37
Opstartcyclus
1. De stekker wordt in het stopcontact gestoken.
2. De ventilator (16) draait ca. 45 sec. op het
maximum toerental. (aanduiding FHI);
3. Tegelijkertijd draaien de beide pompen (32 en 130)
(30 sec. aan, 15 sec. uit)
Afhankelijk van de omstandigheden, eindigt het opstarten
in de volgende situatie:
-0- standby (ruststand);
-t- werking voor tapwater (ook opwarmen voorraadvat)
-c- werking voor de cv-installatie;
A /E /L storing.
Ontsteking
Ontstekingsprocedure:
1. Warmtevraag aanwezig:
-t- : tapwaterverwarming of verwarming voorraadvat;
-c- : centrale verwarming.
2. • bij tapwatervraag gaat de tapwaterpomp (130)
draaien;
• bij cv-vraag gaat de cv-pomp draaien (32).
3. De ventilator (16) wordt bekrachtigd.
4. De gloeiontsteker (188) gaat gloeien. (ca. 2 sec. na
ventilator-bekrachtiging)
5. Het gasblok (44) opent de gastoevoer. (ca. 4 sec. na
ventilator-bekrachtiging)
6. Na de ventilator wordt het gas in de luchtstroom
gespoten, waarna wordt verdeeld en gemengd.
7. Bij de brander wordt het mengsel door gloeiontsteker
(188) ontstoken, waarna de verbrandingsgassen via
de wisselaar (161) hun warmte aan het langs-
stromende water overdragen.
8. De gloeiontsteker schakelt uit als er ionisatiesignaal
is. Dit signaal wordt met de ionisatie-elektrode (82)
gemeten. De brander moet in maximaal 10 seconden
na het openen van de gasklep ontsteken. Indien dit
niet gebeurt, gaat het toestel op vlamstoring (A01). Als
het ionisatie-signaal wordt gemeten, zal er een punt op
het display verschijnen.
9. Na een goed verlopen start zal de ventilator de eerste 5
seconden op minimaal 60% van zijn vermogen blijven
draaien.
10.Hierna volgt vrijgave van de regeling.
Herstart
Als het ionisatiesignaal wegvalt, doet de brander nog een
ontsteekpoging. Na de start, maximaal twee keer extra
(binnen 2 minuten). Dit geldt ook tijdens normaal bedrijf.
Als het herstarten niet lukt, valt het in A04-storing.
Werking van de modulatie
Vanuit de hoofdprint wordt het toerental van de ventilator
(16) geregeld. Door de pneumatische koppeling via het
siliconen slangetje (198) wordt het gasblok (44) voorzien
van een pneumatisch signaal en wordt de gasregelklep
open gestuurd. Hoe groter het toerental van de ventilator,
hoe hoger de druk in het slangetje en andersom. Deze
druk wordt in het gasblok als signaal gebruikt om meer of
minder gas te geven. Door deze directe koppeling blijft de
gas/luchtverhouding 1:1. Bij een aangesloten AAN/UIT-
thermostaat bepaald de toestelregeling zelf op welk
vermogen het toestel warmte aflevert. Bij een aangesloten
OpenTherm-regelaar bepaalt deze regelaar op welk
vermogen het toestel werkt.
Einde warmtevraag
1. Gasblok (44) stopt de gastoevoer;
2. De ventilator (16) draait 20 seconden na;
3. Na cv-verwarming draait de cv-pomp 7 minuten na
(afhankelijk van de instelling); Na tapwaterverwarming
draait de tapwaterpomp 2 minuten na. (instelbare
parameter)
Wachttijden
Na tapwatervraag schakelt het toestel pas na een wacht-
tijd van 2 minuten eventueel over op cv-bedrijf. Het display
geeft een -p- aan. (instelbare parameter)
Wachttijd voor cv / anti-pendelcyclus
Als de cv-aanvoertemperatuur 5
o
C boven het setpoint
komt, schakelt de brander uit. Pas als de temperatuur
10
o
C is gezakt, kan het toestel na 4 minuten weer inko-
men (instelbare parameter). Op het display is nu een -q- te
zien.
Directe beveiligingen
Ionisatie-elektrode (82)
Gedurende het ontsteken en branden zal de ionisatie-
elektrode (82) controleren of de vlam aanwezig blijft. De
punt op het functiedisplay geeft aan of dit signaal aanwe-
zig is. Als het signaal er niet is of wegvalt, zal het toestel in
A01-storing gaan. Deze storing is middels de RESET-
toets op te heffen.
Delta-T beveiliging warmtewisselaar (34 en 186)
Om de warmtewisselaar (161) te beveiligen tegen een te
groot temperatuurverschil, wordt het temperatuurverschil
tussen de cv-aanvoer- en cv-retoursensor gemeten.
Bij overschrijding van dit temperatuurverschil wordt het
vermogen teruggemoduleerd (evt. naar laagstand)
(instelling: 22
o
C; instelbaar tussen 15 - 35
o
C)
Maximaalthermostaat (49)
Als deze thermostaat een cv-aanvoertemperatuur van
meer dan 100
o
C meet, valt het toestel in een A02-storing.
Laagwaterdrukbeveiliging (114)
Als de waterdruk onder de ca. 0,9 bar komt, zal het toestel
uitschakelen en in een F5-storing gaan staan.
Als de druk weer voldoende is, zal deze storing automa-
tisch opgeheven worden.
Overstortventiel cv-zijdig (14)
Dit overstortventiel zal bij een cv-druk die hoger is dan
3 bar inwerking treden.
Vorstbeveiliging (34)
Het toestel wordt d.m.v. een vorstbeveiligingsfunctie via de
cv-aanvoersensor (34) beveiligd tegen bevriezing. Als de
temperatuur bij deze sensor onder de 4
o
C komt, zal het
toestel op laagstand gaan branden en na een
temperatuurverhoging tot 15
o
C weer uitschakelen.
Voorkomen van het vastzitten van de cv-pomp (32)
Om te voorkomen dat de cv-pomp (32) in de zomerperiode
vast gaat zitten, zal deze iedere 24 uur enkele seconden
bekrachtigd worden.