33
OpstartcyclusOpstartcyclus
OpstartcyclusOpstartcyclus
Opstartcyclus
1. De stekker wordt in het stopcontact gestoken.
2. De ventilator (16) draait ca. 45 sec. op het
maximum toerental. (aanduiding FHI);
3. Tegelijkertijd draaien de beide pompen (32 en 130)
(30 sec. aan, 15 sec. uit (vanaf software versie 2.7)
Afhankelijk van de omstandigheden, eindigt het opstarten
in de volgende situatie:
00
00
0 standby (ruststand);
tt
tt
t werking voor tapwater (ook opwarmen voorraadvat)
cc
cc
c werking voor de cv-installatie;
A /E /LA /E /L
A /E /LA /E /L
A /E /L storing
OntstekingOntsteking
OntstekingOntsteking
Ontsteking
Ontstekingsprocedure:
1. Warmtevraag aanwezig:
tt
tt
t : tapwaterverwarming;
cc
cc
c : centrale verwarming.
2. • bij tapwatervraag gaat de tapwaterpomp (130)
draaien;
• bij cv-vraag gaat de cv-pomp draaien (32).
3. De ventilator (16) wordt bekrachtigd.
4. De gloeiontsteker (188) gaat gloeien.
(ca. 2 sec. na ventilator-bekrachtiging)
5. Het gasblok (44) opent de gastoevoer.
(ca. 4 sec. na ventilator-bekrachtiging)
6. Na de ventilator wordt het gas in de luchtstroom
gespoten, waarna het onderweg naar de brander
wordt verdeeld en gemengd.
7. Bij de brander wordt het mengsel door de
gloeiontsteker (188) tot ontsteking gebracht, waarna
de warme verbrandingsgassen via de wisselaar (161)
hun warmte aan het langsstromende water
overdragen.
8. De gloeiontsteker schakelt uit als er ionisatiesignaal
is. Dit signaal wordt met de ionisatie-elektrode (82)
gemeten. De brander moet in maximaal 10 seconden
na het openen van de gasklep ontsteken. Indien dit
niet gebeurt, gaat het toestel op vlamstoring (A01)
Als het ionisatie-signaal wordt gemeten, zal er een
punt op het display verschijnen.
9. De ventilator blijft gedurende de eerste 20 seconden
op ca. 60% van zijn vermogen draaien (vanaf software
versie 2.7)
10.Hierna volgt vrijgave van de regeling.
HerstartHerstart
HerstartHerstart
Herstart
Als na de ontsteekfase het ionisatiesignaal weer wegvalt,
doet de brander nog een ontsteekpoging (max drie keer,
binnen 2 minuten). Als het toestel nu niet is ontstoken, valt
het in A04-storing.
Werking van de modulatieWerking van de modulatie
Werking van de modulatieWerking van de modulatie
Werking van de modulatie
Vanuit de hoofdprint wordt het toerental van de ventilator
(16) geregeld. Door de pneumatische koppeling via het
siliconen slangetje (198) wordt het gasblok (44) voorzien
van een pneumatisch signaal en wordt de gasregelklep
open gestuurd. Hoe groter het toerental van de ventilator,
hoe hoger de druk in het slangetje en andersom. Deze
druk wordt in het gasblok als signaal gebruikt om meer of
minder gas te geven. Door deze directe koppeling blijft de
gas/luchtverhouding 1:1. Bij een aangesloten AAN/UIT-
thermostaat bepaald de toestelregeling zelf op welk
vermogen het toestel warmte aflevert. Bij een aangesloten
OpenTherm-regelaar bepaalt deze regelaar op welk
vermogen het toestel werkt.
Einde warmtevraagEinde warmtevraag
Einde warmtevraagEinde warmtevraag
Einde warmtevraag
1. Gasblok (44) stopt de gastoevoer;
2. De ventilator (16) draait 30 seonden na;
3. Na cv-verwarming draait de cv-pomp 7 minuten na
(afhankelijk van de instelling); Na tapwaterverwarming
draait de tapwaterpomp 2 minuten na.
Directe beveiligingenDirecte beveiligingen
Directe beveiligingenDirecte beveiligingen
Directe beveiligingen
Ionisatie-elektrode (82)
Gedurende het ontsteken en branden zal de ionisatie-
elektrode (82) controleren of de vlam aanwezig blijft. De
punt op het functiedisplay geeft aan of dit signaal aanwe-
zig is. Als het signaal er niet is of wegvalt, zal het toestel in
A01-storing gaan. Deze storing is middels de RESET-
toets op te heffen.
Delta-T beveiliging warmtewisselaar (34 en 186)
Om de warmtewisselaar (161) te beveiligen tegen een te
groot temperatuurverschil, wordt het temperatuurverschil
tussen de cv-aanvoer- en cv-retoursensor gemeten.
Bij overschrijding van dit temperatuurverschil wordt het
vermogen teruggemoduleerd (evt. naar laagstand)
(instelling: 22
o
C; instelbaar tussen 15 - 35
o
C)
Maximaalthermostaat (49)
Als deze thermostaat een cv-aanvoertemperatuur van
meer dan 100
o
C meet, valt het toestel in een A02-storing.
Laagwaterdrukbeveiliging (114)
Als de waterdruk onder de ca. 0,9 bar komt, zal het toestel
uitschakelen en in een E05-storing gaan staan.
Als de druk weer voldoende is, zal deze storing automa-
tisch opgeheven worden.
Overstortventiel cv-zijdig (14)
Dit overstortventiel zal bij een cv-druk die hoger is dan
3 bar inwerking treden.
Vorstbeveiliging (34)
Het toestel wordt d.m.v. een vorstbeveiligingsfunctie via de
cv-aanvoersensor (34) beveiligd tegen bevriezing. Als de
temperatuur bij deze sensor onder de 4
o
C komt, zal het
toestel op laagstand gaan branden en na een
temperatuursverhoging tot 15
o
C weer uitschakelen.
Voorkomen van het vastzitten van de cv-pomp (32)
Om te voorkomen dat de cv-pomp (32) in de zomerperiode
vast gaat zitten, zal deze iedere 24 uur enkele seconden
bekrachtigd worden.
Anti-pendelcyclus
Als de cv-aanvoertemperatuur 5
o
C boven het setpoint
komt, schakelt de brander uit om na 4 minuten pas weer
in te komen. Tevens zal dit na iedere cv-vraag geschieden.
Back to basic-regelingBack to basic-regeling
Back to basic-regelingBack to basic-regeling
Back to basic-regeling
Om te voorkomen dat bij een defecte sensor het toestel
helemaal geen warmte kan leveren, is hiervoor een aparte
regeling getroffen. Bij een defecte temperatuursensor
(34, 42 of 186) kan het toestel altijd op laagstand branden.
In de tijd voordat het toestel wordt gerepareerd, zal er nu
een minimale warmtelevering mogelijk zijn.
De maximaalthermostaat (49) voorkomt bij een L-storing
het ontstaan van een onveilige situatie.