Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
1
Nieuw in InDesign CC
Naar boven
Naar boven
Modernisering van gebruikersinterface
Verbeteringen aan platform
QR-codes
Verbeteringen aan lettertypemenu
EPUB-verbeteringen
Het deelvenster Adobe Exchange
Overige updates
Gebruikersinterface modernisering
Verbeterd in InDesign CC
InDesign is nu standaard beschikbaar met een donker thema. Dit stemt overeen met recente wijzigingen in andere producten, zoals Photoshop,
Illustrator en Premiere Pro. Het thema verschaft een visueel prettigere ervaring, met name wanneer u werkt met veel kleuren en ontwerpen. Het
maakt het werken in verschillende toepassingen eenvoudiger dan ooit.
Nieuwe levendige kleurthema's voor gebruikersinterface: donker, gemiddeld licht, licht en gemiddeld donker
U kunt de helderheid van de gebruikersinterface eenvoudig veranderen in een kleur van uw keuze met de optie Interface in het dialoogvenster
Voorkeuren. U kunt Plakbord aanpassen aan themakleur inschakelen als u de toon van het plakbordgebied wilt afstemmen op de helderheid van
de interface. Als u de voorkeur geeft aan de kleur van het klassieke plakbord van InDesign (CS6 of eerder), kunt u deze optie uitschakelen.
Zie voor meer informatie de video Rondleiding door de nieuwe interface.
Verbeteringen aan platform
Verbeterd in InDesign CC
Ondersteuning voor HiDPI
2
Naar boven
Naar boven
InDesign bevat nu eigen ondersteuning voor displays met hoge resolutie zodat u volop kunt profiteren van nieuwe technologieën. Deze functie is
momenteel beschikbaar voor Mac OS (bijvoorbeeld voor de MacBook Pro met Retina Display). U kunt nu op deze apparaten werken in een
omgeving die scherper en duidelijker is dan ooit. U kunt teksten en complexe illustraties helderder weergeven, in kleuren en tinten die levendiger
zijn dan ooit.
64-bits ondersteuning voor Mac en Windows
InDesign, InCopy en InDesign Server zijn nu allemaal 64-bits toepassingen zodat er meer dan 3 GB RAM kan worden gebruikt op Mac- en
Windows-computers. Alle functies van InDesign werken in de 64-bits modus. Door de ondersteuning van de 64-bits architectuur is de algemene
verwerking sneller en kan meer RAM-geheugen voor de toepassing beschikbaar worden gemaakt. Op deze manier worden processen sneller
uitgevoerd en kan er eenvoudiger worden gewerkt met meerdere grote bestanden tegelijk.
QR-codes
Nieuwe functies in InDesign CC
In InDesign kunt u nu hoogwaardige, zelfstandige QR-codeafbeeldingen genereren en bewerken. De gegenereerde QR-code is een grafisch object
met een hoge beeldkwaliteit dat zich net zo gedraagt als een oorspronkelijke vectorillustratie in InDesign. U kunt het object eenvoudig schalen en
vullen met kleur. Daarnaast kunt u effecten, transparantie en afdrukkenmerken op het object toepassen, zoals overdrukken, steuninkten en
overvullingen.
De functie QR-code genereren is toegankelijk via Menu > Object en door met de rechtermuisknop op het contextmenu te klikken wanneer er een
leeg kader is geselecteerd.
Nadat de QR-code in een document is geplaatst, wordt deze behandeld als een traditioneel EPS-object, behalve dat knopinfo met gegevens over
de inhoud wordt weergegeven wanneer de muisaanwijzer op het object wordt geplaatst.
Zie voor meer informatie de video QR-codes genereren of het artikel QR-codes genereren.
Verbeteringen aan lettertypemenu
Verbeterd in InDesign CC
Er zijn diverse verbeteringen aangebracht in het menu Lettertype, waaronder de manier waarop lettertypen worden weergegeven en de manier
waarop een gebruiker lettertypen kan zoeken en selecteren. U kunt nu ook favoriete lettertypen instellen, zodat u gemakkelijk kunt toepassen. Ook
kunt u lettertypen toepassen op geselecteerde tekst tijdens het bladeren, zodat u direct kunt zien hoe de lettertypen eruit zullen zien in de layout.
3
Belangrijke verbeteringen
Lettertypen zoeken door een willekeurig deel van de naam te typen
Lettertypen weergeven met hun families in een submenu
Lettertypeselectie met pijltoetsen toepassen op de geselecteerde tekst
Uw favoriete lettertypen beheren
Nieuwe widget voor lettertypemenu
De nieuwe lettertypewidget is toegevoegd aan het deelvenster Teken en aan het regelpaneel. De widget heeft vier elementen.
1. Met een knop schakelen tussen de twee beschikbare zoekmodi
2. Tekstveld voor weergave van de naam van het geselecteerde lettertype of voor invoeren van het zoekwoord
3. Pictogram voor wissen van zoekopdracht; verschijnt alleen als er tekst in het zoekveld is ingevoerd
4. Pijlknop met vervolgkeuzelijst voor lettertypen - alle lettertypen of zoekresultaten
Als u op de vervolgkeuzepijl klikt zonder een zoektekst in te voeren, wordt er een pop-uplijst met alle geïnstalleerde lettertypen weergegeven.
Eenvoudig lettertypen zoeken
U kunt nu gemakkelijk zoeken naar de gewenste lettertypen. Er zijn twee zoekmodi beschikbaar:
Volledige lettertypenaam zoeken: in deze modus wordt gezocht naar een overeenkomst op een willekeurige plaats in de lettertypenaam.
Terwijl u tekst typt, worden de desbetreffende lettertypenamen getoond in een pop-up.
Alleen eerste woord zoeken: in deze modus wordt de eerste lettertypenaam die begint met de ingevoerde tekst voorgesteld en wordt het
resterende gedeelte van de lettertypenaam automatisch aangevuld.
De nieuwe zoekfunctie gebruiken
Terwijl u de lettertypenaam wist en begint te typen, worden de zoekresultaten getoond in de pop-up. Er verschijnt een pictogram van een kruisje in
de widget om u te helpen de resultaten snel te wissen, zodat u weer met een schone lei kunt beginnen. De zoekresultaten worden weergegeven
als platte lijst (zonder groepering van lettertype en bijbehorende familie). Ebrima is bijvoorbeeld een familie die twee stijlen heeft: Standaard en
Vet. Als u Ebrima zoekt, worden Standaard en Vet als afzonderlijke vermeldingen getoond en niet gegroepeerd als Ebrima.
Naar lettertypen bladeren en ze toepassen
U kunt met de pijltoetsen door de lettertypelijst bladeren. Zodra u een lettertypestijl selecteert, wordt deze op de geselecteerde tekst in uw layout
of document toegepast, zodat u alvast kunt zien wat het resultaat zal zijn. Als u klikt op een lettertypenaam of op Enter drukt, wordt de
lettertypestijl toegepast en de pop-up Lettertypelijst gesloten.
Uw favoriete lettertypen beheren
U kunt een lettertype toevoegen aan of verwijderen uit de lijst Favorieten door op het pictogram Favorieten (sterretje) in de lettertypelijst te klikken.
Wanneer u op de pijltoets met vervolgkeuzelijst klikt, wordt het pictogram Favorieten zwart gemarkeerd voor de lettertypen die als favoriet zijn
4
Naar boven
gemarkeerd.
Bij het toevoegen of verwijderen van een lettertype dat bij een familie hoort, wordt de volledige lettertypefamilie aan de lijst Favorieten toegevoegd
of hieruit verwijderd.
Zie voor meer informatie de video Uitbreidingen menu Letterype in Adobe InDesign CC.
EPUB-verbeteringen
Verbeterd in InDesign CC
EPUB-exportworkflows zijn vereenvoudigd: verschillende verbeteringen aan de bestaande functies, extra controle tijdens het ontwerpen en een
aantal gloednieuwe functies.
Ondersteuning voor inhoudsopgaveartikelen
Het inhoudsopgaveartikel is aangepast zodat bestaande, mogelijk bewerkte inhoudsopgaveartikelen nu op dezelfde manier worden geëxporteerd
als andere artikelen. Als delen van deze inhoudsopgaveartikelen ergens anders worden gekopieerd en geplakt, leiden de hyperlinks u terug naar
de PDF-pagina EN blijven de bronalinea's (in het geval van een EPUB-export) actief.
Het NCX-(navigatie)bestand, dat vereist is in het EPUB-pakket, kan geen bestaande inhoudsopgave gebruiken en wordt met dezelfde
inhoudsopgavestijl als in CS6 gegenereerd.
Als u geen paginanummers in de inhoudsopgave wilt, kunt u ze handmatig verwijderen of de inhoudsopgave zonder paginanummers
genereren.
Inhoudsopgaveartikelen die zijn gegenereerd in CS6 of lager moeten opnieuw worden gegenereerd in InDesign CC als u wilt dat de
koppelingen actief zijn.
Ondersteuning voor indexartikelen
Indexartikelen worden nu ondersteund in het geëxporteerde EPUB-bestand. Actieve hyperlinks naar geïndexeerde termen worden getoond in het
geëxporteerde bestand. De termen behouden hun referentie naar inhoud op alineaniveau.
Exporteren zonder CSS
Als u bij het exporteren van een InDesign-document/-boek naar EPUB/HTML besluit om het CSS niet te genereren, worden alleen de klassen die
zijn gekoppeld aan de stijlen gemarkeerd in de HTML-labels. Er worden geen overschrijvende klassen gemaakt. Het geëxporteerde bestand is nu
veel schoner en klaar voor een extern CSS.
5
Naar boven
CSS MAKEN
Het besturingselement CSS maken is toegevoegd onder Exportlabels van de bewerkingsdialoogvensters Alinea, Teken en Objectstijl. Als u deze
stijl in het CSS wilt opnemen, schakelt u het selectievakje CSS maken in. Als u het selectievakje niet inschakelt, wordt er geen CSS-klasse voor
deze stijl gegenereerd. Als u twee of meer stijlen hebt toegewezen die dezelfde klasse hebben, wordt er een fout-/waarschuwingsbericht getoond
tijdens het exporteren.
Nettere CSS
Als u InDesign-kenmerken aan de juiste CSS-eigenschappen wilt toewijzen, is het vaak nodig dat we een extra klasse genereren om het gedrag
van de CSS-klasse die door de stijl wordt gegenereerd, aan te passen. Vóór deze wijziging kregen deze gegevens vage namen. Deze namen zijn
nu gewijzigd om hun doel te verduidelijken en gebruikers meer helderheid te verschaffen met betrekking tot de toegepaste overschrijvingen.
Objectstijl voor exporteren van labeltoewijzing
Opties objectstijl beschikt nu over de functie Exportlabels. Wat het toewijzen van stijlen aan klassen en labels betreft, werken de objectstijlen nu
meer als de alinea- en tekenstijlen.
Exportopties voor object voor objectstijlen
Opties objectstijl beschikt nu over exportopties voor Alt-tekst, Gelabelde PDF en EPUB en HTML. U kunt rasteringsinstellingen en aangepaste
layoutopties opgeven. Objecten met de toegepaste stijl worden verwerkt op basis van de exportopties.
Zie voor meer informatie:
InDesign_EPUB_Changes_from-CS6-to-CC.pdf
EPUB-verbeteringen in InDesign CC (artikel)
EPUB-verbeteringen (video)
De optie Omzetten naar tekst in EPUB is verbeterd (video)
Objectstijlen toewijzen aan exportlabels (video)
Het deelvenster Adobe Exchange
Nieuwe functies in InDesign CC
Het nieuwe deelvenster Adobe Exchange is nu een 'in-app' voorziening voor het verkennen en ontdekken van inhoud, plug-ins en scripts die u
kunt kopen of gratis kunt downloaden. Als u scripts, sjablonen, plug-ins of iets anders produceert waarmee de functionaliteit van de creatieve
toepassingen van Adobe wordt verbeterd, kunt u deze snel in een pakket opnemen en verzenden, en beschikbaar stellen voor een groter publiek.
Met Adobe Exchange kunt u zelfs privé producten delen. U kunt bijvoorbeeld een reeks afbeeldingen, InDesign-sjablonen en andere bestanden in
een pakket opnemen. Iedereen met wie u de producten privé hebt gedeeld, kan de inhoud installeren en eventuele updates zien. U zou het
kunnen vergelijken met een App Store.
U kunt gratis een producent worden. Ga hierheen als u aan de slag wilt: https://www.adobeexchange.com/producer
Ga naar Windows > Uitbreidingen > Adobe Exchange als u het Exchange-deelvenster wilt openen.
6
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Zie voor meer informatie de video Het nieuwe Uitwisselingspaneel.
Overige updates
Verbeterd in InDesign CC
Het dialoogvenster Nieuw document
Het dialoogvenster Nieuw document heeft nu een optie waarmee u een voorvertoning van het nieuwe document kunt weergeven. Terwijl u nieuwe
documentopties selecteert, ziet u tegelijkertijd het effect van de selectie of de wijzigingen op de achtergrond.
(Alleen Chinees, Japans en Koreaans) De voorvertoningsoptie wordt alleen weergegeven in het dialoogvenster Nieuw layoutraster
(Nieuw document > dialoogvenster Layoutraster).
7
EPUB-verbeteringen in InDesign CC
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Toewijzing van stijl aan klassenaam
Eigendom van stijlklasse - afhandeling van CSS-klassenaamconflicten
Opmaak voor geordende/genummerde lijsten opschonen
Verbeterde heuristiek voor het bepalen van de structuur van lijsten met opsommingstekens en nummering
Statische geordende lijst verwijderd uit EPUB-export
Verbeterde HTML-opmaak en CSS voor de lijstexportoptie Omzetten in tekst
Metagegevens versiestring
Verbeterde naamgevingsregels voor CSS-klassen zodat hun namen passen bij hun doel
CSS gegenereerd voor Japanse ruby-labels
Ondersteuning voor scripts voor het exporteren van EPUB-boeken
Nieuw dialoogvenster met waarschuwings- of foutberichten tijdens exporteren
Verbeterde toewijzing van een opsommingstekens aan de lijst-/stijl-/teksteigenschappen
Toewijzing van de eigenschap Afbreken vóór
Toegang tot apparaatlettertypen van de iBooks-lezer
Het insluiten van lettertypen op de iBooks-lezer wordt nu ondersteund
De optie EPUB 3.0 met layout is uit het venster EPUB-export verwijderd
Bij het toewijzen van alinea's blijven kenmerken gekoppeld aan CSS-alinea-eigenschappen
Ondersteuning voor meerdere CSS-klassenamen in de velden 'Stijl naar label/klasse' van alinea-, teken- en objectstijlen
Lege <p>- en <li>-bereiken zijn verwijderd
Toewijzing van stijl aan klassenaam
Bij het genereren van een klassenaam op basis van een stijlnaam genereert InDesign nu een volledig gekwalificeerde klassenaam:
<stijlgroepnaam>_<stijlnaam>.
Eigendom van stijlklasse - afhandeling van CSS-klassenaamconflicten
Als u twee stijlen aan dezelfde klassenaam toewijst, resulteert dit in een conflict wanneer u besluit de CSS voor het gekoppelde document te
genereren. InDesign geeft nu tijdens het exporteren een waarschuwing en toont een bericht over het conflict.
Opmaak opschonen voor geordende/genummerde lijsten
De gegenereerde opmaak voor de opties Toewijzen aan ongeordende lijsten en Toewijzen aan geordende lijsten onder de opties eBook
exporteren > Algemeen > Tekst bevat nu geen extra klassen meer. InDesign voegt niet langer tekens in en zorgt ook niet voor overbruggingen,
maar laat de verantwoordelijkheid voor het samenstellen van de lijsten over aan de browser of het apparaat.
Verbeterde heuristiek voor het bepalen van de structuur van lijsten met opsommingstekens en
nummering
De heuristiek voor het bepalen van de structuur van opsommingstekens of nummering is aanzienlijk verbeterd: de semantische structuur van de
lijst met opsommingstekens en nummers wordt gedetecteerd en op de juiste manier uitgedrukt in HTML.
Voor opsommingstekens:
InDesign behandelt twee alinea's die BEIDE dezelfde kenmerken hebben voor opsommingstekens, inclusief het kenmerk voor links
inspringen, als onderdeel van dezelfde lijst.
Een alinea die geen opsommingstekens heeft, maar die volgt op een alinea die wel opsommingstekens heeft en die dezelfde
linkerinspringing heeft, wordt nu beschouwd als een \"geneste alinea\" en daarmee als onderdeel van de lijst.
8
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Voor nummers:
Omdat ontwerpers het kenmerk kunnen instellen voor de \"Lijst\" waarvan het kenmerk deel uitmaakt, heeft deze instelling de hoogste
prioriteit ten opzichte van het kenmerk voor links inspringen of andere kenmerken van genummerde lijsten.
Hoewel InDesign het instellen van het waardekenmerk voor het label ondersteunt, is het niet mogelijk om in HTML een genummerde lijst te
maken die de grenzen van een tabel of artikel overschrijdt.
Exporteer de inhoud naar EPUB 3.0 voor de juiste nummering.
Statische geordende lijst verwijderd uit EPUB-export
Omdat InDesign nu een correcte (gestripte) opmaak biedt voor lijsten waarin de waarden van de beginnummers worden gerespecteerd, is de optie
Statische geordende lijst verwijderd uit het dialoogvenster EPUB-export.
Verbeterde HTML-opmaak en CSS voor de lijstexportoptie Omzetten in tekst
De HTML-opmaak en CSS van de exportoptie Omzetten in tekst is verbeterd. InDesign voegt nu de benodigde opsommingstekens of nummers in
en overschrijft de stijl, zodat de lijstoptie er vrijwel net zo blijft uitzien als in InDesign.
Metagegevens versiestring
Het versienummer is toegevoegd aan de generatormetagegevens:
Bekijk in deze video hoe u stramienpagina's, stijlen en stalen kunt synchroniseren om een consistente vormgeving in meerdere
documenten te behouden.
Tekstwijzigingen bijhouden (video 2:01)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u nog efficiënter kunt samenwerken dankzij functies voor het bijhouden van tekstwijzigingen in InDesign CS5 en hoger.
Exportopties voor object gebruiken om aan te passen hoe objecten en afbeeldingen naar EPUB worden geëxporteerd ( video
05:18)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Gebruik Exportopties voor object om in te stellen hoe objecten en afbeeldingen naar EPUB worden geëxporteerd en de beste weergave
op elk scherm te krijgen - ongeacht de grootte.
Sneltoetsen gebruiken (video 8:36), CS3-CS6
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk een demonstratie van frequent gebruikte sneltoetsen en de functie Snel toepassen.
Objectstijlen gebruiken (video 3:54), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u objectstijlen kunt maken in InDesign, en stijlen kunt gebruiken om dezelfde set kenmerken en effecten op meerdere objecten
toe te passen.
Tabelstijlen gebruiken (video 7:23), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk in deze video hoe u tabel- en celstijlen kunt maken en toepassen.
Het deelvenster Tekstomloop gebruiken (video 5:03)
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u het deelvenster Tekstomloop kunt gebruiken om tekst automatisch om afbeeldingen en objecten te laten lopen.
Werken met Microsoft Word- en Excel-tabellen in InDesign (video 9:36), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u tabellen uit Word en Excel in InDesign importeert of koppelt. Zie hoe u tabellen met of zonder opmaak kunt importeren en
opmaak kunt toepassen met behulp van stijlen in InDesign.
Werken met slimme hulplijnen (video 4:04), CS4-CS6
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Gebruik slimme hulplijnen bij het maken, verplaatsen, roteren en uitlijnen van objecten. Leer hoe u uw layout overzichtelijk houdt.
Werken met verankerde objecten (video 6:10), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze videodemonstratie ziet u hoe u verankerde objecten kunt invoegen in een InDesign-tekstkader.
Werken met stramienpagina's (video 3:00), CS3-CS6
32
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer werken met stramienpagina's, met de mogelijkheid om items op stramienpagina's te negeren en tekst op een stramienpagina te
laten doorlopen.
Werken met tekst (video 5:51), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u tekens en alinea's kunt beheren met het regelpaneel in InDesign.
Werken met tekststijlen (video 3:36)
Terry White (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u met tekststijlen werkt. Leer ook hoe u Snel toepassen gebruikt
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
33
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
34
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
35
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
36
Create new documents (Chinese, Japanese, and Korean only)
To the top
Note:
To the top
Creating new documents
Create a new document
Create a new document with a layout grid
Create a new document with margins and columns
New Document options
Document window overview
Create custom page sizes
Define document presets
Create a document using a preset
Page design begins with the basics: starting a new document, setting up pages, and positioning margins and columns or changing grid settings.
When creating a document you can select from two workflows, either Layout Grid or Margins and Columns.
note: Whichever workflow you select, the file type of the document will be exactly the same. You can view a layout grid created in the document
using Margins and Columns, or hide a document layout grid created using the Layout Grid option by switching between views.
The workflow based on typesetting composition using Layout Grid is only available in Asian language versions. When you select Layout Grid, a
grid of squares will be displayed in the document. You can set the number of individual squares (number of rows or characters) from the page size
settings. Page margins will also be determined by this. By using a layout grid you can position an object accurately on a page using grid cell units.
The Margins and Columns workflow option is the same as in Western workflows. Western workflows are configured from Margins and Columns,
and objects are arranged on pages without layout grids. You can set the writing direction to horizontal or vertical using either the Margins and
Columns or Layout Grid workflow.
A document showing a layout grid (left) A document showing margins and columns (right)
Create a new document
1. Choose File > New > Document.
The New Document dialog box combines the Document Setup and the Margins And Columns dialog boxes, so that you can set up the page
size, margins, and page columns all in one place. You can change these settings at any time.
2. Specify document setup options. (See New Document options.)
To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options. The bleed and slug areas extend out from the edges of the
defined Page Size. To make the bleed or slug areas extend evenly on all sides, click the Make All Settings The Same icon
.
3. Click OK to open a new document with the settings you specified.
To set default layout settings for all new documents, choose File > Document Setup or Layout > Margins And Columns, and set options
when no documents are open.
Create a new document with a layout grid
1. Choose File > New > Document.
2. Change the number of pages, page size, and other options. To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options.
3. Click Layout Grid Dialog, and then specify the layout grid settings. (See Layout Grid options.)
37
To the top
To the top
Document Preset
Intent
Number of pages
Start Page #
Facing Pages
Master Text Frame
Primary Text Frame
Page Size
Orientation
Bleed
Slug
4. Click OK to open a new document with the settings you specified.
The layout grid is for layout purposes only. To add text to your document, add frame grids or text frames.
Create a new document with margins and columns
When creating a document with Western style workflow, use Margins and Columns. If the general layout settings such as margins and number of
columns in a document are already known, use the Margins and Columns dialog box as the simplest method.
1. Choose File > New > Document.
2. Specify options using the New Document dialog box. Each option is the same as when creating a document using a layout grid.
3. Click Margins and Columns and select your options using the New Margins and Columns dialog box. The options are the same as in the
Margins and Columns dialog box. (See Change document setup, margins, and columns.)
4. Click OK.
Even when a document has been created using Margins and Columns, you can view its layout grid by choosing View > Grids & Guides > Show
Layout Grid, and you can modify the layout grid settings by choosing Layout > Layout Grid.
To set the default settings for all new documents, choose File > Document Setup, Layout > Margins and Columns, or Layout > Layout Grid
Settings, and set options when no documents are open.
New Document options
Choose a preset that you have saver earlier.
If you are creating a document to be output to PDF or SWF for the web, choosing the Web option changes several options in the dialog
box, such as turning off Facing Pages, changing the orientation from portrait to landscape, and using a page size based on monitor resolution. You
can edit any of these settings, but you cannot change the Intent setting after the document is created.
CS6: Digital publishing intent has been added for publications aimed for the Digital Publishing Suite.
Specify the number of pages to create in the new document.
Specify which number the document starts on. If you specify an even number (such as 2) with Facing Pages selected, the first
spread in the document begins with a two-page spread. See Start a document with a two-page spread.
Select this option to make left and right pages face each other in a double-page spread, such as for books and magazines.
Deselect this option to let each page stand alone, such as when you’re printing flyers or posters or when you want objects to bleed in the binding.
After you’ve created a document, you can use the Pages panel to create spreads with more than two pages or force the first two pages to open as
a spread. (See Control spread pagination.)
CS5.5 and earlier: Select this option to create a text frame the size of the area within the margin guides, matching the column
settings you specified. The master text frame is added to the A-Master. (See Using text frames on master pages.)
The Master Text Frame option is available only when you’ve chosen File > New > Document.
CS6 only: select this option to add a primary text frame on the master page. When you apply a new master page, the story
in the primary text frame automatically flows into the primary text frame of the new master page.
Choose a page size from the menu, or type values for Width and Height. Page size represents the final size you want after bleeds or
other marks outside the page are trimmed.
Click Portrait
(tall) or Landscape (wide). These icons interact dynamically with the dimensions you enter in Page Size. When
Height is the larger value, the portrait icon is selected. When Width is the larger value, the landscape icon is selected. Clicking the deselected icon
switches the Height and Width values.
Tip: To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options in the New Document dialog box. To make the bleed or slug areas
extend evenly on all sides, click the Make All Settings The Same icon
.
The Bleed area allows you to print objects that are arranged at the outer edge of the defined page size. For a page of the required
dimensions, if an object is positioned at its edge, some white may appear at the edge of the printed area due to slight misalignment during printing
or trimming. For this reason, you should position an object that is at the edge of the page of the required dimensions a little beyond the edge, and
trim after printing. Bleed area is shown by a red line on the document. You can set bleed area settings from Bleed in the Print dialog box.
The slug area is discarded when the document is trimmed to its final page size. The slug area holds printing information, customized color
bar information, or displays other instructions and descriptions for other information in the document. Objects (including text frames) positioned in
the slug area are printed but will disappear when the document is trimmed to its final page size.
38
Note:
To the top
To the top
To the top
To the top
Objects outside the bleed or slug area (whichever extends farther) do not print.
You can also click the Save Document Preset icon to save document settings for future use.
Document window overview
Each page or spread in your document has its own pasteboard and guides, which are visible in Normal View mode. (To switch to Normal View,
choose View > Screen Mode > Normal.) The pasteboard is replaced with a gray background when the document is viewed using one of the
Preview modes. (See Preview documents.) You can change the color of this preview background and guides in Guides & Pasteboard preferences.
Document and guides in Normal View Mode
A. Spread (black lines) B. Page (black lines) C. Margin guides (magenta lines) D. Column guides (violet lines) E. Bleed area (red lines) F. Slug
area (blue lines)
Document window notes:
Lines of other colors are ruler guides which, when present, appear in the layer color when selected. See Layers.
Column guides appear in front of margin guides. When a column guide is exactly in front of a margin guide, it hides the margin guide.
Create custom page sizes
You can create custom page sizes that appear in the Page Size menu in the New Document dialog box.
1. Choose File > New > Document.
2. Choose Custom Page Size from the Page Size menu.
3. Type a name for the page size, specify page size settings, and then click Add.
The New Doc Sizes.txt file that lets you create custom page sizes in previous version of InDesign is not available in InDesign CS5 or later.
Define document presets
You can save document settings for page size, columns, margins, and bleed and slug areas in a preset to save time and ensure consistency when
creating similar documents.
1. Choose File > Document Presets > Define.
2. Click New in the dialog box that appears.
3. Specify a name for the preset and select basic layout options in the New Document Preset dialog box. (See New Document options for a
description of each option.)
4. Click OK twice.
You can save a document preset to a separate file and distribute it to other users. To save and load document preset files, use the Save and
Load buttons in the Document Presets dialog box.
Create a document using a preset
1. Do one of the following:.
Choose File > Document Preset > [name of preset]. (Hold down Shift while choosing the preset to create a new document based on the
preset without opening the New Document dialog box.)
39
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Legal Notices | Online Privacy Policy
Choose File > New > Document, and then choose a preset from the Document Preset menu in the New Document dialog box.
The New Document dialog box displays the preset layout options.
2. Make changes to the options (if desired) and click OK.
To skip the New Document dialog box, press the Shift key as you select a preset from the Document Preset menu.
Recommended workflow for InDesign documents
Use document templates
Add documents to a book file
Change document setup, margins, and columns
40
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
41
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
42
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
43
Werkruimte en workflow
Uw eigen werkruimte maken en opslaan
Jeff Witchel (15 oktober 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u de werkruimte kunt aanpassen
Werken met gereedschappen
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
De InDesign-werkbalk bevat veel gereedschappen, waarvan vele zijn verborgen of genest onder de gereedschappen die u het eerst ziet.
In deze video ziet u de belangrijkste gereedschappen die worden gebruikt om objecten te selecteren, te roteren en de grootte ervan te
wijzigen. U leert ook hoe u het gereedschap Tekst kunt gebruiken om tekst te bewerken en kaders te maken met of zonder randen, van
gereedschap te wisselen met het toetsenbord en te navigeren met de gereedschappen Handje en Zoomen.
Sneltoetsen gebruiken (video 8:36), CS3-CS6
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk een demonstratie van frequent gebruikte sneltoetsen en de functie Snel toepassen.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
44
Beginselen van de werkruimte
Naar boven
Overzicht van de werkruimte
Vensters en deelvensters beheren
Werkruimten opslaan en schakelen tussen werkruimten
Over de weergavemodi
Werken met de statusbalk
Overzicht van het regelpaneel
Over het deelvenster Navigator
Contextmenu's gebruiken
Interfacevoorkeuren wijzigen
Klik op de volgende koppelingen voor meer informatie.
Overzicht van de werkruimte
U kunt documenten en bestanden maken en bewerken met verschillende elementen, zoals deelvensters, balken en vensters. Elke schikking van
deze elementen wordt een werkruimte genoemd. De werkruimten van de verschillende toepassingen in Adobe® Creative Suite® 5 zien er allemaal
hetzelfde uit, zodat u moeiteloos tussen de toepassingen kunt schakelen. Het is ook mogelijk de toepassingen aan te passen aan uw manier van
werken door een vooraf ingestelde werkruimte te selecteren of een nieuwe werkruimte te maken.
Hoewel de standaardindeling van de werkruimte in de verschillende producten verschilt, kunt u de elementen van de werkruimten op min of meer
dezelfde wijze manipuleren.
Standaard Illustrator-werkruimte
A.Als tabbladen weergegeven documentvenstersB.ToepassingsbalkC.WerkruimteschakelaarD.Titelbalk van
deelvensterE.Regelpaneel/deelvenster BeheerF.Gereedschapsset/deelvenster GereedschappenG.Knop voor samenvouwen tot
pictogrammenH.Vier deelvenstergroepen in verticaal koppelingsgebied
De toepassingsbalk boven in het scherm bevat een schakeloptie Werkruimte, menu's (alleen Windows) en andere besturingselementen voor
de toepassing. Op de Mac kunt u voor bepaalde producten via het menu Venster de toepassingsbalk tonen of verbergen.
Het deelvenster Gereedschappen bevat gereedschappen om afbeeldingen, illustraties, pagina-elementen enzovoort te maken en te
bewerken. Gerelateerde gereedschappen worden gegroepeerd.
In het deelvenster Beheer (het regelpaneel) ziet u opties voor het momenteel geselecteerde gereedschap. In Illustrator worden de opties voor
het momenteel geselecteerde object weergegeven in het deelvenster Besturing. (In Adobe Photoshop® wordt dit de optiebalk genoemd. In
Adobe Flash®, Adobe Dreamweaver® en Adobe Fireworks® wordt dit de eigenschappencontrole genoemd, waarin de eigenschappen van
het momenteel geselecteerd element zijn opgenomen.)
45
Naar boven
In het documentvenster ziet u het bestand waaraan u werkt. U kunt documentvensters weergeven als tabbladen en in bepaalde gevallen kunt
u documentvensters groeperen en koppelen.
Deelvensters helpen u uw werk overzichtelijk te houden en te wijzigen. Voorbeelden hiervan zijn de tijdlijn in Flash, het deelvenster Penseel
in Illustrator, het deelvenster Lagen in Adobe Photoshop® en het deelvenster CSS-stijlen in Dreamweaver. Deelvensters kunnen worden
gegroepeerd, gestapeld of gekoppeld.
In het toepassingsframe worden alle werkruimte-elementen gegroepeerd in één, geïntegreerd venster waarin u de toepassing als een
eenheid kunt behandelen. Wanneer u het toepassingskader of een van de elementen in het kader verplaatst, vergroot of verkleint, passen de
elementen zich aan elkaar aan, zodat ze elkaar niet overlappen. Deelvensters verdwijnen niet wanneer u overschakelt op een andere
toepassing of wanneer u per ongeluk buiten de toepassing klikt. Als u met twee of meer toepassingen werkt, kunt u deze naast elkaar op het
scherm of op meerdere beeldschermen plaatsen.
Als u een Mac gebruikt en de voorkeur geeft aan de traditionele vrije gebruikersinterface, kunt u het toepassingsframe uitschakelen. In Adobe
Illustrator® selecteert u bijvoorbeeld Venster > Toepassingsframe om het frame in of uit te schakelen. (In Flash is het toepassingsframe
permanent ingeschakeld voor Mac en in Dreamweaver voor Mac wordt het toepassingsframe niet gebruikt.)
Alle deelvensters verbergen of weergeven
(Illustrator, Adobe InCopy®, Adobe InDesign®, Photoshop, Fireworks) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, inclusief de
gereedschapsset en het regelpaneel/deelvenster Beheer, drukt u op Tab.
(Illustrator, InCopy, InDesign, Photoshop) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, behalve de gereedschapsset en het
regelpaneel/deelvenster Beheer, drukt u op Shift+Tab.
U kunt verborgen deelvensters tijdelijk weergeven als Verborgen deelvensters automatisch tonen is geselecteerd bij de Interface-
voorkeuren. Deze functie is altijd ingeschakeld in Illustrator. Verplaats de aanwijzer naar de rand van het toepassingsvenster (Windows®)
of naar de rand van het beeldscherm (Mac OS®) en houd deze boven de strook die dan wordt weergegeven.
(Flash, Dreamweaver, Fireworks) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, drukt u op F4.
Opties in het deelvenster weergeven
Klik op het deelvenstermenupictogram rechtsboven in het deelvenster.
U kunt een deelvenstermenu ook openen als het deelvenster is verkleind tot pictogram.
In Photoshop kunt u de tekengrootte van de tekst in de deelvensters en de knopinfo wijzigen. Kies een grootte in het menu Tekengrootte
gebruikersinterface bij de voorkeuren voor de interface.
(Ilustrator) Helderheid van het deelvenster aanpassen
Verplaats de schuifregelaar Helderheid in de Voorkeuren voor de gebruikersinterface. Dit besturingselement heeft invloed op alle deelvensters,
inclusief het regelpaneel.
Deelvenster Gereedschappen opnieuw configureren
U kunt de gereedschappen in het deelvenster Gereedschappen in één kolom of naast elkaar in twee kolommen weergeven. (Deze functie is niet
beschikbaar in het deelvenster Gereedschappen in Fireworks en Flash.)
In InDesign en InCopy kunt u ook schakelen tussen de weergave in één kolom en dubbele kolommen (of één rij) door een optie in de
voorkeuren voor de interface in te stellen.
Klik op de dubbele pijl boven aan het deelvenster Gereedschappen.
Vensters en deelvensters beheren
U kunt een aangepaste werkruimte maken door documentvensters en deelvensters te verplaatsen en te manipuleren. U kunt aangepaste
werkruimten opslaan en schakelen tussen deze werkruimten. Als u in Fireworks de naam wijzigt van aangepaste werkruimten, kan dit leiden tot
onverwacht gedrag.
Opmerking: In de volgende voorbeelden wordt ter demonstratie Photoshop gebruikt. De werkruimte werkt in alle producten op dezelfde manier.
Documentvensters opnieuw rangschikken, koppelen of laten zweven
Als u meerdere bestanden opent, worden de documentvensters als tabbladen weergegeven.
Als u de rangschikking van dergelijke documentvensters wilt wijzigen, sleept u de tab van een venster naar een nieuwe locatie in de groep.
Als u een documentvenster wilt loskoppelen (zweven of verwijderen uit tabbladgroep) van een groep vensters, sleept u het tabblad van dat
venster uit de groep.
Opmerking: In Photoshop kunt u ook Venster > Ordenen > Zweven in venster selecteren één documentvenster te laten zweven of Venster
> Ordenen > Alles zweven in vensters om alle documentvensters tegelijkertijd te laten zweven. Zie TechNote kb405298 voor meer informatie.
Opmerking: Dreamweaver biedt geen ondersteuning voor het koppelen en loskoppelen van documentvensters. Gebruik de knop
Minimaliseren van het documentvenster om vensters te laten zweven (Windows) of kies Venster > Naast elkaar om documentvensters naast
46
elkaar weer te geven. Zoek op “Naast elkaar” in Dreamweaver Help voor meer informatie over dit onderwerp. De werkwijze voor Macintosh-
gebruikers wijkt enigszins af.
Als u een documentvenster wilt koppelen aan een afzonderlijke groep documentvensters, sleept u het venster naar de groep.
Als u groepen gestapelde of naast elkaar geplaatste documenten wilt maken, sleept u het venster naar een van de neerzetzones boven,
onder of aan een zijde van een ander venster. U kunt ook een lay-out voor de groep selecteren aan de hand van de knop Lay-out op de
toepassingsbalk.
Opmerking: Niet alle producten bieden ondersteuning voor deze functie. U kunt echter de opdrachten Trapsgewijs en Naast elkaar in het
menu Venster gebruiken om de lay-out van uw documenten te bepalen.
Als u een selectie sleept en wilt overschakelen naar een ander document in een als tabblad weergegeven groep, houdt u de selectie een
ogenblik boven het tabblad van een document.
Opmerking: Niet alle producten bieden ondersteuning voor deze functie.
Deelvensters koppelen en ontkoppelen
Een koppelingsgebied is een verzameling deelvensters of deelvenstergroepen die samen en meestal in een verticale positie worden weergegeven.
U koppelt en ontkoppelt deelvensters door ze in en uit een koppelingsgebied te verplaatsen.
Om een deelvenster te koppelen, sleept u het aan de tab naar het koppelingsgebied bovenaan, onderaan of tussen andere deelvensters.
Om een deelvenstergroep te koppelen, sleept u het aan de titelbalk (de effen, lege balk boven de tabs) in het koppelingsgebied.
Om een deelvenster of deelvenstergroep te verwijderen, sleept u deze aan de tab of de titelbalk uit het koppelingsgebied. U kunt ze naar een
ander koppelingsgebied slepen of ze vrij laten zweven.
Deelvensters verplaatsen
Terwijl u een deelvenster verplaatst, ziet u blauw gemarkeerde neerzetzones. Dit zijn gebieden waarnaar u het deelvenster kunt verplaatsen. U
kunt een deelvenster bijvoorbeeld omhoog of omlaag in een koppelingsgebied verplaatsen door het naar de smalle blauwe neerzetzone boven of
onder een ander deelvenster te slepen. Als u het naar een gebied sleept dat geen neerzetzone is, zweeft het venster vrij in de werkruimte.
Opmerking: De neerzetzone wordt geactiveerd door de positie van de muisaanwijzer (en niet door de positie van het deelvenster), dus als de
neerzetzone niet wordt weergegeven, kunt u de muisaanwijzer naar de positie slepen waar de neerzetzone zich moet bevinden.
U verplaatst een deelvenster door de tab van het deelvenster te slepen.
Als u een deelvenstergroep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk.
De smalle, blauwe neerzetzone geeft aan dat het deelvenster Kleur zal worden gekoppeld boven het deelvenster Lagen.
A.TitelbalkB.TabC.Neerzetzone
Druk op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) terwijl u een deelvenster verplaatst om te voorkomen dat het wordt gekoppeld. Druk tijdens het
verplaatsen van het deelvenster op Esc om de bewerking te annuleren.
Deelvensters toevoegen en verwijderen
Als u alle deelvensters uit een koppelingsgebied verwijdert, verdwijnt het koppelingsgebied. U kunt een koppelingsgebied maken door deelvensters
naar de rechterrand van het werkgebied te verplaatsen totdat u een neerzetzone ziet.
Als u een deelvenster wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac) op het tabblad
van het deelvenster en selecteert u Sluiten. U kunt de selectie van het deelvenster ook opheffen in het menu Venster.
Als u een deelvenster wilt toevoegen, selecteert u het in het menu Venster en koppelt u het op de gewenste positie.
Deelvenstergroepen bewerken
Om een deelvenster in een groep te verplaatsen, sleept u de tab van het deelvenster naar de gemarkeerde neerzetzone in de groep.
47
Een deelvenster toevoegen aan een deelvenstergroep
Om deelvensters in een groep te herschikken, sleept u de tab van het deelvenster naar een nieuwe locatie in de groep.
Om een deelvenster uit de groep te verwijderen zodat het vrij zweeft, sleept u het deelvenster aan de tab buiten de groep.
Als u een groep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk (het gebied boven de tabbladen).
Zwevende deelvensters stapelen
Als u een deelvenster uit het koppelingsgebied sleept, maar niet neerzet in een neerzetzone, wordt het een vrij zwevend venster. U kunt zwevende
vensters overal in de werkruimte plaatsen. U kunt zwevende deelvensters of deelvenstergroepen stapelen, zodat ze zich verplaatsen als een
eenheid wanneer u de bovenste titelbalk versleept.
Vrij zwevende gestapelde deelvensters
Om zwevende deelvensters te stapelen, sleept u het deelvenster aan de tab naar de neerzetzone onder aan een ander deelvenster.
Om de stapelvolgorde te wijzigen, sleept u een deelvenster omhoog of omlaag aan de tab.
Opmerking: Zorg ervoor dat u de tab boven de smalle neerzetzone tussen deelvensters loslaat en niet in de brede neerzetzone in een
titelbalk.
Om een deelvenster of deelvenstergroep uit de stapel te verwijderen, zodat het uit zichzelf zweeft, sleept u het aan de tab of titelbalk uit de
stapel.
De grootte van deelvensters wijzigen
Dubbelklik op een tabblad van een deelvenster, deelvenstergroep of stapel deelvensters om deze op minimale of maximale grootte weer te
geven. U kunt dubbelklik in het tabbladgebied (de lege ruimte naast de tabbladen).
Als u het formaat van een deelvenster wilt wijzigen, sleept u een van de zijden van het deelvenster. Bepaalde deelvensters, zoals het
deelvenster Kleur in Photoshop, kunnen niet worden vergroot of verkleind door te slepen.
Deelvensterpictogrammen samenvouwen en uitvouwen
U kunt deelvensters samenvouwen tot pictogrammen om de werkruimte overzichtelijk te houden. In bepaalde gevallen worden deelvensters
samengevouwen tot pictogrammen in de standaardwerkruimte.
Deelvensters samengevouwen tot pictogrammen
48
Naar boven
Deelvensters die vanuit pictogrammen zijn uitgevouwen
Klik op de dubbele pijl boven in het koppelingsgebied om alle deelvensterpictogrammen in een kolom samen of uit te vouwen.
Als u het pictogram van één deelvenster wilt uitvouwen, klikt u erop.
Als u het formaat van deelvensterpictogrammen zodanig wilt aanpassen dat u alleen de pictogrammen ziet (en niet de titels), versmalt u het
koppelingsgebied totdat de tekst verdwijnt. Maak het koppelingsgebied breder als u de pictogramtekst weer wilt weergeven.
Om een uitgevouwen deelvenster opnieuw samen te vouwen tot een pictogram, klikt u op de tab, het pictogram of de dubbele pijl in de
titelbalk van het deelvenster.
Als u in bepaalde producten Pictogramdeelvensters automatisch samenvouwen in de voorkeuren van de interface- of gebruikersinterface-
opties selecteert, wordt een pictogram van een uitgevouwen deelvenster automatisch samengevouwen wanneer u elders klikt.
Om een zwevend deelvenster of een zwevende deelvenstergroep aan een koppelingsgebied voor pictogrammen toe te voegen, sleept u het
venster of de groep aan de tab of de titelbalk naar het koppelingsgebied. (Deelvensters worden automatisch samengevouwen tot
pictogrammen als ze aan een pictogramkoppelingsgebied worden toegevoegd.)
Als u een deelvensterpictogram (of groep met deelvensterpictogrammen) wilt verplaatsen, sleept u het pictogram. U kunt pictogrammen van
deelvensters omhoog of omlaag slepen in het koppelingsgebied, naar andere koppelingsgebieden (waar ze worden weergegeven in de
deelvensterstijl van dat koppelingsgebied) of buiten het koppelingsgebied (waar ze verschijnen als zwevende pictogrammen).
Werkruimten opslaan en schakelen tussen werkruimten
Door de huidige grootte en positie van deelvensters als een benoemde werkruimte op te slaan, kunt u die werkruimte ook herstellen wanneer u
een deelvenster verplaatst of sluit. De namen van de opgeslagen werkruimten worden weergegeven via de schakeloptie Werkruimte op de
toepassingsbalk.
Een aangepaste werkruimte opslaan
1. Als de werkruimte de configuratie heeft die u wilt opslaan, gaat u op een van de volgende manieren te werk:
(Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte opslaan.
(Photoshop, InDesign, InCopy) Kies Venster > Werkruimte > Nieuwe werkruimte.
(Dreamweaver) Kies Venster > Lay-out werkruimte > Nieuwe werkruimte.
(Flash) Kies Nieuwe werkruimte in de schakeloptie voor werkruimte op de toepassingsbalk.
(Fireworks) Kies Huidige opslaan in de schakeloptie Werkruimte op de toepassingsbalk.
2. Typ een naam voor de werkruimte.
3. (Photoshop, InDesign) Onder Vastleggen selecteert u een of meer opties:
Locaties van deelvenstersHiermee slaat u de huidige deelvensterlocaties op (alleen InDesign).
SneltoetsenHiermee slaat u de huidige set sneltoetsen op (alleen Photoshop).
Menu's of Menu's aanpassenHiermee slaat u de huidige set menu's op.
Werkruimten weergeven of schakelen tussen werkruimten
Selecteer een werkruimte met de schakeloptie Werkruimte op de toepassingsbalk.
In Photoshop kunt u sneltoetsen aan elke werkruimte toewijzen om snel tussen werkruimten te kunnen navigeren.
Een aangepaste werkruimte verwijderen
Selecteer Werkruimten beheren via de schakeloptie voor werkruimte op de toepassingsbalk, selecteer de werkruimte en klik op Verwijderen.
(Deze optie is niet beschikbaar in Fireworks.)
(Photoshop, InDesign, InCopy) Selecteer Werkruimte verwijderen via de schakeloptie voor werkruimte.
(Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimten beheren, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op het pictogram Verwijderen.
(Photoshop, InDesign) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte verwijderen, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op Verwijderen.
49
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De standaardwerkruimte herstellen
1. Selecteer de werkruimte Standaard of Hoofdpunten via de schakeloptie voor werkruimten op de toepassingsbalk. Raadpleeg het artikel
http://www.adobe.com/devnet/fireworks/articles/workspace_manager_panel.html voor Fireworks.
Opmerking: in Dreamweaver is Ontwerpen de standaardwerkruimte.
