19
13. INREGELEN
Fabrieksinstellingen:
stand hoog 90 %
stand midden 50 %
stand laag 30 %
1. Sluit de ramen en de buitendeuren.
2. Sluit de binnendeuren en controleer de aanwe-
zigheid van bouwkundige overstroomvoorzienin-
gen (minstens 12 cm
2
per l/s).
3. Zorg er voor dat de bypass gesloten is.
4. Controleer of beide ventilatoren in de drie toe-
rentallen functioneren.
5. Schakel de MFT-M in het hoge toerental. Zorg
dat de eventuele bypass gesloten is.
6. Plaats alle ventielen en stel de ventielen in zoals
in de referentiewoning
Of
7. Indien geen gegevens bekent zijn plaats de ven-
tielen en zet de ventielen zover mogelijk open.
Meet de luchthoeveelheden, eerst toevoerlucht,
daarna afvoerlucht. Wijken de gemeten lucht-
hoeveelheden meer dan plus of min 10% af van
de nominale luchthoeveelheden en is het
merendeel van de afwijkingen plus zorg er dan
voor dat alle afwijkingen plus zijn.
8. Is het merendeel van de afwijkingen min zorg er
dan voor dat alle afwijkingen min zijn. Zorg er
ook voor dat een toevoerventiel en een afvoer-
ventiel geheel open blijft.
9. Hierna kan de ventilatorinstelling op de display
worden gewijzigd. In verband met het energie-
verbruik moet een zo laag mogelijke instelling
gekozen te worden. Zorg ervoor dat de verhou-
ding tussen hoog, midden en laag gelijk blijven.
Maak hiervoor gebruik van bovenstaande gra-
fiek. Om de ventilatorinstelling te kunnen wijzi-
gen gebruik menu P3, zie §12.1 menustructuur.
10.Indien de nu ingestelde luchthoeveelheden nog
teveel afwijken kan er op de ventielen nagere-
geld worden.
11.Controleer, nadat alle ventielstanden zijn vastge-
steld nogmaals de gehele installatie.
12.Noteer de gemeten waarden op de bijgevoegde
instelstaat.
13.Schakel de MFT-M in het normale toerental
(stand 2).