gemeten. Als het toestel na het openen van de
gasklep niet ontsteekt, geeft het toestel een vlamstoring
(A1) aan. Als het vlamsignaal wordt gemeten, ver-
schijnt er een punt op het display.
9. Na een goed verlopen start draait de ventilator de
eerste 5 seconden nog op de startbelasting.
10.Na ca. 15 seconden volgt vrijgave van de regeling.
Herstart
Als het vlamsignaal na de ontsteekfase toch weer weg-
valt, doet het toestel nog maximaal twee keer een
ontsteekpoging. Dit geldt ook tijdens normaal bedrijf. Als
herstarten niet lukt, geeft het toestel een A4-storing.
Werking van de brandermodulatie
Vanuit de hoofdprint wordt het toerental van de ventilator
(16) geregeld. Door de pneumatische koppeling via de
siliconen slang (198) wordt het gasblok (44) voorzien van
een pneumatisch signaal en wordt de gasregelklep open
gestuurd. Hoe hoger het toerental van de ventilator, hoe
hoger de druk in de slang en andersom. Deze druk wordt
in het gasblok als signaal gebruikt om meer of minder
gas te geven. Door deze directe koppeling blijft de druk-
verhouding van gas- en lucht 1:1. Bij een aangesloten
AAN/UIT-kamerthermostaat bepaalt de toestelregeling zelf
op welk vermogen het toestel warmte aflevert. Bij een
aangesloten OpenTherm-kamerthermostaat wordt de cv-
aanvoertemperatuur bepaald.
Einde warmtevraag
1. Gasblok (44) stopt de gastoevoer.
2. De ventilator (16) draait 20 seconden na.
3. Na cv-verwarming draait de cv-pomp 7 minuten na
(afhankelijk van de instelling). Na tapwaterverwarming
draait de tapwaterpomp 30 seconden na.
Wachttijden
Na tapwatervraag schakelt het toestel pas na een wacht-
tijd van 2 minuten (instelbare parameter) over op even-
tueel cv-bedrijf. Het display geeft een p aan.
Wachttijd voor cv / anti-pendelcyclus (34)
Als de cv-aanvoertemperatuur 5
o
C boven het setpoint
komt, schakelt de brander uit.
Pas als de temperatuur 10
o
C is gezakt, kan het toestel
na 4 minuten (instelbare parameter) weer opstarten.
Op het display is nu een q te zien.
Directe beveiligingen
Ionisatie-elektrode (82)
Gedurende het ontsteken en branden controleert de
branderautomaat (83) of de vlam aanwezig blijft. De punt
op het functiedisplay geeft aan of dit signaal aanwezig is.
Als het signaal er niet is of wegvalt, geeft het toestel een
A1of A4-storing aan. Deze storing is met de RESET-toets
op te heffen.
Delta-T beveiliging warmtewisselaar (34 en 186)
Om de warmtewisselaar (161) te beveiligen tegen een te
groot temperatuurverschil, wordt het temperatuurverschil
tussen de cv-aanvoer- en cv-retoursensor gemeten.
Bij overschrijding van dit temperatuurverschil wordt het
vermogen teruggemoduleerd (evt. naar laagstand).
(instelling: 22
o
C).
Maximaalthermostaat (49)
Als deze thermostaat een cv-aanvoertemperatuur van
meer dan 100
o
C meet, geeft het toestel een A2-storing.
Laagwaterdrukbeveiliging (114)
Als de waterdruk onder ± 0,5 bar komt, schakelt het
toestel uit en geeft het toestel een F5-storing aan.
Als de druk weer voldoende is, wordt deze storing
automatisch opgeheven.
Overstortventiel cv-zijdig (14)
Dit overstortventiel treedt bij een cv-druk die hoger is dan
ca. 3 bar in werking.
Vorstbeveiliging (34)
Het toestel wordt d.m.v. een vorstbeveiligingsfunctie via
de cv-aanvoersensor (34) beveiligd tegen bevriezing. Als
de temperatuur bij deze sensor onder de 4
o
C komt, gaat
de cv-pomp aan en het toestel gaat op laagstand
branden en schakelt weer uit na een temperatuur-
verhoging tot 15
o
C.
Voorkomen van het vastzitten van de cv-pomp (32)
Om te voorkomen dat de cv-pomp (32) in de zomer-
periode vast gaat zitten, wordt deze, indien er geen
cv-vraag is geweest, iedere 24 uur enkele seconden
aangestuurd.
Temperatuursensor rookgassen (191)
Als de rookgastemperatuur de maximale waarde
overschreidt (95
o
C), geeft het toestel een F7-storing. Bij
daling van temperatuur onder de 90°C heft de storing
zich op. Als deze situatie zich echter 3 maal binnen 24
uur voordoet, geeft het toestel een A3-storing aan. Deze
storing is met de RESET-toets op te heffen.