2. Verwijder voor Fireworks (Windows) de volgende mappen:
Windows Vista\\Gebruikers\<gebruikersnaam>\AppData\Roaming\Adobe\Fireworks CS4\
Windows XP\\Documents and Settings\<gebruikersnaam>\Application Data\Adobe\Fireworks CS4
Als u een revisie maakt, kunt u het bestand opsplitsen in onderdelen met afzonderlijke gedeelten voor revisieopmerkingen. Een revisie kan
bestaan uit onderdelen uit verschillende bestanden en toepassingen. Naarmate de revisie vordert, kunt u revisieonderdelen toevoegen en
verwijderen. Zo krijgt u een dynamisch revisieproces.
Kalenders en visitekaartjes maken op basis van sjablonen
U kunt sjablonen gebruiken voor het maken van kalenders, visitekaartjes, cv's of andere speciale documenten.
U vindt een groot aantal sjablonen via de gemeenschappen Uitwisselingsbasis en Marktplaats op de website van Adobe:
www.adobe.com/go/exchange_nl
123
Gebruik de zoekfunctie om naar aanvullende bronnen voor speciale documenten te zoeken.
Meer Help-onderwerpen
Adobe Bridge
Mini Bridge
CS Review
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
124
Werken met beheerde bestanden
Naar boven
Naar boven
Gedeelde inhoud openen
Inhoud uitchecken
Beheerde bestanden openen (InCopy)
Toewijzingsbestanden bijwerken (InDesign)
Inhoud bijwerken
Uw werk per ongeluk bijwerken
De InDesign-layout bijwerken
Inhoud inchecken
Wijzigingen opslaan (InDesign)
Wijzigingen opslaan (InCopy)
Gedeelde inhoud openen
Alleen InCopy-gebruikers kunnen toewijzingsbestanden (.inca) openen. Als een InCopy-gebruiker een InDesign-bestand met toewijzingen opent,
heeft de gebruiker toegang tot alle beheerde inhoud, ongeacht de toewijzingen.
Ga op een van de volgende manieren te werk.
(InCopy) Kies Bestand > Openen, selecteer een toewijzingsbestand (.icma of .inca) en klik op Openen.
(InDesign of InCopy) Kies Bestand > Openen, selecteer een InDesign-bestand (.indd) met toegewezen inhoud en klik op Openen.
Open een toewijzingspakket. Zie Pakketten ontvangen (InCopy)
De toewijzingsnamen en inhoud worden in het deelvenster Toewijzingen weergegeven.
Inhoud uitchecken
Wanneer u een item hebt uitgecheckt, wordt een verborgen vergrendelingsbestand (.idlk) op het bestandssysteem geplaatst. Zodra de inhoud is
uitgecheckt, hebt u exclusieve controle over de inhoud en kunnen er geen wijzigingen door andere gebruikers worden aangebracht. U kunt alleen
InCopy-inhoud uitchecken. InDesign-documenten met layoutgegevens kunnen niet worden uitgecheckt.
Als u een InDesign-document met een of meer InCopy-inhoudsbestanden wilt sluiten die voor u zijn uitgecheckt, verschijnt er een
waarschuwingsbericht waarin u wordt gevraagd alle inhoud in te checken. Als u het document sluit zonder de inhoudsbestanden in te checken, zijn
ze nog steeds voor u uitgecheckt wanneer u het InDesign-document weer opent. Door het InDesign-document automatisch op te slaan wordt elk
bewerkbaar InCopy-inhoudsbestand opgeslagen.
Inhoud uitchecken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer in de layout de tekst- of afbeeldingskaders die u wilt bewerken, en kies Bewerken > InCopy > Uitchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de bestanden en kies Uitchecken in het deelvenstermenu.
Wanneer u beschikbare inhoud in InDesign uitcheckt, verschijnt het pictogram Bewerkbaar
in het InDesign-kader. In InCopy staat het pictogram
In gebruik in het InCopy-kader en in het deelvenster Toewijzingen als de toewijzingsbestanden op een lokale server zijn opgeslagen.
Inhoud uitchecken (InCopy)
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als de gewenste inhoud deel uitmaakt van een toewijzing, kiest u Bestand > Openen en selecteert u het toewijzingsbestand (.icma of
.inca).
Als de gewenste inhoud als afzonderlijke bestanden is geëxporteerd, kiest u Bestand > Openen en selecteert u het InCopy-bestand
(.icml of .incx). Als u de layout wilt weergeven zodat u de tekst passend kunt maken, selecteert u het InDesign-document.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om één InCopy-inhoudsbestand uit te checken kiest u Bestand > Uitchecken.
Om alle inhoud in een toewijzing tegelijkertijd uit te checken selecteert u de toewijzing in het deelvenster Toewijzingen en kiest u
Uitchecken in het deelvenstermenu.
125
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Om afzonderlijke items in een toewijzing uit te checken opent u de toewijzingslijst in het deelvenster Toewijzingen, selecteert u een of
meer items en kiest u Uitchecken in het deelvenstermenu.
Het pictogram Bewerkbaar
verschijnt naast het item of de items in het deelvenster Toewijzingen en geeft aan dat de inhoud voor u is
uitgecheckt, zodat u er exclusief mee kunt werken.
3. Als wordt gevraagd de inhoud met wijzigingen bij te werken, klikt u op OK.
Wanneer u beschikbare inhoud in InCopy uitcheckt, staat het pictogram Bewerkbaar
in het InCopy-kader en in het deelvenster Toewijzingen. In
InDesign verschijnt het pictogram In gebruik in het InDesign-kader.
Beheerde bestanden openen (InCopy)
Als u snel tekst wilt invoeren en bewerken, kunt u het beste een beheerd inhoudsbestand (.icml of .incx) rechtstreeks in InCopy in de
artikelweergave openen. U hoeft een afzonderlijk beheerd bestand niet uit te checken om het te bewerken. Dit wordt automatisch door InCopy
gedaan. Wanneer u het bestand opslaat en sluit, wordt de inhoud automatisch door InCopy ingecheckt. De opdrachten voor Opslaan verschillen
wanneer u afzonderlijke bestanden opent.
Toewijzingsbestanden bijwerken (InDesign)
U kunt wijzigingen in toewijzingen handmatig opslaan of wanneer u het geopende document sluit. Het bijwerken van een toewijzingsbestand is de
enige manier om layoutwijzigingen beschikbaar te maken voor InCopy-gebruikers.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u geselecteerde toewijzingen wilt bijwerken, selecteert u deze in het deelvenster Toewijzingen en kiest u Geselecteerde toewijzingen
bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
Kies Verouderde toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen om alle verouderde toewijzingen in het huidige
document bij te werken. Alleen verouderde toewijzingen worden bijgewerkt.
Kies Alle toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen om alle toewijzingen in het geopende document bij te werken.
Opmerking: Als een InCopy-gebruiker een toewijzing opent op het moment dat u de toewijzing bijwerkt, staat het pictogram Verouderd
naast
de toewijzing in het InCopy-deelvenster Toewijzingen.
Inhoud bijwerken
Voordat u inhoud gaat bijwerken, moet u eerst aan de hand van de pictogrammen Verouderd in het deelvenster Toewijzingen controleren of u met
de meest actuele inhoud werkt. Wanneer u een InCopy-toewijzingsbestand en de inhoud of afzonderlijke inhoudsbestanden bijwerkt, worden
gegevens van de meest recente bestandssysteemkopie gekopieerd, zodat de versie op uw computer overeenkomt met de versie op het
bestandssysteem. Voor het bijwerken hoeft er niet te worden in- of uitgecheckt en krijgt u geen bewerkrechten. Het bijwerken kan echter
problemen geven als een andere gebruiker uw vergrendeling heeft verwijderd.
Opmerking: Bij het bijwerken van inhoud wordt niet de inhoud bijgewerkt in toewijzingsbestanden die niet zijn geretourneerd.
Een standaard bijwerkworkflow ziet er als volgt uit:
1. De InCopy-gebruiker opent een toewijzingsbestand of checkt een afzonderlijk inhoudsbestand uit en bewerkt de inhoud.
2. De InCopy-gebruiker slaat het inhoudsbestand op, waarmee de kopie op het bestandssysteem wordt bijgewerkt, en gaat verder met werken.
3. De InDesign-gebruiker ziet het pictogram Verouderd
in zowel het deelvenster Toewijzingen als het deelvenster Koppelingen naast de
selectie, en het pictogram In gebruik en het pictogram Tekstinhoud is verouderd of het pictogram Afbeeldingsinhoud is verouderd
in het bijbehorende kader.
Het deelvenster Toewijzingen met de pictogrammen In gebruik en Verouderd (links) en Layout met verouderde inhoud (rechts)
126
Naar boven
Naar boven
4. De InDesign-gebruiker werkt de inhoud bij.
Inhoud tijdens het openen van een beheerd document bijwerken (InDesign)
1. Kies Bestand > Openen, zoek het bestand dat u wilt openen, en klik op Openen.
2. Klik op Ja wanneer wordt gevraagd het document met de gewijzigde inhoud op het bestandssysteem bij te werken.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de koppelingen in InDesign wilt laten bijwerken, klikt u op Koppelingen automatisch repareren.
Klik op Niet repareren als u de koppelingen handmatig wilt repareren, selecteer vervolgens in het deelvenster Koppelingen het bestand
dat u wilt bijwerken, en kies Koppeling bijwerken in het deelvenstermenu.
Inhoud tijdens werken bijwerken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de tekst- of afbeeldingskaders in de layout en kies Bewerken > InCopy > Inhoud bijwerken.
Selecteer de tekst- of afbeeldingskaders in het deelvenster Koppelingen en klik op de knop Koppeling bijwerken of kies Koppeling
bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
Inhoud tijdens werken bijwerken (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik met de invoegpositie in het tekstkader om dit te selecteren en kies Bestand > Inhoud bijwerken.
Selecteer de inhoud in het deelvenster Toewijzingen en klik op de knop Inhoud bijwerken of kies Inhoud bijwerken in het menu van het
deelvenster Toewijzingen.
U kunt inhoud ook bijwerken via het deelvenster Koppelingen.
Uw werk per ongeluk bijwerken
Over het algemeen zijn de bijwerkopdrachten voor uitgecheckte inhoud uitgeschakeld, omdat die inhoud altijd up-to-date is. Er kan zich echter een
ongewenste situatie voordoen als een andere gebruiker de vergrendeling op uitgecheckte inhoud verwijdert (door het vergrendelingsbestand (.idlk)
naar de Prullenbak [Windows] of Prullenmand [Mac OS] te slepen) en de inhoud wijzigt. In dit geval is het mogelijk dat de bijwerkopdrachten weer
beschikbaar worden, zelfs als de inhoud voor u is uitgecheckt. Dit betekent in feite dat twee personen de inhoud op hetzelfde moment kunnen
bewerken. Wanneer de inhoud wordt bijgewerkt, gaat werk verloren. U bereikt de beste resultaten wanneer u de vergrendelingsbestanden niet
verwijdert.
De InDesign-layout bijwerken
InDesign-gebruikers kunnen de layout wijzigen (bijvoorbeeld het formaat of de locatie van tekstkaders van een artikel wijzigen) en de wijzigingen
opslaan terwijl de InCopy-gebruikers de tekst van deze tekstkaders aan het wijzigen zijn. De manier waarop InCopy-gebruikers in een workflow op
een server worden gewaarschuwd over wijzigingen in de layout, hangt af van het feit of zij een toewijzingsbestand hebben geopend of
afzonderlijke inhoudsbestanden hebben uitgecheckt en ook het gekoppelde InDesign-bestand hebben geopend.
Neem het volgende in acht:
Als een InDesign-gebruiker de layout van kaders in een toewijzing wijzigt, moet de gebruiker de toewijzing bijwerken om de
ontwerpwijzigingen voor InCopy-gebruikers beschikbaar te stellen. InDesign werkt toewijzingsbestanden niet automatisch bij wanneer het
document wordt opgeslagen.
Zodra de InDesign-gebruiker de toewijzing op een gedeelde server bijwerkt, staat het pictogram Verouderd naast de toewijzing in het
InCopy-deelvenster Toewijzingen. De InCopy-gebruiker moet het ontwerp bijwerken om de huidige layout te kunnen zien.
Als een InDesign-gebruiker de layout bijwerkt van geëxporteerde inhoud die geen deel uitmaakt van een toewijzing, staat het pictogram
Verouderd naast de naam van het InDesign-document in het deelvenster Toewijzingen en geeft de titelbalk van het document aan dat de
layout verouderd is. InCopy-gebruikers kunnen het actieve InDesign-document bijwerken met de meest recente layout- en stijlwijzigingen.
Het bijwerken van de layout in InCopy is met name handig voor het passend maken van taken, omdat de laatste weergave en regeleinden
zichtbaar zijn in de layout- en drukproefweergaven.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u een toewijzingsbestand hebt geopend en in het deelvenster Toewijzingen, staat het pictogram Verouderd naast de toewijzingsnaam,
klikt u op de knop Ontwerp bijwerken
of kiest u Bestand > Ontwerp bijwerken. Deze opdracht kan niet ongedaan worden gemaakt.
Als u niet werkt met toewijzingsbestanden en u hebt meerdere InDesign-documenten geopend, selecteer dan het document dat u wilt
activeren, en kies Bestand > Ontwerp bijwerken.
127
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inhoud inchecken
Wanneer u een beheerd inhoudsbestand incheckt, slaat u het op een gedeelde locatie op een bestandssysteem op waar het voor bewerking door
anderen kan worden uitgecheckt. Bij het exporteren van een tekst- of afbeeldingskader vanuit InDesign wordt dit kader meteen ingecheckt.
Ondanks dat een ingecheckt bestand kan worden bewerkt, is dit feitelijk pas bewerkbaar als het is uitgecheckt (tenzij u de inhoud in de
zelfstandige modus in InCopy bewerkt). Bij het inchecken van inhoud is de bewerkfunctie niet meer beschikbaar, maar het bestand wordt niet
gesloten. De inhoud blijft op het scherm staan, maar kan alleen worden gelezen.
Met LiveEdit Workflow-plug-ins worden er geen meerdere versies van een bestand gemaakt. In plaats daarvan worden de bestanden
overschreven wanneer deze worden bijgewerkt in InCopy of InDesign.
Als u met een toewijzingspakket werkt, retourneert of stuurt u het toewijzingspakket door nadat u het hebt ingecheckt.
Beheerde inhoud inchecken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de inhoud in de layout en kies Bewerken > InCopy > inchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de inhoud en kies Inchecken in het deelvenstermenu.
Beheerde inhoud inchecken (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de inhoud in de layoutweergave en kies Bestand > Inchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de inhoud en kies Inchecken in het deelvenstermenu.
Opmerking: U kunt de meest recente wijzigingen ongedaan maken, voordat u de inhoud gaat inchecken.
Wanneer u een bestand incheckt, staat het pictogram Beschikbaar in het tekst- of afbeeldingskader in de InDesign-layout, in de InCopy-
layoutweergave, in het deelvenster Toewijzingen en op de artikelbalk (InCopy).
Wijzigingen opslaan (InDesign)
Als u werkt met inhoud die u hebt uitgecheckt, kunt u de wijzigingen opslaan en het bestandssysteemexemplaar bijwerken.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om de geselecteerde inhoud op te slaan zonder de wijzigingen in het InDesign-document of de gekoppelde bestanden op te slaan selecteert
u de inhoud in de layout en kiest u Bewerken > InCopy > Inhoud opslaan.
Om elk voor u uitgecheckt inhoudsbestand op te slaan kiest u Bestand > Opslaan. Bij deze manier van opslaan worden niet automatisch
toewijzingsbestanden of uitgecheckte inhoudsbestanden in InCopy bijgewerkt. Voor de uitgecheckte bestanden in InCopy staat echter het
pictogram Verouderd
in het deelvenster Toewijzingen.
U slaat het InDesign-document onder een andere naam met koppelingen naar bestaande InCopy-bestanden op door Bestand > Opslaan als
te kiezen. Door deze actie worden de toewijzingen in het InDesign-bestand weergegeven als ontbrekend, totdat ze worden bijgewerkt.
U slaat een kopie van het actieve document op door Bestand > Een kopie opslaan te kiezen. U kunt de kopie een nieuwe naam en locatie
met koppelingen naar bestaande InCopy-bestanden geven.
Wijzigingen opslaan (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
U slaat het InCopy-bestand onder dezelfde naam en op dezelfde locatie op het bestandssysteem op door Bestand >Inhoud opslaan te
kiezen. Het bestand is nog steeds uitgecheckt.
Als u het InCopy-inhoudsbestand onder een andere naam wilt opslaan, kiest u Bestand > Inhoud opslaan als. Het nieuwe inhoudsbestand
wordt niet in de workflow beheerd. De opdracht Inhoud opslaan als is alleen beschikbaar als u het InCopy-inhoudsbestand (.icml of .incx)
rechtstreeks hebt geopend.
U slaat een kopie van het actieve InCopy-inhoudsbestand op door Bestand > Kopie van inhoud opslaan te kiezen. U kunt de kopie eventueel
onder een andere naam en op een andere plaats opslaan. De opgeslagen kopie wordt niet in de workflow beheerd. De opdracht Kopie van
inhoud opslaan als is alleen beschikbaar als u het InCopy-inhoudsbestand (.icml of .incx) rechtstreeks hebt geopend.
U slaat alle geopende en uitgecheckte InCopy-inhoudsbestanden op door Bestand > Alle inhoud opslaan te kiezen. Hiermee worden alle
bestanden op de huidige locatie opgeslagen. De opdracht Alle inhoud opslaan is alleen beschikbaar als u een toewijzing of InDesign-bestand
hebt geopend.
Meer Help-onderwerpen
128
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
129
Layout en ontwerp
Paginering instellen (video 3:56)
David Blatner (1 september 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u pagina's en hoofdstukken in meerdere documenten automatisch kunt nummeren.
Inhoud koppelen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Bekijk deze videozelfstudie om te leren hoe u koppelingen kunt maken en bijwerken tussen objecten in hetzelfde document en andere
documenten.
Kennismaken met de formuliergereedschappen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Een overzicht van de knoppen, vensters en menuopdrachten die te maken hebben met formuliervelden in InDesign. Vergelijk de oude en
nieuwe manieren voor het maken van interactieve formulieren.
Een formulier testen in Acrobat
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
In deze zelfstudie ziet u hoe de InDesign-formuliervelden eruitzien in Acrobat of Reader. Vervolgens leert u hoe u de interactieve velden
in Acrobat kunt blijven wijzigen voor extra functionaliteit, en hoe het formulier in Acrobat functioneert.
Werken met kaders
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
Alles wat u in InDesign plaatst, wordt in een kader gezet. U kunt kaders helemaal opnieuw maken, of als u tekst of afbeeldingen 'plaatst'
(importeert) in een document, maakt InDesign het kader automatisch voor u.
Doezelaar op objecten toepassen (video 2:31), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze video ziet u hoe u doezelaareffecten kunt toepassen.
Snel een raster met objecten maken (PDF, 100 KB)
artikel (1 januari 2011)
Zelfstudie voor het bouwen van een raster van objecten in InDesign CS5 en hoger.
Een inhoudsopgave maken (video 4:15), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze video leert u de basiselementen van het instellen van een inhoudsopgave.
Opsommingstekens en nummering maken (video 12:16), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u opsommingstekens kunt maken en toevoegen aan uw layout.
Kruisverwijzingen maken (video 5:45), CS4-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk de procedure om kruisverwijzingen toe te voegen. Maak kruisverwijzingen die snel kunnen worden bijgewerkt wanneer de
doeltekst of paginering verandert. Maak een aangepaste opmaak voor kruisverwijzingen.
Slagschaduwen maken (video 3:39), CS3-CS6
130
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze korte demo ziet u hoe u het Slagschaduweffect op objecten in uw layout kunt toepassen.
Voetnoten maken (video 2:44), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze korte video leert u de belangrijkste elementen van het toevoegen van voetnoten.
Doorlopende kop- en voetteksten maken (video 5:22), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u variabelen kunt gebruiken om actieve kop- en voetteksten te maken.
Secties definiëren (video 4:59), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u secties in een InDesign-document definieert.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
131
Stramienpagina's
Naar boven
Naar boven
Over stramienen, stapelvolgorde en lagen
Stramienen maken
Stramienpagina's toepassen
Stramienen kopiëren
Een stramien uit een document verwijderen
Stramienitems overschrijven of loskoppelen
Een stramien uit een ander document importeren
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Over stramienen, stapelvolgorde en lagen
Een stramien is te vergelijken met een achtergrond die u snel op een reeks pagina's kunt toepassen. Objecten in een stramien staan op alle
pagina's waarop dat stramien is toegepast. Stramienitems op documentpagina's zijn te herkennen aan een gestippelde rand. De wijzigingen die u
in het stramien aanbrengt, worden automatisch op alle betrokken pagina's doorgevoerd. Stramienen bevatten doorgaans logo's, paginanummers
en kop- en voetteksten. Zij kunnen ook lege tekst- of afbeeldingskaders bevatten die als plaatsaanduidingen op documentpagina's fungeren.
Stramienitems kunnen niet op een documentpagina worden geselecteerd, tenzij die objecten zijn overschreven.
Stramienen kunnen meerdere lagen hebben, net als pagina's in een document. Objecten op een enkele laag hebben hun eigen stapelvolgorde
binnen deze laag. Objecten op de laag van een stramienpagina staan achter de objecten die aan dezelfde laag op de documentpagina zijn
toegewezen.
Als u een stramienitem vóór objecten op de documentpagina wilt plaatsen, moet u een hogere laag aan het object op het stramien toewijzen. Een
stramienitem op een hogere laag staat vóór alle objecten op lagere lagen. Wanneer u alle lagen samenvoegt, worden de stramienitems achter de
documentpaginaobjecten geplaatst.
Stramienitems (linksboven) achter de paginaobjecten op dezelfde laag (linksonder). Als u een stramienitem naar een hogere laag verplaatst
(rechtsboven), wordt dit vóór alle objecten op de lagere lagen geplaatst (rechtsonder).
Tips en richtlijnen voor werken met stramienen
U kunt uw verschillende ontwerpideeën met elkaar vergelijken door hiervoor een reeks stramienen te maken en deze na elkaar toe te passen
op de voorbeeldpagina's met inhoud.
Om documenten snel op te maken slaat u een set stramienen samen met alinea- en tekenstijlen, kleurbibliotheken en andere stijlen en
voorinstellingen in een documentsjabloon op.
Als u de instellingen voor kolommen en marges op een stramien wijzigt of een nieuw stramien met andere instellingen toepast, kunt u
objecten op een pagina automatisch aan de nieuwe layout laten aanpassen. (Zie Over automatische aanpassing van de layout.)
Automatische paginanummers die op een stramien zijn ingevoegd, geven het juiste paginanummer aan voor elke sectie van het document
waarop het stramien wordt toegepast. (Zie Standaardpaginanummering toevoegen.)
Stramienen maken
Elk bestand dat u maakt, heeft standaard een stramienpagina. U kunt nieuwe stramienpagina's maken of een bestaande stramien- of
documentpagina als basis nemen. Nadat u stramienpagina's hebt toegepast op andere pagina's, wordt elke wijziging in het bronstramien
doorgevoerd in de stramienen en de documentpagina's die hierop zijn gebaseerd. Op deze manier kunt u heel eenvoudig de layout van meerdere
132
pagina's in een document wijzigen.
Op www.adobe.com/go/vid0069_nl vindt u een videodemo over het werken met stramienpagina's.
Een nieuw leeg stramien maken
1. Kies Nieuw stramien in het menu van het deelvenster Pagina's.
2. Geef de volgende opties op en klik op OK:
Voer in het vak Voorvoegsel een voorvoegsel in dat verwijst naar het stramien dat wordt toegepast op elke pagina in het deelvenster
Pagina's. U kunt maximaal vier tekens invoeren.
Typ in het tekstvak Naam een naam voor de stramienspread.
Kies in de lijst Gebaseerd op stramien een bestaande stramienspread waarop u deze stramienspread wilt baseren of kies Geen.
Typ in het tekstvak Aantal pagina's een waarde voor het aantal pagina's dat u in de stramienspread wilt gebruiken (maximaal tien).
Een stramien maken op basis van een bestaande pagina of spread
Sleep een volledige spread van de sectie Pagina's in het deelvenster Pagina's naar de sectie Stramienen.
Selecteer een spread in het deelvenster Pagina's en kies de optie Opslaan als Stramien in het menu van het deelvenster Pagina's.
Alle objecten die op de originele pagina of spread stonden, maken nu deel uit van het nieuwe stramien. Als op de originele pagina een stramien is
toegepast, zal het nieuwe stramien gebaseerd zijn op het stramien van de originele pagina.
Een nieuwe stramienspread maken op basis van een andere pagina of spread
Een stramien op een ander stramien baseren
U kunt een variant op een stramien maken dat is gebaseerd op een ander stramien in hetzelfde document en dat tegelijk wordt bijgewerkt. Een
dergelijk stramien wordt hoofdstramien genoemd. De stramienspreads die op een hoofdstramien zijn gebaseerd, worden substramienen genoemd.
Als uw document bijvoorbeeld tien hoofdstukken bevat waarvoor stramienspreads worden gebruikt die maar weinig van elkaar verschillen, baseert
u alle stramienspreads op een stramienspread die de layout en objecten bevat die alle tien hoofdstukken gemeenschappelijk hebben. Op die
manier hoeft u voor wijzigingen in het basisontwerp alleen aanpassingen uit te voeren op één stramienspread – het hoofdstramien – en hoeft u
niet alle tien stramienspreads afzonderlijk te bewerken. Varieer de opmaak in de substramienen. U kunt de objecten van een hoofdstramien op een
substramien overschrijven om zo varianten van een stramien te maken, net zoals u stramienitems op documentpagina's kunt overschrijven. Dit is
een uiterst krachtige en handige methode als u een consistent en toch gevarieerd ontwerp wilt behouden en aanpassen.
Oorspronkelijke hoofdstramien en substramien (links); als het hoofdstramien wordt gewijzigd, worden de substramienen automatisch bijgewerkt
(rechts).
Als u een stramien op een ander stramien wilt baseren, voert u een van de volgende handelingen uit in de sectie Stramienen van het
deelvenster Pagina's:
Selecteer een stramienspread en kies Stramienopties voor [naam van stramienspread] in het menu van het deelvenster Pagina's. Kies in de
lijst Gebaseerd op stramien een ander stramien en klik op OK.
Selecteer de naam van de stramienspread die u als basis wilt gebruiken, en sleep deze naar de naam van een ander stramien om die
spread toe te passen.
133
Naar boven
B-stramien gebaseerd op A-stramien
De layout van een stramien bewerken
U kunt de layout van stramienpagina's te allen tijde wijzigen. De wijzigingen worden automatisch doorgevoerd op alle pagina's waarop dat stramien
is toegepast. Zo worden alle tekst en afbeeldingen die u aan een stramien toevoegt, weergegeven op documentpagina's waarop het stramien
wordt toegepast.
Opmerking: Wanneer u een stramienpagina-object op een bepaalde pagina overschrijft of loskoppelt, wordt dat object niet meer bijgewerkt met
de wijzigingen die op de stramienpagina zijn aangebracht.
1. Dubbelklik in het deelvenster Pagina's op het pictogram voor het stramien dat u wilt bewerken, of selecteer de gewenste stramienpagina in
het tekstvak onder in het documentvenster. De stramienspread wordt weergegeven in het documentvenster.
2. Breng de wijzigingen in het stramien aan.
Alle pagina's waarop dit stramien is toegepast, worden automatisch bijgewerkt.
Als u het formaat van de stramienpagina wilt wijzigen, selecteert u de desbetreffende pagina met het gereedschap Pagina en past u de afmetingen
aan met de opties in het regelpaneel. Zie Meerdere paginaformaten gebruiken.
Gebruik meerdere weergaven om het resultaat van de wijzigingen in het stramien te controleren. Kies Venster > Schikken > Nieuw venster en
kies vervolgens Venster > Schikken > Naast elkaar. Stel de ene weergave in op een pagina en de andere weergave op het stramien dat op
deze pagina is toegepast. Breng de wijzigingen in het stramien aan en kijk hoe de pagina wordt bijgewerkt.
Opties van stramienpagina's wijzigen
U kunt ook met de opties van de stramienpagina de naam of het voorvoegsel van het stramien wijzigen, het stramien baseren op een ander
stramien of het aantal pagina's in de stramienspread veranderen.
1. Selecteer een stramienspread door op de naam ervan in het deelvenster Pagina's te klikken.
2. Kies Stramienopties voor [naam van stramien] in het menu van het deelvenster Pagina's.
3. Wijzig de gewenste opties en klik op OK.
Stramienpagina's toepassen
Als het document aangepaste spreads bevat (zoals een uitvouwbare pagina van 3 of 4 pagina's in een tijdschrift), moet elk stramien dat u toepast,
hetzelfde aantal pagina's hebben.
Als uw stramienpagina een ander paginaformaat heeft dan de layoutpagina, wordt het formaat van de layoutpagina gewijzigd wanneer u de
stramienpagina toepast. Als de layoutpagina een aangepast paginaformaat heeft, kunt u opgeven of u het aangepaste formaat van de
layoutpagina wilt behouden of het formaat van de stramienpagina wilt toepassen.
Opmerking: Stramienitems op documentpagina's zijn te herkennen aan een gestippelde rand. Als u geen stramienitems op een documentpagina
ziet, kunnen die stramienitems op een lagere laag staan of verborgen zijn. Kies Stramienitems tonen in het menu van het deelvenster Pagina's.
Een stramien op een documentpagina of spread toepassen
U past een stramien toe op één pagina door het pictogram van de stramienpagina naar een paginapictogram in het deelvenster Pagina's te
slepen. Wanneer er rond de gewenste pagina een zwarte rechthoek wordt weergegeven, laat u de muisknop los.
U past een stramien toe op een spread door het pictogram van de stramienpagina naar een hoek van de spread in het deelvenster Pagina's
te slepen. Wanneer er rond alle pagina's in de gewenste spread een zwarte rechthoek wordt weergegeven, laat u de muisknop los.
Een stramien toepassen op een pagina (links) en een stramien toepassen op een spread (rechts)
Een stramien op meerdere pagina's toepassen
Ga op een van de volgende manieren te werk:
134
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Selecteer in het deelvenster Pagina's de pagina's waarop u een nieuw stramien wilt toepassen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt terwijl u op een stramien klikt.
Kies Stramien op pagina's toepassen in het menu van het deelvenster Pagina's, selecteer een stramien in de lijst Stramien toepassen (let er
hierbij op dat de paginabereiken voor de optie Op pagina's de correcte paginabereiken zijn) en klik op OK. Het is mogelijk een stramien op
meerdere pagina's tegelijk toe te passen. U kunt bijvoorbeeld 5, 79, 1316 typen om hetzelfde stramien op de pagina's 5, 79 en 1316 toe te
passen. (Zie De absolute nummering of sectienummering in het deelvenster Pagina's weergeven.)
Een stramien op een niet aangrenzend bereik van pagina's toepassen
Toewijzing van stramienen aan documentpagina's ongedaan maken
Pas het stramien Geen toe vanuit de sectie Stramienen van het deelvenster Pagina's.
Wanneer u een stramien van een pagina loskoppelt, worden de opmaak en items van het stramien niet meer gebruikt voor de pagina. Als een
stramien de meeste elementen bevat die u nodig hebt, maar u hoeft alleen de vormgeving van enkele pagina's te veranderen, kunt u de
stramienpagina-items overschrijven en ze op die pagina's bewerken of wijzigen in plaats van het stramien te verwijderen.
Stramienen kopiëren
U kunt stramienen binnen hetzelfde documenten of van het ene naar het andere document kopiëren en als basis voor een nieuw stramien
gebruiken. Ook kunt u stramienen naar andere documenten kopiëren wanneer u documenten in een boek synchroniseert of stramienpagina's uit
een ander document importeert.
Een stramien in een document kopiëren
Voer in het deelvenster Pagina's een van de volgende handelingen uit:
Sleep de naam van de pagina van een stramienspread naar de knop Nieuwe pagina onder in het deelvenster.
Selecteer de paginanaam van een stramienspread en kies Stramienspread [naam van de spread] dupliceren in het deelvenstermenu.
Wanneer u een stramien kopieert, wordt het voorvoegsel van het gekopieerde stramien de volgende letter van het alfabet.
Een stramien naar een ander document kopiëren of verplaatsen
1. Open het document waaraan u het stramien wilt toevoegen. Open vervolgens het document met het stramien dat u wilt kopiëren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Pagina's van het brondocument:
Klik op het hoofdstramien en sleep dit naar het venster van het doeldocument, waarmee u het stramien kopieert.
Selecteer het stramien dat u wilt verplaatsen of kopiëren. Kies Layout > Pagina's > Stramien verplaatsen en kies het doeldocument in
het menu Verplaatsen naar. Als u daarbij ook de pagina of pagina's uit het brondocument wilt verwijderen, selecteert u de optie Pagina's
na verplaatsen verwijderen en klikt u op OK.
Als het doeldocument al een stramien met hetzelfde voorvoegsel heeft, wordt aan het verplaatste stramien de volgende beschikbare letter uit het
alfabet toegewezen.
Een stramien uit een document verwijderen
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's een of meer stramienpaginapictogrammen.
Als u alle niet-gebruikte stramienpagina's wilt selecteren, kiest u Ongebruikte stramienen selecteren in het menu van het deelvenster
Pagina's.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep het pictogram van een geselecteerde stramienpagina of spread naar de knop Verwijderen onder in het deelvenster.
Klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Kies Stramienspread [spreadnaam] verwijderen in het deelvenstermenu.
Als u een stramien verwijdert, wordt het stramien [Geen] toegepast op elke documentpagina waarop het verwijderde stramien is toegepast.
Stramienitems overschrijven of loskoppelen
135
Als u een stramienpagina toepast op een documentpagina, worden alle objecten in het stramien, die stramienitems worden genoemd,
weergegeven op de documentpagina. Soms zal een bepaalde pagina iets moeten afwijken van het stramien. In dergelijke situaties hoeft u het
stramienontwerp op de pagina niet helemaal opnieuw te maken of een nieuw stramien te ontwerpen. U kunt het stramienitem overschrijven of
loskoppelen. De andere stramienitems op de documentpagina worden steeds bijgewerkt met de stramien.
Let op het verschil tussen het overschrijven en het loskoppelen van stramienitems van een documentpagina:
Kenmerken van het stramienitem overschrijvenBij het overschrijven van een stramienitem wordt er een kopie van het stramienitem op de
documentpagina geplaatst zonder dat de koppeling met de stramienpagina wordt verbroken. Nadat het item is overschreven, kunt u een of meer
kenmerken van het item overschrijven en zo het item geleidelijk wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de vulkleur van de lokale kopie wijzigen. Als u
daarna de vulkleur op de stramienpagina wijzigt, wordt die wijziging niet doorgevoerd in de lokale kopie. De andere kenmerken, zoals de afmeting,
worden wel bijgewerkt omdat die niet in de lokale kopie zijn overschreven. De wijzigingen kunnen naderhand worden verwijderd om het object
conform het stramien te maken.
De kenmerken die u voor een stramienpagina-object kunt overschrijven, zijn lijnen, vullingen, inhoud van een kader en alle transformaties (zoals
roteren, schalen, schuintrekken of wijzigen van het formaat), hoekopties, tekstkaderopties, vergrendeling, transparantie en objecteffecten.
Items loskoppelen van het stramienOp een documentpagina kunt u een stramienitem van het stramien loskoppelen. Voordat u een item kunt
loskoppelen, moet u dat item eerst op de documentpagina overschrijven, waardoor er een lokale kopie van wordt gemaakt. Een losgekoppeld item
wordt niet meer bijgewerkt met het stramien, omdat de koppeling met de stramienpagina is verbroken.
Een stramienitem overschrijven
1. Zorg ervoor dat het stramienitem kan worden overschreven.
U kunt een stramienitem alleen overschrijven als de optie Overschrijven van stramienitems bij selectie toestaan voor dat item is
geselecteerd in het menu van het deelvenster Pagina's.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
U overschrijft specifieke stramienitems op een documentpagina door te drukken op Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS) en
vervolgens op het item te klikken (of te slepen als u meerdere items wilt selecteren). Wijzig de geselecteerde stramienitems. Het item
kan nu worden geselecteerd als elk ander pagina-item, maar het blijft gekoppeld aan de stramienpagina.
U overschrijft alle stramienpagina-items door een documentspread te activeren en vervolgens Alle stramienpagina-items overschrijven te
selecteren in het menu van het deelvenster Pagina's. U kunt nu elk gewenst stramienpagina-item of alle stramienpagina-items
selecteren.
Het gestippelde kader van stramienitems die zijn overschreven, wordt een effen lijn, ten teken dat er een lokale kopie is gemaakt.
Opmerking: Als u een verbonden tekstkader overschrijft, worden alle zichtbare kaders in de verbindingsreeks overschreven, zelfs als die
zich op een andere pagina in een spread bevinden.
Een stramienitem loskoppelen
Als u één stramienitem van het stramien wilt loskoppelen, moet u eerst het item overschrijven door op Ctrl+Shift (Windows) of
Command+Shift (Mac OS) te drukken en vervolgens op het item op een documentpagina te klikken. Vervolgens kiest u de optie Selectie
scheiden van stramien in het menu van het deelvenster Pagina's.
Als u alle overschreven stramienitems op een spread wilt loskoppelen, overschrijft u de stramienpagina-items die u wilt loskoppelen en
activeert u vervolgens de spread in het document. (Ga niet naar de originele stramienpagina.) Selecteer Alle objecten scheiden van stramien
in het menu van het deelvenster Pagina's. Als deze opdracht niet beschikbaar is, staan er geen overschreven objecten op deze spread.
Voorkomen dat een stramienitem wordt overschreven
In sommige gevallen zult u niet alle stramienitems willen overschrijven. U wilt bijvoorbeeld stramienitems zoals achtergrondafbeeldingen op een
documentpagina overschrijven, maar wilt niet dat daarbij ook de koptekst met de paginanummering wordt overschreven. U voorkomt dat de
koptekst wordt overschreven door de optie Alle stramienitems overschrijven wel voor de andere stramienitems maar niet voor de koptekst te
selecteren.
1. Selecteer het item op de stramienpagina.
2. Schakel de optie Overschrijven van stramienitems bij selectie toestaan in het menu van het deelvenster Pagina's uit.
Stramienitems die niet mogen worden overschreven, hebben geen kaderrand wanneer zij op de documentpagina worden weergegeven. Als u
instelt dat een verbonden tekstkader niet mag worden overschreven, worden alle andere tekstkaders in de verbinding ook niet overschreven.
Stramienitems opnieuw toepassen
Nadat u de stramienitems hebt overschreven, kunt u ze herstellen en aan de stramienpagina aanpassen. De kenmerken van het object worden
dan hersteld op basis van het overeenkomstige stramien en het object wordt opnieuw bijgewerkt als u het stramien bewerkt. De lokale kopie van
het object wordt verwijderd en het stramienitem kan niet worden geselecteerd, wat wordt aangegeven door de gestippelde rand. U kunt
overschrijvingen voor geselecteerde objecten of voor alle objecten op een spread verwijderen, maar niet tegelijk voor het volledige document.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om stramienoverschrijvingen van een of meer objecten te verwijderen selecteert u objecten die oorspronkelijk stramienitems waren. Activeer
136
Naar boven
een spread in het deelvenster Pagina's en kies in het menu van het deelvenster Pagina's de optie Geselecteerde lokale overschrijvingen
verwijderen.
Om alle stramienoverschrijvingen uit een spread te verwijderen activeert u in het deelvenster Pagina's de spread (of stramienspread) waaruit
u alle stramienoverschrijvingen wilt verwijderen. Kies Bewerken > Alles deselecteren om ervoor te zorgen dat geen enkel object is
geselecteerd. Kies in het menu van het deelvenster Pagina's de optie Alle lokale overschrijvingen verwijderen.
Als u stramienpagina-objecten loskoppelt, kunt u ze niet meer herstellen naar de stramienpagina, maar u kunt de losgekoppelde objecten wel
verwijderen en vervolgens het stramien op de pagina toepassen.
Als u een stramien opnieuw toepast op een pagina die overschreven stramienpagina-objecten bevat, worden de objecten met overschrijvingen
losgekoppeld en worden alle stramienpagina-objecten opnieuw toegepast. Sommige objecten op een pagina kunnen hierbij worden gedupliceerd.
U moet de losgekoppelde objecten verwijderen om de exacte vormgeving van het stramien te herstellen.
Stramienitems verbergen
Gebruik de opdracht Stramienitems verbergen om elementen op stramienpagina's op een of meerdere pagina's in uw document te verbergen.
Verborgen stramienitems worden niet afgedrukt of uitgevoerd.
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's de pagina's en spreads met de stramienitems die u wilt verbergen.
2. Kies Stramienitems verbergen in het menu van het deelvenster Pagina's.
Als u de stramienitems weer zichtbaar wilt maken, selecteert u de spreads in het deelvenster Pagina's en kiest u Stramienitems tonen in het menu
van het deelvenster Pagina's.
Een stramien uit een ander document importeren
U kunt stramienen vanuit een document van InDesign (elke versie) in het actieve document importeren. Als het doeldocument stramienpagina's
bevat die een andere naam hebben dan de stramienpagina's in het brondocument, veranderen die pagina's en de bijbehorende overschrijvingen
van de documentpagina niet.
1. Kies Stramienpagina's laden in het menu van het deelvenster Pagina's.
2. Dubbelklik op het InDesign-document met de stramienpagina's die u wilt importeren.
3. Bepaal wat er moet gebeuren als een geladen stramien dezelfde naam heeft als een stramien in het huidige document.
Kies Stramienpagina's vervangen als de stramienen in het doeldocumenten moeten worden overschreven door de stramienen met
dezelfde naam uit het brondocument. Als er geen overschreven items in het doeldocument staan, kunt u de stramienpagina's veilig bij
het importeren vervangen.
Kies Naam stramienpagina's wijzigen om de paginavoorvoegsels in te stellen op de volgende beschikbare letter van het alfabet.
Nadat u de geïmporteerde stramienen uit het brondocument hebt geïmporteerd, wordt er een koppeling gemaakt tussen het bron- en het
doeldocument. Wanneer u vervolgens stramienen uit hetzelfde brondocument laadt, blijft de koppeling tussen de overschreven items en hun
bovenliggende items op de opnieuw geladen stramienpagina's behouden. Met deze koppeling kunt u stramienpagina's in verschillende
documenten consistent houden zonder dat u die documenten in een boek hoeft op te nemen.
Als u deze methode voor het consistent houden van stramienpagina's wilt gebruiken, moet u de stramienpagina's uit het brondocument laden
voordat u objecten op het stramien overschrijft. Als er in het document overschreven items staan en u hebt nog nooit stramienen uit een andere
bron geïmporteerd, worden die overschreven items losgekoppeld wanneer u voor de eerste keer stramienen uit een brondocument laadt en
stramienpagina's met dezelfde naam als het hoofdstramien van de overschreven items vervangt.
Gaat u echter stramienen uit een ander brondocument importeren en u kiest Stramienpagina's vervangen, dan kunnen de overschreven items
worden losgekoppeld. Stramienen met dezelfde namen uit het nieuwe brondocument worden toegepast op de documentpagina waarop de
overschreven items staan. Er worden dan twee sets met objecten gemaakt.
Meer Help-onderwerpen
Video over stramienpagina's
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
137
Documenten maken
Naar boven
Naar boven
Het plakbord en de hulplijnen aanpassen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Het plakbord en de hulplijnen aanpassen
U kunt bepalen welke kleuren worden gebruikt voor het weergeven van hulplijnen voor paginamarges en -kolommen. Ook kunt u de kleuren van
de hulplijnen selecteren voor het afloopgebied en de witruimte van de pagina op het plakbord. U kunt de achtergrondkleur van de voorvertoning
wijzigen zodat u gemakkelijker onderscheid kunt maken tussen de normale weergavemodus en de voorvertoningsmodus.
InDesign kunt u tevens bepalen hoe dicht een object bij een hulplijn moet staan voordat dit hierdoor wordt aangetrokken (magnetisch uitlijnen), of
hulplijnen voor of achter objecten moeten worden weergegeven en hoe groot het plakbord is.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Mac OS).
2. Kies onder Kleuren de gewenste kleuren uit elk van de volgende menu's of kies Aangepast om een aangepaste kleur met de kleurkiezer op
te geven.
MargesHiermee stelt u de kleur in van de paginamarges.
kolommenHiermee stelt u de kleur in van de kolomhulplijnen voor de pagina.
AflopendHiermee stelt u de kleur in van het afloopgebied (dat wordt ingesteld in het dialoogvenster Documentinstelling).
WitruimteHiermee stelt u de kleur in van de witruimte rond de pagina (die wordt ingesteld in het dialoogvenster Documentinstelling).
Achtergrond voorvertoningHiermee stelt u de kleur in van het plakbord in de voorvertoningsmodus.
3. U kunt de afstand instellen waarbij een object magnetisch wordt uitgelijnd op een hulplijn of raster, door een waarde in pixels op te geven bij
Magnetisch gebied.
4. Als u hulplijnen achter objecten wilt weergeven, selecteert u Hulplijnen op achtergrond.
5. U kunt opgeven hoe ver het plakbord uitsteekt buiten de pagina of spread (of het afloopgebied of de witruimte rond de pagina, indien
opgegeven) door een waarde in te voeren bij Horizontale marges en Verticale marges.
6. Klik op OK om het venster Voorkeuren te sluiten.
U kunt ook de kleur van het papier op het scherm wijzigen. Zorg ervoor dat er geen tekst of objecten zijn geselecteerd en dubbelklik op de
papierkleur in het deelvenster Stalen (kies Venster > Stalen). De kleur Papier wordt alleen op het scherm weergegeven en heeft geen invloed
op de afdruk. Deze kleur is uitsluitend bedoeld voor situaties waarbij u op papier met een andere kleur dan wit moet ontwerpen.
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
Het is mogelijk dat u bij nader inzien de instellingen van een document dat u hebt gemaakt, wilt wijzigen. Misschien wilt u enkele pagina's
gebruiken in plaats van naast elkaar liggende pagina's, of u wilt het paginaformaat of de instellingen voor de marges aanpassen.
Documentinstellingen wijzigen
Wanneer u opties in het dialoogvenster Documentinstelling wijzigt, geldt de wijziging voor elke pagina van uw document. Als u het paginaformaat
of de afdrukstand wijzigt nadat u objecten op de pagina's hebt geplaatst, kunt u met de functie Aanpassing layout de tijd die nodig is om de
bestaande objecten opnieuw te ordenen, tot een minimum beperken. Zie Over automatische aanpassing van de layout.
1. Kies bestand > Documentinstelling.
2. Geef de documentopties op en klik op OK. (Zie Opties voor nieuw document.)
De marge- en kolominstellingen wijzigen voor een pagina
U kunt de kolom- en marge-instellingen voor pagina's en spreads wijzigen. Als u de kolom- en marge-instellingen op een stramienpagina wijzigt,
worden de instellingen aangepast voor alle pagina's waarop de stramienpagina is toegepast. Als de kolommen en marges van normale pagina's
worden gewijzigd, veranderen alleen de instellingen van de pagina's die zijn geselecteerd in het deelvenster Pagina's.
