13
Gekookt voedsel, koude schotels enz.: kunnen, goed afgedekt, op elk leg-
vlak geplaatst worden.
Fruit en groente: worden schoongemaakt in de groentelade(n) gelegd.
Boter en kaas: worden, om blootstelling aan de lucht te voorkomen, in spe-
ciale koeldozen bewaard of in plastic- of aluminiumfolie verpakt.
Flessen melk: worden, goed gesloten, in het flessenrek geplaatst.
Bewaar niet-luchtdicht verpakte bananen, aardappelen, uien of knoflook
niet in de koelkast.
Bedienings- en kontroleinrichting
H. netcontrole-indicatie (groen)
I. toets ON/OFF apparaat
J. toets voor temperatuurinstelling (voor warmere temperaturen)
K. temperatuurindicatie van de diepvriezer
L. toets voor temperatuurinstelling (voor koudere temperaturen)
M. indicatie voor ingeschakelde FROSTMATIC-functie (geel)
N. Toets FROSTMATIC
O. Alarmcontrolelampje
P. Toets om het alarm uit te schakelen
Toetsen voor temperatuurinstelling
De temperatuur wordt ingesteld via de toetsen „J“ en „L“. De toetsen staan
in verbinding met de temperatuurindicatie.
• Door te drukken op één van de twee toetsen „J“ of „L“ wordt de tempera-
tuurindicatie van de WERKELIJKE temperatuur (temperatuurindicatie
brandt) op de GEWENSTE temperatuur (temperatuurindicatie knippert)
omgeschakeld.
• Met elke verdere druk op één van beide toetsen wordt de GEWENSTE tem-
peratuur 1 °C verder gesteld. De GEWENSTE temperatur dient binnen 24 uur
te worden bereikt.