Opmerking: Kolommen in tekstkaders kunnen niet via het dialoogvenster Marges en kolommen worden gewijzigd. De kolommen van tekstkaders
worden alleen binnen de afzonderlijke tekstkaders weergegeven en dus niet op de pagina. U kunt met behulp van het dialoogvenster Opties
tekstkader kolommen in tekstkaders maken. (Zie Kolommen toevoegen aan een tekstkader.) Kolommen in tekstkaders kunnen ook worden
aangepast met de optie Aanpassing layout.
138
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de marge- en kolominstellingen voor een enkele spread of pagina wilt wijzigen, gaat u naar de spread die u wilt aanpassen, of
selecteert u een spread of pagina in het deelvenster Pagina's.
Als u de marge- en kolominstellingen voor meerdere pagina's wilt wijzigen, moet u eerst deze pagina's in het deelvenster Pagina's
selecteren of een stramienpagina selecteren die is toegepast op de pagina's die u wilt wijzigen.
2. Kies Layout > Marges en kolommen, geef de volgende opties op en klik op OK.
MargesVoer de gewenste waarden in voor de afstand tussen de margehulplijnen en de randen van de pagina. Als in het dialoogvenster
Nieuw document of Documentinstelling de optie Pagina's naast elkaar is geselecteerd, veranderen de namen van de margeopties Links en
Rechts in Binnen en Buiten, zodat u extra ruimte kunt opgeven voor de bindzijde.
kolommenGeef het aantal kolommen op.
Kolommen van ongelijke breedte maken
Als u meerdere kolommen op een pagina hebt geplaatst, staan er twee kolomhulplijnen in het midden. Wanneer u een van deze kolomhulplijnen
naar een andere positie sleept, wordt de andere kolomhulplijn ook verplaatst. De ruimte tussen de kolomhulplijnen is de waarde die u voor de
tussenruimte hebt opgegeven. De twee hulplijnen worden tegelijk verplaatst, zodat deze waarde behouden blijft.
Opmerking: U kunt in een tekstkader geen kolommen van ongelijke breedte maken. Als u toch tekstkaders met kolommen van ongelijke breedte
wilt maken, maakt u naast elkaar tekstkaders, maakt u in elk tekstkader een kolom in de gewenste breedte en koppelt u die tekstkaders aan
elkaar.
1. Ga naar de stramienpagina of de spread die u wilt wijzigen.
2. Als de kolomhulplijnen zijn vergrendeld, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Kolomhulplijnen vergrendelen om de kolomhulplijnen te
ontgrendelen.
3. Sleep een kolomhulplijn met het gereedschap Selecteren
. U kunt deze hulplijn niet voorbij een aangrenzende kolomhulplijn of verder dan
de rand van de pagina slepen.
Kolomhulplijnen verslepen om kolommen van ongelijke breedte te maken
Als u kolommen met ongelijke tussenruimten wilt maken, maakt u gelijkmatig verdeelde liniaalhulplijnen en sleept u de hulplijnen een voor een
naar de gewenste positie. (Zie Liniaalhulplijnen maken.)
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
139
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
140
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
141
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
142
QR-codes genereren | CC
Naar boven
Naar boven
QR-codes
QR-codes beheren in InDesign
QR-codes
Een QR-code is een door computers leesbare, afgedrukte weergave van gegevens die op verschillende manieren kan worden gebruikt. QR-codes
worden tegenwoordig algemeen gebruikt in consumentenreclame. Consumenten met een smartphone kunnen een app met een QR-codescanner
installeren waarmee de URL-gegevens kunnen worden gelezen en gedecodeerd, waarna in de webbrowser van de telefoon de bijbehorende
website wordt weergegeven.
Na het scannen van QR-codes kunnen gebruikers tekst ontvangen, een visitekaartje voor een contactpersoon toevoegen aan hun apparaten, een
hyperlink openen of een e-mail- of tekstbericht samenstellen.
QR-codes beheren in InDesign
In InDesign kunt u nu hoogwaardige, zelfstandige QR-codeafbeeldingen genereren en bewerken. De gegenereerde QR-code is een grafisch object
met een hoge beeldkwaliteit dat zich net zo gedraagt als een oorspronkelijke vectorillustratie in InDesign. U kunt het object eenvoudig schalen en
vullen met kleur. Daarnaast kunt u effecten, transparantie en afdrukkenmerken op het object toepassen, zoals overdrukken, steuninkten en
overvullingen. U kunt de codeafbeelding via kopiëren en plakken als een vectorafbeeldingsobject opnemen in een standaardprogramma voor het
bewerken van afbeeldingen, zoals Adobe Illustrator.
QR-code genereren
1. Kies Object > QR-code genereren in het menu. Het dialoogvenster QR-code genereren wordt weergegeven.
Het dialoogvenster QR-code genereren/bewerken heeft twee tabbladen: Inhoud en Kleur.
2. Op het tabblad Inhoud kunt u elk van de volgende gegevenstypen selecteren in de vervolgkeuzelijst Type:
Hyperlink
Onbewerkte tekst
Tekstbericht
E-mail
Visitekaartje
Op basis van het geselecteerde type worden een of meer velden weergegeven voor de inhoud waarvoor u de QR-code wilt genereren.
3. Op het tabblad Kleur wordt Stalenlijst weergegeven. Als u een specifieke kleur op de QR-code wilt toepassen, schakelt u over naar het
tabblad Kleur en selecteert u een specifieke kleur. De gegenereerde QR-code wordt standaard zwart en met een transparante achtergrond
143
weergegeven.
4. Klik op OK.
5. Als u een kader hebt geselecteerd voordat u de QR-code genereert, wordt de code rechtstreeks in het geselecteerde kader geplaatst,
waarbij de inhoud van het kader wordt vervangen.
Als u geen kader hebt geselecteerd, wordt de QR-code in het gereedschap Plaatsen geladen en kunt u de code op dezelfde manier als een
traditioneel EPS-object plaatsen:
Door te klikken in het document, plaatst u het object in de oorspronkelijke grootte/standaardgrootte van 30 x 30 (cm).
Door te klikken in een bestaand kader, plaatst u de code in de standaardgrootte in het kader. (Als u Alt ingedrukt houdt en in het kader
klikt, wordt de bestaande inhoud van het kader vervangen.)
Door te klikken en te slepen, tekent u een nieuw kader met een vaste breedte/hoogteverhouding. Als u de muisknop vervolgens loslaat,
plaatst u de code in het kader.
Nadat de QR-code in een document is geplaatst, wordt deze behandeld als een traditioneel EPS-object, behalve dat knopinfo met gegevens over
de inhoud in de vorm van de ingesloten code wordt weergegeven wanneer de muisaanwijzer op het object wordt geplaatst.
De inhoud en kleur van de QR-code bewerken
1. Selecteer het QR-codeobject of het kader: dubbelklik in het kader.
2. Kies Object > QR-code bewerken in het menu. U kunt ook met de rechtermuisknop klikken en QR-code bewerken kiezen in het
contextmenu.
3. Het dialoogvenster QR-code bewerken wordt weergegeven met de bestaande inhoud en kleurgegevens.
4. Wijzig desgewenst het gegevenstype en de inhoud op het tabblad Inhoud.
5. Als u een andere kleur voor de QR-code wilt selecteren, klikt u op het tabblad Kleur en selecteert u de gewenste kleur.
6. Klik op OK.
De kenmerken van het kader van de QR-code aanpassen
De achtergrond van het kader van een QR-code is standaard transparant. U kunt echter de vulling- en lijn-kenmerken van het kader (zoals de
kleur, lijnstijl en dikte) aanpassen met de gebruikelijke besturingselementen.
Het QR-codeobject transformeren
U kunt het geplaatste QR-codeobject verplaatsen, vergroten/verkleinen of roteren met het selectiegereedschap. Als u de rand van het kader
sleept, wordt alleen het kader groter of kleiner. U kunt tijdens het slepen echter het volgende doen:
Als u de Shift-toets ingedrukt houdt, blijft de breedte/hoogteverhouding van het kader behouden.
Als u Ctrl (Windows) of Command (MAC) ingedrukt houdt, worden zowel het kader als de inhoud ervan geschaald met behoud van de
breedte/hoogteverhouding.
Als u Shift + Alt (Windows) of Option (MAC) ingedrukt houdt, wordt het kader vanuit het midden van het kader geschaald en gaat de
144
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
breedte/hoogteverhouding verloren. U kunt de Shift-toets ingedrukt houden om de breedte/hoogteverhouding te behouden.
145
Linialen en maateenheden
Naar boven
Linialen en maateenheden wijzigen
Het nulpunt wijzigen
Objecten meten
Overzicht van het deelvenster Info
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Linialen en maateenheden wijzigen
U kunt de maateenheden wijzigen voor de linialen op het scherm en voor gebruik in de deelvensters en dialoogvensters. Deze instellingen kunt u
altijd wijzigen en de huidige maateenheden tijdelijk uitschakelen wanneer u een waarde gaat invoeren. Standaard begint de liniaalmeting
linksboven op een pagina of spread. U kunt dit veranderen door het nulpunt te verplaatsen. (Zie Het nulpunt wijzigen.)
Bij het wijzigen van maateenheden worden de hulplijnen, rasters en objecten niet verplaatst. Wanneer de verdeelstreepjes op de liniaal worden
verplaatst, zijn deze mogelijk niet meer uitgelijnd met de objecten die op de vorige verdeelstreepjes waren uitgelijnd.
Linialen in een documentweergave
A.Verdeelstreepjes met opschriftB.HoofdverdeelstreepjesC.Tussenverdeelstreepjes
U kunt verschillende maatstelsels instellen voor horizontale en verticale linialen. Het maatstelsel dat u voor de horizontale liniaal kiest, bepaalt ook
de instellingen van de tabs, marges, inspringingen en andere afstanden. Elke spread heeft een eigen verticale liniaal. Bij alle verticale linialen
worden echter de instellingen gebruikt die u onder Eenheden en toenamen hebt opgegeven.
De standaardmaateenheden voor de linialen zijn pica's (één pica is 12 punten). Maar u kunt de aangepaste maateenheden van de liniaal zelf
instellen en bepalen waar de hoofdverdeelstreepjes op een liniaal moeten staan. Als u bijvoorbeeld de aangepaste liniaaleenheden voor de
verticale liniaal wijzigt in 12 punten, staat er na elke 12 punten een hoofdverdeelstreepje (mits dit bij de ingestelde vergroting kan worden
weergegeven). De labels voor de verdeelstreepjes gelden ook voor de aangepaste hoofdverdeelstreepjes. Als in hetzelfde voorbeeld 3 op de
liniaal staat, is het derde hoofdverdeelstreepje gemarkeerd, dus 36 punten.
Linialen tonen of verbergen
Kies in de weergavemodus Normaal (Weergave > Schermmodus > Normaal) Weergave > Linialen tonen of Linialen verbergen.
Maateenheden en linialen wijzigen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS).
2. Als u de oorsprong van het nulpunt wilt wijzigen, kiest u een van de volgende opties in het menu Oorsprong onder Liniaaleenheden:
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke spread in te stellen kiest u Spread. De horizontale liniaal loopt over de
hele spread door.
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke pagina in te stellen kiest u Pagina. De horizontale liniaal begint bij elke
pagina in een spread op nul.
Om de oorsprong van de liniaal op het midden van de rug in te stellen, kiest u Rug. De horizontale liniaal meet in negatieve waarden
links van de rug en in positieve waarden rechts van de rug.
3. U kunt het maatstelsel dat wordt gebruikt voor linialen, dialoogvensters en deelvensters, wijzigen door het gewenste stelsel voor Horizontaal
en Verticaal te kiezen, maar u kunt ook Aangepast kiezen en de verdeling in punten voor de hoofdverdeelstreepjes op de liniaal opgeven.
Als u een maatstelsel opgeeft dat geen punten gebruikt, wordt de basislijnrasterwaarde bij "Toename elke" nog steeds in punten
weergegeven. Hierdoor wordt het eenvoudiger om tekstgrootte en waarde van de regelafstand op elkaar af te stemmen, die worden
weergegeven in punten.
146
Naar boven
4. Als u de waarde voor de tekengrootte wilt wijzigen, kiest u Punten of Pixels in het menu Formaat tekst. Deze optie is vooral handig wanneer
u documenten ontwerpt voor het web.
5. Als u de waarde voor lijndikte-instellingen wilt wijzigen, kiest u Punten, Millimeters of Pixels in het menu Lijn. Deze optie is vooral handig
wanneer u documenten ontwerpt voor het web.
6. Als u de punten met een andere waarde wilt berekenen, geeft u de gewenste puntgrootte op bij Punten/inch.
7. Stel een of meer van de volgende toetsenbordspecificaties in:
CursortoetsHiermee regelt u de mate van verplaatsen met de pijltoetsen bij het stapsgewijs verplaatsen van objecten.
Grootte/regelafstandHiermee bestuurt u de toe- of afname voor grootte of regelafstand met behulp van de sneltoetsen.
Verschuiving basislijnHiermee bestuurt u de toename voor verticale verplaatsing met behulp van de sneltoetsen.
Spatiëring/reeksspatiëringHiermee bestuurt u de toename voor spatiëring en reeksspatiëring met behulp van de sneltoetsen.
8. Klik op OK.
U kunt de eenheden van de liniaal ook wijzigen door met de rechtermuisknop op een liniaal te klikken (Windows) of Control ingedrukt te
houden en te klikken (Mac OS) en in het contextmenu de gewenste eenheden te selecteren. Als u met de rechtermuisknop of met Control
ingedrukt klikt op het snijpunt van de horizontale en verticale liniaal, kunt u de eenheden voor beide linialen tegelijk wijzigen.
Standaardmaateenheden overschrijven
U kunt een andere maateenheid dan de standaardmaateenheid opgeven.
Markeer de ingevoerde waarde in een deelvenster of in een dialoogvenster en typ de nieuwe waarde in een van de notaties uit de volgende
tabel:
Om dit op te geven:Typt u deze tekens na de
waarde:
VoorbeeldenResultaat
Inchesi
in
inch
"
5,25i
5.25 in
5,25inch
5,25”
5 1/4 inch
Millimetersmm48 mm48 millimeter
Centimeterscm12 cm12 centimeter
Pica'sp3p3 pica
Puntenpt
p (vóór het getal)
6 pt
p6
6 punten
Pica's en puntenp (tussen de getallen)3p63 pica, 6 punten
Pixelspx5 px5 pixels
Cicero'sc5c5 cicero
Agatesag5 ag5 agate
Het nulpunt wijzigen
Het nulpunt is de positie waar de horizontale en verticale liniaal elkaar snijden. Het nulpunt staat standaard linksboven op de eerste pagina van
elke spread. Dit betekent dat de standaardpositie van het nulpunt altijd gelijk is ten opzichte van een spread, maar niet ten opzichte van het
plakbord.
De X- en Y-coördinaten in het regelpaneel en de deelvensters Info en Transformeren worden ten opzichte van het nulpunt weergegeven. U kunt
het nulpunt verplaatsen om afstanden te meten, om een nieuw referentiepunt voor afstanden in te stellen of om te grote pagina's naast elkaar te
plaatsen. Elke spread heeft standaard één nulpunt linksboven op de eerste pagina, maar u kunt het nulpunt ook op de bindrug plaatsen of voor
elke pagina in een spread een eigen nulpunt opgeven.
Het nulpunt aanpassen
Wanneer u het nulpunt verplaatst, wordt het op alle spreads op dezelfde relatieve positie neergezet. Als u het nulpunt bijvoorbeeld naar de
147
Naar boven
linkerbovenhoek op de tweede pagina van een paginaspread verplaatst, komt het nulpunt op de tweede pagina van alle andere spreads in dat
document op die plaats te staan.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om het nulpunt te verplaatsen sleept u van het snijpunt van de horizontale en verticale liniaal naar de positie op de layout waar u het nieuwe
nulpunt wilt instellen.
Een nieuw nulpunt bepalen
Om de standaardpositie van het nulpunt opnieuw in te stellen dubbelklikt u op het snijpunt van de horizontale en verticale liniaal .
Om het nulpunt vast te zetten of los te maken, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac OS) op
het nulpunt van de linialen en kiest u in het contextmenu de optie Nulpunt vastzetten.
Het standaardnulpunt wijzigen
Met de instelling Oorsprong in het dialoogvenster Voorkeuren kunt u het standaardnulpunt voor linialen en het bereik van de horizontale liniaal
instellen. Met bereik bepaalt u of de metingen met de liniaal over de pagina, over de volledige spread of, bij spreads van meerdere pagina's, vanuit
het midden van de rug worden uitgevoerd.
Als u de oorsprong van de liniaal instelt op de bindzijde van elke spread, wordt de oorsprong vergrendeld op de rugzijde. U kunt de oorsprong van
een liniaal niet opnieuw plaatsen door dit punt te slepen vanaf het snijpunt van de linialen, tenzij u een andere optie voor de oorsprong kiest.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS).
2. Kies een van de volgende opties in het menu Oorsprong van het deelvenster Liniaaleenheden:
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke spread in te stellen kiest u Spread. De horizontale liniaal loopt over de
hele spread door.
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke pagina in te stellen kiest u Pagina. De horizontale liniaal begint bij elke
pagina in een spread op nul.
Om de oorsprong van de liniaal op het midden van de rug in te stellen, kiest u Rug. De horizontale liniaal meet in negatieve waarden
links van de rug en in positieve waarden rechts van de rug.
De instellingen voor de oorsprong van de horizontale liniaal kunnen ook worden gewijzigd via het contextmenu dat verschijnt wanneer u met de
rechtermuisknop (Windows) of met Control ingedrukt (Mac OS) klikt op de horizontale liniaal.
Objecten meten
Met het gereedschap Meetlat kunt u de afstand tussen twee punten in een documentvenster meten. Wanneer u tussen twee punten meet, wordt
de afstand in het deelvenster Info weergegeven. Alle metingen met uitzondering van de hoek worden berekend in de maateenheid die voor het
document is ingesteld.
Als u met het meetgereedschap een item hebt opgemeten, blijft de lijn of blijven de lijnen zichtbaar totdat u een andere maat neemt of een ander
gereedschap kiest.
De afstand tussen twee punten meten
1. Zorg ervoor dat het deelvenster Info zichtbaar is (Venster > Info).
2. Selecteer het gereedschap Meetlat
. (Klik op het gereedschap Pipet en houd de muisknop ingedrukt om het gereedschap Meetlat weer te
geven.)
3. Klik op het eerste punt en sleep naar het tweede punt. Druk op Shift en sleep om de beweging van de richtingslijn te beperken tot stappen
van 45°. U kunt niet buiten het plakbord en de spread ervan slepen.
De breedte en hoogte worden in het deelvenster Info weergegeven.
Hoeken meten
1. Zorg ervoor dat het deelvenster Info zichtbaar is (Venster > Info).
2. Selecteer het gereedschap Meetlat
. (Klik op het gereedschap Pipet en houd de muisknop ingedrukt om het gereedschap Meetlat weer te
148
Naar boven
geven.)
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om een hoek vanaf de X-as te meten sleept u het gereedschap.
Om een aangepaste hoek te meten maakt u de eerste lijn van de hoek door te slepen. Plaats het gereedschap boven een van de
eindpunten van de meetlijn. Om de tweede lijn van de hoek te maken dubbelklikt en sleept u of drukt u op Alt (Windows) of Option
(Mac OS) en sleept u.
Wanneer u een aangepaste hoek meet, worden in het deelvenster Info de lengte van de eerste lijn als D1 en de lengte van de tweede
lijn als D2 weergegeven.
Overzicht van het deelvenster Info
In het deelvenster Info staat informatie voor geselecteerde objecten, het actieve document of het gebied onder het actieve gereedschap,
waaronder positie, grootte en rotatie. Wanneer u een object verplaatst, wordt in het deelvenster Info ook de positie van het object ten opzichte van
het beginpunt weergegeven.
Daarnaast kunt u het deelvenster Info gebruiken om het aantal woorden en tekens in artikelen vast te stellen.
Het deelvenster Info is in tegenstelling tot de andere deelvensters van InDesign alleen bedoeld ter informatie. U kunt er geen waarden mee
invoeren of weergegeven waarden mee bewerken. Met Opties tonen in het deelvenstermenu kunt u extra informatie over een geselecteerd object
weergeven.
Deelvenster Info
A.Horizontale (X) positie van de cursorB. Verticale (Y) positie van de cursorC. Afstand die een object of gereedschap ten opzichte van de
beginpositie is verplaatstD.Breedte in huidige eenhedenE.Hoogte in huidige eenhedenF.Mate van rotatie
Het deelvenster Info weergeven
Kies Venster > Info.
U kiest een ander maatsysteem door te klikken op het kleine driehoekje naast het pictogram.
Woorden tellen
1. Plaats het invoegpunt in een tekstkader of selecteer de gewenste tekst.
2. Kies Venster > Info.
Het deelvenster Info geeft het aantal woorden en tekens in het artikel of de geselecteerde tekst weer. In geval van overlopende tekst staat er een
plusteken (+), gevolgd door het aantal tekens, woorden of regels van die tekst.
Andere opties van het deelvenster Info weergeven
Kies Opties tonen in het menu van het deelvenster Info.
Afhankelijk van het geselecteerde object of gereedschap ziet u het volgende:
Waarden voor kleuren van de vulling en lijn van het geselecteerde object en informatie over verlopen .
De namen van stalen. U kunt de waarden van de kleurenruimte ook weergeven door te klikken op het kleine driehoekje naast het pictogram
voor de vulling of kleur.
Informatie over het huidige document, zoals locatie, datum laatste wijziging, auteur en bestandsgrootte wanneer er niets in het document is
geselecteerd.
Aantal tekens, woorden, regels en alinea's wanneer u de invoegpositie in de tekst plaatst of met een van de tekstgereedschappen tekst
selecteert. (In geval van overlopende tekst staat er een plusteken (+), gevolgd door het aantal tekens, woorden of regels van die tekst.)
Bestandstype, resolutie en kleurenruimte wanneer een afbeeldingsbestand is geselecteerd. De resolutie wordt weergegeven als het
werkelijke aantal pixels per inch (de resolutie van het afbeeldingsbestand) en het effectieve aantal pixels per inch (de resolutie van het
afbeeldingsbestand nadat het is vergroot/verkleind in InDesign). Als kleurbeheer is ingeschakeld, wordt het ICC-kleurenprofiel ook
weergegeven.
De schuintrekhoek of de horizontale en verticale schaal als het gereedschap Schuintrekken, het gereedschap Schalen of het gereedschap
Vrije transformatie is geselecteerd.
Meer Help-onderwerpen
149
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
150
Rasters
Naar boven
Rasters gebruiken
Objecten magnetisch uitlijnen op rasters
Rasters gebruiken
U kunt twee soorten niet-afdrukbare rasters gebruiken: een basislijnraster voor het uitlijnen van tekstkolommen en een documentraster waarop u
objecten kunt uitlijnen. Op het scherm lijkt een basislijnraster op een kladblok met horizontale lijnen, terwijl een documentraster veel weg heeft van
ruitjespapier. U kunt de instellingen voor de beide typen rasters aanpassen.
Basislijnraster (links) en documentraster (rechts)
Wanneer een raster zichtbaar is, kunt u het volgende zien:
Het basislijnraster bedekt de hele spread en het documentraster bedekt het hele plakbord.
Basislijn- en documentrasters verschijnen op elke spread en kunnen niet worden toegewezen aan een stramien.
Het documentraster kan boven op of achter alle hulplijnen, lagen en objecten worden geplaatst, maar kan niet aan een laag worden
toegewezen.
Een basislijnraster instellen
Gebruik Rastervoorkeuren om een basislijnraster in te stellen voor het hele document.
U kunt ook een basislijnraster instellen voor een kader met behulp van het dialoogvenster Opties tekstkader. (Zie Eigenschappen van
tekstkaders wijzigen)
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Rasters (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Rasters (Mac OS).
2. Geef een kleur voor het basislijnraster op door een kleur in het menu Kleur te kiezen. U kunt ook Aangepast in het menu Kleur kiezen.
3. Geef bij Ten opzichte van aan of u het raster aan de bovenkant van de pagina of de bovenmarge van de pagina wilt laten beginnen.
4. Typ om te beginnen een waarde voor de afstand van het raster tot de bovenkant van de pagina of de bovenmarge van de pagina,
afhankelijk van de optie die u hebt gekozen in het menu Ten opzichte van. Als u de verticale liniaal niet goed op dit raster kunt uitlijnen,
voert u eerst de waarde nul in.
5. Geef in het vak Toename bij elke een waarde op voor de afstand tussen de rasterlijnen. In de meeste gevallen voert u hier een waarde in
die gelijk is aan de regelafstand van de platte tekst, zodat de tekstregels perfect op dit raster worden uitgelijnd.
Basislijnraster in documentvenster
A.Eerste rasterlijnB. Toename tussen de rasterlijnen
151
Naar boven
6. Voer in het vak Weergavedrempel een vergrotingswaarde in waaronder het raster niet meer hoeft te worden weergeven. Geef een grotere
waarde voor de weergavedrempel op als u wilt voorkomen dat er bij een lagere vergrotingswaarde te veel rasterlijnen op het scherm staan.
Het basislijnraster met een vergrotingsfactor onder de weergavedrempel (links) en boven de weergavedrempel (rechts)
7. Klik op OK.
Opmerking: De opdracht Hulplijnen magnetisch bepaalt de magnetische uitlijning op zowel de hulplijnen als het basislijnraster.
Documentraster instellen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Rasters (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Rasters (Mac OS).
2. Geef een kleur voor het basislijnraster op door een kleur in het menu Kleur te kiezen. U kunt ook Aangepast in het menu Kleur kiezen.
3. Om de horizontale rasterspatiëring in te stellen voert u bij Horizontaal in de sectie Documentraster een waarde in het vak Rasterlijn om de in
en typt u een waarde in het vak Onderverdelingen.
4. Om de verticale rasterspatiëring in te stellen voert u bij Verticaal in de sectie Documentraster een waarde in het vak Rasterlijn om de in en
typt u een waarde in het vak Onderverdelingen.
5. Stel de gewenste optie in en klik op OK:
Om het document- en basislijnraster achter alle andere objecten te plaatsen, selecteert u Rasters op achtergrond.
Om het document- en basislijnraster vóór alle andere objecten te plaatsen, schakelt u Rasters op achtergrond uit.
Als u de hulplijnen achter alle andere objecten wilt plaatsen, kiest u Hulplijnen op achtergrond in het contextmenu dat verschijnt wanneer u met
de rechtermuisknop (Windows) of met Control ingedrukt (Mac OS) klikt op een leeg gedeelte van het documentvenster.
Rasters tonen of verbergen
Als u het basislijnraster wilt tonen of verbergen, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen/verbergen.
Als u het documentraster wilt tonen of verbergen, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Documentraster tonen/verbergen.
Objecten magnetisch uitlijnen op rasters
Als magnetisch uitlijnen is ingeschakeld, wordt tijdens het verplaatsen van een object binnen de zone voor magnetisch uitlijnen van een
rasterlocatie het object magnetisch uitgelijnd op die locatie.
Objecten magnetisch uitlijnen op het documentraster
1. Kies Weergave > Rasters en hulplijnen en zorg ervoor dat Documentraster magnetisch is geselecteerd (ingeschakeld). Als deze optie niet is
geselecteerd, klikt u erop.
Opmerking: De opdracht Hulplijnen magnetisch bepaalt de magnetische uitlijning op zowel de hulplijnen als het basislijnraster.
2. Kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Mac OS ), geef voor
Magnetisch gebied de gewenste waarde op en klik op OK. De waarde voor Magnetisch gebied wordt altijd uitgedrukt in pixels.
U lijnt een object magnetisch op een raster uit door het desbetreffende object naar het raster te slepen totdat een of meer zijden van het object
binnen het magnetische gebied van het raster komen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
152
Pagina's en spreads
Naar boven
De weergave van de pagina en spread wijzigen
Een pagina of spread activeren of selecteren
Nieuwe pagina's toevoegen aan een document
Kleurlabels voor paginaminiaturen maken
Wanneer u de optie Pagina's naast elkaar selecteert in het venster Documentinstelling (Bestand > Documentinstelling), worden de pagina's van
het document gerangschikt in spreads. Een spread is een reeks pagina's die samen worden weergegeven, zoals de twee pagina's die u ziet
wanneer u een boek of tijdschrift openslaat. Elke spread in InDesign bevat een eigen plakbord. Dit is een gebied buiten de pagina waarop u
objecten kunt plaatsen die nog niet op de pagina moeten worden geplaatst. Op het plakbord van elke spread kunt u de objecten plaatsen die
aflopen of buiten de rand van een pagina vallen.
Het venster Pagina's
A. Paginapictogrammen B. Pagina met stramien “A” toegepast C. Geselecteerde spread
Wanneer u de optie Binding instelt op Van rechts naar links in het dialoogvenster Documentinstelling, worden de nummers van rechts naar links
gekoppeld aan de paginapictogrammen in het deelvenster Pagina's.
In een groot document kunt u snel naar een bepaalde pagina gaan door Layout > Ga naar pagina te kiezen.
De weergave van de pagina en spread wijzigen
Het deelvenster Pagina's biedt informatie en controle over pagina's, spreads en stramienen (pagina's of spreads die automatisch de opmaak van
andere pagina's of spreads bepalen). Standaard wordt in het deelvenster Pagina's de inhoud van elke pagina als een miniatuur weergegeven.
1. Als het deelvenster Pagina's niet zichtbaar is, kiest u Venster > Pagina's.
2. Kies Deelvensteropties in het menu van het deelvenster Pagina's.
3. Geef in het gedeelte Pictogrammen op welke pictogrammen u wilt weergeven naast de paginaminiaturen in het deelvenster Pagina's. Deze
pictogrammen geven aan of transparantie of paginaovergangen aan een spread zijn toegevoegd en of de spreadweergave geroteerd is.
4. Doe het volgende in de secties Pagina's en Stramienen:
Selecteer een pictogramgrootte voor pagina's en stramienen.
Schakel de optie Verticaal tonen in als u de spreads in één verticale kolom wilt weergeven. Schakel deze optie uit als u de spreads
naast elkaar wilt weergeven.
Selecteer Miniaturen tonen om de inhoud van elke pagina of stramien als een miniatuur weer te geven. (Deze optie is niet beschikbaar
wanneer bepaalde instellingen zijn geselecteerd voor de pictogramgrootte.)
5. Selecteer in de sectie Layout van deelvenster de optie Pagina's boven om de sectie met het paginapictogram boven de sectie met het
stramienpictogram weer te geven of selecteer Stramienen boven om de sectie met het stramienpictogram boven de sectie met het
paginapictogram weer te geven.
6. Kies een optie in het menu Formaat wijzigen om te bepalen hoe de secties worden weergegeven wanneer het formaat van het deelvenster
wordt gewijzigd:
153
Naar boven
Naar boven
Proportioneel om het formaat van de pagina- en de stramiensectie van het deelvenster te wijzigen.
Vaste pagina's om het formaat van de sectie Pagina's te behouden en alleen het formaat van de stramiensectie te wijzigen.
Vaste stramienen om het formaat van de stramiensectie te behouden en alleen het formaat van de paginasectie te wijzigen.
Een pagina of spread activeren of selecteren
U kunt pagina's of spreads selecteren of activeren, afhankelijk van de taak die u uitvoert. Sommige opdrachten zijn van invloed op de
geselecteerde pagina of spread, terwijl andere opdrachten van invloed zijn op de doelpagina of -spread. Zo kunt u bijvoorbeeld liniaalhulplijnen
alleen naar de doelpagina of -spread slepen, maar paginagerelateerde opdrachten, zoals Spread dupliceren of Pagina verwijderen, zijn van
invloed op de pagina of spread die is geselecteerd in het deelvenster Pagina's. Bij activering wordt een pagina of spread actief. Dit is handig
wanneer er bijvoorbeeld meerdere spreads in het documentvenster zichtbaar zijn en u een object wilt plakken op een bepaalde spread.
Doe het volgende in het deelvenster Pagina's:
Als u een pagina of spread wilt activeren en selecteren, dubbelklikt u op het bijbehorende pictogram of de paginanummers onder het
pictogram. Als de pagina of spread niet zichtbaar is in het documentvenster, komt deze in beeld.
Tip: U kunt een pagina of spread ook activeren en selecteren door op een pagina, een object op de pagina of het plakbord van de
pagina in het documentvenster te klikken.
De verticale liniaal wordt overal grijs behalve op de geactiveerde pagina of spread.
U selecteert een pagina door op het pictogram van de pagina te klikken. Dubbelklik alleen op een pagina als u deze wilt activeren en
helemaal wilt weergeven.
U selecteert een spread door op de paginanummers onder het pictogram van de spread te klikken.
Opmerking: Bepaalde opties voor spreads, zoals de opties in het menu van het deelvenster Pagina's, zijn alleen beschikbaar wanneer u
een volledige spread hebt geselecteerd.
Pagina 1 is geactiveerd en pagina 5 is geselecteerd (links), en pagina 1 is geactiveerd en de hele spread is geselecteerd (rechts).
Nieuwe pagina's toevoegen aan een document
Ga als volgt te werk:
U voegt een pagina na de actieve pagina of spread in door te klikken op de knop Nieuwe pagina in het deelvenster Pagina's of door
Layout > Pagina's > Pagina toevoegen te kiezen. De nieuwe pagina is gebaseerd op hetzelfde stramien als de bestaande actieve pagina.
U kunt meerdere pagina's toevoegen aan het einde van het document door Bestand > Documentinstelling te kiezen. Geef in het
dialoogvenster Documentinstelling het totale aantal pagina's voor het document op. In InDesign worden pagina's na de laatste pagina of
spread toegevoegd.
U kunt pagina's toevoegen en het documentstramien opgeven door Pagina's invoegen te kiezen in het menu van het deelvenster
Pagina's, of met de opdracht Layout > Pagina's > Pagina's invoegen. Kies waar de pagina's worden toegevoegd en selecteer een
stramienpagina die u wilt toepassen.
154
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Kleurlabels voor paginaminiaturen maken
U kunt in het deelvenster Pagina's kleurlabels toewijzen aan de paginaminiaturen. Met kleurlabels kunt u bijvoorbeeld de status van de pagina's
aangeven, zo kan een groen label naar voltooide spreads verwijzen, een geel label naar spreads die nog niet klaar zijn en een rood label naar
spreads waaraan nog niet is gewerkt.
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's de pagina's waarop u de kleurlabels wilt toepassen.
2. Kies Kleurlabel in het menu van het deelvenster Pagina's en kies de gewenste kleur.
Het kleurlabel wordt onder de miniatuur weergegeven in het deelvenster Pagina's.
Een kleurlabel dat op stramienpagina's wordt toegepast, beïnvloedt alle pagina's waarop de stramienpagina wordt toegepast. Wanneer u echter
een kleurlabel toepast op afzonderlijke documentpagina's, wordt het kleurlabel voor de documentpagina's gebruikt. U kunt een kleurlabel gebruiken
voor stramienpagina's door de documentpagina's die u wilt wijzigen te selecteren en Kleurlabel > Hoofdkleur gebruiken in het deelvenstermenu
Pagina's te kiezen.
155
Vloeiende layouts en alternatieve layouts | CS6, CC
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Tekststijlen (alinea, teken, tabel, cel) of stijlgroepen kunnen aan verschillende stijlen worden toegewezen tijdens het koppelen. De toegewezen
stijlen worden automatisch toegepast op de gekoppelde inhoud in plaats van de oorspronkelijke stijl die is toegepast op de bovenliggende inhoud.
Aangepaste stijltoewijzing is bijvoorbeeld handig wanneer u sans-serif lettertypen wilt gebruiken voor digitale publicaties en lettertypen met serif
voor gedrukte publicaties, of als u voor horizontale en verticale layouts een verschillende tekststijl wilt gebruiken.
U definieert de aangepaste stijltoewijzing als volgt:
Schakel in het dialoogvenster Koppelingsopties (deelvenster Koppelingen > Koppelingsopties) Aangepaste stijltoewijzing definiëren in en klik
vervolgens op Instellingen.
Klik op in de Inhoudsconveyor.
Aangepaste stijltoewijzing
1. Selecteer een brondocument en Stijltype.
2. Klik op Nieuwe stijltoewijzing.
3. Kies de bron en toegewezen stijlen of stijlgroepen uit de lijst
Druk op Alt (Windows) of Option (Mac OS) om de Knop Annuleren te wijzigen in Herstellen. Klik op Herstellen om terug te gaan naar de
standaardopties.
Een gekoppeld item bijwerken
Als een origineel item wordt gewijzigd, wordt het symbool weergegeven boven het kader en in het deelvenster Koppelingen. Bijwerken doet u
als volgt:
Klik op bijna links boven aan het kader.
Dubbelklik in het deelvenster Koppelingen op het symbool .
Als u lokale wijzigingen hebt aangebracht in een onderliggend artikel, worden de wijzigingen overschreven met inhoud van het originele artikel. Als
u de optie Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft instelt, wordt er een waarschuwingsbericht weergegeven.
Gebruik het deelvenster Koppelingsinfo om te controleren of u plaatselijk wijzigingen in het artikel hebt aangebracht; de Artikelstatus geeft
“Tekst gewijzigd” aan als u wijzigingen hebt aangebracht.
164
Standaardpaginanummering toevoegen
Naar boven
Naar boven
Paginanummering toevoegen
Een paginanummermarkering toevoegen aan een stramienpagina
De stijl van de paginanummering wijzigen
Algemene taken voor paginanummering
U kunt op uw pagina's een markering voor huidig paginanummer toevoegen om aan te geven waar een paginanummer op de pagina moet komen
te staan en hoe dit eruit moet zien. Omdat een paginanummermarkering automatisch wordt bijgewerkt, is het paginanummer altijd correct, zelfs
wanneer u pagina's aan het document toevoegt, eruit verwijdert of opnieuw rangschikt. Paginanummers kunnen als tekst worden opgemaakt.
Een paginanummermarkering toevoegen aan een stramienpagina
Markeringen voor paginanummers worden doorgaans toegevoegd aan stramienpagina's. Als stramienpagina's op documentpagina's worden
toegepast, wordt de paginanummering automatisch bijgewerkt. Hetzelfde geldt voor kop- en voetteksten.
Paginanummer op stramien A (links) en pagina 5 op basis van hetzelfde stramien (rechts)
Als het automatische paginanummer op een stramienpagina staat, wordt het voorvoegsel van de stramienpagina weergegeven. Op een
documentpagina geeft het automatische paginanummer het paginanummer weer. Op een plakbord verschijnt de code PB.
1. Dubbelklik in het deelvenster Pagina's op de stramienpagina waaraan u het paginanummer wilt toevoegen. Voor informatie over het maken
van stramienpagina's raadpleegt u Stramienen maken.
2. Maak een nieuw tekstkader dat groot genoeg is voor het langste paginanummer en de tekst die u desgewenst naast het paginanummer wilt
weergeven. Plaats dat tekstkader daar waar u het paginanummer wilt laten weergeven.
Bij documenten met naast elkaar liggende pagina's maakt u aparte tekstkaders voor de linker- en rechterstramienpagina's.
3. Plaats in het tekstkader voor het paginanummer de tekst die voor of na het paginanummer moeten komen te staan (zoals "Pagina").
4. Klik met de invoegpositie daar waar u het paginanummer wilt plaatsen en kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Markeringen > Huidig
paginanummer.
5. Pas de stramienpagina toe op de documentpagina's waarop u de paginanummering wilt weergeven. Voor informatie over het toepassen van
stramienpagina's raadpleegt u Stramienpagina's toepassen.
Als u het paginanummer van de eerste pagina in het document wilt verwijderen, kunt u daarvoor uit twee mogelijkheden kiezen. U kunt een
ander stramien of het stramien Geen toepassen, of het stramientekstkader op de documentpagina vervangen en verwijderen. Houd de
toetsencombinatie Ctrl/Cmd+Shift ingedrukt en klik op een stramientekstkader om het nummer te vervangen.
De stijl van de paginanummering wijzigen
Pagina's worden standaard genummerd met Arabische cijfers (1, 2, 3...), maar u kunt pagina's ook met kleine Romeinse cijfers (i, ii, iii...),
standaard Romeinse cijfers (I, II, III...) of alfanumeriek (a, b, c...) nummeren. U kunt ook pagina's nummeren met gebruikmaking van voorafgaande
nullen. Elk deel van het document waarvoor een andere nummeringsstijl wordt gebruikt, wordt een sectie genoemd. Voor meer informatie over
secties raadpleegt u Sectienummering definiëren.
Galerie paginanummering
Een visuele galerie en handige tips voor het
toevoegen van paginanummers.... Lees
door Bob Bringhurst
165
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Opmerking:
Naar boven
In Japanse, Chinese of Koreaanse versies worden standaard de Arabische cijfers gebruikt voor paginanummers. Als u echter de opdracht
Nummerings- en sectie-opties gebruikt, kunt u de stijl van de nummering opgeven, zoals Romeinse cijfers, Arabische cijfers, Kanji enzovoort. Met
de optie Stijl kunt u het aantal cijfers in het paginanummer selecteren, bijvoorbeeld 001 of 0001. Elk deel van het document waarvoor een andere
nummeringsstijl wordt gebruikt, wordt een sectie genoemd. Voor meer informatie over secties raadpleegt u Sectienummering definiëren.
In het dialoogvenster Nummerings- en sectie-opties kunt u een andere opmaak voor de paginanummeringsstijl instellen. U kunt dit dialoogvenster
ook gebruiken om de paginanummering opnieuw te laten starten of om een specifiek nummer in te stellen waarmee u de paginanummering wilt
laten starten.
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's de pagina waarop u de nieuwe nummeringsstijlsectie wilt laten beginnen.
2. Kies Layout > Nummerings- en sectie-opties.
3. Geef de gewenste opties op en klik op OK. Zie Opties documentnummering.
Een pictogram van de sectie-indicator
verschijnt boven het paginapictogram in het deelvenster Pagina's, ter indicatie van het begin van een
nieuwe sectie.
Een cijfer of letter vóór het huidige paginanummer dat u hebt ingevoegd, geeft aan dat er een sectievoorvoegsel is opgenomen. Als
u dit voorvoegsel niet wilt gebruiken, schakelt u Voorvoegsel opnemen bij paginanummering in het dialoogvenster Nummerings- en sectie-opties
uit.
Algemene taken voor paginanummering
InDesign bevat verschillende functies waarmee u paginanummeringseffecten kunt maken.
meer
http://goo.gl/KKJvd
Lever een bijdrage aan
Adobe Community Help
Resultaat:Handeling:
Paginanummering toevoegen aan documenten in een boek.Zie Pagina's, hoofdstukken en secties in een boek nummeren.
Sectie- en hoofdstuknummers toevoegen.Zie Sectie- en hoofdstuknummering toevoegen.
Doorlopende kop- of voettekst maken die gebruikmaakt van
tekstvariabelen zoals de aanmaakdatum, de bestandsnaam of de
actieve koptekst of titel.
Zie Kop- en voetteksten maken en Tekstvariabelen.
Het effect "Pagina x van y" maken waarin x de huidige pagina is
en y het totale aantal pagina's.
Een markering voor het huidige paginanummer voor x invoegen
en de tekstvariabele voor het laatste paginanummer voor y
invoegen (kies Tekst > Tekstvariabelen > Variabele invoegen >
Laatste paginanummer).
Een "Vervolg op pagina x"-sprongregel voor artikelen maken.Zie Automatische paginanummers toevoegen voor
artikelsprongen.
166
Create new documents (Chinese, Japanese, and Korean only)
To the top
Note:
To the top
Creating new documents
Create a new document
Create a new document with a layout grid
Create a new document with margins and columns
New Document options
Document window overview
Create custom page sizes
Define document presets
Create a document using a preset
Page design begins with the basics: starting a new document, setting up pages, and positioning margins and columns or changing grid settings.
When creating a document you can select from two workflows, either Layout Grid or Margins and Columns.
note: Whichever workflow you select, the file type of the document will be exactly the same. You can view a layout grid created in the document
using Margins and Columns, or hide a document layout grid created using the Layout Grid option by switching between views.
The workflow based on typesetting composition using Layout Grid is only available in Asian language versions. When you select Layout Grid, a
grid of squares will be displayed in the document. You can set the number of individual squares (number of rows or characters) from the page size
settings. Page margins will also be determined by this. By using a layout grid you can position an object accurately on a page using grid cell units.
The Margins and Columns workflow option is the same as in Western workflows. Western workflows are configured from Margins and Columns,
and objects are arranged on pages without layout grids. You can set the writing direction to horizontal or vertical using either the Margins and
Columns or Layout Grid workflow.
A document showing a layout grid (left) A document showing margins and columns (right)
Create a new document
1. Choose File > New > Document.
The New Document dialog box combines the Document Setup and the Margins And Columns dialog boxes, so that you can set up the page
size, margins, and page columns all in one place. You can change these settings at any time.
2. Specify document setup options. (See New Document options.)
To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options. The bleed and slug areas extend out from the edges of the
defined Page Size. To make the bleed or slug areas extend evenly on all sides, click the Make All Settings The Same icon
.
3. Click OK to open a new document with the settings you specified.
To set default layout settings for all new documents, choose File > Document Setup or Layout > Margins And Columns, and set options
when no documents are open.
Create a new document with a layout grid
1. Choose File > New > Document.
2. Change the number of pages, page size, and other options. To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options.
3. Click Layout Grid Dialog, and then specify the layout grid settings. (See Layout Grid options.)
167
To the top
To the top
Document Preset
Intent
Number of pages
Start Page #
Facing Pages
Master Text Frame
Primary Text Frame
Page Size
Orientation
Bleed
Slug
4. Click OK to open a new document with the settings you specified.
The layout grid is for layout purposes only. To add text to your document, add frame grids or text frames.
Create a new document with margins and columns
When creating a document with Western style workflow, use Margins and Columns. If the general layout settings such as margins and number of
columns in a document are already known, use the Margins and Columns dialog box as the simplest method.
1. Choose File > New > Document.
2. Specify options using the New Document dialog box. Each option is the same as when creating a document using a layout grid.
3. Click Margins and Columns and select your options using the New Margins and Columns dialog box. The options are the same as in the
Margins and Columns dialog box. (See Change document setup, margins, and columns.)
4. Click OK.
Even when a document has been created using Margins and Columns, you can view its layout grid by choosing View > Grids & Guides > Show
Layout Grid, and you can modify the layout grid settings by choosing Layout > Layout Grid.
To set the default settings for all new documents, choose File > Document Setup, Layout > Margins and Columns, or Layout > Layout Grid
Settings, and set options when no documents are open.
New Document options
Choose a preset that you have saver earlier.
If you are creating a document to be output to PDF or SWF for the web, choosing the Web option changes several options in the dialog
box, such as turning off Facing Pages, changing the orientation from portrait to landscape, and using a page size based on monitor resolution. You
can edit any of these settings, but you cannot change the Intent setting after the document is created.
CS6: Digital publishing intent has been added for publications aimed for the Digital Publishing Suite.
Specify the number of pages to create in the new document.
Specify which number the document starts on. If you specify an even number (such as 2) with Facing Pages selected, the first
spread in the document begins with a two-page spread. See Start a document with a two-page spread.
Select this option to make left and right pages face each other in a double-page spread, such as for books and magazines.
Deselect this option to let each page stand alone, such as when you’re printing flyers or posters or when you want objects to bleed in the binding.
After you’ve created a document, you can use the Pages panel to create spreads with more than two pages or force the first two pages to open as
a spread. (See Control spread pagination.)
CS5.5 and earlier: Select this option to create a text frame the size of the area within the margin guides, matching the column
settings you specified. The master text frame is added to the A-Master. (See Using text frames on master pages.)
The Master Text Frame option is available only when you’ve chosen File > New > Document.
CS6 only: select this option to add a primary text frame on the master page. When you apply a new master page, the story
in the primary text frame automatically flows into the primary text frame of the new master page.
Choose a page size from the menu, or type values for Width and Height. Page size represents the final size you want after bleeds or
other marks outside the page are trimmed.
Click Portrait
(tall) or Landscape (wide). These icons interact dynamically with the dimensions you enter in Page Size. When
Height is the larger value, the portrait icon is selected. When Width is the larger value, the landscape icon is selected. Clicking the deselected icon
switches the Height and Width values.
Tip: To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options in the New Document dialog box. To make the bleed or slug areas
extend evenly on all sides, click the Make All Settings The Same icon
.
The Bleed area allows you to print objects that are arranged at the outer edge of the defined page size. For a page of the required
dimensions, if an object is positioned at its edge, some white may appear at the edge of the printed area due to slight misalignment during printing
or trimming. For this reason, you should position an object that is at the edge of the page of the required dimensions a little beyond the edge, and
trim after printing. Bleed area is shown by a red line on the document. You can set bleed area settings from Bleed in the Print dialog box.
The slug area is discarded when the document is trimmed to its final page size. The slug area holds printing information, customized color
bar information, or displays other instructions and descriptions for other information in the document. Objects (including text frames) positioned in
the slug area are printed but will disappear when the document is trimmed to its final page size.
168
Note:
To the top
To the top
To the top
To the top
Objects outside the bleed or slug area (whichever extends farther) do not print.
You can also click the Save Document Preset icon to save document settings for future use.
Document window overview
Each page or spread in your document has its own pasteboard and guides, which are visible in Normal View mode. (To switch to Normal View,
choose View > Screen Mode > Normal.) The pasteboard is replaced with a gray background when the document is viewed using one of the
Preview modes. (See Preview documents.) You can change the color of this preview background and guides in Guides & Pasteboard preferences.
Document and guides in Normal View Mode
A. Spread (black lines) B. Page (black lines) C. Margin guides (magenta lines) D. Column guides (violet lines) E. Bleed area (red lines) F. Slug
area (blue lines)
Document window notes:
Lines of other colors are ruler guides which, when present, appear in the layer color when selected. See Layers.
Column guides appear in front of margin guides. When a column guide is exactly in front of a margin guide, it hides the margin guide.
Create custom page sizes
You can create custom page sizes that appear in the Page Size menu in the New Document dialog box.
1. Choose File > New > Document.
2. Choose Custom Page Size from the Page Size menu.
3. Type a name for the page size, specify page size settings, and then click Add.
The New Doc Sizes.txt file that lets you create custom page sizes in previous version of InDesign is not available in InDesign CS5 or later.
Define document presets
You can save document settings for page size, columns, margins, and bleed and slug areas in a preset to save time and ensure consistency when
creating similar documents.
1. Choose File > Document Presets > Define.
2. Click New in the dialog box that appears.
3. Specify a name for the preset and select basic layout options in the New Document Preset dialog box. (See New Document options for a
description of each option.)
4. Click OK twice.
You can save a document preset to a separate file and distribute it to other users. To save and load document preset files, use the Save and
Load buttons in the Document Presets dialog box.
Create a document using a preset
1. Do one of the following:.
Choose File > Document Preset > [name of preset]. (Hold down Shift while choosing the preset to create a new document based on the
preset without opening the New Document dialog box.)
169
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Legal Notices | Online Privacy Policy
Choose File > New > Document, and then choose a preset from the Document Preset menu in the New Document dialog box.
The New Document dialog box displays the preset layout options.
2. Make changes to the options (if desired) and click OK.
To skip the New Document dialog box, press the Shift key as you select a preset from the Document Preset menu.
Recommended workflow for InDesign documents
Use document templates
Add documents to a book file
Change document setup, margins, and columns
170
Objecten uitlijnen en verdelen
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Uitlijnen
Objecten uitlijnen of verdelen
Objecten uitlijnen met het gereedschap Tussenruimte
Objecten verdelen met Actief verdelen
Overzicht van het deelvenster Uitlijnen
U kunt het deelvenster Uitlijnen (Venster > Object en layout > Uitlijnen) gebruiken om objecten horizontaal of verticaal uit te lijnen of te verdelen
langs de selectie, marges, pagina of spread. Denk aan het volgende wanneer u werkt met het deelvenster Uitlijnen:
Het deelvenster Uitlijnen is niet van invloed op objecten waarvoor u de opdracht Positie vergrendelen hebt gekozen en wijzigt de uitlijning van
tekstalinea's in kaders niet.
Tekstuitlijning wordt niet beïnvloed door de opties die zijn ingesteld bij Objecten uitlijnen. (Zie Tekst uitlijnen of uitvullen.)
In het dialoogvenster Sneltoetsen (Bewerken > Sneltoetsen) kunt u aangepaste sneltoetsen instellen voor uitlijning en verdeling. (Selecteer
Objecten in Productgebied.)
Uitlijnen, deelvenster
A.Knoppen voor verticale uitlijningB.Knoppen voor verticale verdelingC.Afstandverdeling gebruikenD.Knoppen voor horizontale
uitlijningE.Knoppen voor horizontale verdelingF.Opties voor uitlijningslocatie
Objecten uitlijnen of verdelen
In het deelvenster Uitlijnen kunt u geselecteerde objecten horizontaal of verticaal uitlijnen of gelijkmatig verdelen op de selectie, marges, pagina of
spread.
Horizontaal verdeelde objecten op basis van selectie (boven) en ten opzicht van marges (onder)
1. Selecteer de objecten die u wilt uitlijnen of verdelen.
2. Kies Venster > Object en layout > Uitlijnen om het deelvenster Uitlijnen weer te geven.
Als u meer deelvensteropties wilt weergeven of verbergen, kiest u Opties tonen of Opties verbergen in het menu van het deelvenster.
171
3. Geef in het menu onder aan het deelvenster op of u de objecten wilt uitlijnen of verdelen op basis van de selectie, marges, pagina of spread.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u objecten wilt uitlijnen, klikt u op de knop voor het gewenste type uitlijning.
Als u objecten wilt verdelen, klikt u op de knop voor het gewenste type verdeling. Als u bijvoorbeeld op de knop Linkerranden
distribueren klikt en Uitlijnen op selectie is ingeschakeld, wordt aan elke linkerrand van alle geselecteerde objecten dezelfde afstand
toegevoegd.
De opties van Horizontaal midden distribueren gebruiken voor een gelijkmatige verdeling
A.Hiermee zorgt u dat de afstand tussen de middelpunten van de objecten steeds gelijk isB.Hiermee houdt u de algehele breedte
hetzelfde als voorafgaand aan de transformatie
Als u de afstand tussen de middelpunten of de randen van objecten wilt instellen, selecteert u Afstand gebruiken onder Objecten
verdelen en typt u vervolgens de afstand die u wilt toepassen. Klik op een knop om de geselecteerde objecten langs hun horizontale of
verticale as te verdelen.
De opties van Horizontaal midden distribueren gebruiken en een waarde toevoegen voor Afstand gebruiken
A.Hiermee worden de middelpunten van de objecten op een gelijke afstand geplaatst op basis van een opgegeven waardeB.Hiermee
wordt de algehele breedte van de objecten als een groep gewijzigd
Als u de afstand tussen objecten wilt instellen (tussen tegenoverliggende randen), selecteert u Afstand gebruiken onder Afstand verdelen
en geeft u de gewenste afstand tussen de objecten op. (Als de optie Afstand verdelen niet zichtbaar is, kiest u Opties tonen in het menu
van het deelvenster Uitlijnen.) Klik op de knop Afstand verdelen om de objecten te verdelen over de horizontale of verticale as.
172
Naar boven
Naar boven
De opties van Horizontale ruimte distribueren gebruiken en een waarde toevoegen voor Afstand gebruiken
A.Hiermee maakt u afstanden van een opgegeven waarde tussen elk objectB.Hiermee wordt de algehele breedte van de objecten als
een groep gewijzigd
Wanneer u gelijkmatige afstand met verticale verdeling gebruikt, worden de geselecteerde objecten van onder tot boven gelijkmatig verdeeld, te
beginnen bij het bovenste object. Wanneer u gelijkmatige afstand met horizontale verdeling gebruikt, worden geselecteerde objecten van links tot
rechts gelijkmatig verdeeld, te beginnen bij het object dat zich het meest links bevindt.
U kunt ook gebruikmaken van de functie Slim spatiëren om objecten uit te lijnen of te verdelen terwijl u ze verplaatst. Als twee verticale
objecten bijvoorbeeld 12 punten van elkaar verwijderd zijn, worden, als u een derde object 12 punten onder het tweede object verplaatst,
tijdelijke hulplijnen weergegeven, zodat u het object magnetisch kunt uitlijnen.
Objecten uitlijnen met het gereedschap Tussenruimte
Met het gereedschap Tussenruimte kunt u snel de tussenruimte tussen twee of meer objecten aanpassen. U kunt het gereedschap ook gebruiken
om tegelijkertijd het formaat te wijzigen van meerdere objecten met op dezelfde manier uitgelijnde randen, waarbij de tussenruimte tussen de
objecten ongewijzigd blijft. U kunt zo uw layout in één stap aanpassen door de ruimte tussen objecten rechtstreeks te bewerken.
Het gereedschap Tussenruimte negeert vergrendelde objecten en stamienpagina-items.
Op www.adobe.com/go/lrvid5155_id_nl vindt u een videodemo over het gebruik van het gereedschap Tussenruimte.
1. Selecteer het gereedschap Tussenruimte
.
2. Plaats de aanwijzer tussen twee objecten en voer een of meer van de volgende handelingen uit.
Sleep om de tussenruimte te verplaatsen en het formaat van alle objecten langs de tussenruimte te wijzigen.
Houd Shift ingedrukt en sleep om alleen de tussenruimte tussen de twee dichtstbijzijnde objecten te verplaatsen.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om het formaat van de tussenruimte te wijzigen in plaats van deze te
verplaatsen. Als u Shift ook ingedrukt houdt, wordt alleen de tussenruimte tussen de twee dichtstbijzijnde objecten aangepast.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om de tussenruimte en de objecten in dezelfde richting te verplaatsen. Als u ook Shift
ingedrukt houdt, worden alleen de twee dichtstbijzijnde objecten verplaatst.
Houd Ctrl+Alt (Windows) of Command+Option (Mac OS) ingedrukt om de grootte van de tussenruimte te wijzigen en de objecten te
verplaatsen. Houd ook Shift ingedrukt om alleen de tussenruimte tussen de twee dichtstbijzijnde objecten te wijzigen en alleen deze
objecten te verplaatsen.
Selecteer het gereedschap Tussenruimte en open het deelvenster Gereedschaphints (Venster > Hulpmiddelen > Gereedschaphints) om
informatie over het gereedschap Tussenruimte weer te geven.
Objecten verdelen met Actief verdelen
Wanneer u meerdere geselecteerde objecten transformeert, kunt u de ruimte tussen de geselecteerde objecten proportioneel aanpassen. U hoeft
het formaat van de objecten dan niet aan te passen. U kunt dus de tussenruimte tussen vijf uitgelijnde rechthoeken aanpassen zonder de
opdrachten voor verdelen te gebruiken.
Op http://tv.adobe.com/go/4949/nl vindt u een video over het gebruik van Live Distribute.
1. Selecteer de objecten.
2. Begin een selectiekadergreep te slepen en houd de spatiebalk tijdens het slepen ingedrukt. Blijf slepen om de tussenruimte tussen de
173
objecten te wijzigen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
174
Uitknippaden
Naar boven
Naar boven
Uitknippaden
Bijsnijden met het pad of alfakanaal van een afbeelding
Automatisch een uitknippad maken
Opties voor uitknippaden
Een uitknippad omzetten in een afbeeldingskader
Uitknippaden
Met uitknippaden kunt u een gedeelte van de illustratie uitsnijden, zodat alleen dit gedeelte zichtbaar is door de vorm of vormen die u maakt. U
kunt met uitknippaden ongewenste delen van een afbeelding verbergen door zowel een pad voor de afbeelding als een kader voor de afbeelding
te maken. Houd het uitknippad en het afbeeldingskader gescheiden, zodat u met het gereedschap Direct selecteren en andere
tekengereedschappen in de gereedschapsset het pad kunt wijzigen zonder het kader aan te passen.
U kunt op de volgende manieren uitknippaden maken:
Plaats opgeslagen afbeeldingen met paden of alfakanalen (maskers), die automatisch door InDesign kunnen worden gebruikt. Met
programma's als Adobe Photoshop kunt u paden en alfakanalen aan afbeeldingen toevoegen.
Gebruik de optie Randen zoeken van de opdracht Uitknippad om een uitknippad te genereren voor een afbeelding die zonder pad is
opgeslagen.
Teken met het gereedschap Pen een pad in de gewenste vorm en plak de afbeelding in het pad met de opdracht Plakken in.
Als u automatisch een uitknippad genereert, wordt een InDesign-uitknippad aan de afbeelding gekoppeld. De afbeelding is dan uitgeknipt door het
pad en bijgesneden door het kader.
Opmerking: Het afbeeldingskader heeft de kleur van de laag waarop het verschijnt en het uitknippad wordt getekend in een contrasterende kleur.
Als bijvoorbeeld de laag blauw is, is het afbeeldingskader blauw en het uitknippad oranje.
Bijsnijden met het pad of alfakanaal van een afbeelding
InDesign kan een geïmporteerde EPS-, TIFF- of Photoshop-afbeelding uitsnijden met het uitknippad of alfakanaal dat is opgeslagen met het
bestand. Als een geïmporteerde afbeelding meerdere paden of alfakanalen bevat, kunt u het pad of alfakanaal kiezen dat u wilt gebruiken voor het
uitknippad.
Een alfakanaal is een onzichtbaar kanaal waarmee de transparante gebieden van een afbeelding worden gedefinieerd. Alfakanalen worden in een
afbeelding met de RGB- of CMYK-kanalen opgeslagen. Alfakanalen worden veel in video-effecten gebruikt. De standaardtransparantie (het
schaakbordpatroon) van Photoshop wordt automatisch door InDesign als een alfakanaal herkend. Als de afbeelding een dekkende achtergrond
heeft, moet u Photoshop gebruiken voor het verwijderen van de achtergrond of voor het maken en opslaan van een of meer alfakanalen bij de
afbeelding. In Adobe Photoshop kunt u alfakanalen maken met de functies voor het verwijderen van de achtergrond, zoals laagmaskers, het palet
Kanalen, het achtergrondgummetje of het tovergummetje.
Resultaten van alfakanalen en ingesloten paden
A.Originele afbeeldingB.AlfakanaalC.Geplaatste afbeeldingD.Originele afbeeldingE.Afbeelding met ingesloten padF.Geplaatste
afbeelding
175
Naar boven
Naar boven
Wanneer u een Photoshop-bestand plaatst, kunt u in het dialoogvenster Importopties afbeelding een standaarduitknippad kiezen of een
alfakanaal selecteren voor het uitknippen.
1. Selecteer een geïmporteerde afbeelding en kies Object > Uitknippad.
2. Kies de optie Photoshop-pad of Alfakanaal in het menu Type van het dialoogvenster Photoshop-pad .
3. Kies het gewenste pad of alfakanaal in het menu Pad of Alfa.
Opmerking: Is de opdracht in het menu Alfakanaal niet beschikbaar, dan zijn er geen alfakanalen bij de afbeelding opgeslagen.
4. Als u het uitknippad wilt inzetten, typt u een waarde in het veld Pad krimpen.
5. Als u wilt schakelen tussen zichtbare en verborgen gebieden, kiest u Omkeren.
6. Als u een alfakanaal kiest, geeft u eventuele andere gewenste opties voor uitknippaden op en klikt u op OK.
Als u het uitknippad wilt uitschakelen, selecteert u de geïmporteerde afbeelding en kiest u Object > Uitknippad. Kies Geen in het menu Soort
en klik op OK.
Automatisch een uitknippad maken
Als u de achtergrond wilt verwijderen van een afbeelding zonder uitknippad, doet u dat automatisch met de optie Randen zoeken in het venster
Uitknippad. Met de optie Randen zoeken verbergt u de lichtste of donkerste delen van een afbeelding. Het resultaat is dus het fraaist als het
onderwerp tegen een witte of zwarte achtergrond is geplaatst.
Geschikt (links) en ongeschikt (rechts) voor automatisch uitknippad.
1. Selecteer een geïmporteerde afbeelding en kies Object > Uitknippad.
2. Kies in het venster Uitknippad de optie Randen zoeken in het menu Type. Standaard worden de lichtste tonen uitgesloten. Selecteer ook
Omkeren om de donkerste tonen uit te sluiten.
3. Geef de opties voor uitknippaden op en klik op OK.
Opties voor uitknippaden
DrempelHiermee geeft u de donkerste pixelwaarde op om het uiteindelijke uitknippad te definiëren. Met een hogere waarde maakt u meer pixels
transparant doordat u een hogere lichtheidswaarde aan het verborgen gebied toevoegt. De laagste waarde is 0 (wit). Als u bijvoorbeeld een zeer
lichte slagschaduw wilt verwijderen bij het gebruik van Randen zoeken, verhoogt u de drempel tot de schaduw is verdwenen. Als lichtpixels
onbedoeld onzichtbaar zijn geworden, is de drempelwaarde te hoog.
Drempelwaarde 25 (links) en 55 (rechts)
TolerantieHiermee geeft u aan in hoeverre de lichtheidswaarde van een pixel mag overeenkomen met de drempelwaarde voordat de pixel door
het uitknippad wordt verborgen. Een hogere tolerantiewaarde is nuttig voor het verwijderen van ongewenste hobbels als gevolg van losse pixels
die iets donkerder zijn dan de lichtheidswaarde bij Drempel. Met hogere tolerantiewaarden maakt u meestal een vloeiender, losser uitknippad,
doordat u de reeks waarden verhoogt bij de tolerantiewaarde die losse, donkerdere pixels omvat. Met een lagere tolerantiewaarde genereert u een
strakker uitknippad met kleinere variaties in waarden. Lagere tolerantiewaarden zorgen voor een grover uitknippad door het toevoegen van
ankerpunten, wat het afdrukken van de afbeelding kan bemoeilijken.
176
Naar boven
Tolerantiewaarde 0 (links) en 5 (rechts)
Pad krimpenHiermee zorgt u dat het resulterende uitknippad wordt aangepast aan het uitknippad dat met de waarde bij Drempel en Tolerantie is
gedefinieerd. In tegenstelling tot Drempel en Tolerantie houdt Pad krimpen geen rekening met lichtheidswaarden, maar krimpt de vorm van het
uitknippad proportioneel. Als u de waarde voor Pad krimpen wijzigt, kunt u soms losse pixels verbergen die niet zijn verwijderd met de waarden
voor Drempel en Tolerantie. Geef een negatieve waarde op om het resulterende uitknippad groter te maken dan het pad dat met de waarde bij
Drempel en Tolerantie is gedefinieerd.
Pad krimpen op -0p1 (links) en 0p3 (rechts)
OmkerenHiermee wisselt u de zichtbare en verborgen gedeelten om. Het uitknippad krijgt eerst de donkerste tonen.
Inclusief binnenranden Hiermee maakt u gebieden transparant als ze zich in het oorspronkelijke uitknippad bevinden en als de
lichtheidswaarden ervan binnen de reeks bij Drempel en Tolerantie vallen. Standaard maakt u met Uitknippad alleen de buitenste gebieden
transparant. Met Inclusief binnenranden geeft u "gaten" in een afbeelding goed weer. Deze optie werkt het beste als de helderheidsniveaus van
gebieden die u transparant wilt maken, niet overeenkomen met gebieden die zichtbaar moeten zijn. Als u bijvoorbeeld de optie Inclusief
binnenranden kiest voor een afbeelding van een zilverkleurige bril waarvan de glazen transparant worden, kunnen zeer lichte gebieden van het
montuur ook transparant worden. Als gebieden onbedoeld transparant worden, wijzigt u de waarden bij Drempel, Tolerantie en Pad krimpen.
Beperken tot kaderHiermee maakt u een uitknippad dat bij de zichtbare rand van de afbeelding stopt. Dit kan resulteren in een eenvoudiger pad
als u de afbeelding uitsnijdt met behulp van het afbeeldingskader.
Afbeelding met hoge resolutie gebruiken Hiermee berekent u transparante gebieden met behulp van het bestand zelf om een maximale
precisie te verkrijgen. Als u deze optie uitschakelt, berekent u transparantie op basis van de resolutie van de schermweergave, wat sneller maar
minder nauwkeurig is. Deze optie is niet beschikbaar als u Alfakanaal hebt gekozen, omdat InDesign alfakanalen altijd met de werkelijke resolutie
gebruikt. (Zie Transparantie.)
Een uitknippad omzetten in een afbeeldingskader
Kies Object > Uitknippad > Uitknippad in kader omzetten.
Meer Help-onderwerpen
Alfakanaalmaskers maken en bewerken
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
177
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
178
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
179
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
180
Een inhoudsopgave maken
Naar boven
Naar boven
Over inhoudsopgaven
Inhoudsopgaven maken in boeken
Een inhoudsopgave genereren
Inhoudsopgavestijlen maken voor meerdere lijsten
Opties voor het opmaken van een inhoudsopgave
Inhoudsopgave-items met opvultekens maken
Een alineastijl met een opvulteken maken
Een inhoudsopgave bijwerken en bewerken
Over inhoudsopgaven
Een inhoudsopgave kan de inhoud van een boek, blad of andere publicatie of een lijst met illustraties, adverteerders of kennisgevingen zijn, en
kan ook informatie bevatten waarmee lezers informatie in een document of boekbestand kunnen opzoeken. Een document kan meerdere
inhoudsopgaven bevatten, bijvoorbeeld voor hoofdstukken en voor illustraties.
Elke inhoudsopgave is een afzonderlijk artikel met een kop en een lijst items die op paginanummer of alfabetisch zijn gesorteerd. Items,
waaronder de paginanummers, worden uit het document opgehaald en kunnen op elk moment worden bijgewerkt, zelfs in meerdere documenten in
een boekbestand.
Het maken van een inhoudsopgave bestaat uit drie stappen. Als eerste gaat u de alineastijlen die u als basis voor de inhoudsopgave wilt
gebruiken, maken en toepassen. Vervolgens geeft u op welke stijlen in de inhoudsopgave moeten worden gebruikt en hoe de inhoudsopgave moet
worden opgemaakt. Als laatste plaatst u de inhoudsopgave in het boek.
Items voor de inhoudsopgave kunnen automatisch worden toegevoegd aan het deelvenster Bladwijzers en worden gebruikt in documenten die als
Adobe PDF zijn geëxporteerd.
Op www.adobe.com/go/vid0219_nl vindt u een videodemo over het maken van een inhoudsopgave.
Tips voor het maken van een inhoudsopgave
Denk aan het volgende wanneer u een inhoudsopgave gaat maken:
Sommige inhoudsopgaven worden samengesteld met inhoud die niet in het gepubliceerde document staat, zoals een lijst met adverteerders
in een tijdschrift. U doet dit in InDesign door die inhoud op een verborgen laag te plaatsen en die op te nemen wanneer u de inhoudsopgave
gaat genereren.
U kunt inhoudsopgavestijlen vanuit andere documenten of boeken laden en er nieuwe inhoudsopgaven mee maken die daarmee dezelfde
instellingen en opmaak krijgen. (Soms zult u een geïmporteerde inhoudsopgavestijl moeten bewerken als de namen van de alineastijlen in
het document niet gelijk zijn aan die van het brondocument.)
U kunt alineastijlen maken voor de titel en items van de inhoudsopgave, zoals tabstops en opvultekens. Deze alineastijlen kunt u tijdens het
genereren van de inhoudsopgave toepassen.
U kunt tekenstijlen maken en daarmee de paginanummers en de tekens opmaken die tussen de paginanummers en de items staan. Als u de
paginanummers bijvoorbeeld vet wilt weergeven, maakt u een tekenstijl met het kenmerk Vet en selecteert u die tekenstijl wanneer u de
inhoudsopgave maakt.
Inhoudsopgaven maken in boeken
U krijgt het beste resultaat als u het volgende doet voordat u een inhoudsopgave voor een boek gaat maken:
Voordat u een inhoudsopgave maakt, moet u nagaan of de boekenlijst compleet is, of alle documenten in de juiste volgorde staan en of alle
koppen met de juiste alineastijlen zijn opgemaakt.
Gebruik de alineastijlen in het hele boek op dezelfde manier. Maak geen documenten met stijlen die identieke namen maar verschillende
definities hebben. Als meerdere stijlen dezelfde naam maar verschillende stijldefinities hebben, wordt de stijldefinitie in het actieve document
(als hiervoor een definitie bestaat) of de eerste instantie van de stijl in het boek gebruikt.
Als de noodzakelijke stijlen niet in de pop-upmenu's in het venster Inhoudsopgave staan, moet u het boek synchroniseren zodat de stijlen
naar het document met de inhoudsopgave worden gekopieerd.
Als u wilt dat nummervoorvoegsels (zoals 1-1, 1-3, enzovoort) worden weergegeven in de inhoudsopgave, maakt u gebruik van
sectienummering in plaats van hoofdstuknummering. Sectienummervoorvoegsels kunnen worden opgenomen in een inhoudsopgave.
181
Naar boven
Naar boven
Een inhoudsopgave genereren
Voordat u een inhoudsopgave genereert, moet u bepalen welke alinea's, zoals titels van hoofdstukken en sectiekoppen, moeten worden
opgenomen en vervolgens voor elke alinea een alineastijl definiëren. Zorg dat deze alineastijlen op alle nodige alinea's in het document of de
boekdocumenten worden toegepast.
Wanneer u de inhoudsopgave genereert, kunt u de inhoudsopgave ook opmaken met alinea- en tekenstijlen.
Inhoudsopgave zonder alineastijlen (links) en met alineastijlen op items toegepast (rechts)
Wanneer alinea's die in de inhoudsopgave moeten worden opgenomen, zich in verschillende artikelen op dezelfde pagina bevinden, wordt de
volgorde die de alinea's in de inhoudsopgave krijgen, bepaald door de positie van de alinea's op de pagina.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u een inhoudsopgave voor slechts één document maakt, kunt u aan het begin van het document een nieuwe pagina toevoegen.
Maakt u een inhoudsopgave voor meerdere documenten in een boek, dan maakt of opent u het document dat voor de inhoudsopgave
moet worden gebruikt, controleert u of het document in het boek staat en opent u het boekbestand.
2. Kies Layout > Inhoudsopgave.
Als u een inhoudsopgavestijl met de gewenste instellingen voor de inhoudsopgave hebt gemaakt, kunt u die stijl in het menu
Inhoudsopgavestijl kiezen.
3. Typ in het vak Titel een titel voor de inhoudsopgave (zoals Inhoud of Lijst met afbeeldingen). Deze titel komt boven aan de inhoudsopgave
te staan. Maak de titel op door een stijl te selecteren in het menu Stijl.
4. Selecteer Inclusief boekdocumenten om een enkele inhoudsopgave te maken voor alle documenten in de boekenlijst en om de pagina's van
het boek opnieuw te nummeren. Schakel deze optie uit als u alleen voor het actieve document een inhoudsopgave wilt maken. (Deze optie
is niet beschikbaar als het huidige document onderdeel van een boekbestand is.)
5. Bepaal welke inhoud u in de inhoudsopgave wilt opnemen door te dubbelklikken op alineastijlen in de lijst Andere stijlen, zodat deze in de
lijst Alineastijlen opnemen worden geplaatst.
6. Selecteer Bestaande inhoudsopgave vervangen als u alle bestaande inhoudsopgaveartikelen in het document wilt vervangen. Schakel deze
optie uit als u een nieuwe inhoudsopgave wilt genereren, bijvoorbeeld een lijst met afbeeldingen.
7. Geef opties op om te bepalen hoe elke alineastijl in de inhoudsopgave wordt opgemaakt. (Zie Opties voor het opmaken van een
inhoudsopgave.)
Het is een goed idee om een inhoudsopgavestijl te bepalen die de opmaak en andere opties voor uw inhoudsopgave bevat, vooral
wanneer u meerdere inhoudsopgaven in uw document wilt opnemen. U doet dat door op Stijl opslaan te klikken. U kunt ook
inhoudsopgavestijlen maken door Layout > Stijlen van inhoudsopgave te kiezen.
8. Klik op OK.
De cursor voor geladen tekst
verschijnt. Voordat u klikt of sleept, kunt u naar een andere pagina gaan of een nieuwe pagina maken
zonder dat u de geladen tekst kwijtraakt.
9. Klik met de cursor voor geladen tekst of sleep met deze cursor op de plaats waar u de nieuwe inhoudsopgave wilt plaatsen.
Opmerking: Koppel het kader met de inhoudsopgave niet aan andere tekstkaders in het document. Als u de bestaande inhoudsopgave vervangt,
wordt namelijk het hele artikel door de bijgewerkte inhoudsopgave vervangen.
Inhoudsopgavestijlen maken voor meerdere lijsten
Het is raadzaam inhoudsopgavestijlen te gebruiken wanneer u verschillende inhoudsopgaven in uw document of boek moet maken. U kunt
bijvoorbeeld een bepaalde inhoudsopgavestijl gebruiken voor de inhoud en een andere voor een lijst met adverteerders, een lijst met afbeeldingen
of een lijst met de namen van fotografen. Maak een inhoudsopgavestijl voor elk type lijst.
Inhoudsopgavestijlen zijn ook handig wanneer u in een ander document dezelfde inhoudsopgaveopmaak wilt gebruiken.
Opmerking: Verwar inhoudsopgavestijlen niet met alineastijlen met het voorvoegsel 'inhoud'. Alineastijlen met het voorvoegsel 'inhoud'
(bijvoorbeeld 'Inhoudsopgave Titel') worden gebruikt voor het opmaken van de vermeldingen in de inhoudsopgave. Een inhoudsopgavestijl
daarentegen is een verzameling instellingen voor het automatisch maken van een inhoudsopgave.
182
Naar boven
Een inhoudsopgavestijl maken
1. Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave.
2. Klik op Nieuw.
3. Typ een naam voor de inhoudsopgavestijl die u gaat maken.
4. Typ in het vak Titel een titel voor de inhoudsopgave (zoals Inhoud of Lijst met afbeeldingen). Deze titel komt boven aan de inhoudsopgave
te staan. Geef een titelstijl op door een stijl te selecteren in het menu Stijl.
5. Selecteer in de lijst Andere stijlen de alineastijlen die overeenkomen met de inhoud die u wilt opnemen in de inhoudsopgave. Klik vervolgens
op Toevoegen om deze stijlen toe te voegen aan de lijst Alineastijlen opnemen.
6. Geef opties voor het opmaken van elke alineastijl op. (Zie Opties voor het opmaken van een inhoudsopgave.)
Inhoudsopgavestijlen uit een ander document importeren
1. Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave.
2. Klik op Laden, selecteer het InDesign-bestand met de inhoudsopgavestijlen die u wilt kopiëren en klik op Openen.
3. Klik op OK.
Opmerking: Als de alineastijlen in het document niet overeenkomen met de alineastijlen in de inhoudsopgavestijl die u importeert, zult u de
inhoudsopgavestijl moeten aanpassen voordat u de inhoudsopgave gaat genereren.
Opties voor het opmaken van een inhoudsopgave
Gebruik deze opties bij het genereren of bewerken van een inhoudsopgave om de vormgeving van de tekst van de gegenereerde inhoudsopgave
te bepalen. Sommige van deze opties zijn alleen beschikbaar wanneer u op Meer opties in het dialoogvenster klikt.
Opmerking: De instellingen in de sectie Stijl hebben alleen effect op de stijl die onder Alineastijlen opnemen is geselecteerd. U kunt voor elke
stijl andere opmaakopties instellen.
Stijl itemKies voor elke stijl in Alineastijlen opnemen de alineastijl die u wilt toepassen op de items van de inhoudsopgave.
PaginanummerU kunt een tekenstijl voor het opmaken van het paginanummer maken. U kunt deze stijl dan selecteren in de vervolgkeuzelijst
Stijl rechts van Paginanummer. (Zie Alinea- en tekenstijlen toevoegen.)
Zie Sectienummering definiëren voor het toevoegen van voorvoegsels aan de paginanummers van de inhoudsopgave of het gebruiken van een
andere nummeringsconventie.
Tussen item en nummerGeef op welke tekens u tussen het inhoudsopgave-item en het bijbehorende paginanummer wilt plaatsen. Het
standaardteken is ^t, dat aangeeft waar een tab moet worden ingevoegd. U kunt ook andere speciale tekens uit de lijst kiezen, zoals een rechts
ingesprongen tab of een em-spatie. Zie Glyphs en speciale tekens invoegen voor een complete lijst van speciale tekens en hoe die te gebruiken.
Selecteer de tekst in het vak voordat u een ander speciaal teken kiest om er zeker van te zijn dat u niet beide tekens opneemt.
U kunt ook een tekenstijl maken waarmee de ruimte tussen het item en het paginanummer wordt opgemaakt. Vervolgens kunt u deze stijl
selecteren in de pop-uplijst Stijl rechts van Tussen item en nummer. (Zie Alinea- en tekenstijlen toevoegen.)
Als er in de alineastijl van het item een instelling voor een opvulteken is gedefinieerd en het tabteken (^t) is geselecteerd, wordt in de
inhoudsopgave een opvulteken weergegeven. Zie Inhoudsopgave-items met opvultekens maken.
U kunt een teken opgeven waarmee u het item wilt scheiden van het paginanummer, en de stijl die u wilt toepassen op dat teken.
Items op alfabetische volgorde sorterenSelecteer deze optie om de items van de inhoudsopgave in de geselecteerde stijl alfabetisch te
sorteren. Deze optie is vooral bedoeld voor het maken van eenvoudige lijsten, zoals lijsten van adverteerders. Geneste items (niveau 2 of 3)
worden alfabetisch binnen de groep gesorteerd (dat wil zeggen niveau 1 of niveau 2).
Opmerking: De sorteervolgorde van een inhoudsopgave wordt bepaald door de standaardtaalinstelling van het document. U wijzigt deze
183
Naar boven
Naar boven
Naar boven
instelling door een taal in het menu Taal in het deelvenster Teken te selecteren (hierbij mag er niets zijn geselecteerd).
NiveauElk item dat in het vak Alineastijlen opnemen wordt geplaatst, komt standaard één niveau lager te staan dan het item dat er direct boven
staat. U kunt deze hiërarchie wijzigen door een nieuw niveaunummer voor de geselecteerde alineastijl op te geven. Met deze optie past u alleen
de weergave in het dialoogvenster aan. De optie heeft geen gevolgen voor de uiteindelijke inhoudsopgave, tenzij de lijst in alfabetische volgorde
wordt weergegeven. In dat geval worden de items op niveau gesorteerd.
PDF-bladwijzers makenSelecteer deze optie als de items van de inhoudsopgave moeten worden weergegeven in het deelvenster Bladwijzers
van Adobe Acrobat of Adobe Reader® wanneer het document wordt geëxporteerd naar PDF.
Run-inSelecteer deze optie als alle inhoudsopgave-items op een enkele alinea moeten komen te staan. De items worden van elkaar gescheiden
door een puntkomma, gevolgd door een spatie (; ).
Inclusief tekst op verborgen lagenSelecteer deze optie alleen als u de alinea's op verborgen lagen in de inhoudsopgave wilt opnemen. Dit is
handig bij het maken van bijvoorbeeld een lijst met adverteerders of illustraties die niet als tekst in het document zelf staan. Schakel deze optie uit
wanneer u lagen hebt gebruikt voor het opslaan van diverse versies of vertalingen van dezelfde tekst.
Genummerde alinea'sAls er in de inhoudsopgave een alineastijl met nummering wordt gebruikt, geeft u op of het inhoudsopgave-item de
volledige alinea (zowel de nummering als de tekst), alleen de nummering of alleen de alinea moet bevatten.
Inhoudsopgave-items met opvultekens maken
Bij items in een inhoudsopgave staan vaak puntjes of opvultekens waarmee het item van het paginanummer wordt gescheiden.
Inhoudsopgave met punten als opvultekens
1. Maak een alineastijl met een opvulteken. (Zie Een alineastijl met een opvulteken maken.)
2. Werk de instellingen voor de inhoudsopgave bij door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave. Selecteer een inhoudsopgavestijl en klik op Bewerken.
Kies Layout > Inhoudsopgave (als u geen stijl voor de inhoudsopgave gebruikt).
3. Selecteer onder Alineastijlen opnemen het item dat in de inhoudsopgave met een opvulteken moet worden weergegeven.
4. Selecteer voor Itemstijl de alineastijl met het opvulteken.
5. Klik op Meer opties.
6. Controleer of Tussen item en nummer is ingesteld op ^t (^t is een tab). Klik op OK of Opslaan om af te sluiten.
7. Werk indien nodig de inhoudsopgave bij door Layout > Inhoudsopgave bijwerken te kiezen. Plaats anders het artikel voor de nieuwe
inhoudsopgave.
Een alineastijl met een opvulteken maken
1. Kies Venster > Stijlen > Alineastijlen om het deelvenster Alineastijlen te openen.
2. Voer in het deelvenster Alineastijlen een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op de naam van de alineastijl die is toegepast op de items in de inhoudsopgave.
Kies Nieuwe alineastijl in het deelvenstermenu.
3. Voer indien nodig een naam voor de alineastijl in.
4. Klik op Tabs.
5. Selecteer het pictogram van de rechts uitgelijnde tab
en klik op de liniaal om die tab te plaatsen.
Als de alinea's waarop u de stijl toepast, een genummerde opsommingslijst bevat, zorg dan dat u twee tabinstellingen instelt - de eerste voor
het ingesprongen, genummerde item en de tweede voor het opvulteken.
6. Typ een punt (.) bij Vulteken.
7. Selecteer de gewenste andere stijlopties en klik op OK.
Een inhoudsopgave bijwerken en bewerken
De inhoudsopgave is eigenlijk een momentopname van de inhoud van het document. Als de paginanummers in het document veranderen of als u
184
koppen of andere elementen wijzigt die ook in de inhoudsopgave terugkomen, moet u de inhoudsopgave opnieuw genereren om die wijzigingen
door te voeren.
Een inhoudsopgave bijwerken
1. Open het document met de inhoudsopgave.
2. Ga als volgt te werk:
Om items in de inhoudsopgave te wijzigen, bewerkt u het document of de documenten in het boek en niet de inhoudsopgave zelf.
Om de opmaak van de titel, items of paginanummers van de inhoudsopgave te wijzigen, bewerkt u de toegepaste alinea- of tekenstijlen.
Om pagina's anders te nummeren (bijvoorbeeld 1, 2, 3 of i, ii, iii), wijzigt u de sectienummering in het document of boek. (Zie Pagina's,
hoofdstukken en alinea's in een boek nummeren.)
Om een nieuwe titel toe te voegen, andere alineastijlen in de inhoudsopgave op te nemen of de items in de inhoudsopgave anders op te
maken, bewerkt u de inhoudsopgavestijl.
3. Selecteer of plaats de invoegpositie in het tekstkader dat de inhoudsopgave bevat en kies Layout > Inhoudsopgave bijwerken.
4. Als uw document meerdere inhoudsopgaven bevat, zoals een lijst met afbeeldingen en een lijst met adverteerders, selecteert u het
tekstkader met een andere lijst en kiest u Layout > Inhoudsopgave bijwerken.
Een inhoudsopgave bewerken
Als de inhoudsopgave moet worden bewerkt, moet u de alinea's in de documenten bewerken en niet het artikel van de inhoudsopgave. Daarna
moet u een nieuwe inhoudsopgave genereren. Zou u namelijk het artikel van de inhoudsopgave bewerken, dan gaan de wijzigingen verloren
wanneer u een nieuwe inhoudsopgave genereert. Hetzelfde geldt voor de stijlen die voor de opmaak van de inhoudsopgave-items worden
gebruikt.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken van een inhoudsopgave
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
185
Een index maken
Naar boven
Over indexering
Overzicht van het deelvenster Index
Een onderwerpenlijst voor een index maken
Indexitems toevoegen
Opties voor paginabereik in indexen
“Zie”- of “Zie ook”-kruisverwijzingen toevoegen aan een index
Een index genereren
De sorteervolgorde van indexen wijzigen
Een index beheren
Over indexering
U kunt een korte trefwoordenindex of een uitgebreide, gedetailleerde gids maken over de informatie in het boek. U kunt slechts één index maken
voor een document of boek. Als u een index wilt maken, plaatst u eerst indexmarkeringen in de tekst. Elke indexmarkering koppelt u aan het
woord, een onderwerp genoemd, die u in de index wilt opnemen.
Wanneer u de index genereert, wordt elk onderwerp weergegeven met een verwijzing naar de pagina waarop het onderwerp staat. De items in
een index worden alfabetisch gesorteerd, vaak onder sectiekoppen (A, B, C enzovoort). Een indexitem bestaat uit een onderwerp (dat de lezer kan
opzoeken) en een paginaverwijzing (paginanummer of paginabereik) of een kruisverwijzing. Een kruisverwijzing met "Zie" of "Zie ook" verwijst naar
andere items in de index en niet naar een paginanummer.
Kies Schuintrekken als u de verticale randen van tekens perfect verticaal wilt houden, ongeacht de vorm van het pad, terwijl de
horizontale randen van de tekens worden schuingetrokken in de richting van het pad. De zo ontstane horizontale vervorming is zeer
geschikt voor golvende tekst of tekst die rond een cilinder zoals een bierblikje loopt.
Kies 3D-lint als u de horizontale randen van tekens perfect horizontaal wilt houden, ongeacht de vorm van het pad, terwijl de verticale
rand van elk teken loodrecht op het pad blijft staan.
Selecteer Traptrede om de linkerkant van de basislijn van elk teken op het pad te houden zonder daarbij tekens te roteren.
Selecteer Zwaartekracht om het midden van de basislijn van elk teken op het pad en elke verticale rand in lijn te houden met het
middelpunt van het pad. U kunt het perspectief van deze optie bepalen door de boog van het tekstpad aan te passen.
Verankerde objecten toevoegen aan padtekst
1. Klik met het gereedschap Tekst of het gereedschap Padtekst op een invoegpositie in de tekst waar u het anker voor het object wilt plaatsen.
2. Voeg het verankerde object toe. U kunt verankerde objecten of kaders die inline of boven de regel zijn verankerd, aan het pad toevoegen.
(Zie Verankerde objecten.)
Opmerking: De opties die beschikbaar zijn voor objecten die boven de regel zijn verankerd in een tekstpad, wijken enigszins af van de opties
voor verankerde objecten in een normaal tekstkader: de optie Uitlijning is relatief ten opzichte van de markering voor het verankerde object en de
optie Ruimte voor is niet beschikbaar.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
209
Tekst
Opsommingstekens en nummering maken (video 12:16), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u opsommingstekens kunt maken en toevoegen aan uw layout.
Voorwaardelijke tekst maken (video 6:48), CS4-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u voorwaardelijke tekst in InDesign gebruikt.
Voetnoten maken (video 2:44), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze korte video leert u de belangrijkste elementen van het toevoegen van voetnoten.
CJK-tekens opmaken
artikel (1 januari 2011)
Alleen voor Oost-Aziatische versies
Inhoud importeren in InDesign (video 8:37), CS3-CS6
Terry White (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u inhoud uit Word-, Excel-, Photoshop- en PDF-bestanden importeert.
Tekstartikelen koppelen (PDF, 217 KB)
artikel (1 januari 2011)
Een korte zelfstudie over het plaatsen en koppelen van artikelen in InDesign CS5.5.
Alinea's die kolommen overspannen en splitsen (video 2:01)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u met minder muisklikken complexe layouts kunt maken met alinea's die kolommen overspannen en splitsen in InDesign CS5 en
hoger.
Tekstwijzigingen bijhouden (video 2:01)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u nog efficiënter kunt samenwerken dankzij functies voor het bijhouden van tekstwijzigingen in InDesign CS5 en hoger.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
210
Tekst en tekstkaders maken
Naar boven
Naar boven
Tekstkaders maken
Tekstkaders verplaatsen en het formaat ervan wijzigen.
Tekstkaders op stramienpagina's gebruiken
Eigenschappen van tekstkaders wijzigen
Woord- en tekenaantallen vaststellen
Werken met extra talen
Tekstkaders maken
Tekst in InDesign staat in vakken, de zogenaamde tekstkaders. (Een tekstkader is vergelijkbaar met een tekstvak in QuarkXPress en een
tekstblok in Adobe PageMaker.) Op www.adobe.com/go/lrvid4274_id_nl vindt u een videodemo over het maken van een tekstkader.
Tekstkaders kunnen net zoals afbeeldingskaders worden verplaatst, groter en kleiner worden gemaakt en worden gewijzigd. Het soort wijzigingen
dat u kunt maken, hangt af van het gereedschap waarmee u een tekstkader selecteert:
Met het gereedschap Tekst kunt u tekst in een kader invoeren of bewerken.
Gebruik het gereedschap Selecteren voor algemene opmaaktaken, zoals het plaatsen en vergroten/verkleinen van kaders.
Gebruik het gereedschap Direct selecteren voor het wijzigen van de vorm van een kader.
Tekstkaders kunnen ook aan elkaar worden gekoppeld zodat de tekst van het ene kader kan doorlopen in het andere. Dergelijke kaders worden
verbonden kaders genoemd. De tekst die door een of meer verbonden kaders loopt, wordt artikel genoemd. Als u een tekstverwerkingsbestand
plaatst (importeert), komt dit in het document te staan als één artikel, ongeacht het aantal kaders dat de tekst inneemt.
Tekstkaders kunnen uit meerdere kolommen bestaan. Tekstkaders kunnen worden gebaseerd op paginakolommen maar staan er los van. Een
tekstkader dat uit twee kolommen bestaat kan dus staan op een pagina met vier kolommen. Tekstkaders kunnen ook op stramienpagina's worden
geplaatst en toch worden gevuld met tekst op documentpagina's.
Als u hetzelfde type tekstkader herhaaldelijk gebruikt, kunt u een objectstijl met tekstkaderopmaak maken, zoals lijn- en vulkleuren,
tekstkaderopties en tekstomloop en transparantie-effecten.
Wanneer u tekst plaatst of plakt, hoeft u geen tekstkader te maken. InDesign voegt namelijk automatisch kaders toe op basis van de
kolominstellingen van de pagina.
Ga als volgt te werk:
Sleep met het gereedschap Tekst om de breedte en hoogte van het nieuwe tekstkader te bepalen. Houd Shift ingedrukt en sleep om het
kader te beperken tot een vierkant. Als u de muisknop loslaat, verschijnt een tekstinvoegpositie in het kader.
Een nieuw tekstkader maken door te slepen
Klik met het gereedschap Selecteren op de in- of uitpoort van een ander tekstkader en klik of sleep om nog een tekstkader te maken.
Plaats een tekstbestand met de opdracht Plaatsen.
Klik in een leeg kader met het gereedschap Tekst . Als de optie Tekstgereedschap zet kaders om naar tekstkaders is geselecteerd bij de
voorkeuren voor Tekst, wordt het lege kader omgezet naar een tekstkader.
Tekstkaders verplaatsen en het formaat ervan wijzigen.
Gebruik het gereedschap Selecteren om tekstkaders te verplaatsen of te vergroten of te verkleinen.
Als u een tekstkader wilt verplaatsen of vergroten of verkleinen zonder van het gereedschap Tekst over te schakelen op een
211
Naar boven
selectiegereedschap, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleept u het kader.
Een tekstkader verplaatsen
Sleep met het gereedschap Selecteren het kader.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep het kader met het gereedschap Tekst. Wanneer u de toets loslaat, is het
gereedschap Tekst nog steeds geselecteerd.
Het formaat van een tekstkader wijzigen
Ga als volgt te werk:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep een handgreep van het kader met het gereedschap Tekst . Als u voordat
u gaat slepen, de muisknop één seconde ingedrukt houdt, wordt de tekst opnieuw samengesteld terwijl u het formaat van het kader wijzigt.
Opmerking: Als u in plaats van slepen op het tekstkader klikt, wordt de geselecteerde tekst gedeselecteerd of raakt u het invoegpunt kwijt.
Sleep met het gereedschap Selecteren een van de handgrepen aan de rand van het kader. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt om de tekst in het kader te schalen. (Zie Tekst schalen.)
Als u het kader snel aan de inhoud wilt aanpassen, selecteert u het tekstkader met het gereedschap Selecteren en dubbelklikt u op een
willekeurige handgreep. Als u bijvoorbeeld op de middelste handgreep aan de onderzijde dubbelklikt, wordt de onderzijde van het kader
uitgelijnd op de onderzijde van de tekst. Als u op de middelste handgreep aan de rechterzijde klikt, blijft de hoogte gelijk, maar wordt de
breedte aangepast.
U kunt ook dubbelklikken op een handgreep op een overlopend tekstkader om de hoogte of breedte uit te breiden en aan te passen aan
alle tekst in het kader. Als een tekstkader meer overlopende tekst bevat dan normaal gesproken op een pagina past, wordt het formaat
van het tekstkader niet gewijzigd.
Dubbelklik op een handgreep om het formaat van het tekstkader te wijzigen.
Als u het tekstkader aan de inhoud wilt aanpassen, selecteert u het kader met het gereedschap Selecteren en kiest u Object > Aanpassen >
Kader aan inhoud aanpassen. De onderzijde van het tekstkader wordt aangepast aan de inhoud van de tekst. Als een tekstkader meer
overlopende tekst bevat dan normaal gesproken op een pagina past, wordt het formaat van het tekstkader niet gewijzigd.
Als u het formaat wilt wijzigen met het gereedschap Schalen , sleept u om het formaat van het kader te wijzigen. (Zie Tekst schalen.)
Tekstkaders op stramienpagina's gebruiken
Als u een nieuw document start, kunt u de optie Stramientekstkader selecteren waarmee een leeg tekstkader wordt geplaatst op de
standaardstramienpagina van het document. Dit kader heeft de kolom- en marge-eigenschappen die zijn opgegeven in het dialoogvenster Nieuw
document.
Volg deze richtlijnen bij het gebruik van tekstkaders op stramienpagina's:
Stel stramientekstkaders in als u wilt dat iedere pagina in het document een paginagroot tekstkader bevat waarin u tekst kunt typen of laten
doorlopen. Als u meer variatie in uw document wilt aanbrengen, bijvoorbeeld door pagina's met verschillende aantallen kaders of kaders van
verschillende lengtes te gebruiken, laat u de optie Stramientekstkader uitgeschakeld en gebruikt u het gereedschap Tekst om tekstkaders te
maken op stramienen.
Het al dan niet selecteren van de optie Stramientekstkader heeft geen invloed op de mogelijkheid om tekstkaders als plaatsaanduiding toe te
voegen aan een stramienpagina. U kunt deze lege plaatsaanduidingskaders met elkaar verbinden zodat doorloop mogelijk wordt.
U kunt tekst laten doorlopen in stramientekstkaders op dezelfde manier als bij kaders die zijn gemaakt op documentpagina's.
Als u tekst wilt typen in een stramientekstkader op een documentpagina, houdt u Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS)
ingedrukt terwijl u klikt op het tekstkader op de documentpagina. Klik vervolgens met het gereedschap Tekst in het kader en typ de tekst.
Met Slim opnieuw tekst plaatsen kunt u tijdens het typen of bewerken van tekst automatisch pagina's toevoegen of verwijderen. Als u tekst
212
Naar boven
typt aan het einde van een verbonden tekstkader dat is gebaseerd op een stramienpagina, wordt met deze optie standaard een nieuwe
pagina toegevoegd, zodat u verder kunt typen in het nieuwe tekstkader. U kunt de instellingen voor Slim opnieuw tekst plaatsen bewerken.
Als u de paginamarges wijzigt, worden tekstkaders alleen aangepast aan de nieuwe marges als de optie voor aanpassing van de layout
inschakelen is geselecteerd.
Het selecteren van Stramientekstkader heeft geen invloed op het toevoegen van nieuwe pagina's als u tekst automatisch laat doorlopen.
Eigenschappen van tekstkaders wijzigen
Met Opties tekstkader wijzigt u instellingen zoals het aantal kolommen in het kader, de verticale uitlijning van tekst in het kader of de inzetafstand
(de afstand van de marges tussen de tekst en het kader).
Voor (links) en na (rechts) het instellen en maken van twee kolommen in een tekstkader
Als u dezelfde tekstkadereigenschappen voor meerdere tekstkaders wilt gebruiken, maakt u een objectstijl die u op de tekstkaders kunt
toepassen.
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren
, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object >Opties tekstkader of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en dubbelklik vervolgens met een selectiegereedschap
op het tekstkader.
3. Wijzig de tekstkaderopties en klik op OK.
Deze tekstkaderopties zijn beschikbaar wanneer u een objectstijl voor tekstvakken definieert. Zie Objectstijlen.
Kolommen toevoegen aan een tekstkader
U kunt kolommen in een tekstkader maken met het dialoogvenster Opties tekstkader.
U kunt in een tekstkader geen kolommen van ongelijke breedte maken. Als u kolommen van ongelijke breedte of hoogte wilt maken, voegt u
verbonden tekstkaders naast elkaar toe op een documentpagina of op een stramienpagina.
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object > Opties tekstkader.
3. Geef het aantal kolommen, de breedte van elke kolom en de afstand tussen elke kolom (tussenruimte) voor het tekstkader op.
4. (Optioneel) Selecteer Vaste kolombreedte om de kolombreedte te behouden wanneer u het formaat van het kader wijzigt. Als deze optie is
geselecteerd, kan door het wijzigen van het formaat van het kader het aantal kolommen veranderen. De breedte van de kolommen
verandert niet.
Vaste kolombreedte
A.Oorspronkelijk tekstkader met twee kolommenB.Formaat gewijzigd met Vaste kolombreedte uitgeschakeld (nog steeds 2
kolommen)C.Formaat gewijzigd met Vaste kolombreedte geselecteerd (4 kolommen)
213
5. (Optioneel) Selecteer Kolommen uitbalanceren om de tekst onder aan een tekstkader met meerdere kolommen regelmatig te maken.
Voor en na het uitbalanceren van kolommen
De inzetafstand (marges) van tekstkaders wijzigen
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object > Opties tekstkader.
3. Typ in het gedeelte Inzetafstand op het tabblad Algemeen de verschuivingsafstanden voor Boven, Links, Onder en Rechts. (Klik op het
pictogram Maak alle instellingen gelijk
als u aan alle zijden dezelfde afstand wilt gebruiken.)
Als het geselecteerde kader geen rechthoek is, zijn Boven, Links, Onder en Rechts grijs en is in plaats daarvan de optie Inzet beschikbaar.
Verschuivingsopties eerste basislijn
Als u de eerste-basislijnopties van een geselecteerd tekstkader wilt wijzigen, kiest u Object > Opties tekstkader en klikt u op het tabblad Opties
basislijn. De volgende opties worden weergegeven in het menu Verschuiving onder Eerste basislijn:
StokhoogteDe hoogte van het teken 'd' in het lettertype is lager dan de bovenste inzet van het tekstkader.
HoofdletterhoogteDe bovenkant van hoofdletters raakt de bovenste inzet van het tekstkader.
RegelafstandGebruik de regelafstandwaarde van de tekst als de afstand tussen de basislijn van de eerste tekstregel en de bovenste inzet van
het kader.
x-HoogteDe hoogte van het teken 'x' in het lettertype is lager dan de bovenste inzet van het tekstkader.
VastKies Vast om de afstand op te geven tussen de basislijn van de eerste tekstregel en de bovenste inzet van het kader.
MinKies een minimumwaarde voor de basislijnverschuiving. Als bijvoorbeeld Regelafstand is geselecteerd en u geeft een minimumwaarde op van
1p, gebruikt InDesign de regelafstandwaarde alleen als die groter is dan 1 pica.
Als u de bovenkant van het tekstkader magnetisch op een raster wilt uitlijnen, kiest u Regelafstand of Vast, waarmee u de locatie van de eerste
basislijn van tekst in tekstkaders kunt bepalen.
Basislijnrasters voor een tekstkader instellen
In sommige gevallen zult u een basislijnraster willen gebruiken voor een kader in plaats van voor het hele document. Pas met het dialoogvenster
Opties tekstkader een basislijnraster toe op een tekstkader. Let op het volgende wanneer u een basislijnraster voor een tekstkader instelt:
Het basislijnraster van het document verschijnt niet achter of voor tekstkaders die hun eigen basislijnrasters gebruiken.
Als Rasters naar achteren is geselecteerd bij de rastervoorkeuren, hebben basislijnrasters die zijn gebaseerd op kaders voorrang op
basislijnrasters die zijn gebaseerd op documenten. Als Rasters naar achteren niet is geselecteerd, hebben basislijnrasters die zijn gebaseerd
op documenten voorrang op basislijnrasters die zijn gebaseerd op kaders.
1. Kies Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen om alle basislijnrasters weer te geven, inclusief de rasters in een tekstkader.
2. Selecteer het tekstkader of plaats de invoegpositie in een tekstkader en kies vervolgens Object > Opties tekstkader.
Als u het basislijnraster wilt toepassen op alle kaders in een verbinding (ook als een of meerdere verbonden kaders geen tekst bevatten),
plaatst u de invoegpositie in tekst, kiest u Bewerken > Alles selecteren en past u de basislijnrasterinstellingen toe in het dialoogvenster
Opties tekstkader.
3. Klik op het tabblad Opties basislijn.
4. Selecteer onder Basislijnraster de optie Aangepast basislijnraster gebruiken en voer een van de volgende handelingen uit:
StartTyp hier een waarde voor de verschuiving van het raster boven aan de pagina, de bovenmarge van de pagina, de bovenkant van het
kader of de bovenste inzet van het kader, afhankelijk van wat u in het menu Ten opzichte van kiest.
Ten opzichte vanBepaal of u het basislijnraster wilt laten beginnen ten opzichte van de bovenzijde van de pagina, de bovenmarge van de
pagina, de bovenzijde van het tekstkader of de bovenzijde van de inzet van het tekstkader.
Toename bij elkeTyp een waarde voor de afstand tussen rasterlijnen. In de meeste gevallen voert u hier een waarde in die gelijk is aan de
regelafstand van de platte tekst, zodat de tekstregels perfect op het raster worden uitgelijnd.
214
Naar boven
Naar boven
KleurSelecteer een kleur voor de rasterlijnen of kies Laagkleur om dezelfde kleur te gebruiken als de laag waarop het tekstkader wordt
weergegeven.
Als u het basislijnraster niet kunt zien in een tekstkader, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen om er zeker van te
zijn dat basislijnrasters niet worden verborgen. Is het basislijnraster dan nog steeds niet zichtbaar, controleer dan de drempel voor het tonen
van basislijnrasters in het gedeelte Rasters van het dialoogvenster Voorkeuren. Soms zult u moeten inzoomen op het kader of het
drempelniveau moeten verlagen om het raster te kunnen zien.
Woord- en tekenaantallen vaststellen
1. Plaats de invoegpositie in een tekstkader om de aantallen voor de gehele verbinding van kaders (het artikel) te bekijken of selecteer de tekst
waarvan u de aantallen wilt bekijken.
2. Kies Venster > Info om het deelvenster Info te openen.
Het deelvenster Info geeft het aantal tekens, woorden, regels en alinea's in een tekstkader weer. De plaats van het invoegpunt in het tekstkader
wordt ook weergegeven.
Werken met extra talen
U kunt talen toewijzen aan tekst. Toewijzing van de juiste taal aan tekst is vooral nuttig voor spellingcontrole en woordafbreking. (Zie Een taal aan
tekst toewijzen.)
Als u werkt met Aziatische tekst, kunt u speciale versies van InDesign voor het Japans, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel Chinees en
Koreaans gebruiken. Met deze versies kunt u layout- en kaderrasters maken voor het samenstellen van multibyte-tekens. De versies bevatten
verschillende functies voor de opmaak van tekst met multibyte-tekens, en extra lettertypen.
Er is ook een speciale versie van InDesign verkrijgbaar voor de opmaak van talen van het Midden-Oosten, zoals Hebreeuws, Arabisch, Farsi en
Urdu, waarin tekstopmaak van rechts naar links wordt toegepast. Deze versie heet InDesign ME.
Meer informatie over het aanschaffen van InDesign ME of een versie van InDesign in een Aziatische taal vindt u op de website van Adobe.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
215
Tekst aan kaders toevoegen
Naar boven
Tekst aan een document toevoegen
Tekst plakken
Tekst slepen en neerzetten
Tekst plaatsen (importeren)
Import Buzzword documents
Geïmporteerde tekstbestanden koppelen of insluiten
Tekst aan een document toevoegen
U kunt tekst toevoegen aan een document door tekst te typen, te plakken of te plaatsen vanuit een tekstverwerker. Als uw
tekstverwerkingsprogramma slepen-en-neerzetten ondersteunt kunt u ook via slepen tekst aan InDesign-kaders toevoegen. Bij grote tekstblokken
is de opdracht Plaatsen een efficiënte, flexibele manier om tekst toe te voegen aan uw document. InDesign ondersteunt een groot aantal
tekstverwerkings-, spreadsheet- en tekstbestandsindelingen.
Wanneer u tekst plaatst of plakt, hoeft u niet eerst een tekstkader te maken. Dit wordt automatisch in InDesign gedaan.
Wanneer u tekst plakt, kunt u met Importopties tonen bepalen of de geïmporteerde tekst de stijlen en opmaak behoudt. Voordat u tekst plakt, kunt
u Alle informatie of Alleen tekst selecteren in de voorkeuren voor klembordafhandeling om te bepalen of de geplakte tekst aanvullende informatie,
zoals stalen en stijlen, bevat.
Als de geïmporteerde tekst roze of groene tekst of tekst in een andere kleur bevat, zijn er waarschijnlijk een of meer compositievoorkeuren
ingeschakeld. Open de sectie Compositie van het dialoogvenster Voorkeuren en bekijk welke opties onder Markeren zijn ingeschakeld. Als
bijvoorbeeld de geplakte tekst is opgemaakt met lettertypen die niet beschikbaar zijn, is de gemarkeerde tekst roze.
Tekst in een document typen
1. Plaats als volgt het invoegpunt in het tekstkader:
Sleep met het gereedschap Tekst om een nieuw tekstkader te maken of klik in een bestaand tekstkader.
Dubbelklik met een selectiegereedschap in een tekstkader. Het gereedschap Tekst wordt automatisch geselecteerd.
2. Begin te typen.
Als u een tekstkader op een stramienpagina hebt gemaakt, houdt u Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS) ingedrukt en klikt u in het
kader op de documentpagina. Hiermee wordt er een kopie van het stramienpaginakader op de documentpagina gemaakt. U kunt dan met het
gereedschap Tekst tekst toevoegen aan het geselecteerde kader.
Aziatische tekst met behulp van inline-invoer typen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Geavanceerde tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Geavanceerde tekst (Mac OS).
2. Selecteer Inline-invoer voor niet-Latijnse tekst gebruiken en klik op OK.
Gebruik een systeeminvoermethode (indien beschikbaar) wanneer u tekens van 2 en 4 bytes invoert. Deze methode is vooral bedoeld voor het
invoeren van Aziatische tekens.
Plaatsaanduidingstekst invoegen
InDesign kan plaatsaanduidingstekst toevoegen die u naderhand kunt vervangen door de eigenlijke tekst. Door plaatsaanduidingstekst toe te
voegen, krijgt u een beter idee van het ontwerp van het document.
1. Selecteer een of meerdere tekstkaders met het gereedschap Selecteren of klik met het gereedschap Tekst in een tekstkader.
2. Kies Tekst > Vullen met plaatsaanduidingstekst.
Voegt u plaatsaanduidingstekst toe aan een kader dat is verbonden met andere kaders, dan wordt de plaatsaanduidingstekst ingevoegd aan het
begin van het eerste tekstkader (als alle kaders leeg zijn) of aan het einde van de bestaande tekst (als er al tekst in de verbonden kaders staat),
tot aan het einde van het laatste verbonden kader.
Als u plaatsaanduidingstekst wilt verwijderen of vervangen, dubbelklikt u op een willekeurig kader in de verbinding, kiest u Bewerken > Alles
selecteren en verwijdert u de tekst.
U wijzigt de tekst die wordt gebruikt als plaatsaanduidingstekst, door een tekstbestand te maken met de tekst die u wilt gebruiken, dit bestand
Plaatsaanduiding.txt te noemen en in de toepassingsmap op te slaan.
216
Naar boven
Naar boven
Tekst plakken
Als de invoegpositie zich niet in een tekstkader bevindt wanneer u tekst plakt in InDesign, wordt er een nieuw standaardtekstkader gemaakt. Als
de invoegpositie zich in een tekstkader bevindt, wordt de tekst in dat kader geplakt. Als er tijdens het plakken tekst is geselecteerd, overschrijft de
geplakte tekst de geselecteerde tekst.
Tekst uit een andere toepassing plakken
1. Als u de opmaak en informatie, zoals stijlen en indexmarkeringen, wilt behouden, opent u het gedeelte Klembordafhandeling van het
dialoogvenster Voorkeuren en selecteert u bij Plakken de optie Alle informatie. Selecteer Alleen tekst als u deze items en andere opmaak
tijdens het plakken wilt verwijderen.
2. Knip of kopieer tekst naar een andere toepassing of naar een InDesign-document.
3. Indien gewenst, selecteert u tekst of klikt u in een tekstkader. Doet u dit niet, dan wordt de tekst geplakt in een daarvoor bestemd, nieuw
kader.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Bewerken > Plakken. Als de geplakte tekst niet alle opmaak bevat, moet u de instellingen in het dialoogvenster Importopties
wijzigen voor RTF-documenten.
Kies Bewerken > Plakken zonder opmaak. (Plakken zonder opmaak is niet beschikbaar (grijs) als u tekst uit een andere toepassing plakt
en Alleen tekst is geselecteerd in het gedeelte Klembordafhandeling van het dialoogvenster Voorkeuren.)
U kunt tekst ook slepen vanuit een andere toepassing en in een InDesign-document plaatsen of een tekstbestand of tekstverwerkingsbestand
rechtstreeks vanuit Windows Verkenner of Mac OS Finder invoegen in een InDesign-document. De tekst wordt dan toegevoegd aan een nieuw
kader. Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om de opmaak te verwijderen. De optie die u in het gedeelte Klembordafhandeling van het
dialoogvenster Voorkeuren selecteert, bepaalt of informatie met betrekking tot bijvoorbeeld indexmarkeringen en stalen behouden blijft.
Afstand automatisch tijdens plakken van tekst aanpassen
Wanneer u tekst plakt, kunnen, afhankelijk van de context, automatisch spaties worden toegevoegd of verwijderd. Als u bijvoorbeeld een woord
knipt en het vervolgens tussen twee woorden plakt, wordt er voor en achter het woord een spatie ingevoegd. Plakt u dat woord aan het einde van
de zin vóór de punt, dan wordt er geen spatie toegevoegd.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
2. Selecteer Afstand automatisch aanpassen bij het knippen en plakken van woorden en klik op OK.
Tekst slepen en neerzetten
Met de muis kunt u tekst in de artikeleditor of de layoutweergave slepen en neerzetten. U kunt zelfs tekst slepen vanuit de artikeleditor naar het
layoutvenster (of vice versa) of naar dialoogvensters zoals Zoeken/Wijzigen. Door tekst vanuit een vergrendeld of ingecheckt artikel te slepen
wordt de tekst gekopieerd en niet verplaatst. U kunt tijdens het slepen en neerzetten van tekst ook tekst kopiëren of een nieuw kader maken.
In Using InDesign Drag and Drop Text vindt u een videodemo van Jeff Witchel over slepen en neerzetten.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS), selecteer Toestaan in layoutweergave,
Toestaan in artikeleditor (InDesign) of Toestaan in drukproef-/artikelweergave (InCopy) en klik op OK om slepen en neerzetten in te
schakelen.
2. Selecteer de tekst die u wilt verplaatsen of kopiëren.
3. Plaats de aanwijzer op de geselecteerde tekst totdat deze verandert in een pictogram voor slepen en neerzetten
en sleep de tekst.
Tijdens het slepen blijft de geselecteerde tekst op zijn plaats, maar wordt er met een verticale balk aangegeven waar de tekst wordt
geplaatst wanneer u de muisknop loslaat. De verticale balk verschijnt in elk tekstkader waarover u de muis sleept.
4. Ga als volgt te werk:
Om de tekst op een nieuwe locatie te plaatsen, plaatst u de verticale balk daar waar u de tekst wilt neerzetten en laat u de muisknop los.
Als u de tekst in een nieuw kader wilt plaatsen, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) tijdens het slepen ingedrukt en laat u de
muisknop los voordat u Ctrl of Command loslaat.
Als u de tekst zonder opmaak wilt neerzetten, houdt u tijdens het slepen Shift ingedrukt en laat u de muisknop los voordat u Shift loslaat.
U kopieert de tekst door tijdens het slepen Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden en vervolgens eerst de muisknop en
daarna Alt of Option los te laten.
U kunt ook een combinatie van deze wijzigingstoetsen gebruiken. Als u bijvoorbeeld onopgemaakte tekst naar een nieuw kader wilt kopiëren,
houdt u Alt+Shift+Ctrl (Windows) of Option+Shift+Command (Mac OS) tijdens het slepen ingedrukt.
Als de tekst die u plaatst, niet de juiste afstand heeft, selecteert u de optie Afstand automatisch aanpassen in het gedeelte Tekst van het
dialoogvenster Voorkeuren.
217
Naar boven
Tekst plaatsen (importeren)
Wanneer u een tekst- of spreadsheetbestand plaatst, kunt u opties opgeven om te bepalen hoe de geïmporteerde tekst wordt opgemaakt.
Op www.adobe.com/go/vid0067_nl vindt u een videodemo over het importeren van inhoud in InDesign. Op www.adobe.com/go/lrvid4278_id_nl
vindt u een videodemo over het plaatsen en laten doorlopen van tekst.
1. (Optioneel) Als u koppelingen wilt maken in bestanden die worden geplaatst, klikt u op Bestandsafhandeling in het dialoogvenster
Voorkeuren en schakelt u Koppelingen maken bij het plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden in.
Als u deze optie inschakelt, wordt een koppeling naar het geplaatste bestand gemaakt. In het deelvenster Koppelingen kunt u koppelingen
naar tekstbestanden bijwerken of opnieuw koppelen en kunt u koppelingen naar tekstbestanden verwijderen. Als u echter gekoppelde tekst
opmaakt in InDesign, blijft deze opmaak wellicht niet behouden wanneer u de koppeling bijwerkt. Als u de optie niet inschakelt, worden
geïmporteerde tekst- en spreadsheetbestanden ingesloten (niet gekoppeld).
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Zorg dat er geen invoegpunt aanwezig is en dat er geen tekst of kaders zijn geselecteerd als u een nieuw kader voor de geplaatste
tekst gaat maken.
U voegt tekst aan een kader toe door tekst te selecteren met het gereedschap Tekst of door de invoegpositie te plaatsen.
U vervangt de inhoud van een bestaand kader door het kader met een selectiegereedschap te selecteren. Als het kader is verbonden
met andere kaders, wordt er een geladen tekstcursor weergegeven.
Als u met deze methode per ongeluk een tekstbestand of afbeelding vervangt, kiest u Bewerken > Ongedaan maken Vervangen en
klikt of sleept u om een tekstkader te maken.
3. Kies Bestand > Plaatsen.
4. Selecteer Geselecteerd item vervangen als het geïmporteerde bestand de inhoud van het geselecteerde kader moet vervangen,
geselecteerde tekst moet vervangen of aan het tekstkader bij de invoegpositie moet worden toegevoegd. Deselecteer deze optie als u het
geïmporteerde bestand in een nieuw kader wilt laten doorlopen.
5. Selecteer Importopties tonen en dubbelklik op het bestand dat u wilt importeren.
6. Stel importopties in en klik op OK.
Als u nog geen bestaand kader hebt opgegeven voor de tekst, verandert de aanwijzer in een geladen-tekstpictogram en kunt u de tekst plaatsen
als u klikt of sleept.
Als er een waarschuwingsbericht verschijnt met de mededeling dat het aangevraagde filter niet is gevonden, probeert u mogelijk een bestand uit
een ander tekstverwerkingsprogramma of een eerdere versie van Microsoft® Word (bijvoorbeeld Word 6) te plaatsen. Open het bestand in de
originele toepassing en sla het op in de RTF-indeling. In deze indeling blijft de meeste opmaak behouden.
Als in het geïmporteerde Microsoft Excel-document rode stippen worden weergegeven in de cellen, past u de celgrootte of de tekstkenmerken
aan, zodat de overlopende inhoud zichtbaar wordt. U kunt het bestand ook plaatsen als gelabelde tekst zonder opmaak die u vervolgens kunt
omzetten naar een tabel.
Over importfilters
InDesign kan de meeste kenmerken van teken- en alineaopmaak uit tekstbestanden importeren, maar negeert het merendeel van de layout, zoals
pagina-einden, marges en kolommen (die u overigens in InDesign kunt instellen). Belangrijk:
Wanneer u stijlen importeert, importeert InDesign normaal gesroken alle opmaakinformatie die in de tekstverwerker is gedefinieerd. Functies
die niet beschikbaar zijn in InDesign worden niet geïmporteerd.
In InDesign kunnen geïmporteerde opmaakstijlen worden toegevoegd aan de lijst met bestaande opmaakstijlen voor het document. Naast de
geïmporteerde stijlen staat een schijfpictogram
. (Zie Stijlen van Word naar InDesign-stijlen omzetten.)
De importopties verschijnen wanneer u Importopties tonen in het dialoogvenster Plaatsen selecteert of wanneer u een Excel-bestand
importeert. Als Importopties tonen niet is geselecteerd, worden de importopties gebruikt die de laatste keer bij een gelijksoortig documenttype
zijn gebruikt. De ingestelde opties blijven actief totdat u andere opties kiest.
Als InDesign geen filter kan vinden dat het bestand herkent aan het type of de extensie van het bestand, wordt dit meegedeeld. Voor het
beste resultaat in Windows gebruikt u de standaardextensie (zoals .doc, .docx, .txt, .rtf, .xls of .xlsx) voor het bestandstype dat u importeert.
U moet het bestand mogelijk openen in de originele toepassing en het opslaan in een andere indeling, zoals RTF of TXT.
Voor meer informatie over importfilters raadpleegt u het leesmij-bestand over filters (pdf-bestand) op www.adobe.com/go/lr_indesignfilters_cs5_nl.
Importopties voor Microsoft Word- en RTF-documenten
Als u een Word- of een RTF-bestand plaatst en Importopties tonen selecteert, kunt u uit de volgende opties kiezen:
Tekst inhoudsopgaveImporteert de inhoudsopgave als onderdeel van de tekst in het artikel. Deze items worden als tekst geïmporteerd.
Tekst indexImporteert de index als onderdeel van de tekst in het artikel. Deze items worden als tekst geïmporteerd.
VoetnotenImporteert Word-voetnoten. Voetnoten en verwijzingen worden behouden, maar opnieuw genummerd op basis van de
voetnootinstellingen van het document. Als de Word-voetnoten niet goed worden geïmporteerd, kunt u het Word-document opslaan als een RTF-
218
bestand en dat RTF-bestand vervolgens importeren.
EindnotenImporteert eindnoten als onderdeel van de tekst aan het einde van het artikel.
Typografische aanhalingstekens gebruikenZorgt ervoor dat in de geïmporteerde tekst gekrulde aanhalingstekens (“ ”) en gekrulde
apostroffen (’) in plaats van rechte aanhalingstekens (" ") en apostroffen (') worden gebruikt.
Stijlen en opmaak in tekst en tabellen verwijderenVerwijdert opmaak, zoals lettertype, tekstkleur en tekststijl uit de geïmporteerde tekst,
waaronder ook tekst in tabellen. Als deze optie is geselecteerd, worden alineastijlen en inline-afbeeldingen niet geïmporteerd.
Lokale overschrijvingen behoudenAls u stijlen en opmaak van tekst en tabellen wilt verwijderen, kunt u met Lokale overschrijvingen behouden
de tekenopmaak (zoals vette of cursieve tekst) behouden die is toegepast op een deel van een alinea. Deselecteer deze optie om alle opmaak te
verwijderen.
Tabellen omzetten naarAls u stijlen en opmaak van tekst en tabellen wilt verwijderen, kunt u tabellen omzetten naar standaardtabellen zonder
opmaak of naar tabgescheiden tekst zonder opmaak.
Als u tekst zonder opmaak en tabellen met opmaak wilt importeren, importeert u de tekst zonder opmaak en plakt u vervolgens de tabellen vanuit
Word naar InDesign.
Stijlen en opmaak in tekst en tabellen behoudenBehoudt de opmaak van het Word-document in het InDesign- of InCopy-document. Aan de
hand van de overige opties in het gedeelte Opmaak kunt u opgeven hoe stijlen en opmaak worden behouden.
Handmatige pagina-eindenBepaalt hoe pagina-einden uit het Word-bestand worden opgemaakt in InDesign of InCopy. Selecteer Pagina-einden
behouden om dezelfde pagina-einden als die van Word te gebruiken of selecteer Omzetten naar kolomeinden of Geen einden.
Inline-afbeeldingen importerenBehoudt de inline-afbeeldingen van Word-documenten in InDesign.
Niet-gebruikte stijlen importerenImporteert alle stijlen van het Word-document, zelfs als de stijlen niet op tekst zijn toegepast.
Opsommingstekens en nummers omzetten naar tekstImporteert opsommingstekens en nummers als feitelijke tekens, waarbij de vormgeving
van de alinea behouden blijft. In genummerde lijsten worden de nummers echter niet automatisch bijgewerkt wanneer de lijstonderdelen worden
gewijzigd.
Wijzigingen bijhoudenWanneer u deze optie selecteert, wordt de opmaak van Wijzigingen bijhouden in het Word-document toegepast in het
InDesign-document. In InDesign worden wijzigingen bijgehouden in de Artikeleditor.
Stijlen automatisch importerenImporteert stijlen vanuit het Word-document naar het InDesign- of InCopy-document. Als er naast
Stijlnaamconflicten een geel waarschuwingsdriehoekje staat, hebben een of meer alinea- of tekenstijlen van het Word-document dezelfde naam
als een InDesign-stijl.
Om te bepalen hoe deze stijlnaamconflicten worden opgelost, selecteert u een optie in het menu Conflicten alineastijl en Conflicten tekenstijl. Met
de InDesign-stijldefinitie wordt de geïmporteerde stijltekst opgemaakt op basis van de InDesign-stijl. Met InDesign-stijl opnieuw definiëren wordt
de geïmporteerde stijltekst opgemaakt op basis van de Word-stijl en wordt de bestaande InDesign-tekst opgemaakt met de Word-stijl. Met Naam
automatisch wijzigen worden de namen van de geïmporteerde Word-stijlen gewijzigd. Als de optie Naam automatisch wijzigen is geselecteerd en
InDesign en Word hebben bijvoorbeeld een subkopstijl, wordt de naam van de geïmporteerde Word-stijl gewijzigd in Subkop_wrd_1.
Opmerking: InDesign zet alinea- en tekenstijlen wel om, maar stijlen voor lijsten met opsommingstekens en nummering niet.
Importeren van stijlen aanpassenHiermee kunt u het dialoogvenster Stijltoewijzing gebruiken waarin u kunt opgeven welke InDesign-stijl voor
elke Word-stijl in het geïmporteerde document moet worden gebruikt.
Voorinstelling opslaanSlaat de huidige Word-importopties voor toekomstig gebruik op. Geef de importopties op, klik op Voorinstelling opslaan,
typ de naam van de voorinstelling en klik op OK. De volgende keer dat u een Word-stijl importeert, kunt u de voorinstelling selecteren die u in het
menu Voorinstelling hebt gemaakt. Klik op Als standaard instellen als de geselecteerde voorinstelling als standaard voor verdere imports van
Word-documenten moet worden gebruikt.
Importopties voor tekstbestanden
Als u bij het plaatsen van een tekstbestand Importopties tonen selecteert, kunt u uit de volgende opties kiezen:
TekensetGeeft de tekenset aan, zoals ANSI, Unicode UTF8 of Windows CE, waarmee het tekstbestand is gemaakt. De standaardselectie is de
tekenset die overeenkomt met de standaardtaal en het standaardplatform van InDesign of InCopy.
PlatformGeeft aan of het bestand is gemaakt in Windows of Mac OS.
Woordenboek instellen opBepaalt welk woordenboek bij de geïmporteerde tekst wordt gebruikt.
Extra harde returnsBepaalt hoe extra alinea-einden worden geïmporteerd. Kies Aan einde van elke regel verwijderen of Tussen alinea's
verwijderen.
VervangenVervangt het opgegeven aantal spaties door een tab.
Typografische aanhalingstekens gebruikenZorgt ervoor dat in de geïmporteerde tekst gekrulde aanhalingstekens (“ ”) en gekrulde
apostroffen (’) in plaats van rechte aanhalingstekens (" ") en apostroffen (') worden gebruikt.
Importopties voor Microsoft Excel
U kunt bij het importeren van een Excel-bestand uit de volgende opties kiezen:
WerkbladGeeft het werkblad op dat u wilt importeren.
WeergaveHiermee kunt u kiezen of eigen of persoonlijke weergaven worden geïmporteerd of genegeerd.
CelbereikGeeft het bereik van de cellen op waarbij de dubbele punt het bereik bepaalt, zoals in A1:G15. Als het werkblad benoemde bereiken
bevat, staan deze namen in het menu Celbereik.
Verborgen cellen importeren die niet in de weergave zijn opgeslagenBevat alle cellen die zijn opgemaakt als verborgen cellen in het Excel-
spreadsheet.
TabelGeeft op hoe de spreadsheetgegevens in het document worden weergegeven.
219
Naar boven
Opgemaakte tabelInDesign probeert de Excel-opmaak te behouden, maar het is mogelijk dat niet alle opmaak van tekst in iedere cel
behouden blijft. Als de spreadsheet niet is ingesloten, maar gekoppeld en u de koppeling bijwerkt, wordt alle opmaak die in InDesign op de
tabel is toegepast, overschreven.
Niet-opgemaakte tabelDe tabel wordt geïmporteerd zonder opmaak van de spreadsheet. Als u deze optie selecteert, kunt u een
tabelstijl toepassen op de geïmporteerde tabel. Als u tekst opmaakt met behulp van alinea- en tekenstijlen, blijft de opmaak ook behouden
als u de koppeling naar de spreadsheet bijwerkt.
Niet-opgemaakte gelabelde tekstDe tabel wordt geïmporteerd als tabgescheiden tekst die u in InDesign of in InCopy kunt omzetten
naar een tabel.
Slechts één keer opgemaaktDe in Excel gebruikte opmaak blijft tijdens het importeren in eerste instantie behouden in InDesign. Als het
spreadsheet gekoppeld is, in plaats van ingesloten, worden opmaakwijzigingen die worden aangebracht in het spreadsheet genegeerd in
de gekoppelde tabel als u de koppeling bijwerkt. Deze optie is niet beschikbaar in InCopy.
TabelstijlPast de door u opgegeven tabelstijl toe op het geïmporteerde document. Deze optie is alleen beschikbaar als Niet-opgemaakte tabel is
geselecteerd.
CeluitlijningBepaalt de celuitlijning voor het geïmporteerde document.
Inclusief inline-afbeeldingenBehoudt de inline-afbeeldingen van Excel-documenten in InDesign.
Aantal op te nemen decimalenBepaalt het aantal decimalen in spreadsheetgetallen.
Typografische aanhalingstekens gebruikenZorgt ervoor dat in de geïmporteerde tekst gekrulde aanhalingstekens (“ ”) en gekrulde
apostroffen (’) in plaats van rechte aanhalingstekens (" ") en apostroffen (') worden gebruikt.
Importopties gelabelde tekst
U kunt een tekstbestand importeren (of exporteren) en daarbij via gelabelde tekst de opmaakmogelijkheden van InDesign gebruiken. Gelabelde-
tekstbestanden zijn tekstbestanden met informatie over de opmaak die u in InDesign wilt toepassen. Tekst die op de juiste manier is gelabeld, kan
vrijwel alles beschrijven wat in een InDesign-artikel kan worden weergegeven, inclusief de kenmerken op alinea- en tekenniveau, en speciale
tekens.
Voor informatie over het opgeven van labels bekijkt u het bestand Tagged Text op www.adobe.com/go/learn_id_taggedtext_cs5_nl (dit is een
PDF-bestand).
De volgende opties zijn beschikbaar wanneer u een gelabeld tekstbestand importeert en Importopties selecteert in het dialoogvenster Plaatsen.
Typografische aanhalingstekens gebruikenZorgt ervoor dat in de geïmporteerde tekst gekrulde aanhalingstekens (“ ”) en gekrulde
apostroffen (’) in plaats van rechte aanhalingstekens (" ") en apostroffen (') worden gebruikt.
Tekstopmaak verwijderenVerwijdert opmaak, zoals lettertype, tekstkleur en tekststijl uit de geïmporteerde tekst.
Conflicten met tekststijlen oplossen metBepaalt welke teken- of alineaopmaakstijl wordt toegepast bij een conflict tussen de opmaakstijl in het
gelabelde tekstbestand en de opmaakstijl in het InDesign-document. Selecteer Publicatiedefinitie om de definitie te gebruiken die reeds is
gedefinieerd voor die opmaakstijl in het InDesign-document. Selecteer Gelabelde-bestandsdefinitie als u de stijl wilt gebruiken die is gedefinieerd
in de gelabelde tekst.
Lijst met probleemlabels tonen vóór plaatsenGeeft een lijst met onbekende labels weer. Als een lijst wordt weergegeven, kunt u het
importeren annuleren of ermee doorgaan. Als u het bestand toch importeert, kan dat er anders uitzien.
Opties voor het importeren van Word- of RTF-bestanden opslaan als voorinstellingen
1. Zorg er tijdens het plaatsen van een Word- of RTF-bestand voor dat Importopties tonen is geselecteerd en kies Openen.
2. Geef de gewenste instellingen op in het dialoogvenster Importopties tonen.
3. Klik op Voorinstelling opslaan, typ een naam voor de voorinstelling en klik op OK.
4. (Optioneel) Klik op Als standaard instellen als u de voorinstelling iedere keer wilt gebruiken als u een bestand van dat type importeert.
U kunt dan aangepaste voorinstellingen selecteren in het menu Voorinstelling in het dialoogvenster Importopties wanneer u een Word- of RTF-
bestand opent.
Import Buzzword documents
Buzzword is een op het web gebaseerde teksteditor waarin gebruikers tekstbestanden op een webserver kunnen maken en opslaan. In InDesign
CS5 kunt tekst uit Buzzword-documenten importeren en exporteren.
Wanneer u een Buzzword-document importeert, wordt er een URL-koppeling naar het Buzzword-document op de server tot stand gebracht.
Wanneer het Buzzword-document nu buiten InDesign wordt bijgewerkt, kunt u de geïmporteerde versie via het deelvenster Koppelingen
importeren in InDesign. In dat geval gaan de wijzigingen verloren die u in de Buzzword-tekst in InDesign hebt aangebracht.
Opmerking: De Buzzword-toepassing van Acrobat.com is alleen verkrijgbaar in het Engels, Frans en Duits.
1. Kies Bestand > Plaatsen vanuit Buzzword.
2. Als u zich nog niet hebt aangemeld bij CS Live, klikt u op Sign In (Aanmelden), geeft u uw e-mailadres en wachtwoord op en klikt u
nogmaals op Sign In.
Als u zich hebt aangemeld, verschijnt in het dialoogvenster Buzzword-documenten plaatsen een lijst met de Buzzword-documenten die u
kunt importeren.
220
Naar boven
3. Selecteer een of meerdere documenten die u wilt importeren of plak de URL van het Buzzword-document in het veld URL plakken.
4. Stel een of meer van de volgende opties in en klik op OK.
Importopties tonenAls u deze optie selecteert, wordt het dialoogvenster Importopties Buzzword weergegeven voordat u het bestand
plaatst.
Geselecteerd item vervangenSelecteer deze optie om het object te vervangen dat momenteel in het document is geselecteerd.
Koppelen aan documentSelecteer deze optie om een koppeling tot stand te brengen tussen het Buzzword-document en de geplaatste
tekst. Als u een koppeling tot stand brengt en het Buzzword-document bijwerkt, ziet u in het deelvenster Koppelingen dat het bestand is
gewijzigd. Als u de koppeling bijwerkt, wordt ook de tekst in InDesign bijgewerkt. Eventuele opmaakwijzigingen die u in deze tekst hebt
aangebracht in InDesign, gaan echter verloren.
5. Als u Importopties tonen hebt geselecteerd, geeft u instellingen op in het dialoogvenster Importopties Buzzword.
Dit dialoogvenster bevat vrijwel dezelfde opties als het dialoogvenster Importopties RTF. Zie Importopties voor Microsoft Word- en RTF-
documenten. Buzzword beschikt momenteel niet over een stijlfunctie en de stijlopties zijn dus nog niet beschikbaar.
6. Klik of sleep met de geladen tekstcursor om een tekstkader te maken.
Geïmporteerde tekstbestanden koppelen of insluiten
Standaard is tekst die u in InDesign plaatst, niet gekoppeld aan het originele tekstbestand. Selecteert u de optie Koppelingen maken bij het
plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden in de voorkeuren voor Bestandsafhandeling voordat u het bestand plaatst, dan wordt de naam van
het tekstbestand in het deelvenster Koppelingen weergegeven. U kunt het bestand met het deelvenster Koppelingen bijwerken en beheren. Als u
een gekoppeld tekstbestand bijwerkt, gaan alle bewerkings- of opmaakkenmerken die zijn toegepast binnen InDesign verloren. Vanwege dit risico
worden verbonden tekstbestanden niet automatisch bijgewerkt als het originele bestand wordt bewerkt. U kunt inhoud echter gemakkelijk bijwerken
of de koppeling naar het bestand gemakkelijk verbreken in het deelvenster Koppelingen.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U past deze wijziging op een document toe door het document te openen.
U past deze wijziging op nieuwe documenten toe door alle documenten te sluiten.
2. Kies Bewerken > Voorkeuren > Bestandsafhandeling (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Bestandsafhandeling (Mac OS).
3. U maakt koppelingen in geplaatste bestanden door Koppelingen maken bij het plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden te selecteren.
Als deze optie is ingeschakeld, gebruikt u het deelvenster Koppelingen voor het bijwerken, opnieuw koppelen of verwijderen van
koppelingen. Als deze optie is uitgeschakeld, worden tekstbestanden ingesloten (niet gekoppeld).
U verbreekt de koppeling met een tekstbestand (en sluit zo het bestand in) door het bestand te selecteren in het deelvenster Koppelingen en
vervolgens de optie Ontkoppelen te kiezen in het menu van het deelvenster Koppelingen.
Meer Help-onderwerpen
Video over het importeren van inhoud
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
221
Tekst met verbindingen
Naar boven
Tekstkaders verbinden
Verbonden tekstkaders knippen of verwijderen
Tekst handmatig of automatisch laten doorlopen
Slim opnieuw tekst plaatsen gebruiken
Tekstkaders verbinden
Tekst in een kader kan onafhankelijk zijn van andere kaders of kan lopen tussen verbonden kaders. Als u tekst in verbonden kaders (ook wel
tekstkaders genoemd) wilt laten doorlopen, moet u de kaders eerst met elkaar verbinden. Verbonden kaders kunnen zich op dezelfde pagina of
spread bevinden, of op een andere pagina in het document. Tekst die doorloopt in meerdere kaders, heet tekst met verbindingen. Het laten
doorlopen van tekst in kaders wordt ook wel het koppelen van tekstkaders of het koppelen van tekstvakken genoemd.
Elk tekstkader heeft een inpoort en een uitpoort waarmee het aan andere tekstkaders kan worden gekoppeld. Een lege in- of uitpoort geeft het
begin respectievelijk het einde van een artikel aan. Een pijl in een poort geeft aan dat het kader is gekoppeld aan een ander kader. Een rood
plusteken (+) in een uitpoort geeft aan dat er nog meer tekst in het artikel is die moet worden geplaatst, maar dat er geen tekstkader meer is
waarin de tekst kan worden geplaatst. Deze verborgen tekst wordt overlopende tekst genoemd.
Verbonden kaders
A. Inpoort bij begin van artikel B. Uitpoort die verbinding met volgende kader aangeeft C. Tekstverbinding D. Inpoort die verbinding met vorige
kader aangeeft E. Uitpoort die overlopende tekst aangeeft
Kies Weergave > Extra's > Tekstverbindingen tonen voor een visuele weergave van de verbonden kaders. U kunt tekstkaders met elkaar
verbinden, ongeacht of ze daadwerkelijk tekst bevatten.
Een nieuw kader toevoegen aan de verbinding
1. Selecteer een tekstkader met het gereedschap Selecteren en klik op de inpoort of de uitpoort om een tekstpictogram te laden.
Als u klikt op de inpoort, kunt u een kader toevoegen vóór het geselecteerde kader; klikt u op de uitpoort dan kunt u een kader toevoegen
na het geselecteerde kader.
2. Plaats het geladen-tekstpictogram
op de gewenste plaats voor een nieuw tekstkader en klik of sleep om een nieuw tekstkader te maken.
Als het geladen-tekstpictogram actief is, kunt u verschillende handelingen uitvoeren, zoals pagina's omslaan, nieuwe pagina's maken en in- en
uitzoomen. Als u bent begonnen met het verbinden van twee kaders, kunt u de verbinding altijd annuleren door te klikken op een willekeurig
gereedschap in de gereedschapsset. Er gaat dan geen tekst verloren.
Een bestaand kader toevoegen aan de verbinding
1. Selecteer een tekstkader met het gereedschap Selecteren en klik op de inpoort of de uitpoort om een tekstpictogram te laden.
2. Plaats het geladen-tekstpictogram op het kader dat u wilt toevoegen aan de verbinding. Het geladen-tekstpictogram verandert nu in een
verbindingspictogram.
Een bestaand kader aan een verbinding toevoegen
3. Klik binnen het tweede kader om dit met het eerste te verbinden.
222
Naar boven
Wanneer u een kaderraster verbindt met een kader met onbewerkte tekst of met een ander kaderraster met andere rasterinstellingen, wordt het
tekstkader van het verbonden kader opnieuw gedefinieerd om de instellingen van het kaderraster af te stemmen op die van het kaderraster van
waaruit de verbinding tot stand wordt gebracht
U kunt automatisch "vervolg op"- of "vervolg van"-sprongregels toevoegen die verbonden artikelen zoeken die van het ene kader naar het
andere overgaan. (Zie Automatische paginanummers toevoegen voor artikelsprongen.)
Een kader toevoegen binnen een reeks verbonden kaders
1. Klik met het gereedschap Selecteren op de uitpoort op het punt in het artikel waar u een kader wilt toevoegen. Als u de muisknop loslaat,
verschijnt het geladen-tekstpictogram.
2. Sleep om een nieuw kader te maken of selecteer een ander tekstkader. InDesign verbindt nu het kader met de reeks gekoppelde kaders
waarin het artikel zich bevindt.
Kader toevoegen binnen een verbinding (boven) en resultaat (onder)
De verbinding van tekstkaders verbreken
Wanneer u een tekstkader loskoppelt, verbreekt u de verbinding tussen het kader en alle volgende kaders in de verbinding. De tekst die in de
kaders stond, wordt overlopende tekst (er wordt geen tekst verwijderd). Alle volgende kaders zijn leeg.
Doe het volgende met het gereedschap Selecteren:
De verbinding tussen kaders kan ook worden verbroken door te dubbelklikken op een inpoort of een uitpoort.
Klik op de inpoort of de uitpoort die een verbinding met een ander kader aangeeft. In een verbinding met twee kaders klikt u bijvoorbeeld
op de uitpoort van het eerste kader of de inpoort van het tweede kader. Plaats het geladen-tekstpictogram op het vorige of volgende
kader om het pictogram voor het verbreken van de verbinding
weer te geven. Klik in het kader dat u uit de verbinding wilt verwijderen.
Kader uit verbinding verwijderen
Als u een artikel in twee artikelen wilt opsplitsen, knipt u de tekst die in het tweede artikel moet komen te staan, verbreekt u de verbinding
tussen de kaders en plakt u de tekst in het eerste kader van het tweede artikel.
Verbonden tekstkaders knippen of verwijderen
Wanneer u tekstkaders knipt of verwijdert, wordt er geen tekst verwijderd en de tekst blijft in de verbinding.
Een kader uit een verbinding loskoppelen
U kunt een kader uit een verbinding knippen en ergens anders in de verbinding plakken. Hoewel het kader is verwijderd met een kopie van de
tekst, wordt er geen tekst verwijderd uit het oorspronkelijke artikel. Als u een reeks verbonden tekstkaders tegelijk knipt en plakt, behouden de
geplakte kaders hun onderlinge verbinding, maar de verbinding met andere kaders in het oorspronkelijke artikel gaat verloren.
223
Naar boven
Opmerking:
1. Selecteer een of meer kaders met het gereedschap Selecteren (houd Shift ingedrukt en klik om meerdere objecten te selecteren).
2. Kies Bewerken > Knippen. Het kader verdwijnt en alle tekst in het kader loopt door naar het volgende kader in het artikel. Als u het laatste
kader in een artikel verwijdert, wordt de tekst opgeslagen als overlopende tekst in het vorige kader.
3. Als u het ontkoppelde kader elders in het document wilt gebruiken, gaat u naar de pagina waar u de ontkoppelde tekst wilt opnemen en
kiest u Bewerken > Plakken.
Een kader uit een verbinding verwijderen
Wanneer u een tekstkader uit een verbinding verwijdert, wordt er geen tekst verwijderd. De tekst loopt over of loopt door in het volgende kader. Als
het tekstkader niet met een ander kader is verbonden, worden het kader en de tekst verwijderd.
1. U verwijdert een tekstkader door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik met een selectiegereedschap op het kader.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik met het gereedschap Tekst op het kader.
2. Druk op Backspace of Delete.
Tekst handmatig of automatisch laten doorlopen
De aanwijzer neemt de vorm van een geladen-tekstpictogram aan als u de tekst hebt geplaatst of op een in- of uitpoort hebt geklikt. Met het
geladen-tekstpictogram kunt u tekst op pagina's laten doorlopen. Door een wijzigingstoets ingedrukt te houden kunt u aangeven hoe de tekst moet
doorlopen. Het geladen-tekstpictogram krijgt een andere vorm afhankelijk van waar het wordt geplaatst.
Als u het geladen-tekstpictogram op een tekstkader plaatst, wordt het pictogram
tussen haakjes geplaatst. Wanneer u het geladen-
tekstpictogram bij een hulplijn of een magnetisch rasterpunt plaatst, wordt de zwarte aanwijzer wit .
U kunt tekst op de volgende vier manieren laten doorlopen:
Voor het laten doorlopen van tekst in kaders stelt InDesign vast of tekst horizontaal of verticaal is. Bij halfautomatische of automatische
tekstdoorloop laat InDesign de tekst doorlopen op basis van het kadertype en de richting die zijn ingesteld in het deelvenster Artikel. Het pictogram
biedt gebruikers visuele feedback over de richting waarin de tekst zal doorlopen.
Een videozelfstudie over het plaatsen en laten doorlopen van tekst vindt u op www.adobe.com/go/lrvid4278_id_nl.
Tekst handmatig laten doorlopen
1. Selecteer een bestand met de opdracht Plaatsen of klik op de uitpoort van een geselecteerd tekstkader.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Plaats het geladen-tekstpictogram ergens in een bestaand kader of pad en klik. De tekst loopt nu door in het kader en eventuele
hiermee verbonden kaders. De tekstdoorloop begint altijd boven aan de linkerkolom, zelfs als u in een andere kolom hebt geklikt.
Plaats het geladen-tekstpictogram in een kolom om een tekstkader te maken met de breedte van die kolom. De bovenkant van het
kader verschijnt op de plaats waar u klikt.
Sleep het geladen-tekstpictogram om een tekstkader te maken met de breedte en hoogte van het gebied dat u definieert.
3. Als er meer tekst moet worden geplaatst, klikt u op de uitpoort en herhaalt u stap 1 en 2 totdat alle tekst is geplaatst.
Als u tekst plaatst in een kader dat is verbonden met andere kaders, loopt de tekst automatisch door in de verbonden kaders,
ongeacht de gekozen tekstdoorloopmethode.
MethodeBeschrijving
Handmatige tekstdoorloop
Voegt per keer aan één kader tekst toe. U moet het
tekstpictogram opnieuw laden om door te gaan met de
tekstdoorloop.
Halfautomatische doorloop
door Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt te houden als u klikt.
Halfautomatische tekstdoorloop werkt net als handmatige
tekstdoorloop, maar de aanwijzer verandert in een geladen-
tekstpictogram als het einde van een kader is bereikt, totdat u
alle tekst hebt laten doorlopen in het document.
Automatische doorloop
door Shift ingedrukt te houden en te
klikken.
Voegt pagina's en kaders toe totdat u alle tekst in het document
hebt laten doorlopen.
Automatische doorloop met vaste pagina's
door Shift+Alt
(Windows) of Shift+Option (Mac OS) ingedrukt te houden als u
klikt.
Laat alle tekst doorlopen in het document en voegt indien nodig
kaders toe zonder pagina's toe te voegen. Eventuele resterende
tekst loopt over.
224
Naar boven
Pagina's toevoegen aan
Beperken tot stramientekstkaders
Spreads met pagina's naast elkaar behouden
Lege pagina's verwijderen
Tekst halfautomatisch laten doorlopen
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik met een geladen-tekstpictogram op een pagina of kader.
De tekst loopt in iedere kolom afzonderlijk door, net als bij handmatige tekstdoorloop, maar het geladen-tekstpictogram wordt automatisch geladen
nadat iedere kolom is geplaatst.
Tekst automatisch laten doorlopen
Als het geladen-tekstpictogram wordt weergegeven, houdt u Shift ingedrukt en voert u een van de volgende handelingen uit:
Klik met het geladen-tekstpictogram in een kolom om een kader te maken met de breedte van die kolom. InDesign maakt nieuwe
tekstkaders en documentpagina's totdat alle tekst is toegevoegd aan het document.
Klik binnen een tekstkader dat is gebaseerd op een stramientekstkader. De tekst loopt automatisch door het kader op de
documentpagina en indien nodig worden nieuwe pagina's gemaakt aan de hand van de kenmerken van het stramienkader. (Zie Over
stramienen, stapelvolgorde en lagen.)
Tekst automatisch laten doorlopen zonder pagina's toe te voegen
Houd Shift+Alt (Windows) of Shift+Option (Mac OS) ingedrukt met het geladen-tekstpictogram.
Slim opnieuw tekst plaatsen gebruiken
Met de functie Slim opnieuw tekst plaatsen kunt u tijdens het invoeren of bewerken van tekst pagina's toevoegen of verwijderen. Deze functie is
handig als u InDesign als teksteditor gebruikt en u een nieuwe pagina wilt toevoegen wanneer u meer tekst hebt getypt dan op de huidige pagina
past. De functie komt ook goed van pas als u overlopende tekst of lege pagina's wilt voorkomen in gevallen waarbij de tekstdoorloop verandert
doordat de tekst wordt bewerkt, voorwaardelijke tekst wordt getoond of verborgen, of andere wijzigingen in de tekstdoorloop worden aangebracht.
Slim opnieuw tekst plaatsen is standaard beperkt tot stramientekstkaders (tekstkaders die zijn gebaseerd op een stramienpagina). Als het
document pagina's naast elkaar bevat, moeten stramientekstkaders zowel op de linker- als de rechterstramienpagina worden weergegeven. Slim
opnieuw tekst plaatsen kan bovendien alleen worden gebruikt als de stramientekstkaders verbonden zijn.
U kunt instellingen zodanig aanpassen dat pagina's kunnen worden toegevoegd of verwijderd wanneer u werkt in tekstkaders die niet op
stramienpagina's zijn gebaseerd. Een tekstkader moet echter wel met ten minste één ander tekstkader op een andere pagina verbonden zijn
voordat u Slim opnieuw tekst plaatsen kunt gebruiken.
De instellingen voor Slim opnieuw tekst plaatsen worden weergegeven in de voorkeuren voor tekst. Deze instellingen gelden voor het actieve
document. Als u de standaardinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt wijzigen, sluit u alle documenten en geeft u de gewenste instellingen
op.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
2. Selecteer Slim opnieuw tekst plaatsen.
3. Stel de gewenste optie(s) in en klik op OK.
Met deze optie bepaalt u waar de nieuwe pagina wordt gemaakt. Stel dat u een document van drie pagina's hebt met
tekstkaders op de eerste twee pagina's en een paginagrote afbeelding op de derde pagina. Als u bij het typen het einde van de tweede pagina
bereikt, kunt u bepalen of de nieuwe pagina vóór of na de derde pagina met de paginagrote afbeelding wordt ingevoegd. Kies Einde van artikel als
u een nieuwe pagina na de tweede pagina wilt invoegen. Kies Einde van document als u een nieuwe pagina na de pagina met de paginagrote
afbeelding wilt invoegen.
In een document dat uit meerdere secties bestaat, kunt u Einde van sectie kiezen om de pagina aan het einde van de sectie in te voegen.
Als deze optie is uitgeschakeld, kunt u ook pagina's toevoegen of verwijderen bij het bewerken van
tekstkaders die niet op stramienpagina's zijn gebaseerd. Slim opnieuw tekst plaatsen kan alleen worden gebruikt wanneer het tekstkader dat u
bewerkt met minstens één ander tekstkader op een andere pagina verbonden is. Hiermee wordt ongewenste tekstdoorloop voorkomen.
Opmerking: Als u Slim opnieuw tekst plaatsen gebruikt in tekstkaders die niet op stramienpagina's zijn gebaseerd, worden pagina's toegevoegd
met paginagrote tekstkaders die bestaan uit één kolom, ongeacht de kenmerken van het tekstkader waarmee het nieuwe kader is verbonden.
Met deze optie bepaalt u of spreads met pagina's naast elkaar behouden blijven wanneer tekst
opnieuw wordt geplaatst in het midden van een document. Als deze optie is geselecteerd wanneer tekst opnieuw wordt geplaatst in het midden
van het document, wordt een nieuwe spread van twee pagina's toegevoegd. Als de optie niet is geselecteerd, wordt één nieuwe pagina
toegevoegd en wordt de volgorde van de volgende pagina's gewijzigd.
Schakel deze optie in als uw layout ontwerpelementen bevat die specifiek bestemd zijn voor de linker- of rechterzijde van de spread. U kunt de
optie uitschakelen als de linker- en rechterpagina onderling verwisselbaar zijn. Deze optie is grijs als het document geen pagina's naast elkaar
heeft.
Selecteer deze optie om pagina's te verwijderen als u tekst bewerkt of voorwaarden verbergt. Pagina's worden alleen
verwijderd als het lege tekstkader het enige object op de pagina is.
225
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Als u wilt zien hoe u InDesign als teksteditor kunt gebruiken met behulp van Slim opnieuw tekst plaatsen, maakt u een document met de optie
Pagina's naast elkaar uitgeschakeld en Stramientekstkader geselecteerd. Controleer of in de voorkeuren voor tekst de opties Slim opnieuw
tekst plaatsen en Lege pagina's verwijderen zijn geselecteerd. Ga naar de eerste pagina, houd Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift
(Mac OS) ingedrukt en klik op het stramientekstkader om dit te overschrijven. Zodra u dit eerste tekstkader volledig met tekst hebt gevuld,
worden automatisch een nieuwe pagina en een nieuw tekstkader toegevoegd. Als u voldoende tekst wist, wordt een pagina verwijderd.
226
Artikelen (CS5.5)
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inleiding artikelen
Een artikel maken en inhoud er aan toevoegen
Alle pagina-items in een document aan een artikel toevoegen
Artikelen beheren
Artikelen opnemen voor export
Inleiding artikelen
Artikelen zijn een gemakkelijke manier om relaties tussen pagina-items te maken. Deze relaties kunnen worden gebruikt om de inhoud te
definiëren die naar EPUB, HTML of toegankelijke PDF's moet worden geëxporteerd, en om de volgorde van de inhoud te bepalen. U kunt artikelen
maken op basis van een combinatie van bestaande pagina-items binnen een layout, inclusief afbeeldingen en tekst. Nadat u een artikel hebt
gemaakt, kunt u pagina-items toevoegen, verwijderen of de volgorde ervan wijzigen. Artikelen kunnen handmatig worden gemaakt door een of
meerdere pagina-items naar een artikel in het deelvenster Artikelen te slepen.
U kunt ook grote hoeveelheden inhoud aan een artikel toevoegen. Het toevoegen van geselecteerde inhoud aan een geselecteerd artikel of het
toevoegen van een heel document aan een artikel wordt ondersteund.
Opmerking: Het deelvenster XML-structuur bevat een ander mechanisme waarmee u de volgorde bepaalt van de inhoud die naar de workflows
van EPUB-, HTML- en toegankelijke PDF-exportbewerkingen moet worden geëxporteerd. Het ontwerp van het deelvenster Artikelen is
eenvoudiger, gebruiksvriendelijker en toegankelijker gemaakt voor mensen zonder XML-vaardigheden. U kunt echter nog steeds het deelvenster
XML-structuur gebruiken; dit is nu een optie naast het gebruik van het deelvenster Artikelen tijdens het exportproces. Zie Documenten voor XML
structureren.
Een artikel maken en inhoud er aan toevoegen
1. Kies Venster > Artikelen om het deelvenster Artikelen te openen.
2. Selecteer de pagina-items die u aan het artikel wilt toevoegen.
Selecteer geen pagina-item in de layout als u een leeg artikel wilt maken.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nieuw artikel in het menu van het deelvenster Artikelen.
Klik onder aan het deelvenster Artikelen op Nieuw artikel maken .
Sleep een artikel of pagina-element naar het deelvenster Artikelen.
4. Voer in het dialoogvenster Nieuw artikel een naam in voor het artikel.
5. Selecteer Opnemen bij exporteren om het artikel aan de EPUB/HTML-export toe te voegen.
Alle pagina-items in een document aan een artikel toevoegen
Ga als volgt te werk om alle pagina-items aan een artikel toe te voegen:
1. Kies Venster > Artikelen om het deelvenster Artikelen te openen.
2. Selecteer een artikel waaraan u de items wilt toevoegen. Als u geen artikel selecteert, wordt er een nieuw artikel gemaakt.
3. Druk op Command (Mac OS) of Ctrl (Windows) en klik vervolgens op
in het deelvenster Artikelen.
4. Als het dialoogvenster Nieuw artikel wordt geopend, voert u een naam in voor het artikel.
5. Selecteer Opnemen bij exporteren om het artikel aan de EPUB/HTML-export toe te voegen.
Als u een artikel hebt geselecteerd, kiest u Inhoud van document aan geselecteerde artikelen toevoegen in het deelvenstermenu Artikelen.
Artikelen beheren
Met behulp van het deelvenster Artikelen kunt u artikelen beheren. U kunt pagina-elementen naar het deelvenster Artikelen slepen om ze aan een
artikel toe te voegen. Door items in het deelvenster Artikelen te verslepen, kunt u de volgorde wijzigen of de items van het ene artikel naar het
andere verplaatsen.
227
Naar boven
Het pop-upmenu van het deelvenster Artikelen bevat ook opties voor het beheer van de inhoud.
Artikelen opnemen voor export
U kunt artikelen maken en selecteren welke artikelen u wilt opnemen tijdens het exporteren naar EPUB of HTML. Standaard zijn alle artikelen
geselecteerd voor export.
Als u een artikel wilt opnemen tijdens het exporteren, selecteert u in het deelvenster Artikelen het gewenste artikel. Ga vervolgens op een van de
volgende manieren te werk:
Schakel het selectievakje naast het artikel in.
Kies Artikelopties in het pop-upmenu van het deelvenster Artikelen en selecteer vervolgens Opnemen bij exporteren.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
228
Tekst rond objecten laten lopen
Naar boven
Tekst om selectiekader
Tekst om objectvorm
Object overslaan
Naar volgende kolom springen
Tekst rond objecten laten lopen
De vorm van een tekstomloop aanpassen
Tekstomloop toepassen op stramienpagina-items
Tekst om verankerde objecten laten lopen
Tekstomloop op verborgen lagen onderdrukken
Tekst naast omloopobjecten uitvullen
Tekstomloop negeren in een tekstkader
Tekst rond objecten laten lopen
U kunt tekst rond objecten laten lopen zoals tekstkaders, geïmporteerde afbeeldingen en objecten die u hebt getekend in InDesign. Wanneer u
tekst om een object laat lopen, maakt InDesign rond het object een kader dat de tekst tegenhoudt. Het object waar de tekst omheen loopt, wordt
het omloopobject genoemd. Tekstomloop wordt ook wel omlopende tekst genoemd.
Houd er rekening mee dat de opties voor tekstomloop gelden voor het object waar de tekst omheen loopt, en niet voor de tekst zelf. Elke wijziging
aan de omloopgrens blijft intact als u het omloopobject bij een ander tekstkader plaatst.
Voor een videozelfstudie over het gebruik van tekstomloop, zie www.adobe.com/go/lrvid4280_id_nl.
Voor meer informatie over tekstomloop leest u het artikel Tesktomloop controleren in InDesign Magazine.
Tekst om eenvoudige objecten laten lopen
1. U opent het deelvenster Tekstomloop door Venster > Tekstomloop te kiezen.
2. Selecteer met het gereedschap Selecteren
of Direct selecteren het object waar u de tekst omheen wilt laten lopen.
3. Klik in het deelvenster Tekstomloop op de gewenste omloopvorm:
Hiermee maakt u een rechthoekige omloop waarvan de breedte en hoogte worden bepaald door het selectiekader van het geselecteerde
Opmerking: Verankerde objecten die zijn ingesteld op Boven lijn blijven altijd bij de regel met het anker staan. De tekst kan niet zodanig worden
opgemaakt dat het object zich onder aan de ene pagina bevindt terwijl de regel met het ankerpunt boven aan de volgende pagina staat.
Opties voor aangepaste positionering
U kunt de volgende opties gebruiken bij het plaatsen van een verankerd object met aangepaste positionering. U kunt deze opties ook opgeven via
het dialoogvenster Verankerd object invoegen of het dialoogvenster Opties verankerd object. Zie Een verankerd object met aangepaste positie
positioneren voor stapsgewijze instructies bij het instellen deze opties.
Ten opzichte van rugBepaalt of het object wordt uitgelijnd ten opzichte van de rug van het document. Als u deze optie selecteert, wordt de
proxy van het referentiepunt voor het verankerde object weergegeven als een spread van twee pagina's. De twee pagina's zijn gespiegeld. Als
deze optie is geselecteerd, blijven objecten die zich aan de ene kant van een spread bevinden, zoals de buitenmarge, in de buitenmarge staan
zelfs als de tekst doorloopt naar de tegenoverliggende pagina.
De optie Ten opzichte van rug gebruiken
A.Ten opzichte van rug niet geselecteerd: het object blijft aan de linkerkant van het tekstkader staan wanneer de tekst doorloopt naar de
rechterkant van de spread.B.Ten opzichte van rug wel geselecteerd: het object blijft aan de buitenrand van de pagina staan wanneer
de tekst doorloopt naar de rechterkant van de spread.
Opmerking: Als u na de optie Ten opzichte van rug te hebben geselecteerd, de waarde voor X-verschuiving aanpast, verandert mogelijk de
richting waarin het object wordt verplaatst. Deze wijziging vindt plaats omdat de richting van de verplaatsing gedeeltelijk afhankelijk is van de kant
van de spread waar zich het object bevindt.
Referentiepunt van verankerd object
Geeft de locatie van het object aan dat u wilt uitlijnen op de locatie op de pagina (zoals opgegeven met
het referentiepunt voor verankerde positie). Als u bijvoorbeeld de rechterkant van het object wilt uitlijnen op een pagina- item, zoals een
tekstkader, klikt u op het meest rechtse punt van deze proxy. Zie Een verankerd object met aangepaste positie positioneren voor meer informatie
over het gebruiken van dit referentiepunt.
251
Referentiepunt van verankerde positie Geeft de locatie op de pagina op (zoals gedefinieerd door de opties X ten opzichte van en Y ten
opzichte van), waarop u het object wilt uitlijnen. Als u bijvoorbeeld Tekstkader kiest bij X ten opzichte van en Regel (basislijn) voor Y ten opzichte
van, geeft deze proxy het horizontale gebied aan van het tekstkader en het verticale gebied van de tekstregel die het ankerpunt van het object
bevat. Als u op het meest linkse punt van deze proxy klikt, wordt het referentiepunt
van dit object uitgelijnd op de linkerrand van het tekstkader
en de basislijn van de tekst.
De rechterkant van het object uitgelijnd op de linkerkant van het tekstkader.
Opmerking: Afhankelijk van wat u kiest voor X ten opzichte van en Y ten opzichte van, worden drie of negen posities weergegeven voor de
proxy van het referentiepunt voor de verankerde positie. Regelopties zoals Regel (basislijn) bieden slechts drie mogelijkheden namelijk
middenlinks, midden en middenrechts, omdat de verticale positionering wordt bepaald door het ankerpunt in de tekst.
X ten opzichte vanHiermee geeft u op wat u als basis voor horizontale uitlijning wilt gebruiken. Met bijvoorbeeld Tekstkader kunt u het object
uitlijnen ten opzichte van de linkerkant, rechterkant of het midden van het tekstkader. Waar exact horizontaal op wordt uitgelijnd, is afhankelijk van
de referentiepunten die u kiest, en de verschuiving die u eventueel opgeeft voor X-verschuiving.
Als u bijvoorbeeld het object wilt weergeven in de paginamarge met de rechterrand uitgelijnd ten opzichte van de paginamarge, kiest u
Paginamarge bij X ten opzichte van en geeft u het meest rechtse punt op voor de proxy van het referentiepunt voor het verankerde object en het
meest linkse punt voor de proxy van het referentiepunt voor de verankerde positie.
De optie X ten opzichte van
A.De rechterkant van het object uitgelijnd op de linkerkant van het tekstkaderB.De rechterkant van het object uitgelijnd op de
linkerkant van de paginamarge
X verschuivenVerplaatst het object naar links of naar rechts. Of het naar links of naar rechts wordt verplaatst, is afhankelijk van het
referentiepunt. Bij uitlijnen op het midden van het pagina-item wordt het object bij een positieve waarde naar rechts verplaatst. De richting van de
verplaatsing is ook afhankelijk van het feit of u de optie Ten opzichte van rug hebt geselecteerd.
Y ten opzichte vanBepaalt waarop het object verticaal wordt uitgelijnd. Met bijvoorbeeld Paginarand kunt u de rand van de pagina gebruiken als
basis voor het uitlijnen van het object op de bovenkant, de onderkant of het midden van de pagina. Met het referentiepunt voor de verankerde
positie wordt het object uitgelijnd op de bovenkant, de onderkant of het midden van dit pagina-item. Als u een regeloptie kiest, zoals Regel
(basislijn), wordt met het referentiepunt voor de verankerde positie alleen de middelste horizontale rij met punten weergegeven.
De optie Y ten opzichte van
A.De bovenkant van het object uitgelijnd op de bovenrand van de paginaB.De onderkant van het object uitgelijnd op de onderrand
van de pagina
Y verschuivenVerplaatst het object omhoog of omlaag. Bij een positieve waarde wordt het object omlaag verplaatst.
Binnen bovenste/onderste kolomgrenzen houdenHoudt het object binnen de tekstkolom als dit anders buiten de grenzen zou vallen vanwege
252
Naar boven
het doorlopen van de tekst. In dergelijke gevallen wordt de onderkant van het object uitgelijnd op de onderste inzet of wordt de bovenkant van het
object uitgelijnd op de bovenste inzet. Zo kan een verankerd object aan de zijkant van een tekstregel en in het midden van een kolom er prima
uitzien. Als deze optie echter niet is geselecteerd, kan het object onder de kolomrand of gedeeltelijk buiten de pagina terechtkomen als het
ankerpunt naar de onderkant van de kolom doorloopt. Wanneer deze optie is geselecteerd, kunt u het object niet tot boven of onder de
kolomgrenzen slepen. Als u het formaat van het object wijzigt, wordt het indien nodig opnieuw uitgelijnd op de boven- of ondergrens van de
kolom. Deze optie is alleen beschikbaar als u een regeloptie selecteert, zoals Regel (basislijn) voor Y ten opzichte van.
Opmerking: Als in InDesign de positie van het object wordt gewijzigd zodat dit binnen de grenzen van de kolom valt, wordt de waarde voor de
opgegeven Y-verschuiving met een plusteken (+) in het dialoogvenster weergegeven.
Handmatige positionering voorkomenHiermee zorgt u ervoor dat het verankerde object niet kan worden verplaatst door het te slepen of
stapsgewijs te verschuiven op de pagina.
VoorvertoningGeeft de aanpassingen die u voor de positie aanbrengt, op de pagina weer.
Een verankerd object met aangepaste positie positioneren
Let op het volgende wanneer u met het dialoogvenster Opties verankerd object verankerde objecten met aangepaste positionering gaat plaatsen.
Er zijn vier hoofdopties voor aangepaste positionering: de twee referentiepuntproxy's en de menu's X ten opzichte van en Y ten opzichte van.
Deze opties werken allemaal samen bij de bepaling van de locatie van het object. Wat u bijvoorbeeld kiest voor X ten opzichte van en Y ten
opzichte van, is bepalend voor het referentiepunt voor de verankerde positie. Dat kan een tekstkader, een tekstregel binnen een kolom of
een hele pagina zijn. In de volgende afbeelding ziet u hoe u de locatie van het object kunt wijzigen door een ander referentiepunt te kiezen,
terwijl de opties voor X ten opzichte van en Y ten opzichte van ongewijzigd blijven.
De locatie van het verankerde object wijzigen (X ten opzichte van ingesteld op Tekstkader; Y ten opzichte van ingesteld op Regel (basislijn))
A.Het punt rechtsonder op de proxy voor het verankerde object en het punt links van het midden op de proxy voor de verankerde positie
kiezenB.Het proxypunt voor het verankerde object in de linkerbovenhoek plaatsen en het proxypunt voor de verankerde positie links van
het midden laten staanC.De proxy voor het verankerde object in de linkerbovenhoek laten staan en het proxypunt voor de verankerde
positie rechts van het midden plaatsen
Als u een verankerd object wilt maken dat op dezelfde positie op de pagina blijft staan (bijvoorbeeld de linkerbovenhoek) terwijl tekst
doorloopt en dat alleen wordt verplaatst als de tekst op een andere pagina doorloopt, verankert u het object op de paginamarges of
paginaranden. Stel bijvoorbeeld X ten opzichte van en Y ten opzichte van in op Paginamarge en klik op het referentiepunt in de
linkerbovenhoek van het object
en op het referentiepunt in de linkerbovenhoek van het pagina-item . Als de tekst doorloopt, blijft het
object in de linkerbovenhoek binnen de paginamarges staan. Alleen als de tekstregel waarin het anker staat, op een andere pagina
doorloopt, wordt het object verplaatst en wel naar de linkerbovenhoek van de volgende pagina.
253
Naar boven
Verankerd object op een specifieke locatie op de pagina plaatsen
A.Object plaatsen met behulp van Paginamarge of Paginarand voor X ten opzichte van en Y ten opzichte vanB.Als tekst doorloopt, volgt
het object de tekst pas als deze doorloopt op de volgende pagina
Als u het object wilt uitlijnen op een specifieke tekstregel zodat het object bij deze tekst blijft staan als de tekst doorloopt, kiest u een
regeloptie in het menu Y ten opzichte van.
Als u het object binnen het tekstkader maar niet bij een specifieke tekstregel wilt houden als de tekst doorloopt, kiest u Tekstkader in het
menu X ten opzichte van.
Als u het object ten opzichte van de marge wilt uitlijnen (bijvoorbeeld als u een zijbalk wilt maken die in de buitenmarge blijft staan terwijl de
tekst doorloopt op een andere pagina), selecteert u Ten opzichte van rug.
1. Selecteer een object en kies Object > Verankerd object > Opties.
2. Kies Aangepast in het menu Positie.
Als u tijdens het instellen van opties wilt zien hoe het object op de pagina wordt verplaatst, schakelt u Voorvertoning onder in het
dialoogvenster in.
3. Als u het object ten opzichte van de rug van het document aan dezelfde kant van de pagina wilt laten staan, selecteert u Ten opzichte van
rug. Selecteer bijvoorbeeld deze optie als u wilt dat het object zich altijd in de buitenmarge bevindt, ongeacht aan welke kant van de spread
het staat.
4. Klik op het punt van de proxy voor het referentiepunt van het verankerde object
, dat het punt op het object aangeeft dat u wilt uitlijnen
met de pagina.
5. Kies in het menu X ten opzichte van het pagina-item dat u wilt gebruiken als de horizontale basis voor het uitlijnen van het object. Kies
bijvoorbeeld Tekstkader om het object uit te lijnen op de linkerkant, de rechterkant of het midden van het tekstkader.
6. Kies in het menu Y ten opzichte van het pagina-item dat u wilt gebruiken als de verticale basis voor het uitlijnen van het object. Als u het
object bijvoorbeeld wilt uitlijnen op de basislijn van de tekst waaraan het is verankerd, kiest u Regel (basislijn).
7. Klik op het punt op de proxy Referentiepunt voor verankerde positie
die aangeeft op welke pagina-items die zijn gekozen in de menu's X
ten opzichte van en Y ten opzichte van, u het object wilt uitlijnen.
8. Geef een X-verschuiving of Y-verschuiving op om het object (stapsgewijs) bij het uitlijningspunt vandaan te verplaatsen.
9. Zorg ervoor dat het object niet onder of boven een kolomrand uitsteekt als de tekst doorloopt. Dit doet u door de optie Binnen
bovenste/onderste kolomgrenzen houden te selecteren. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer u in het menu Y ten opzichte van een
regeloptie selecteert, zoals Regel (basislijn).
10. Klik op OK.
Werken met verankerde objecten met behulp van slepen en neerzetten (CS5.5)
Werken met verankerde objecten met behulp van slepen en neerzetten (CS5.5)
U kunt een bestaand object naar een tekstkader slepen om het object te verankeren of te verplaatsen. Gebruik het gereedschap Selecteren of
Direct selecteren
om het object te selecteren. Sleep vervolgens het blauwe vakje naast de rechterbovenhoek van het tekstkader. Ga op een van
de volgende manieren te werk:
254
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Als u een bestaand object wilt verankeren, sleept u het blauwe vakje naar de positie waar het anker voor het object moet worden
weergegeven.
Als u een inline-object wilt maken, drukt u op Shift en sleept u het blauwe vakje naar de positie waar het object moet worden weergegeven.
Als u opties voor een verankerd object wilt opgeven, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u het blauwe vakje naar
de positie waar het anker voor het object moet worden weergegeven.
Verankerde objecten selecteren en kopiëren
Met het gereedschap Selecteren kunt u slechts één verankerd object tegelijk selecteren. Met het gereedschap Tekst kunt u een tekstfragment met
meerdere ankerpunten voor verankerde objecten selecteren. Wanneer u met het gereedschap Tekst meerdere ankerpuntmarkeringen selecteert,
kunt u de plaatsingsopties voor alle verankerde objecten tegelijk wijzigen.
Opmerking: Als er meerdere verankerde objecten op dezelfde positie staan, als bijvoorbeeld in één tekstregel de markeringen voor twee
verankerde objecten met dezelfde verankeringskenmerken staan, overlappen de objecten elkaar.
Wanneer u tekst kopieert die een markering voor een verankerd object bevat, kopieert u ook het verankerde object. Als u een verankerd object
kopieert en dit buiten tekst plakt, wordt het verankerde object een onafhankelijke afbeelding die niet aan tekst is gekoppeld.
Ankerpunten voor verankerde objecten weergeven op de pagina
U kunt ankers en de bijbehorende relaties met de tekst op de pagina bekijken door objectmarkeringen weer te geven. Gebruik hiervoor een van
de volgende methoden:
Om de ankerpunten in de tekst weer te geven, kiest u Tekst > Verborgen tekens tonen.
Om een stippellijn tussen een ankerpunt en het bijbehorende object met aangepaste positionering weer te geven, selecteert u het object en
kiest u Weergave > Extra's > Tekstverbindingen tonen. De verbinding loopt van het ankerpunt naar het huidige proxypunt voor het
verankerde object.
Om ankerpuntsymbolen van verankerde objecten weer te geven, kiest u Weergave > Extra's > Kaderranden tonen. Door
ankerpuntsymbolen te bekijken, kunt u zien welke objecten er zijn verankerd.
Een verankerd object handmatig opnieuw positioneren op de pagina
Als u een kader verplaatst, worden ook de verankerde objecten verplaatst, tenzij het object ten opzichte van marges of pagina's is geplaatst.
Opmerking: Voordat u een verankerd object gaat verplaatsen, controleert u eerst of de optie Handmatige positionering voorkomen in het
dialoogvenster Verankerde objecten is uitgeschakeld voor het object. U kunt echter ook Object > Positie ontgrendelen kiezen.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om inline verankerde objecten te verplaatsen, selecteert u het object met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct
selecteren
en sleept u vervolgens dat object verticaal. U kunt inline-objecten alleen verticaal en niet horizontaal verplaatsen.
Als u een inline verankerd object of een boven de regel verankerd object buiten het tekstkader wilt plaatsen, zet u het om naar een object
met aangepaste positie en verplaatst u het vervolgens naar de gewenste positie.
Als u een inline verankerd object parallel aan de basislijn wilt verschuiven, plaatst u de invoegpositie voor of achter het object en geeft u een
nieuwe spatiëringswaarde op.
Als u een inline verankerd object of een boven de regel verankerd object buiten het tekstkader wilt plaatsen, zet u het om naar een object
met aangepaste positie en verplaatst u het vervolgens naar de gewenste positie.
Als u verankerde objecten met aangepaste positionering wilt verplaatsen, selecteert u het object met Selecteren of Direct selecteren en
sleept u vervolgens dat object verticaal of horizontaal.
U kunt een verankerd object ook roteren en transformeren. (Zie Objecten transformeren en Objecten roteren.)
Het formaat van een verankerd object wijzigen
Voordat u het formaat van een verankerd object gaat wijzigen, controleert u eerst of de optie Handmatige positionering voorkomen in het
dialoogvenster Verankerde objecten is uitgeschakeld.
Selecteer het object met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren en sleep vervolgens de zij- of hoekhandgreep.
Opmerking: Als het verticale formaat van ankerpunten op de regel (inline) of boven de regel wordt gewijzigd, kan het object overlopen. Loopt het
ankerpunt over, dan loopt ook het object over.
Wanneer het formaat van een verankerd object wordt gewijzigd, wordt het object mogelijk ook verplaatst. Als u bijvoorbeeld de rechterkant van
een object hebt uitgelijnd op de linkerkant van het tekstkader en vervolgens de rechterhandgreep van het object 1 pica naar links sleept (weg van
de rand van het tekstkader), wordt het formaat van het object gewijzigd en wordt het object vervolgens 1 pica naar rechts verplaatst.
255
Naar boven
Een verankerd object vrijgeven
Als u niet langer wilt dat een object wordt verplaatst ten opzichte van de bijbehorende tekst, kunt u het object vrijgeven om het anker te
verwijderen.
Selecteer het verankerde object met een selectiegereedschap en kies vervolgens Object > Verankerd object > Vrijgeven.
Het object op de pagina verandert niet van plaats.
Opmerking: De opdracht Vrijgeven kan niet worden gebruikt bij inline-objecten of objecten boven de regel. Als u Vrijgeven niet kunt gebruiken,
selecteert u het verankerde object, en knipt en plakt u het object. U kunt het verankerde object ook selecteren en knippen met het gereedschap
Tekst.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
256
Opsommingstekens en nummering
Naar boven
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
Opsommingstekens wijzigen
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
Lijsten definiëren
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
Lijsten met meerdere niveaus maken
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Elke alinea in een opsommingslijst begint met een opsommingsteken. In genummerde lijsten begint elke alinea met een uitdrukking waarin een
nummer of letter en een scheidingsteken, zoals een punt of haakjes, zijn opgenomen. De nummers in een lijst met nummering worden
automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. U kunt de volgende kenmerken wijzigen: het type opsommingsteken
of de nummeringsstijl, het scheidingsteken, de lettertypekenmerken en tekenstijlen en het type en de mate van de inspringing.
U kunt het gereedschap Tekst niet gebruiken om de opsommingstekens of nummers in een lijst te selecteren. U bewerkt de opmaak en de
inspringing via het dialoogvenster Lijsttekens of het deelvenster Alinea. Als de lijsttekens deel uitmaken van een stijl, kunt u ook het gedeelte
Opsommingstekens en nummering van het dialoogvenster Alineastijlen gebruiken.
Lijsten met opsommingstekens en nummering
U kunt snel een lijst met opsommingstekens of een genummerde lijst maken door de lijst te typen, deze te selecteren en vervolgens op de knop
Lijst met opsommingstekens of Genummerde lijst te klikken in het regelpaneel. Met deze knoppen kunt u lijsten in- of uitschakelen en van
opsommingstekens overstappen op nummers en andersom. U kunt de opsommingstekens en de nummering ook deel laten uitmaken van een
alineastijl en lijsten samenstellen door stijlen toe te wijzen aan alinea's.
Opmerking: Automatisch gegenereerde opsommingstekens en nummertekens worden niet daadwerkelijk in de tekst geplaatst. Daarom kunt u
deze niet vinden met een tekstzoekopdracht of selecteren met het gereedschap Tekst, tenzij u de tekens omzet naar tekst. Bovendien zijn
opsommingstekens en nummering niet zichtbaar in het venster van de artikeleditor (behalve in de alineastijlkolom).
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Selecteer de alinea's die deel uit moeten maken van de lijst, of klik om een invoegpositie te plaatsen op de plek waar de lijst moet beginnen.
2. Ga als volgt te werk:
Klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel (in de modus Alinea). Houd Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een knop om het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering weer te geven.
Kies Opsommingstekens en nummering in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel. Kies Opsommingstekens of Nummers bij
Lijsttype. Geef de gewenste instellingen op en klik op OK.
257
Naar boven
Pas een alineastijl toe die opsommingstekens of nummering bevat.
3. Als u de lijst wilt voortzetten in de volgende alinea, verplaatst u het invoegpunt naar het einde van de lijst en drukt u op Enter of Return.
4. U beëindigt de lijst (of het segment van de lijst als u de lijst verderop in het artikel wilt vervolgen) door nogmaals op de knop Lijst met
opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel te klikken of Opsommingstekens en nummering te kiezen in het menu
van het deelvenster Alinea.
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
1. Selecteer de alinea's met opsommingstekens of de genummerde alinea's die u opnieuw wilt opmaken met het gereedschap Tekst .
2. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering op een van de volgende manieren:
Kies Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel (in de modus Alinea) of in het menu van het deelvenster
Alinea.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst .
3. Voer in het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering een of meerdere van de volgende handelingen uit:
Wijzig het opsommingsteken.
Wijzig de opties voor de genummerde lijst.
Kies een stijl voor de nummers of opsommingstekens in de lijst Tekenstijl.
4. Wijzig de positie van het opsommingsteken of het nummer met de volgende opties:
UitlijningHiermee kunt u de opsommingstekens en de nummers links, rechts, of gecentreerd uitlijnen in de horizontale ruimte die is
toegewezen aan de nummers. (Bij weinig ruimte is het verschil tussen de drie opties te verwaarlozen.)
Links inspringenHiermee kunt u aangeven hoe ver de regels na de eerste regel zijn ingesprongen.
Inspringing eerste regelHiermee bepaalt u waar het opsommingsteken of het nummer wordt geplaatst.
Voer een hogere waarde in voor Eerste regel inspringen als u de interpunctie in lange lijsten wilt uitlijnen. Als u bijvoorbeeld wilt dat “9.” en
“10.” op de punt worden uitgelijnd, wijzigt u de instelling voor Rechts uitgelijnd en verhoogt u geleidelijk de waarde voor Eerste regel
inspringen tot de getallen naar wens zijn uitgelijnd (vergeet niet om Voorvertoning in te schakelen).
Als u een hangende inspringing wilt maken, geeft u een positieve waarde op voor Links inspringen (bijvoorbeeld 2p0) en de
overeenkomende negatieve waarde voor Inspringing eerste regel (bijvoorbeeld -2p0).
Instellingen voor Positie
A. InspringingB.Links uitgelijnde lijst
Opmerking: De instellingen voor Links inspringen, Inspringing eerste regel en Tabpositie in het dialoogvenster Opsommingstekens en
nummering zijn alineakenmerken. Als u deze instellingen wijzigt in het deelvenster Alinea, wordt de opmaak van de opsommingstekens en
genummerde lijsten ook aangepast.
TabpositieHiermee activeert u de tabpositie, zodat er ruimte ontstaat tussen het opsommingsteken en het nummer enerzijds en de
lijstonderdelen anderzijds.
Standaard nemen de opsommingstekens en nummers bepaalde elementen van de tekstopmaak over van het eerste teken in de alinea waaraan ze
zijn gekoppeld. Als het eerste teken in een alinea verschilt van de eerste tekens in andere alinea's, kan het voorkomen dat het nummer of het
opsommingsteken er anders uitziet dan de andere lijstonderdelen. Als u deze opmaak niet wilt toepassen, kunt u een aparte tekenstijl
samenstellen voor nummers en opsommingstekens en deze stijl op de lijst toepassen via het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
258
Naar boven
Het cursieve eerste woord van stap 3 zorgt ervoor dat de nummering ook cursief wordt, tenzij u een tekenstijl instelt voor nummers en deze stijl
toepast op de lijst.
Opsommingstekens wijzigen
Als u de bestaande opsommingstekens niet wilt gebruiken, kunt u andere opsommingstekens toevoegen aan het raster Opsommingsteken. Een
opsommingsteken dat beschikbaar is voor een bepaald lettertype, is niet altijd beschikbaar voor andere lettertypen. U kunt kiezen of het lettertype
wordt onthouden voor elk opsommingsteken dat u toevoegt.
Als u een opsommingsteken wilt gebruiken dat voor een bepaald lettertype geldt (zoals het wijzende handje in Dingbats), moet u niet vergeten in
te stellen dat het opsommingsteken dat lettertype onthoudt. Als u een standaardopsommingsteken gebruikt, kunt u het lettertype beter niet
onthouden, omdat de meeste lettertypen over een eigen versie van het opsommingsteken beschikken. Afhankelijk van het feit of u de optie
Lettertype bij opsomming onthouden hebt geselecteerd, kan een opsommingsteken dat u toevoegt, verwijzen naar een Unicode-waarde en een
specifieke lettertypefamilie en -stijl of alleen naar een Unicode-waarde.
Opmerking: Opsommingstekens die alleen verwijzen naar de Unicode-waarde (zonder een onthouden lettertype), worden aangeduid met een
rode “u”-indicator.
Het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering
A.Opsommingsteken zonder onthouden lettertypeB.Opsommingsteken met onthouden lettertype
Het opsommingsteken wijzigen
1. Selecteer Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel of in het menu van het deelvenster Alinea.
2. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
3. Selecteer een ander opsommingsteken en klik op OK.
Een opsommingsteken toevoegen
1. Selecteer Opsommingstekens in het menu Lijsttype van het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering en klik op Toevoegen.
2. Selecteer de glyph die u als opsommingsteken wilt gebruiken. (De verschillende lettertypefamilies en -stijlen bevatten verschillende glyphs.)
3. Selecteer Lettertype bij opsommingsteken onthouden als u wilt dat het nieuwe opsommingsteken het op dat moment gekozen lettertype en
de stijl onthoudt.
4. Klik op Toevoegen.
Opmerking: De lijst met opsommingstekens wordt opgeslagen in het document, net als alinea- en tekenstijlen. Als u alineastijlen uit een ander
document plakt of laadt, kunnen alle opsommingstekens die in die stijlen worden gebruikt, worden weergegeven in het dialoogvenster
Opsommingstekens en nummering, samen met de andere opsommingstekens die zijn gedefinieerd voor het huidige document.
259
Naar boven
Naar boven
Een opsommingsteken verwijderen
1. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
2. Selecteer het opsommingsteken dat u wilt verwijderen en klik op Verwijderen. (Het eerste vooraf ingestelde opsommingsteken kan niet
worden verwijderd.)
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
De nummers in een genummerde lijst worden automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. Alinea's die onderdeel
vormen van dezelfde lijst worden doorlopend genummerd. Deze alinea's hoeven niet opeenvolgend te zijn, zolang u maar een lijst hebt
gedefinieerd voor de alinea's.
U kunt ook een lijst met meerdere niveaus maken waarin de lijstonderdelen genummerd zijn in een overzichtsvorm en verschillende
inspringingsniveaus hebben.
1. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
2. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
3. In het vak Nummer gebruikt u de standaardpunt (.) en -tab (^t), of u maakt een eigen numerieke uitdrukking. Als u een numerieke
uitdrukking wilt invoeren, verwijdert u de punt na het metateken voor nummers (^#) en voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ een teken (bijvoorbeeld een haakje sluiten) of meerdere tekens in plaats van de punt.
Kies een item (zoals een liggend streepje of het weglatingsteken) in het menu Speciaal teken invoegen.
Typ een woord of teken vóór het metateken voor nummers. Als u bijvoorbeeld vragen in een lijst wilt nummeren, kunt u het woord Vraag
invoeren.
4. Kies een tekenstijl voor de uitdrukking. (De stijl die u kiest, wordt toegepast op de gehele numerieke uitdrukking en niet alleen op het
nummer.)
5. Kies een van de volgende opties voor Modus:
Doornummeren vanaf vorig nummerDe items in een lijst worden doorlopend genummerd.
Beginnen bijHet eerste nummer in de lijst wordt bepaald door het nummer of de andere waarde die u hebt ingevoerd in het tekstvak. Voer
een nummer in, geen letter, ook als de lijst letters of Romeinse cijfers gebruikt.
6. Geef eventuele andere opties op en klik op OK.
Lijsten definiëren
Een gedefinieerde lijst kan worden onderbroken door andere alinea's en lijsten, en kan verschillende artikelen en meerdere documenten in een
boek omspannen. Met gedefinieerde lijsten kunt u bijvoorbeeld een overzicht met meerdere niveaus of een doorlopende lijst maken waarmee u in
het hele document de tabelnamen nummert. U kunt ook lijsten definiëren voor afzonderlijk genummerde items of afzonderlijke items met
opsommingstekens die door elkaar worden gebruikt. In een lijst met vragen en antwoorden kunt u bijvoorbeeld één lijst definiëren voor het
nummeren van de vragen en een andere lijst voor het nummeren van de antwoorden.
Gedefinieerde lijsten worden vaak gebruikt om alinea's bij te houden voor nummeringsdoeleinden. Wanneer u een alineastijl voor nummering
maakt, kunt u de stijl toewijzen aan een gedefinieerde lijst: de alinea's krijgen de desbetreffende stijl toegewezen en worden genummerd op basis
van hun positie in de gedefinieerde lijst. De eerste alinea die verschijnt, krijgt bijvoorbeeld nummer 1 (“Tabel 1”) en de tweede alinea krijgt nummer
2 (“Tabel 2”), ook al staat deze alinea een aantal pagina's verderop. Aangezien beide alinea's tot dezelfde gedefinieerde lijst behoren, kunt u ze
opeenvolgend nummeren, ongeacht hoe ver ze uit elkaar staan in het document of boek.
Definieer een nieuwe lijst voor elk type item dat u wilt nummeren, bijvoorbeeld stapsgewijze instructies, tabellen en figuren. Als u meerdere lijsten
maakt, kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst, waarbij de nummering in beide lijsten behouden blijft.
Wanneer onderdelen in niet-verbonden kaders op dezelfde pagina worden weergegeven, zijn de onderdelen genummerd in de volgorde waarin
de tekstkaders aan de pagina zijn toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt aanpassen, knipt en plakt u de tekstkaders een voor
een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
260
Naar boven
Met gedefinieerde lijsten kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst.
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Een lijst definiëren
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster Lijsten definiëren.
3. Voer een naam in voor de lijst, geef aan of u wilt doornummeren in de artikelen en of u wilt doornummeren vanuit vorige documenten in het
boek.
4. Klik twee keer op OK.
Nadat u een lijst hebt gedefinieerd, kunt u de lijst gebruiken in een alineastijl, zoals een stijl voor tabellen, figuren of voor lijsten die op volgorde
zijn gesorteerd. U kunt de lijst toepassen via het regelpaneel of het deelvenster Alinea.
Opmerking: Sommige lijsten worden automatisch gedefinieerd. Als u bijvoorbeeld een genummerde lijst importeert vanuit een Microsoft Word-
document, wordt in InDesign automatisch een lijst gedefinieerd voor het document.
Een gedefinieerde lijst bewerken
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op Bewerken.
3. Voer een nieuwe naam in voor de lijst of wijzig de opties voor het doornummeren die u hebt geselecteerd.
Alineastijlen die aan de lijst zijn toegewezen, worden opnieuw toegewezen aan de lijst onder de nieuwe naam.
Een gedefinieerde lijst verwijderen
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst.
3. Klik op Verwijderen en selecteer een andere lijst of de lijst [Standaard] om de huidige lijst te vervangen.
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
261
Naar boven
Als u een doorlopende lijst wilt maken (een lijst die wordt onderbroken door andere alinea's en die meerdere artikelen of documenten omspant),
moet u eerst een alineastijl maken en deze stijl toepassen op de alinea's die u wilt opnemen in de lijst. Als u bijvoorbeeld een doorlopende lijst wilt
maken van de tabellen in uw document, maakt u een alineastijl genaamd Tabellen. Daarna neemt u een gedefinieerde lijst op in de stijl en
vervolgens past u de alineastijl Tabellen toe op alle alinea's die u in uw lijst met tabellen wilt opnemen.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor maken van
afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering.
4. Kies Opsommingstekens of Nummering bij Lijsttype.
5. Als u een stijl wilt maken voor genummerde lijsten, kiest u een gedefinieerde lijst in het menu Lijst of u kiest Nieuwe lijst, waarna u de lijst
definieert.
6. Bepaal de kenmerken voor de opsommingstekens of de nummering.
7. In het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer van het dialoogvenster Nieuwe alineastijl kunt u de instellingen voor de inspringing
wijzigen. Als u bijvoorbeeld een hangende inspringing wilt instellen, typt u 2p bij Links inspringen en -2p bij Eerste regel inspringen.
8. Geef andere alineastijlkenmerken op voor de stijl en klik op OK.
Lijsten met meerdere niveaus maken
Een lijst met meerdere niveaus is een lijst die meerdere niveaus bevat waarin de hiërarchische relaties tussen de alinea's in de lijst worden
weergegeven. De lijsten worden ook wel overzichtslijsten genoemd omdat ze er uitzien als een overzicht. In het nummeringsschema van de lijst
(en de inspringingen) wordt de hiërarchische positie en de relatieve positie van de items aangegeven. Op deze manier kunt u zien waar elke alinea
in de lijst past met betrekking tot de voorafgaande alinea en de volgende alinea. U kunt tot negen niveaus opnemen in een lijst met meerdere
niveaus.
Lijst met meerdere niveaus met nummers en letters waarmee de hiërarchische niveaus worden aangeduid
Als u een lijst met meerdere niveaus wilt maken, moet u eerst de lijst definiëren. Vervolgens maakt u een alineastijl voor elk niveau dat u wilt
instellen. Voor een lijst met vier niveaus zijn bijvoorbeeld vier alineastijlen vereist (en aan elke stijl is dezelfde gedefinieerde lijst toegewezen).
Wanneer u een stijl maakt, bepaalt u ook de nummer- en alinea-opmaak hiervan.
Op Creating an automatic numbered list vindt u een videodemo van Gabriel Powell over het maken van contouren en lijsten met meerdere
niveaus.
Bob Bringhurst heeft een reeks artikelen geschreven over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Als u al een stijl hebt gemaakt voor de lijst met meerdere niveaus, kiest u de stijl die u wilt toewijzen aan de niveaus die boven het huidige
niveau liggen. U kunt de stijl kiezen in het menu Gebaseerd op, of u kunt Geen alineastijl of Basisalinea kiezen.
4. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering..
5. Kies Nummers in het menu Lijsttype.
6. Kies een lijst die u hebt gedefinieerd in het menu Lijst. Als u nog geen lijst hebt gedefinieerd, kunt u Nieuwe lijst kiezen in het menu en de
lijst alsnog definiëren..
262
Naar boven
Naar boven
7. Typ een getal in het vak Niveau. Hiermee geeft u aan voor welk niveau binnen de lijst met meerdere niveaus u de stijl wilt instellen.
8. Kies het type nummering dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak.
9. In het vak Nummer typt u de metatekens (of u selecteert de gewenste metatekens in de menu's) voor de nummeropmaak die u wilt
toepassen op de lijstonderdelen op dit niveau.
Als u nummeringsvoorvoegsels van hogere niveaus wilt opnemen, voert u de gewenste tekst in of klikt u vooraan in het vak Nummer en
kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen. Vervolgens selecteert u een optie voor het niveau (bijvoorbeeld Niveau 1), of typt u ^
gevolgd door het lijstniveau (bijvoorbeeld ^1). Stel dat u een lijst hebt waarin het eerste niveau is genummerd met 1, 2, 3, enzovoort en
het tweede niveau met a, b, c, enzovoort. Als u het voorvoegsel van het eerste niveau opneemt in het tweede niveau, krijgt u de
volgende nummering in het tweede niveau: 1a, 1b, 1c; 2a, 2b, 2c; 3a, 3b, 3c..
Voor een numerieke uitdrukking moet u de leestekens opgeven en metatekens invoeren, of u kunt kiezen uit de opties in de lijst Speciaal
teken invoegen.
10. Selecteer de optie Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na als u opnieuw wilt nummeren vanaf 1 wanneer een alinea van dit niveau
voorkomt na een alinea van een hoger niveau. Als u deze optie uitschakelt, worden alinea's van dit niveau in de hele lijst doorlopend
genummerd, onafhankelijk van de hiërarchische positie van de alinea's in de lijst.
Als u de nummering opnieuw wilt laten beginnen na een bepaald niveau of niveaubereik, typt u het niveaunummer of -bereik (zoals 2-4) in
het veld Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na.
11. Kies de opties Inspringing of Tabpositie in het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer om de lijstonderdelen van dit niveau verder te
laten inspringen dan de lijstonderdelen van hogere niveaus. Door de inspringing worden de onderliggende lijstonderdelen duidelijker
weergegeven.
12. Klik op OK.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij het gebruik van genummerde stappen, wilt u wellicht de nummering opnieuw laten starten binnen hetzelfde
artikel. Als u wilt voorkomen dat de genummerde lijst handmatig opnieuw wordt gestart, maakt u een aparte stijl die, op één uitzondering na,
identiek is aan de Niveau 1-stijl. Kies bij Modus de optie Beginnen bij en geef 1 op. Geef deze stijl een naam zoals “Niveau 1 opnieuw starten”.
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
Met doorlopende bijschriften kunt u figuren, tabellen en andere items in een document opeenvolgend nummeren. Het bijschrift voor het eerste
figuur wordt “Figuur 1”, het volgende bijschrift wordt “Figuur 2”, enzovoort. Als u wilt dat afbeeldingen, tabellen en dergelijke opeenvolgend worden
genummerd, definieert u een lijst voor het item en vervolgens maakt u een alineastijl waarin u de gedefinieerde lijst opneemt. Desgewenst kunt u
beschrijvingen zoals “Afbeelding” of “Tabel” toevoegen aan het nummeringsschema van de alineastijl.
Op de blog Numbered Lists Part III - Figure Captions vindt u een artikel van Bob Bringhurst over het maken van bijschriften voor afbeeldingen.
Lijstonderdelen worden genummerd in de volgorde waarin ze aan de pagina worden toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt
aanpassen, knipt en plakt u de onderdelen een voor een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
1. Maak een nieuwe alineastijl en kies Nummers in het menu Lijsttype in het gedeelte Opsommingstekens en nummering van het
dialoogvenster Opties alineastijl.
2. Kies een gedefinieerde lijst in het menu Lijst (of kies Nieuwe lijst om een lijst te definiëren).
3. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
Selecteer bijvoorbeeld de optie A, B, C, D... als u een lijst wilt maken voor “Afbeelding A,” “Afbeelding B”, enzovoort.
4. Voer in het vak Nummer een beschrijving in, samen met de benodigde spatiëring of leestekens en de metatekens voor de nummering.
Als u bijvoorbeeld een “Afbeelding A”-effect wilt maken, voert u het woord “Afbeelding” en een spatie in vóór de metatekens voor de
nummering (zoals Afbeelding ^#.^t). Op deze manier wordt het woord “Afbeelding” opgenomen in het nummeringsschema, gevolgd door een
opeenvolgend nummer (^#), een punt en een tab (^t).
Opmerking: Als u hoofdstuknummers wilt opnemen in doorlopende bijschriften, kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen >
Hoofdstuknummer uit de nummerlijst. U kunt ook ^H invoeren op de positie in het nummeringsschema waar u het hoofdstuknummer wilt
weergeven.
5. Voltooi de stijl en klik op OK.
Nadat u de stijl hebt gemaakt, past u deze toe op bijschriften van afbeeldingen of titels van tabellen.
Met de functie Inhoudsopgave kunt u lijsten met tabellen of figuren genereren.
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
InDesign bevat opdrachten waarmee u de nummering van een lijst opnieuw kunt instellen of vervolgen:
De nummering van een lijst opnieuw instellenPlaats de invoegpositie in de alinea en kies Opnieuw nummering beginnen in het contextmenu of
kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Opnieuw nummering. Bij normale lijsten wordt hiermee het nummer 1 (of de letter A)
toegewezen aan een alinea, waarna de alinea wordt ingesteld als de eerste alinea van de lijst. Bij lijsten met meerdere niveaus wordt hiermee het
eerste nummer op het lagere niveau toegewezen aan een geneste alinea.
263
Naar boven
De nummering van een lijst vervolgenKies Vervolgen nummering in het contextmenu of kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en
nummers > Vervolgen nummering. Hierdoor wordt de nummering vervolgd van een lijst die is onderbroken door opmerkingen, afbeeldingen of
geneste lijstonderdelen. InDesign bevat ook opdrachten voor het nummeren van lijsten die in één artikel of boek beginnen en worden vervolgd in
het volgende artikel of boek.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige artikel
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige artikel wordt vervolgd vanaf het vorige artikel of dat de nummering opnieuw begint, is
afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
Kies niet de standaardlijst. Bij deze lijst kan worden doorgenummerd in verschillende artikelen.
3. Selecteer Doornummeren in artikelen om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige artikel. Schakel deze optie uit als u
de lijst in het huidige artikel opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige document in een boek
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige document wordt vervolgd vanaf het vorige document in een boek of dat de nummering
opnieuw begint, is afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
3. Selecteer Doornummeren vanuit vorig document in boek om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige document (u
moet eerst Doornummeren in artikelen selecteren om deze optie te activeren). Schakel deze optie uit als u de lijst in het huidige document
opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
U zorgt ervoor dat de nummering in een boek juist wordt bijgewerkt door de documenten in het boek te synchroniseren en Nummering
bijwerken > Alle nummers bijwerken te selecteren in het menu van het deelvenster Boeken.
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
1. Selecteer de alinea's die de lijst met opsommingstekens of nummers bevatten.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nummering naar tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten in het menu van het deelvenster Alinea.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de geselecteerde tekst en kies Nummering naar
tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten.
Opmerking: Als u de nummers of opsommingstekens in de lijst wilt verwijderen, klikt u op de knop Lijst met opsommingstekens of op de
knop Genummerde lijst om het toepassen van lijstopmaak op de geselecteerde tekst ongedaan te maken.
Meer Help-onderwerpen
Video over lijsten met opsommingstekens en nummers
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
264
Bijschriften
Naar boven
Naar boven
Een bijschrift genereren van een afbeelding
Opties voor het instellen van bijschriften opgeven
Bijschriften maken met gebruik van variabelen
Bijschriftvariabelen definiëren
Een bijschrift is een beschrijvende tekst onder een afbeelding. U kunt in InDesign op verschillende manieren bijschriften maken waarin door u
ingestelde metagegevens voor de afbeelding worden weergegeven. InDesign biedt een speciale variabele voor bijschriften waarin de opgegeven
metagegevens van een afbeelding staan. Als het tekstkader met de variabele zich naast of in dezelfde groep als de afbeelding bevindt, geeft de
variabele de metagegevens van die afbeelding weer. U kunt een bijschrift maken van een bestaande afbeelding of wanneer u de afbeelding
plaatst, en u kunt een tekstkader maken dat een bijschriftvariabele bevat.
Op www.adobe.com/go/lrvid5156_id_nl en http://tv.adobe.com/go/4958/nl vindt u videodemo's over het genereren van bijschriften op basis van
metagegevens.
Bijschrift dat is gegenereerd op basis van de metagegevens van een afbeelding
Een bijschrift genereren van een afbeelding
Wanneer u een bijschrift maakt op basis van een bestaande afbeelding, kunt u voor een statisch bijschrift of een actief bijschrift kiezen. Het eerste
type kan alleen handmatig worden gewijzigd, terwijl het tweede type wordt bijgewerkt wanneer de afbeelding of de metagegevens van de
afbeelding veranderen. Als u een actief bijschrift bijvoorbeeld naast een andere afbeelding plaatst, vermeldt het bijschrift de metagegevens van de
andere afbeelding.
Als u Actief bijschrift genereren kiest, wordt automatisch een nieuwe variabele gemaakt op basis van de actieve instellingen voor bijschriften. Als
het metagegevenstype Beschrijving bijvoorbeeld is geselecteerd in het dialoogvenster Bijschriftinstellingen, wordt de variabele ''Actief
metagegevensbijschrift: Beschrijving'' gemaakt.
1. Kies Object > Bijschriften > Bijschriftinstellingen en geef instellingen op om de inhoud en de weergave van het bijschrift te bepalen. Zie
Opties voor het instellen van bijschriften opgeven.
2. Kies Object > Bijschrift > Actief bijschrift genereren of Statisch bijschrift genereren.
Opmerking: Een actief bijschrift waarin een lange reeks tekst, zoals een beschrijving, wordt weergegeven, wordt niet afgebroken via een
regeleinde, aangezien het een variabele is. Als een bijschrift op één regel wordt gepropt, is het wellicht beter het actieve bijschrift om te zetten in
een statisch bijschrift. Als u dat wilt doen, selecteert u het actieve bijschrift en kiest u Object > Bijschriften > Omzetten in statisch bijschrift.
U kunt ook een statisch bijschrift maken wanneer u een afbeelding plaatst. Selecteer Statische bijschriften maken in het dialoogvenster Plaatsen
en plaats het tekstkader van het bijschrift nadat u de afbeelding hebt geplaatst.
Opties voor het instellen van bijschriften opgeven
In het dialoogvenster Bijschriftinstellingen bepaalt u de inhoud en opmaak van de bijschriften die u genereert. Deze instellingen betreffen alleen
nieuwe bijschriften die u maakt, ze hebben geen invloed op bestaande bijschriften.
1. Kies Object > Bijschriften > Bijschriftinstellingen.
2. Kies de gewenste metagegevens en bepaal welke tekst voor en na de metagegevens wordt weergegeven.
3. Klik op het pictogram met het plusteken als u meerdere rijen met metagegevens wilt opnemen.
4. Geef de volgende opties op en klik op OK.
265
Naar boven
Naar boven
Tekst voor/Tekst naDe tekst die voor of na de opgegeven metagegevens wordt weergegeven.
MetagegevensKies een metagegevensoptie in de lijst, zoals Beschrijving of Plaats.
UitlijningBepaal waar u het bijschrift in verhouding tot de afbeelding wilt plaatsen.
VerschuivenGeef op hoe ver het bijschrift verwijderd staat van de rand van de tekstkader naast de afbeelding.
AlineastijlGeef de alineastijl op die u wilt toepassen op de bijschrifttekst. Als u wilt dat een bijschrift automatisch genummerd wordt, zoals
''Afbeelding 1'', ''Afbeelding 2'', enzovoort, neemt u de nummering op in de alineastijl. Zie Doorlopende bijschriften maken voor figuren en
tabellen.
LaagGeef op in welke laag het bijschrift moet worden opgenomen.
Bijschrift met afbeelding groeperenGeef op of u het abeeldingskader en het bijschriftkader wilt groeperen.
Bijschriften maken met gebruik van variabelen
Als een tekstkader met een bijschriftvariabele aan een afbeelding grenst of met een afbeelding is gegroepeerd, geeft de variabele de
metagegevens van die afbeelding weer.
Bijschriftvariabelen
A.Tekstkader met bijschriftvariabele niet naast de afbeeldingB.Tekstkader naast afbeelding geplaatst
1. Definieer, indien noodzakelijk, de bijschriftvariabele die u wilt gebruiken. Zie Bijschriftvariabelen definiëren.
2. Maak het tekstkader dat voor het bijschrift gebruikt moet worden.
3. Plaats het invoegpunt in het tekstkader, kies Type > Tekstvariabelen > Variabele invoegen en kies de gewenste bijschriftvariabele. Voeg het
gewenste aantal bijschriftvariabelen in.
4. Verplaats het bijschrifttekstkader naast een afbeeldingskader of groepeer het bijschrifttekstkader met het afbeeldingskader.
Als de bijschriftvariabele leeg is, bewerkt u de metagegevens van de afbeelding en werkt u de afbeelding bij in het deelvenster Koppelingen. Ga
naar Metagegevens in afbeeldingsbestanden bewerken als u metagegevens van afbeeldingen wilt bewerken.
Bijschriftvariabelen definiëren
Bijschriftvariabelen worden automatisch bijgewerkt wanneer een tekstkader met een bijschriftvariabele naast een afbeelding wordt geplaatst.
Standaard wordt het metagegeven Naam gebruikt voor het type variabele wanneer u kiest Type > Tekstvariabelen > Variabele invoegen >
Afbeeldingsnaam. U kunt de variabele Afbeeldingsnaam bewerken of nieuwe variabelen maken die de metagegevens van de afbeeldingen
aangegeven.
1. Kies Type > Tekstvariabelen > Definiëren.
2. Kies Nieuw om een variabele te maken of Bewerken om een bestaande variabele te bewerken.
3. Selecteer Metagegevensbijschrift bij Type.
4. Kies een optie in het menu Metagegevens.
5. Geef de tekst op die voor of na de metagegevens wordt weergegeven en kies OK.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
266
Padtekst maken
Naar boven
Tekst op een pad maken
Padtekst bewerken of verwijderen
De positie van padtekst aanpassen
Een effect op padtekst toepassen
Verankerde objecten toevoegen aan padtekst
Tekst op een pad maken
U kunt tekst zodanig opmaken dat deze langs de rand van een open of gesloten pad met een willekeurige vorm loopt. Ook kunt u opties en
effecten op padtekst toepassen, zoals langs een pad verschuiven, naar de andere kant van het pad spiegelen of tekens vervormen met de vorm
van het pad. Padtekst heeft een inpoort en een uitpoort net zoals andere tekstkaders, zodat u de tekst ermee kunt verbinden.
U kunt slechts één regel tekst op een pad weergeven, dus tekst die niet op het pad past, loopt over (wordt verborgen) tenzij u de tekst met een
ander pad of tekstkader verbindt. U kunt objecten die inline of boven de regel zijn verankerd, aan padtekst toevoegen. U kunt geen padtekst
maken met samengestelde paden, zoals paden die zijn gemaakt met de opdracht Contouren maken.
Padtekst
A.BeginhaakjeB.InpoortC.Middelste haakjeD.EindhaakjeE.Uitpoort die verbonden tekst aangeeft
1. Selecteer het gereedschap Padtekst
. (Klik op het gereedschap Tekst en houd de muisknop ingedrukt om een menu weer te geven met
het gereedschap Padtekst.)
2. Plaats de aanwijzer op het pad waarna er een klein plusteken verschijnt naast de aanwijzer
en voer een van onderstaande handelingen
uit:
Klik op het pad om de standaardinstellingen te gebruiken. Er wordt standaard een invoegpositie weergegeven aan het begin van het
pad. De invoegpositie kan ergens anders op het pad staan als de huidige standaardinstellingen van de alinea een inspringing of een
uitlijning (geen linkse uitlijning) bevatten.
Als u de tekst wilt beperken tot een specifiek deel van het pad, klikt u op het pad op de positie waar u de tekst wilt laten beginnen en
sleept u vervolgens langs het pad naar de positie waar u de tekst wilt laten eindigen. Vervolgens laat u de muisknop los. Zie De positie
van padtekst aanpassen voor informatie over het wijzigen van de begin- en eindpositie van tekst.)
Locatie van padtekst wijzigen
Opmerking: Als klikken of slepen niet werkt, controleert u of het plusteken naast de aanwijzer van het gereedschap Padtekst staat.
3. Typ de gewenste tekst. Door met de invoegpositie op het pad te klikken, wordt de tekst weergegeven over de hele lengte van het pad. Door
te slepen wordt de tekst weergegeven langs de afstand die u hebt gesleept.
Opmerking: Als het pad in eerste instantie zichtbaar was, blijft dit ook zichtbaar nadat u er tekst aan hebt toegevoegd. U verbergt het pad door
dit te selecteren met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren en er de optie Geen voor lijn of vulling op toe te passen.
267
Naar boven
Naar boven
Padtekst bewerken of verwijderen
U kunt teken- en alineaopties op padtekst toepassen. Opties voor alinealijnen en -spatiëring hebben echter geen enkel effect op padtekst. De
uitlijningsinstelling in het deelvenster Alinea is van invloed op de uitlijning van padtekst.
Padteksttekens bewerken en opmaken
1. Voer met het gereedschap Padtekst een van de volgende handelingen uit:
Om een invoegpositie toe te voegen, klikt u tussen twee tekens in de padtekst.
Om tekens te selecteren, sleept u door de padtekst.
2. Bewerk de tekst en maak deze indien nodig op.
Tekst van een pad verwijderen
1. Selecteer een of meer padtekstobjecten met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren .
2. Kies Tekst > Padtekst > Tekst van pad verwijderen.
Als de padtekst is verbonden, wordt deze verplaatst naar het volgende verbonden tekstkader of padtekstobject. Als de padtekst niet is verbonden,
wordt de tekst verwijderd. Het pad blijft bestaan maar de padtekstkenmerken gaan verloren. Alle haakjes, in- en uitpoorten en verbindingen
worden verwijderd.
Opmerking: Als de vulling en lijn zijn ingesteld op Geen, is het pad niet meer zichtbaar nadat de tekst is verwijderd. U kunt het pad weer
zichtbaar maken door op de D-toets te drukken direct nadat u Tekst > Padtekst > Tekst van pad verwijderen hebt gekozen. Hierdoor worden de
standaardvulling en -lijn toegepast op het geselecteerde pad.
Tekens langs sterk gebogen krommen en scherpe hoeken dichter op elkaar plaatsen
1. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
2. Kies Tekst > Padtekst > Opties of dubbelklik op het gereedschap Padtekst.
3. Voer voor Spatiëring een waarde in punten in. Hoe hoger de waarde, des te meer ruimte er wordt verwijderd tussen de tekens langs sterk
gebogen curven of scherpe hoeken.
Padtekst voor (links) en na (rechts) het toepassen van een gewijzigde spatiëring
Opmerking: De spatiëringswaarde compenseert de manier waarop tekens langs een curve of scherpe hoek uitwaaieren. Dit heeft geen effect op
tekens langs rechte segmenten. U wijzigt de spatiëring voor tekens langs een pad door de tekens te selecteren en er vervolgens spatiëring op toe
te passen.
De positie van padtekst aanpassen
U kunt de begin- en eindpositie van padtekst wijzigen, tekst laten verschuiven en de positie van het pad op andere manieren wijzigen.
De begin- en eindpositie van padtekst wijzigen
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het begin- of eindhaakje van de padtekst waarna er een klein pictogram naast de aanwijzer
verschijnt. Plaats de
aanwijzer niet op de in- of uitpoort van het haakje.
Zoom in op het pad om gemakkelijker het haakje te kunnen selecteren.
3. Sleep het begin- of eindhaakje over het pad.
268
Naar boven
Plaats de aanwijzer op het begin- of eindhaakje en sleep om de grens van de padtekst te verplaatsen.
Opmerking: Als u een alinea-inspringing toepast, wordt deze gemeten vanaf de begin- en eindhaakjes.
Tekst langs een pad verschuiven
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het middelste haakje van de padtekst waarna er een pictogram van het middelste haakje naast de aanwijzer
komt
te staan.
Zoom in op het pad om gemakkelijker het haakje te kunnen selecteren.
3. Sleep het middelste haakje langs het pad.
Opmerking: De tekst wordt niet verplaatst als zowel het begin- als het eindhaakje zich aan de uiteinden van het pad bevinden. Als u ruimte wilt
maken voor het slepen van tekst, moet u het begin- of eindhaakje van het uiteinde van het pad wegslepen.
Padtekst spiegelen
1. Klik met het gereedschap Selecteren en selecteer de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het middelste haakje van de padtekst waarna er een pictogram van het middelste haakje naast de aanwijzer komt te
staan .
3. Sleep het middelste haakje langs het pad.
Plaats de aanwijzer op het middelste haakje en sleep langs het pad om te spiegelen.
U kunt padtekst ook via een dialoogvenster spiegelen. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
Kies Tekst > Padtekst > Opties. Selecteer de optie Spiegelen en klik op OK.
Een effect op padtekst toepassen
1. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
2. Kies Tekst > Padtekst > Opties of dubbelklik op het gereedschap Padtekst.
3. Kies een van de volgende opties in het menu Effect en klik op OK:
Kies Regenboog als u het midden van de basislijn van elk teken op de raaklijn van het pad wilt houden. Dit is de standaardinstelling.
Metatekens geven een teken of symbool in InDesign weer. Metatekens in het gedeelte Tekst van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen beginnen
285
met een caretteken (^) en metatekens in het GREP-gedeelte beginnen met een tilde (~) of een backslash (\). U kunt metatekens typen in het
tabblad Tekst of in het tabblad GREP van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
U kunt tijd besparen tijdens het corrigeren van leestekenfouten door zoekreeksen op te slaan als query's.
Teken:Metateken op het tabblad Tekst:Metateken op het tabblad GREP:
Tabteken^t\t
Einde van alinea^p\r
Geforceerd regeleinde^n\n
Elk paginanummer^#~#
Huidig paginanummer^N~N
Volgend paginanummer^X~X
Vorig paginanummer^V~V
* Elke variabele^v~v
Sectiemarkering^x~x
* Markering verankerd object^a~a
* Markering voetnootverwijzing^F~F
* Indexmarkering^I~I
Opsommingsteken^8~8
Caretteken^^\^
Backslash\\\
Copyright-symbool^2~2
Weglatingsteken^e~e
Tilde~\~
Alineasymbool^7~7
Symbool geregistreerd handelsmerk^r~r
Sectiesymbool^6~6
Symbool handelsmerk^d~d
Haakje openen(\(
Haakje sluiten)\)
Accolade openen{\{
Accolade sluiten}\}
Vierkant haakje openen[\[
Vierkant haakje sluiten]\]
Em-streepje^_~_
En-streepje^=~=
Zacht afbreekstreepje^-~-
286
Vast afbreekstreepje^~~~
Em-spatie^m~m
En-spatie^>~>
Eén derde spatie^3~3
Kwart spatie^4~4
Eén zesde spatie^%~%
Uitlijnspatie^f~f
Haarfijne spatie^|~|
Vaste spatie^s~s
Vaste spatie (vaste breedte)^S~S
Dunne spatie^<~<
Cijferspatie^/~/
Interpunctiespatie^.~.
^ Inhoud op het Klembord, opgemaakt^c~c
^ Inhoud op het Klembord, zonder opmaak^C~C
Alle dubbele aanhalingstekens""
Alle enkele aanhalingstekens''
Rechte dubbele aanhalingstekens^"~"
Dubbele aanhalingstekens openen^{~{
Dubbele aanhalingstekens sluiten^}~}
Recht enkel aanhalingsteken^'~'
Enkel aanhalingsteken openen^[~[
Enkel aanhalingsteken sluiten^]~]
Standaard harde return^b~b
Kolomeinde^M~M
Kadereinde^R~R
Pagina-einde^P~P
Oneven-pagina-einde^L~L
Even-pagina-einde^E~E
Handmatig regeleinde^k~k
Rechts ingesprongen tab^y~y
Inspringen tot hier^i~i
Einde geneste stijl^h~h
Non-joiner^j~j
* Variabele voor doorlopende koptekst^Y~Y
287
(alineastijl)
* Variabele voor doorlopende koptekst
(tekenstijl)
^Z~Z
* Variabele voor aangepaste tekst^u~u
* Variabele voor laatste paginanummer^T~T
* Variabele voor hoofdstuknummer^H~H
* Variabele voor aanmaakdatum^S~S
* Variabele voor wijzigingsdatum^o~o
* Variabele voor uitvoerdatum^D~D
* Variabele voor bestandsnaam^l (kleine letter L)~l (kleine letter L)
* Willekeurig cijfer^9\d
* Willekeurig teken dat geen cijfer is
\D
* Willekeurige letter^$[\l\u]
* Willekeurig teken^?. (voegt punt in in Wijzigen in)
* Spatie(s) (spatie of tab)^w\s (voegt spatie in in Wijzigen in)
* Willekeurig teken dat geen spatie is
\S
* Elk woordteken
\w
* Willekeurig teken dat geen woordteken
is
\W
* Elke hoofdletter
\u
* Willekeurig teken dat geen hoofdletter is
\U
* Elke kleine letter
\l
* Willekeurig teken dat geen kleine letter
is
\L
^ Alle gevonden tekst
$0
Gevonden tekst 1-9
$1 (geeft het nummer van de gevonden
groep aan, zoals $3 voor de derde groep;
groepen staan tussen haakjes)
* Kanji^K~K
* Begin van woord
\<
* Einde van woord
\>
* Woordgrens
\b
* Tegenovergestelde van woordgrens
\B
* Begin van alinea
^
* Einde van alinea [locatie]
$
* Nul of één keer
?
* Nul of meer keren
*
288
* Eén of meer keren+
* Nul of één keer (kleinste overeenkomst)
??
* Nul of meer keren (kleinste
overeenkomst)
*?
* Eén of meer keren (kleinste
overeenkomst)
+?
* Subexpressie markeren
( )
* Subexpressie niet markeren
(?: )
* Tekenset
[ ]
* Of
|
* Positieve Lookbehind
(?<= )
* Negatieve Lookbehind
(?<! )
* Positieve Lookahead
(?= )
* Negatieve Lookahead
(?! )
* Onderscheid hoofdletters/kleine letters
ingeschakeld
(?i)
* Onderscheid hoofdletters/kleine letters
uitgeschakeld
(?-i)
* Meerdere regels ingeschakeld
(?m)
* Meerdere regels uitgeschakeld
(?-m)
* Enkele regel ingeschakeld
(?s)
* Enkele regel uitgeschakeld
(?-s)
* Willekeurig alfanumeriek teken
[[:alnum:]]
* Willekeurige letter
[[:alpha:]]
* Willekeurig witruimteteken (spatie of tab)
[[:blank:]]
* Willekeurig Control-teken
[[:control:]]
* Willekeurig grafisch teken
[[:grafiek:]]
* Willekeurig afdrukbaar teken
[[:afdrukken:]]
* Willekeurige leestekens
[[:punct:]]
* Willekeurig teken met een code die
hoger is dan 255 (geldt alleen voor
klassen voor brede tekens)
[[:unicode:]]
* Willekeurig hexadecimaal cijferteken 0-9,
a-f, en A-F
[[:xdigit:]]
* Willekeurig teken uit een bepaalde
glyph-set, zoals a, à, á, â, ã, ä, å, A, À, Á,
Â, Ã, Ä en Å
[[=a=]]
* Kan alleen worden ingevoerd in het vak Zoeken naar en niet in het vak Wijzigen in.
^ Kan worden ingevoerd in het vak Wijzigen in, maar niet in het vak Zoeken naar.
289
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Objecten zoeken en wijzigen
Met de opdracht Zoeken/Wijzigen kunt u zoeken naar de kenmerken en effecten die zijn toegepast op objecten, afbeeldingskaders en tekstkaders
en kunt u deze vervangen. Stel bijvoorbeeld dat u voor alle slagschaduwen dezelfde kleur, transparantie en verschuivingsafstand wilt instellen. U
kunt dan met de opdracht Zoeken/Wijzigen in het hele document naar slagschaduwen zoeken en deze vervangen.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Klik op het tabblad Object.
3. Klik in het vak Objectopmaak zoeken of klik op het pictogram Te zoeken kenmerken opgeven
.
4. Selecteer links in het dialoogvenster Opties voor zoeken objectopmaak een bepaalde opmaak, geef de opmaakkenmerken op en klik
op OK.
Controleer of de juiste status is geactiveerd voor de categorieën die u wilt doorzoeken. U kunt drie statussen gebruiken voor iedere
effectencategorie: ingeschakeld, uitgeschakeld of genegeerd. Als u Slagschaduw bijvoorbeeld inschakelt, wordt slagschaduwopmaak
opgenomen in de zoekopdracht. Wanneer u Slagschaduw uitschakelt, wordt gezocht naar objecten waarvoor slagschaduwopmaak
uitgeschakeld is. Wanneer u slagschaduwen negeert, worden slagschaduwen helemaal niet opgenomen in de zoekopdracht.
5. Als u opmaak wilt toepassen op het gevonden object, klikt u in het vak Objectopmaak wijzigen of klikt u op het pictogram Te wijzigen
kenmerken opgeven
in het gedeelte Opmaakinstellingen wijzigen. Selecteer een opmaaktype, geef de opmaakkenmerken op en klik op
OK.
6. Klik op de knoppen Zoeken en Wijzigen om de objecten op te maken.
Glyphs zoeken en wijzigen
Het gedeelte Glyph van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen is vooral nuttig voor het vervangen van glyphs met dezelfde Unicode-waarde door
vergelijkbare glyphs, zoals alternatieve glyphs.
In Finding and Changing Glyphs van InDesign Secrets vindt u een duidelijk voorbeeld van het zoeken naar en het wijzigen van glyphs.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Geef onder aan het dialoogvenster een bereik op in het menu Zoeken in en klik op pictogrammen om te bepalen of elementen zoals
bijvoorbeeld vergrendelde lagen, stramienpagina's en voetnoten in de zoekopdracht moeten worden opgenomen.
3. Selecteer bij Glyph zoeken de lettertypefamilie en de lettertypestijl waarin de glyph zich bevindt.
In het menu Lettertypefamilie worden alleen de lettertypen weergegeven die op tekst in het huidige document zijn toegepast. Er worden
geen lettertypen weergegeven in ongebruikte stijlen.
4. Voer de glyph die u wilt zoeken op een van de volgende manieren in het vak Glyph in:
Klik op de knop naast het vak Glyph en dubbelklik vervolgens op een glyph in het deelvenster. Dit deelvenster functioneert net zo als het
deelvenster Glyphs.
Kies Unicode of GID/CID en voer de code voor de glyph in.
U kunt de gewenste glyph ook op andere manieren invoeren in het vak Glyph. Selecteer een glyph in het documentvenster en kies
Geselecteerde glyph laden in Zoeken in het contextmenu of selecteer een glyph in het deelvenster Glyphs en kies Glyph laden in Zoeken
in het contextmenu.
5. Voer bij Glyph wijzigen de vervangende glyph in op dezelfde manier als de glyph waarnaar u zoekt.
6. Klik op Zoeken.
7. U hervat het zoeken door te klikken op Volgende zoeken, Wijzigen (om de laatst gevonden glyph te wijzigen), Alles wijzigen (een bericht
geeft het totale aantal wijzigingen aan) of Wijzigen/Zoeken (om de huidige instantie te wijzigen en de volgende instantie te zoeken).
8. Klik op Sluiten.
Lettertypen zoeken en wijzigen
Gebruik de opdracht Lettertype zoeken om lettertypen te zoeken die in het document worden gebruikt en daar een overzicht van te geven. Met
uitzondering van de lettertypen in een geïmporteerde afbeelding kunt u alle lettertypen vervangen door elk ander lettertype dat op het systeem is
geïnstalleerd. U kunt zelfs een lettertype vervangen dat deel uitmaakt van een tekststijl. Belangrijk:
Een lettertypenaam wordt één keer weergegeven voor alle keren dat het lettertype in de opmaak voorkomt, en wordt nogmaals weergegeven
voor elke keer dat het wordt gebruikt in geïmporteerde afbeeldingen. Als een bepaald lettertype bijvoorbeeld drie keer in de opmaak en drie
keer in geïmporteerde afbeeldingen wordt gebruikt, wordt de naam van het lettertype vier keer weergegeven in het dialoogvenster Lettertype
zoeken: één keer voor alle keren dat het in de opmaak is gebruikt en drie keer voor de geïmporteerde afbeeldingen. Als lettertypen niet
volledig in afbeeldingen worden ingesloten, wordt de lettertypenaam mogelijk niet vermeld in het dialoogvenster Lettertype zoeken.
Lettertype zoeken is niet beschikbaar in een artikeleditorvenster.
Pictogrammen geven het soort lettertype aan of de omstandigheden waarin het wordt gebruikt, zoals Type 1-lettertypen , geïmporteerde
290
Naar boven
afbeeldingen , TrueType-lettertypen , OpenType-lettertypen en ontbrekende lettertypen .
Gebruik de opdracht Tekst > Lettertype zoeken om er zeker van te zijn dat de uitvoer consistent is door een analyse te maken van het
lettertypegebruik op pagina's en in geïmporteerde afbeeldingen. Gebruik de opdracht Bewerken > Zoeken/Wijzigen voor het opzoeken en
wijzigen van specifieke tekstkenmerken, tekens of stijlen.
1. Kies Tekst > Lettertype zoeken.
2. Selecteer een of meer lettertypenamen in de lijst Lettertypen in document.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om naar de eerste instantie van het in de lijst geselecteerde lettertype te zoeken, klikt u op Eerste zoeken. De tekst die gebruikmaakt
van het lettertype wordt weergegeven. De knop Eerste zoeken is niet beschikbaar als het geselecteerde lettertype wordt gebruikt in
geïmporteerde afbeeldingen of als er meerdere lettertypen in de lijst zijn geselecteerd.
Klik op Afbeelding zoeken om een geïmporteerde afbeelding te selecteren waarin een lettertype voorkomt dat in de lijst wordt
aangegeven aan de hand van een pictogram voor geïmporteerde afbeeldingen
. De afbeelding wordt ook weergegeven. De knop
Afbeelding zoeken is niet beschikbaar als het geselecteerde lettertype wordt gebruikt in de opmaak of als er meerdere lettertypen in de
lijst zijn geselecteerd.
4. Klik op Meer info om de details over een geselecteerd lettertype weer te geven. Klik op Minder info om de details te verbergen. Het gebied
Info is leeg als er meerdere lettertypen in de lijst zijn geselecteerd.
Een lettertype kan worden vermeld als onbekend als het bestand van de geselecteerde afbeelding er geen informatie over geeft. Lettertypen
in bitmapafbeeldingen (zoals TIFF-afbeeldingen) worden niet weergegeven in de lijst omdat dit bitmaps zijn en geen tekens.
5. U vervangt het lettertype door in de lijst Vervangen door het gewenste lettertype te selecteren en een van onderstaande handelingen uit te
voeren:
Klik op Wijzigen om één instantie van het geselecteerde lettertype te vervangen. Deze optie is niet beschikbaar als u meerdere
lettertypen hebt geselecteerd.
Klik op Wijzigen/Zoeken om die instantie van het lettertype te wijzigen en de volgende instantie op te zoeken. Deze optie is niet
beschikbaar als u meerdere lettertypen hebt geselecteerd.
Klik op Alles wijzigen om alle instanties van het in de lijst geselecteerde lettertype te vervangen. Als u een alinea- of tekenstijl die het
gezochte lettertype bevat, opnieuw wilt definiëren, selecteert u Stijl opnieuw definiëren wanneer alles wordt gewijzigd.
Als het desbetreffende lettertype niet meer in uw bestand voorkomt, wordt de lettertypenaam verwijderd uit de lijst Lettertypen in document.
Opmerking: Als u lettertypen in geïmporteerde afbeeldingen wilt wijzigen, gebruikt u het programma waarmee de afbeelding oorspronkelijk
is geëxporteerd. Vervolgens vervangt u de afbeelding of werkt u de koppeling bij in het deelvenster Koppelingen.
6. Nadat u op Wijzigen hebt geklikt, klikt u op Volgende zoeken om naar de volgende plaats in het document te zoeken waar het lettertype
voorkomt.
7. Klik op Sluiten.
U kunt het dialoogvenster Lettertype zoeken openen tijdens preflighting van een document. Ga in het dialoogvenster Preflight naar het tabblad
Lettertypen en klik op Lettertype zoeken.
Als u wilt zien in welke systeemmap een lettertype voorkomt, selecteert u het lettertype in het dialoogvenster Lettertype zoeken en kiest u
Tonen in Verkenner (Windows) of Tonen in Finder (Mac OS).
Items zoeken/wijzigen met gebruik van query's
U kunt tekst, objecten en glyphs zoeken en wijzigen met gebruik van of door het samenstellen van een query. Een query is een gedefinieerde
zoek- en wijzigingsbewerking. InDesign beschikt over meerdere vooraf ingestelde query's voor het wijzigen van de leestekenopmaak en voor
andere handige handelingen, zoals het wijzigen van de notatie van telefoonnummers. Als u een query hebt samengesteld en deze opslaat, kunt u
de query steeds weer opnieuw uitvoeren en doorgeven aan anderen.
Zoeken met gebruik van query's
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Kies een query in de lijst Query.
De query's worden gegroepeerd op type.
3. Geef een zoekbereik op in het menu Zoeken in.
Het zoekbereik wordt niet opgeslagen bij de query.
4. Klik op Zoeken.
5. Als u wilt blijven zoeken, klikt u op Volgende zoeken, Wijzigen (om de laatst gevonden tekst of het laatste leesteken te wijzigen), Alles
wijzigen (een bericht geeft het totale aantal wijzigingen aan) of Zoeken/Wijzigen (om tekst of leestekens te wijzigen en uw zoekopdracht
voort te zetten).
291
Nadat u een zoekquery hebt geselecteerd, kunt u de instellingen aanpassen om de zoekopdracht te verfijnen.
Query's opslaan
Sla een query op in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen als u de query opnieuw wilt uitvoeren of wilt delen met anderen. De namen van
opgeslagen query's worden weergegeven in de lijst Query in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Selecteer Tekst, GREP of een ander tabblad voor het gewenste type zoekopdracht.
3. Klik onder het menu Zoeken in op pictogrammen om te bepalen of elementen als verborgen lagen, stramienpagina's en voetnoten in de
zoekopdracht worden opgenomen.
Deze elementen worden opgenomen in de opgeslagen query. Het bereik van de zoekopdracht wordt echter niet opgeslagen in de query.
4. Definieer de velden Zoeken naar en Wijzigen in. (Zie Metatekens voor zoeken en Zoeken met GREP-uitdrukkingen.)
5. Klik op de knop Zoekopdracht opslaan in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen en typ een naam voor de query.
Als u de naam van een bestaande query kiest, wordt u gevraagd of u deze wilt vervangen. Klik op Ja als u de bestaande query wilt bijwerken.
Query's verwijderen
Selecteer de query in de lijst Query en klik op de knop Query verwijderen.
Query's laden
Aangepaste query's worden opgeslagen als XML-bestanden. De namen van aangepaste query's worden weergegeven in de lijst Query in het
dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
Als u een query van iemand hebt gekregen en u wilt de query laden om deze in de lijst Query weer te geven, dient u het querybestand naar de
desbetreffende locatie te kopiëren:
Mac OSGebruikers\[gebruikersnaam]\Bibliotheek\Preferences\Adobe InDesign\[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Windows XPDocuments and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Windows Vista en Windows 7Gebruikers\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Meer Help-onderwerpen
Video over zoeken en wijzigen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
292
Voetnoten
Naar boven
Naar boven
Voetnoten maken
Nummering en layout van voetnoot wijzigen
Voetnoten verwijderen
Tekst in voetnoten
Voetnoten maken
Een voetnoot bestaat uit twee gekoppelde delen: het verwijzingsnummer van de voetnoot dat in de tekst wordt weergegeven, en de voetnoottekst
die onder aan de kolom staat. U kunt voetnoten maken of importeren vanuit Word- of RTF-documenten. Voetnoten worden automatisch
genummerd als deze aan een document worden toegevoegd. In elk artikel wordt er opnieuw genummerd. U kunt de nummeringsstijl, vormgeving
en layout van voetnoten bepalen. U kunt geen voetnoten aan tabellen of aan voetnoottekst toevoegen.
De breedte van de voetnoottekst wordt gebaseerd op de breedte van de kolom die de verwijzingsmarkering van de voetnoot bevat. Voetnoten
kunnen niet worden gebruikt voor het bepalen van de ruimte tussen kolommen in een tekstkader.
U kunt in InDesign geen eindnoten maken. In Endnotes in InDesign CS4 geeft Bob Bringhurst echter een alternatief voor het maken van
eindnoten. Eindnoten in omgezette Microsoft Word-documenten worden opgemaakt als tekst, niet als voetnoten.
Op www.adobe.com/go/vid0218_nl vindt u een videodemo over het maken van voetnoten.
1. Plaats het invoegpunt op de plaats waar u het verwijzingsnummer van de voetnoot wilt weergeven.
2. Kies Tekst > Voetnoot invoegen.
3. Typ de voetnoottekst.
Voetnoot aan document toegevoegd
A.VerwijzingsnummerB.Voetnoottekst
Tijdens het typen wordt het voetnootgedeelte groter maar wordt het formaat van het tekstkader niet gewijzigd. Het voetnootgedeelte kan groter
worden tot aan de regel met de voetnootverwijzing. Als dit het geval is, wordt de voetnoot indien mogelijk gesplitst naar de volgende
tekstkaderkolom of het volgende verbonden kader. Kan de voetnoot niet worden gesplitst en wordt er meer tekst toegevoegd dan in het
voetnootgedeelte mogelijk is, dan wordt de regel met de voetnootverwijzing naar de volgende kolom verplaatst, of verschijnt er een
overlooppictogram. U moet dan het formaat van het kader of de tekstopmaak wijzigen.
Wanneer de invoegpositie in een voetnoot staat, kiest u Tekst > Naar voetnootverwijzing om terug te keren naar het punt waar u aan het typen
was. Als u deze optie regelmatig gebruikt, kunt u er eventueel een sneltoets voor maken.
Nummering en layout van voetnoot wijzigen
De wijzigingen in de nummering en layout van de voetnoot hebben effect op bestaande en nieuwe voetnoten.
1. Kies Tekst > Opties voetnoten document.
2. Selecteer op het tabblad Nummering en opmaak de opties die het nummeringsschema en de opmaakweergave van het verwijzingsnummer
en de voetnoottekst bepalen.
3. Klik op het tabblad Layout en selecteer de opties die de vormgeving van de voetnootsectie op de pagina bepalen.
4. Klik op OK.
Nummerings- en opmaakopties voor voetnoot
De volgende opties worden in het gedeelte Nummering en opmaak in het dialoogvenster Opties voetnoten weergegeven:
293
NummeringsstijlKies de nummeringsstijl voor nummers van voetnootverwijzing.
Beginnen bijGeef het nummer op dat wordt gebruikt voor de eerste voetnoot in het artikel. Elk artikel in een document begint met hetzelfde
Beginnen bij-nummer. Als u een boek hebt met opeenvolgende paginanummering en dat bestaat uit meerdere documenten, kunt u de
voetnootnummering in elk hoofdstuk laten beginnen met het nummer na het nummer waarmee het laatste hoofdstuk is geëindigd.
De optie Beginnen bij is vooral handig voor documenten in een boek. De voetnoten worden niet doorgenummerd in documenten in een boek.
Nummering opnieuw beginnen op elkeAls de nummering opnieuw moet beginnen in het document, selecteert u deze optie en kiest u Pagina,
Spread of Sectie om op te geven wanneer de voetnootnummering opnieuw moet worden gestart. Sommige nummeringsstijlen, zoals sterretjes (*),
werken het beste als elke pagina opnieuw wordt ingesteld.
Voorvoegsel/achtervoegsel tonen inSelecteer deze optie om voorvoegsels en achtervoegsels in de voetnootverwijzing, de voetnoottekst of
beide weer te geven. Voorvoegsels worden weergegeven vóór het nummer (bijvoorbeeld [1) en achtervoegsels worden weergegeven achter het
nummer (bijvoorbeeld 1]). Deze optie is met name handig voor het plaatsen van voetnoten binnen tekens, zoals [1]. Typ een teken of tekens of
selecteer een optie voor Voorvoegsel en/of Achtervoegsel. Als u speciale tekens wilt invoegen, klikt u op de pictogrammen naast Voorvoegsel en
Achtervoegsel om een menu weer te geven.
Als u vindt dat het verwijzingsnummer van de voetnoot te dicht bij de voorgaande tekst ligt, kunt u de vormgeving verbeteren door een
spatieteken ervoor toe te voegen. U kunt ook een tekenstijl aan het verwijzingsnummer toevoegen.
PositieMet deze optie bepaalt u de vormgeving van het verwijzingsnummer van de voetnoot. Standaard staat deze optie ingesteld op superscript.
Als u het nummer met een tekenstijl wilt opmaken (zoals een tekenstijl met OpenType-superscriptinstellingen), kiest u Normaal toepassen en geeft
u de tekenstijl op.
TekenstijlU kunt een tekenstijl kiezen om het verwijzingsnummer van de voetnoot op te maken. U kunt bijvoorbeeld in plaats van superscript een
tekenstijl gebruiken op een normale positie met een verhoogde basislijn. In het menu staan de beschikbare tekenstijlen uit het deelvenster
Tekenstijlen.
AlineastijlU wilt mogelijk een alineastijl kiezen die de voetnoottekst voor alle voetnoten in het document opmaakt. In het menu staan de
beschikbare alineastijlen uit het deelvenster Alineastijlen. Standaard wordt de stijl [Basisalinea] gebruikt. De stijl [Basisalinea] kan van vormgeving
verschillen met de standaard lettertype-instellingen voor het document.
ScheidingstekenHet scheidingsteken is de spatie die wordt ingevoegd tussen het voetnootnummer en het begin van de voetnoottekst. U wijzigt
het scheidingsteken door eerst het bestaande scheidingsteken te selecteren of te verwijderen en vervolgens een nieuw scheidingsteken te kiezen.
U kunt meerdere tekens opnemen. Gebruik het juiste metateken zoals een ^m voor een em-spatie om spatietekens in te voegen.
Layoutopties voor voetnoot
De volgende opties worden in het gedeelte Layout in het dialoogvenster Opties voetnoten weergegeven:
Minimumruimte vóór eerste voetnootMet deze optie stelt u de minimum hoeveelheid ruimte tussen de onderkant van de kolom en de eerste
voetnootregel in. Gebruik geen negatieve waarde. Een instelling van Ruimte voor wordt in de voetnootalinea genegeerd.
Ruimte tussen voetnotenMet deze optie stelt u de afstand tussen de laatste alinea van een voetnoot en de eerste alinea van de volgende
voetnoot in een kolom in. Gebruik geen negatieve waarde. De waarden voor Ruimte voor/Ruimte na in een voetnootalinea zijn alleen van
toepassing als de voetnoot meerdere alinea's bevat.
Eerste basislijn verschuivenMet deze optie stelt u de afstand in tussen het begin van het voetnootgedeelte (waar de scheidingslijn van de
voetnoot standaard verschijnt) en de eerste regel van de voetnoottekst.
Zie Eigenschappen van tekstkaders wijzigen voor informatie over de eerste-basislijnopties.
Voetnoten voor einde artikel onder aan tekst plaatsenSelecteer deze optie als de voetnoten van de laatste kolom net onder de tekst in het
laatste kader van het artikel moeten verschijnen. Als deze optie niet is geselecteerd, worden voetnoten in het laatste kader van het artikel onder
aan de kolom weergegeven.
Gesplitste voetnoten toestaanSelecteer deze optie als de voetnoten moeten worden verbroken in een kolom wanneer de voetnoot te groot is
voor de beschikbare voetnootruimte in die kolom. Als splitsen niet is toegestaan, wordt de lijn met het verwijzingsnummer van de voetnoot naar de
volgende kolom verplaatst, of wordt de tekst overgelopen.
Voetnoten worden in een kolom verbroken.
Als Gesplitste voetnoten toestaan is ingeschakeld, kunt u voorkomen dat één voetnoot wordt gesplitst door de invoegpositie in de voetnoottekst
te plaatsen, Opties bijeenhouden in het menu van het deelvenster Alinea te kiezen en vervolgens de opties Regels bij elkaar houden en Alle
regels in alinea te selecteren. Bevat de voetnoot meerdere alinea's, gebruik dan de optie Houden bij volgende _ regels in de eerste alinea van
de voetnoottekst. U kunt Tekst > Afbrekingsteken invoegen > Kolomeinde kiezen om te bepalen waar de voetnoot wordt gesplitst.
Lijn bovenBepaal de locatie en de vormgeving van de scheidingslijn die boven de tekst van de voetnoot wordt weergegeven. Ook boven alle
voetnoottekst die in een apart kader wordt vervolgd, wordt een scheidingslijn weergegeven. De geselecteerde opties zijn van toepassing op Eerste
294
Naar boven
Naar boven
voettekst in kolom of Vervolgvoetnoten, afhankelijk van welke optie in het menu is geselecteerd. Deze opties zijn gelijk aan de opties die u bij het
opgeven van een alinearegel kunt gebruiken. Schakel de optie voor de scheidingslijn uit als u geen scheidingslijn voor de voetnoot wilt gebruiken.
Voetnoten verwijderen
U verwijdert een voetnoot door het verwijzingsnummer van de voetnoot dat in de tekst wordt weergegeven, te deselecteren en vervolgens op
Backspace of Delete te drukken. Als u alleen de voetnoottekst verwijdert, blijven het verwijzingsnummer en de structuur van de voetnoot
behouden.
Tekst in voetnoten
Neem het volgende in acht wanneer u de tekst in voetnoten bewerkt:
Wanneer de invoegpositie in de voetnoottekst staat, wordt met Bewerken > Alles selecteren alle voetnoottekst voor die voetnoot, maar geen
andere voetnoot of tekst geselecteerd.
U kunt met de pijltoetsen door de voetnoten navigeren.
De voetnoten worden niet doorgenummerd in documenten in een boek. Als u niet wilt dat de nummering in elk document van het boek
opnieuw wordt gestart, moet u de waarde voor Beginnen bij in elk document handmatig wijzigen nadat u de bewerkingen hebt voltooid.
In de artikeleditor kunt u voetnoten in- of uitvouwen door op het voetnootpictogram te klikken. Met Weergave > Artikeleditor > Alle voetnoten
uitvouwen of Alle voetnoten samenvouwen kunt u alle voetnoten uit- of samenvouwen.
U kunt teken- en alineaopmaak selecteren en toepassen op voetnoottekst. Daarnaast kunt u ook de vormgeving van het verwijzingsnummer
van de voetnoot selecteren en wijzigen. Het wordt echter aangeraden hiervoor het dialoogvenster Opties voetnoten document te gebruiken.
Wanneer u tekst dat het verwijzingsnummer van de voetnoot bevat, knipt of plakt, wordt de voetnoottekst ook op het klembord geplaatst. Als
u de tekst naar een ander document kopieert, gebruiken de voetnoten in die tekst de kenmerken van de nummering en layoutweergave van
het nieuwe document.
Als u per ongeluk het voetnootnummer aan het begin van de voetnoottekst hebt verwijderd, kunt u dit nummer weer toevoegen door de
invoegpositie aan het begin van de voetnoottekst te plaatsen, met de rechtermuisknop te klikken (Windows) of Control ingedrukt te houden
en te klikken (Mac OS) en vervolgens Speciaal teken invoegen > Markeringen > Voetnootnummer te kiezen.
Tekstomloop heeft geen effect op voetnoottekst.
Als u overschrijvingen en tekenstijlen van een alinea met een verwijzingsmarkering van een voetnoot verwijdert, gaan de kenmerken verloren
van de verwijzingsnummers van de voetnoot die u hebt toegepast in het dialoogvenster Opties voetnoten document.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken van voetnoten
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
295
Glyphs en speciale tekens
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Glyphs
Glyphs en speciale tekens invoegen
Aangepaste glyph-sets maken en bewerken
Aanhalingstekens gebruiken
Spatietekens invoegen
Overzicht van het deelvenster Glyphs
U voert glyphs in met gebruik van het deelvenster Glyphs. Aanvankelijk ziet u in dit deelvenster de glyphs in het lettertype waarin de cursor zich
bevindt, maar u kunt een ander lettertype weergeven, een tekststijl in het lettertype weergeven (bijvoorbeeld Light, Regular of Bold) en een subset
weergeven van de glyphs in het lettertype (bijvoorbeeld wiskundige symbolen, cijfers of leestekensymbolen).
Glyphs, deelvenster
A.Een subset van glyphs tonenB.GereedschapstipC.LettertypelijstD.Lettertypestijl
Wanneer u de aanwijzer boven een glyph plaatst, kunt u de CID/GID-waarde, de Unicode-waarde en de naam van de glyph aflezen in een
gereedschapstip.
Het deelvenster Glyphs openen
Kies Tekst > Glyphs of Venster > Tekst en tabellen > Glyphs.
De weergave van het deelvenster Glyphs wijzigen
Klik op de widget links van het woord "Glyphs" in het deelvenster Glyphs om de weergave van het deelvenster te wijzigen. Klik op dit
pictogram om achtereenvolgens de verschillende weergaven te zien: het samengevouwen deelvenster, het volledige deelvenster en het
deelvenster zonder de onlangs gebruikte glyphs.
Klik op de knoppen Inzoomen of Uitzoomen rechtsonder in het deelvenster Glyphs.
Sleep de rechteronderhoek van het deelvenster Glyphs om het formaat van het deelvenster te wijzigen.
De weergegeven glyphs filteren
Voer een van de volgende handelingen uit in de lijst Tonen om te bepalen welke glyphs worden weergegeven in het deelvenster Glyphs:
Kies Hele lettertype om alle glyphs te zien die beschikbaar zijn in het lettertype.
Kies een optie onder Hele lettertype om de lijst te beperken tot een subset van de glyphs. Kies bijvoorbeeld Leestekens om alleen de
leestekenglyphs weer te geven en Wiskundige symbolen om alleen de wiskundige symbolen te kunnen kiezen.
Glyphs sorteren in het deelvenster Glyphs
Kies Op CID / GID of Op Unicode om te bepalen hoe glyphs worden gesorteerd in het deelvenster Glyphs.
296
Glyphs en speciale tekens invoegen
Een glyph is een specifieke vorm van een teken. Zo is in bepaalde lettertypen de hoofdletter A beschikbaar in verschillende vormen, zoals een
sierletter of een kleinkapitaal. Met het deelvenster Glyphs kunt u glyphs in een lettertype opzoeken.
OpenType-lettertypen zoals, Adobe Caslon™ Pro, bevatten meerdere glyphs voor veel standaardtekens. Met het deelvenster Glyphs kunt u
alternatieve glyphs invoegen in uw document. U kunt het deelvenster Glyphs ook gebruiken om OpenType-kenmerken zoals sierletters, golven,
breuken en ligaturen weer te geven en in te voegen.
Speciale tekens invoegen
U kunt algemene tekens invoegen, zoals em- en en-streepjes, symbolen voor geregistreerde handelsmerken en weglatingstekens.
1. Voeg met het gereedschap Tekst een invoegpunt in op de gewenste plaats.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen en selecteer een optie in een van de categorieën in het menu.
Als speciale tekens die u vaak gebruikt, niet in de lijst met speciale tekens staan, kunt u die tekens aan een glyph-set toevoegen.
Een glyph uit een bepaald lettertype invoegen
1. Klik met het gereedschap Tekst om het invoegpunt te plaatsen.
2. Kies Tekst > Glyphs om het deelvenster Glyphs te openen.
3. Om een andere set tekens in het deelvenster Glyphs weer te geven, voert u een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een ander lettertype en een andere tekststijl (indien beschikbaar). Kies Hele lettertype in het menu Tonen. Of kies een van de
OpenType-categorieën als u een OpenType-lettertype hebt geselecteerd.
Kies een aangepaste glyph-set in het menu Tonen. (Zie Aangepaste glyph-sets maken en bewerken.)
4. Schuif door de tekens totdat u de gewenste glyph hebt gevonden. Als u een OpenType-lettertype hebt geselecteerd, kunt u een
pop-upmenu met alternatieve glyphs weergeven door op het glyphvak te klikken en de muisknop ingedrukt te houden.
5. Dubbelklik op het teken dat u wilt invoegen. Het teken verschijnt nu op de tekstinvoegpositie.
Een onlangs gebruikte glyph invoegen
InDesign houdt de 35 laatste verschillende glyphs bij die u hebt ingevoegd en stelt deze beschikbaar bij Recent gebruikt in de eerste rij van het
deelvenster Glyphs (u moet het deelvenster uitbreiden om alle 35 glyphs in de eerste rij te zien).
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Dubbelklik op een glyph bij Recent gebruikt.
Kies Recent gebruikte glyphs in de lijst Tonen om alle onlangs gebruikte glyphs weer te geven in het hoofdgedeelte van het deelvenster
Glyphs en dubbelklik op een glyph.
Onlangs gebruikte glyphs verwijderen
Klik met de rechtermuisknop (Windows®) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op een glyph in het gedeelte Recent gebruikt en kies
vervolgens Glyph verwijderen uit Recent gebruikt als u een onlangs gebruikte glyph wilt verwijderen.
Kies Alle recent gebruikte wissen om alle onlangs gebruikte glyphs te verwijderen.
Een teken vervangen door een alternatieve glyph
Wanneer een teken alternatieve glyphs bevat, wordt dit teken in het deelvenster Glyphs weergegeven met een driehoekje in de
rechterbenedenhoek. U kunt op het teken in het deelvenster Glyphs klikken en de muisknop ingedrukt houden om een pop-upmenu weer te geven
van de alternatieve glyphs, of u kunt alternatieve glyphs weergeven in het deelvenster Glyphs.
Alternatieve glyphs selecteren in een OpenType-lettertype
1. Kies Tekst > Glyphs om het deelvenster Glyphs te openen.
2. Selecteer Alternatieven voor selectie in de lijst Tonen.
3. Selecteer met het gereedschap Tekst een teken in het document.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk om het geselecteerde teken in het document te vervangen:
Dubbelklik op een glyph in het deelvenster Glyphs.
Selecteer een glyph in het menu.
297
Naar boven
OpenType-glyphkenmerken weergeven in het deelvenster Glyphs
Het is mogelijk alleen de tekens voor de geselecteerde OpenType-kenmerken weer te geven in het deelvenster Glyphs. U kunt meerdere opties
kiezen in het menu Tonen in het deelvenster Glyphs.
Menuopties in het deelvenster Glyphs weergeven
1. Kies een OpenType-lettertype in de lettertypenlijst in het deelvenster Glyphs.
2. Kies een optie in het menu Tonen.
Het geselecteerde lettertype bepaalt welke opties worden weergegeven. Zie Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen voor meer
informatie over het toepassen van kenmerken van OpenType-lettertypen. Voor meer informatie over OpenType-lettertypen gaat u naar
www.adobe.com/go/opentype_nl.
Alternatieve glyphs markeren in de tekst
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Kies Vervangen glyphs en klik op OK. Vervangen glyphs in de tekst worden nu weergegeven in niet-afdrukbaar geel.
Aangepaste glyph-sets maken en bewerken
Een glyph-set is een benoemde verzameling van glyphs uit een of meerdere lettertypen. Als u vaak gebruikte glyphs opslaat in een glyph-set,
hoeft u niet elke keer naar een glyph te zoeken als u er een wilt gebruiken. Glyph-sets zijn niet aan specifieke documenten gekoppeld, maar
worden samen met andere voorkeuren van InDesign opgeslagen in een apart bestand dat gedeeld kan worden.
U kunt bepalen of de lettertypen van glyphs worden onthouden. Het onthouden van lettertypen is bijvoorbeeld nuttig wanneer u met Dingbat-
tekens werkt die niet in andere lettertypen voorkomen. Als het lettertype van een glyph wordt onthouden maar het lettertype ontbreekt, wordt het
vierkantje van de glyph roze weergegeven in het deelvenster Glyphs en het dialoogvenster Glyph-set bewerken. Als het lettertype van een
toegevoegde glyph niet wordt onthouden, verschijnt de letter “u” naast de glyph om aan te geven dat de vormgeving van de glyph wordt bepaald
door de Unicode-waarde van het lettertype.
Een aangepaste glyph-set maken
1. Kies Tekst > Glyphs.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nieuwe glyph-set in het menu van het deelvenster Glyphs.
Open het contextmenu in het deelvenster Glyphs en kies Nieuwe glyph-set.
3. Voer de naam van de glyph-set in.
4. Kies de volgorde waarin de glyphs aan de glyph-set worden toegevoegd en klik op OK:
Invoegen aan beginElke nieuwe glyph wordt als eerste in de set vermeld.
Toevoegen aan eindeElke nieuwe glyph wordt als laatste in de set vermeld.
Unicode-volgordeAlle glyphs worden vermeld in de volgorde van hun unicode-waarden.
5. Als u glyphs aan de aangepaste set wilt toevoegen, selecteert u onder in het deelvenster Glyphs het lettertype met de glyph, klikt u op de
glyph om deze te selecteren en kiest u de naam van de aangepaste glyph-set in het menu Toevoegen aan glyph-set in het menu van het
298
Naar boven
deelvenster Glyphs.
Een aangepaste glyph-set weergeven
Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Glyphs:
Kies de glyph-set in de lijst Tonen.
Kies Glyph-set weergeven in het menu van het deelvenster Glyphs en kies de naam van de glyph-set.
Aangepaste glyph-sets bewerken
1. Kies Glyph-set bewerken in het menu van het deelvenster Glyph en kies vervolgens de aangepaste glyph-set.
2. Selecteer de glyph die u wilt bewerken, voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Selecteer Lettertype bij glyph onthouden als u de glyph aan het lettertype wilt koppelen. Een glyph die het lettertype onthoudt, negeert
het lettertype dat op de geselecteerde tekst in het document is toegepast wanneer de glyph in die tekst wordt ingevoegd. Ook het
lettertype dat in het deelvenster Glyph zelf is opgegeven, wordt genegeerd. Als u deze optie deselecteert, wordt de Unicode-waarde van
het huidige lettertype gebruikt.
Om extra glyphs weer te geven, kiest u een ander lettertype of een andere stijl. Als de glyph niet bij het lettertype is gedefinieerd, kunt u
geen ander lettertype selecteren.
Om een glyph uit de aangepaste glyph-set te verwijderen, kiest u Verwijderen uit set.
Kies een optie bij Invoegvolgorde als u de volgorde wilt wijzigen waarin glyphs aan de set worden toegevoegd. Unicode-volgorde is niet
beschikbaar als Invoegen aan begin of Toevoegen aan einde was geselecteerd toen de glyph-set werd gemaakt.
Glyphs verwijderen uit aangepaste glyph-sets
1. Kies in het deelvenster Glyphs de aangepaste glyph-set in het menu Tonen.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op een glyph en kies Glyph uit set verwijderen.
Aangepaste glyph-sets verwijderen
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Glyph-set verwijderen in het menu van het deelvenster Glyphs.
Kies Glyph-set verwijderen in het contextmenu.
2. Klik op de naam van de aangepaste glyph-set.
3. Klik ter bevestiging op Ja.
Glyph-sets opslaan en laden
Aangepaste glyph-sets worden opgeslagen in bestanden in de map Glyph Sets, een submap van de map Presets. U kunt glyph-setbestanden
kopiëren naar andere computers, zodat andere gebruikers aangepaste glyph-sets kunnen gebruiken. Kopieer glyph-setbestanden van en naar
deze mappen, zodat anderen ze kunnen gebruiken:
Mac OSGebruikers\[gebruikersnaam]\Bibliotheek\Preferences\Adobe InDesign\[versie]\[taal]\Glyph Sets
Windows XPDocuments and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Glyph Sets
Windows Vista en Windows 7Gebruikers\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Glyph Sets
Aanhalingstekens gebruiken
U kunt verschillende aanhalingstekens voor diverse talen opgeven. Deze aanhalingstekens worden alleen weergegeven als de optie Typografische
aanhalingstekens gebruiken is geselecteerd onder Tekst in het dialoogvenster Voorkeuren.
Opgeven welke aanhalingstekens moeten worden gebruikt
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies een taal in het menu Taal.
3. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Voor dubbele aanhalingstekens kiest u een paar aanhalingstekens of typt u het paar tekens dat u wilt gebruiken, en klikt u op OK.
Voor enkele aanhalingstekens selecteert u een paar aanhalingstekens of typt u het paar tekens dat u wilt gebruiken, en klikt u op OK.
Rechte aanhalingstekens invoegen
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Aanhalingstekens > Rechte dubbele aanhalingstekens of Recht enkel aanhalingsteken (apostrof).
299
Naar boven
Deselecteer de optie Typografische aanhalingstekens gebruiken in het gedeelte Tekst van het dialoogvenster Voorkeuren en typ het
aanhalingsteken of de apostrof.
Druk op Shift+Ctrl+Alt+' (Windows) of Shift+Command+Option+' (Mac OS) om de voorkeurenoptie Typografische aanhalingstekens gebruiken
in of uit te schakelen.
Het teken dat vaak wordt gebruikt om Engelse voeten, boogminuten of minuten aan te geven is het prime-teken. Het lijkt op een schuine
apostrof. Het teken dat vaak wordt gebruikt om inches, boogseconden of seconden aan te geven is het dubbele prime-teken. Verwar deze
symbolen niet met apostroffen en aanhalingstekens. Sommige lettertypen bevatten de prime- en dubbele prime-tekens. U kunt deze tekens
invoeren met het deelvenster Glyphs. Als het lettertype geen prime- of dubbel prime-teken bevat, voegt u een recht aanhalingsteken in en
maakt u dit cursief.
Spatietekens invoegen
Een spatieteken is een lege spatie tussen tekens. U kunt spatietekens voor allerlei doeleinden gebruiken, bijvoorbeeld om twee woorden aan het
einde van een regel bij elkaar te houden.
1. Voeg met het gereedschap Tekst een invoegpositie in op de plaats waar u een bepaalde spatie wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen en selecteer een van de opties voor spaties (zoals Em-spatie) in het contextmenu.
Er worden symbolen weergegeven voor de spatietekens wanneer u Tekst > Verborgen tekens tonen kiest.
Spatieopties
De volgende opties worden in het menu Tekst > Spatie(s) invoegen weergegeven:
Em-spatie
Even breed als de tekst. In 12-punts tekst is de em-spatie dus 12 punten breed.
En-spatie
Half zo breed als een em-spatie.
Vaste spatie
Even flexibel en breed als de spatie die u invoegt met de spatiebalk, maar de regel wordt bij deze spatie niet afgebroken.
Vaste spatie (vaste breedte)
Een spatie van vaste breedte voorkomt het afbreken van een regel bij de spatie, maar wordt niet versmald of
verbreed in uitgevulde tekst. Een spatie van vaste breedte is hetzelfde als het teken voor de vaste spatie dat in InDesign CS2 werd gebruikt.
Eén derde spatie Net zo breed als één derde van een em-spatie.
Kwart spatie
Net zo breed als één vierde van een em-spatie.
Eén zesde spatie
Net zo breed als één zesde van een em-spatie.
Uitlijnspatie
Lijnt de laatste regel van een volledig uitgelijnde alinea helemaal uit door de regel met spaties op te vullen. (Zie Instellingen voor
uitvulling wijzigen.)
Haarfijne spatie
Net zo breed als 1/24e van een em-spatie.
Dunne spatie
Net zo breed als een achtste van een em-spatie. U kunt aan weerszijden van een em- of en-streepje een dunne spatie
invoegen.
Cijferspatie
Even breed als een getal in het lettertype. Gebruik deze spatie om getallen in financiële tabellen uit te lijnen.
Interpunctiespatie Even breed als het uitroepteken, de punt of puntkomma van het lettertype.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
300
Gekoppelde artikelen
Naar boven
Naar boven
Een gekoppeld artikel maken
Opties voor een gekoppeld artikel opgeven
Een gekoppeld artikel bijwerken
Origineel artikel bewerken
Het is niet eenvoudig om inhoud van verschillende pagina's te dupliceren. Daarnaast leidt kopiëren en plakken vaak tot fouten en kost het veel tijd.
Door artikelen aan elkaar te koppelen, kunt u meerdere versies van een artikel of tekstinhoud in hetzelfde document beheren. Met gekoppelde
artikelen wordt het gemakkelijker om opkomende workflows te ondersteunen waarin u bijvoorbeeld voor verticale en horizontale layouts moet
ontwerpen. Gekoppelde artikelen zijn ook handig voor traditionele drukwerk- en publicatieworkflows waarin u bijvoorbeeld vaste gegevens op
verschillende pagina's moet synchroniseren.
Gekoppelde artikelen werken op dezelfde manier als gewone koppelingen. U kunt een artikel als bovenliggend element aanduiden en vervolgens
hetzelfde artikel op andere locaties in het document als onderliggende artikelen plaatsen. Wanneer u het bovenliggende artikel bijwerkt, worden de
onderliggende artikelen in het deelvenster Koppelingen gemarkeerd en kunt u ze bijwerken zodat ze gelijk zijn aan het bovenliggende artikel. U
kunt gekoppelde artikelen maken met behulp van normale artikelen of artikelen met padtekst. Verankerde artikelen binnen artikelen worden ook
ondersteund.
Gekoppelde artikelen blijven gesynchroniseerd wanneer u toegepaste InDesign-stijlen bijwerkt.
Gekoppelde artikelen worden gemarkeerd als niet meer gesynchroniseerd in het deelvenster Koppelingen, ook al zijn er geen zichtbare
wijzigingen. Globale documentwijzigingen die ertoe leiden dat de artikelen opnieuw worden samengesteld, zorgen ervoor dat de koppelingen
worden gemarkeerd. Deze globale wijzigingen kunnen te wijten zijn aan updates van opties of definities voor:
Voetnoten
Tekstvariabelen
Voorwaardelijke tekst
Stalen
XML-labels
Benoemde rasters
Als u alle lettertypen of alle instanties van een object vervangt, stelt InDesign alle artikelen opnieuw samen en worden de koppelingen
gemarkeerd.
Een gekoppeld artikel maken
1. Selecteer een artikel door het tekstkader te selecteren of de invoegcursor in de tekst te plaatsen. U kunt ook meerdere artikelen selecteren
door Shift ingedrukt te houden en te klikken als u tekstkaders selecteert.
2. Kies Bewerken > Artikel plaatsen en koppelen. De cursor wordt geladen met het artikel.
3. Klik in een bestaand leeg tekstkader of teken een kader waarin u het gekoppelde artikel plaatst.
Het pictogram
wordt weergegeven in de linkerbovenhoek van het gekoppelde artikel. Het artikel wordt in het deelvenster Koppelingen als een
gekoppeld artikel weergegeven. Standaard wordt de naam van het artikel in het deelvenster Koppelingen gemaakt met behulp van de eerste paar
tekens van het originele artikel.
U kunt de standaardnaam van het gekoppelde artikel ook wijzigen via het deelvenster Lagen.
Opties voor het gekoppelde artikel opgeven
1. Selecteer het gekoppelde artikel in het deelvenster Koppelingen.
2. Ga in het deelvenster Koppelingen naar Opties voor gekoppeld artikel.
3. Selecteer de gewenste opties:
Koppeling bijwerken tijdens opslaan van document
Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft
Geforceerde regeleinden verwijderen
301
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
Tip: Als u standaardartikelopties wilt opgeven met alle documenten gesloten, opent u het menu van het deelvenster Koppelingen en kiest u Opties
voor gekoppeld artikel.
Tip: Als u Opties voor gekoppeld artikel wilt opgeven terwijl u gekoppelde artikelen maakt, houdt u de Shift-toets ingedrukt en kiest u Bewerken >
Artikel plaatsen en koppelen.
Een gekoppeld artikel bijwerken
Als een origineel artikel wordt bewerkt, wordt het deelvenster Koppelingen weergegeven naast het gekoppelde artikel.
Dubbelklik in het deelvenster Koppelingen op om het gekoppelde artikel bij te werken.
Als u plaatselijk wijzigingen in een gekoppeld artikel hebt aangebracht, worden de wijzigingen overschreven met de inhoud van het originele
artikel. Als u de optie Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft kiest, wordt er een waarschuwingsbericht
weergegeven.
Gebruik het deelvenster Koppelingsinfo om te controleren of u plaatselijk wijzigingen in het artikel hebt aangebracht; de Artikelstatus geeft
“Tekst gewijzigd” aan als u wijzigingen hebt aangebracht.
Het originele artikel bewerken
Als u aan een gekoppeld artikel werkt en u moet in het originele artikel zijn, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer het gekoppelde artikel in het deelvenster Koppelingen.
2. Klik op
of kies Origineel bewerken in het menu van het deelvenster Koppelingen ().
De focus wordt verplaatst naar de pagina die het originele artikel bevat.
302
Spellingcontrole en taalwoordenboeken
Naar boven
Spellingcontrole
Afbrekings- en spellingwoordenboeken
Spellingcontrole
U kunt de spelling controleren in een geselecteerd tekstbereik, in alle tekst in een artikel, in alle artikelen in een document of in alle artikelen in alle
geopende documenten. Verkeerd gespelde of onbekende woorden, dubbele woorden (zoals "de de") en woorden met mogelijke fouten in het
gebruik van hoofdletters worden gemarkeerd. Naast het controleren van de spelling in een document kunt u ook de dynamische spelling
inschakelen zodat mogelijk verkeerd gespelde woorden tijdens het typen worden onderstreept.
Tijdens het uitvoeren van een spellingcontrole wordt gebruikgemaakt van het woordenboek voor de talen die u aan de tekst hebt toegewezen. U
kunt eenvoudig woorden aan het woordenboek toevoegen.
Spellingvoorkeuren instellen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Spelling (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Spelling (Mac OS).
2. Ga als volgt te werk:
Selecteer Verkeerd gespelde woorden om de woorden op te zoeken die niet in het woordenboek staan.
Selecteer Herhaalde woorden om dubbele woorden zoals "de de" op te zoeken.
Selecteer Woorden zonder hoofdletters om woorden zoals "nederland" op te zoeken die in het woordenboek als "Nederland" (met een
hoofdletter) staan.
Selecteer Zinnen zonder hoofdletters om woorden zonder hoofdletter na een punt, uitroepteken en vraagteken te zoeken.
3. Selecteer Dynamische spelling inschakelen om mogelijk verkeerd gespelde woorden tijdens het typen te onderstrepen.
4. Geef de kleur op voor het onderstrepen van verkeerd gespelde woorden (woorden die niet in de gebruikerswoordenboeken voorkomen),
herhaalde woorden (zoals "de de"), woorden zonder hoofdletters (zoals "nigeria" in plaats van "Nigeria") en zinnen zonder hoofdletters
(zinnen die niet met een hoofdletter beginnen).
Spellingcontrole
1. Als in uw document tekst in een andere taal voorkomt, selecteert u de tekst en geeft u met behulp van het menu Taal in het deelvenster
Teken de taal voor de tekst op.
2. Kies Bewerken > Spelling > Spellingcontrole.
De spellingcontrole wordt uitgevoerd.
3. Als u het bereik van de spellingcontrole wilt wijzigen, voert u een van de volgende handelingen uit en klikt u op Start om de spelling te
controleren:
Selecteer Document om het hele document te controleren.Selecteer Alle documenten om alle geopende documenten te controleren.
Selecteer Artikel om alle tekst in het geselecteerde kader te controleren, inclusief tekst in andere verbonden tekstkaders en overlopende
tekst. Selecteer Artikelen om artikelen in alle geselecteerde kaders te controleren.
Selecteer Tot einde van artikel om tekst vanaf het invoegpunt te controleren.
Selecteer Selectie om alleen geselecteerde tekst te controleren. Deze optie is alleen beschikbaar als tekst is geselecteerd.
4. Wanneer onbekende of verkeerd gespelde woorden of andere mogelijke fouten worden weergegeven, kiest u een van de volgende opties:
Klik op Overslaan om door te gaan met het controleren van de spelling zonder het gemarkeerde woord te wijzigen. Klik op Alles negeren
om alle instanties van het gemarkeerde woord te negeren. Dit blijft het geval totdat u InDesign opnieuw start.
Selecteer een woord in de lijst Suggesties of typ de juiste spelling van de tekst in het vak Wijzigen in; klik dan op Wijzigen om alleen die
instantie van het verkeerd gespelde woord te corrigeren. Klik op Alles wijzigen om alle instanties van het verkeerd gespelde woord in het
document te corrigeren.
U voegt een woord aan een woordenboek toe door het woordenboek in het menu Toevoegen aan te selecteren en op Toevoegen te
klikken.
Klik op Woordenboek om het dialoogvenster Woordenboek te openen waarin u het doelwoordenboek en de taal kunt opgeven en de
afbreekstreepjes in het toegevoegde woord. Als u het woord wilt toevoegen aan alle talen, kiest u Alle talen in het menu Taal. Klik op
303
Naar boven
Toevoegen.
Typfouten tijdens het typen corrigeren
Door AutoCorrectie in te schakelen kunt u fouten in het gebruik van hoofdletters toestaan en algemene typfouten tijdens het typen vervangen. Om
AutoCorrectie te kunnen gebruiken, moet u een lijst met veel voorkomende woorden maken en deze woorden aan de juiste spelling koppelen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > AutoCorrectie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > AutoCorrectie (Mac OS).
2. Kies AutoCorrectie inschakelen. (U kunt ook Bewerken > Spelling > AutoCorrectie kiezen om deze functie snel in of uit te schakelen.)
3. Kies in het menu Taal op welke taal de autocorrecties worden toegepast.
4. U kunt fouten in het gebruik van hoofdletters (zoals "duitsland" in plaats van "Duitsland") wijzigen door AutoCorrectie hoofdletterfouten te
selecteren. U hoeft de woorden in hoofdletters niet aan de lijst met autocorrecties toe te voegen.
5. Als u een woord wilt toevoegen dat u vaak verkeerd typt, klikt u op Toevoegen, typt u het onjuist gespelde woord (zoals "avn"), typt u het
juiste woord (dus "van") en klikt u op OK.
6. Voeg eventueel meer woorden toe die u regelmatig verkeerd typt en klik op OK.
Wanneer u een woord dat u aan de lijst hebt toegevoegd, verkeerd typt, wordt het woord automatisch vervangen door het woord dat u als
correctie hebt opgegeven.
Als u AutoCorrectie-woorden wilt verwijderen die u hebt toegevoegd, selecteert u het woord in de lijst en kiest u Verwijderen. Als u AutoCorrectie-
woorden wilt bewerken, selecteert u het woord, klikt u op Bewerken, past u de correctie aan en klikt u op OK.
Dynamische spelling gebruiken
Wanneer dynamische spelling is ingeschakeld, kunt u de spelfouten corrigeren met behulp van het contextmenu. Mogelijk verkeerd gespelde
woorden worden onderstreept (op basis van het woordenboek dat aan de taal van de tekst is gekoppeld). Als u tekst in verschillende talen typt,
selecteert u de tekst en wijst u de juiste taal toe.
1. U schakelt de dynamische spelling in door Bewerken > Spelling > Dynamische spelling te kiezen.
Mogelijk verkeerd gespelde woorden worden onderstreept in uw document.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op het onderstreepte woord en voer een van de
volgende handelingen uit:
Selecteer een voorgestelde correctie. Als een woord wordt herhaald of in hoofdletters moet worden geschreven, kiest u Dubbel woord
verwijderen [woord] of In hoofdletters [woord].
Selecteer [Woord] aan gebruikerswoordenboek toevoegen. Hiermee wordt automatisch het woord aan het huidige woordenboek
toegevoegd zonder dat het dialoogvenster Woordenboek wordt geopend. Het woord wordt niet gewijzigd in de tekst.
Selecteer Woordenboek. Het dialoogvenster Woordenboek wordt geopend waarin u het doelwoordenboek kunt opgeven,
afbreekstreepjes kunt wijzigen en een taal kunt opgeven. Als u het woord wilt toevoegen aan alle talen, kiest u Alle talen in het menu
Taal en klikt u vervolgens op Toevoegen. Het woord wordt aan het geselecteerde woordenboek toegevoegd maar niet in de tekst
gewijzigd.
Selecteer Alles negeren om de instanties van dit woord in alle documenten te negeren. Als InDesign weer wordt gestart, wordt het
woord opnieuw gemarkeerd als een spelfout.
Opmerking: Als u Alles negeren selecteert en vervolgens besluit dat u dat woord bij nader inzien helemaal niet wilt overslaan, kiest u
Genegeerde woorden in het menu Woordenlijst in het dialoogvenster Woordenboek en verwijdert u het desbetreffende woord uit de lijst.
Afbrekings- en spellingwoordenboeken
InDesign maakt voor de meeste talen gebruik van Proximity-woordenboeken voor het controleren van de spelling en het afbreken van woorden. U
kunt aan ieder woordenboek woorden toevoegen. U kunt verschillende talen aan tekst toewijzen en InDesign gebruikt het juiste woordenboek voor
spelling en woordafbreking. U kunt aanvullende gebruikerswoordenboeken maken en u kunt woordenlijsten die zijn opgeslagen in een
tekstbestand zonder opmaak importeren of exporteren.
Als u de woorden in een woordenboek aanpast, maakt u in feite lijsten van toegevoegde woorden (woorden die nog niet in het woordenboek
staan) en verwijderde woorden (woorden die in het woordenboek staan, maar die moeten worden gemarkeerd als mogelijk verkeerd gespeld). In
het dialoogvenster Woordenboek kunt u toegevoegde woorden, verwijderde woorden en genegeerde woorden (woorden die zijn genegeerd voor
de huidige sessie omdat u op Alles negeren hebt geklikt) weergeven en bewerken. U kunt woorden toevoegen die van toepassing zijn op alle
talen, wat vooral nuttig is voor achternamen, straatnamen en andere items die niet specifiek van toepassing zijn op een bepaalde taal.
Als u de taalwoordenboeken uit een vorige versie van InDesign of InCopy wilt gebruiken, zoekt u met de opdracht Zoeken van het systeem
naar de bestanden voor gebruikerswoordenboeken (.udc) en voegt u deze toe aan de lijst met woordenboeken in het venster met
woordenboekvoorkeuren.
Waar worden woordenboekwoorden opgeslagen?
Standaard staan uitzonderingen voor woordafbreking en spelling in bestanden voor gebruikerswoordenboeken die niet bij het document zijn
opgeslagen op de computer waarop InDesign is geïnstalleerd (woordenboekbestanden zijn bestanden met de extensie .clam of .not). U kunt
uitzonderingslijsten echter ook in een geopend InDesign-document opslaan. Daarnaast kunt u woordenlijsten in een extern gebruikerswoordenboek
304
en/of in het document opslaan. De locatie van bestaande woordenboeken wordt weergegeven bij de voorkeuren voor woordenboeken.
Als de uitzonderingen voor woordafbreking en spelling in het document zelf worden opgeslagen, is het makkelijker de samenstelling van de tekst
te behouden als u het document op andere computers gaat gebruiken. Om die reden kunt u het gebruikerswoordenboek in het document
samenvoegen in het venster met woordenboekvoorkeuren. U kunt ook de locatie van de uitzonderingen bepalen vanuit het dialoogvenster
Pakketmap maken (zie Pakketbestanden). Maar als u de lijst met uitzonderingen buiten het document opslaat, wordt het makkelijker bij meerdere
documenten dezelfde lijst met uitzonderingen te gebruiken.
Opmerking: Als het gebruikerswoordenboek wordt samengevoegd met de lijst met uitzonderingen, wordt het volledige gebruikerswoordenboek
toegevoegd aan het document, ook als de woorden niet worden gebruikt. De bestandsgrootte van het document neemt dan toe.
Talen toepassen op tekst
U kunt via het menu Taal in het regelpaneel of het deelvenster Teken een taal op geselecteerde tekst toepassen. Ook kunt u een standaardtaal
voor het gehele document of voor alle nieuwe documenten opgeven. (Zie Een taal aan tekst toewijzen.)
Lijsten met uitzonderingswoorden
U kunt woorden opgeven die niet moeten worden gecontroleerd. Als u bijvoorbeeld het woord "jaaromzet" voor uw bedrijf in een bepaald document
als "JaarOmzet" moet schrijven, kunt u "jaaromzet" aan de lijst met uitzonderingen toevoegen, zodat dit woord tijdens de spellingcontrole niet
wordt gemarkeerd. InDesign kan een afzonderlijke set toegevoegde en verwijderde woorden bijhouden voor iedere geïnstalleerde taal.
Gebruikerswoordenboeken maken of toevoegen
U kunt een gebruikerswoordenboek maken, of gebruikerswoordenboeken uit vorige InDesign- of InCopy-versies toevoegen, vanuit bestanden die u
hebt ontvangen van andere gebruikers of vanaf een server waar het gebruikerswoordenboek van de werkgroep is opgeslagen. Het woordenboek
dat u toevoegt, wordt voor alle InDesign-documenten gebruikt.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies in het menu Taal de taal van het woordenboek.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U maakt een nieuw woordenboek door op het pictogram Nieuw gebruikerswoordenboek onder het menu Taal te klikken. Geef de
naam en locatie van het gebruikerswoordenboek op (met de extensie .udc) en klik op Opslaan.
U voegt een bestaand woordenboek toe door op het pictogram Gebruikerswoordenboek toevoegen te klikken, het
gebruikerswoordenboekbestand te selecteren (met de extensie .udc of .not) en op Openen te klikken.
Opmerking: Als u het woordenboekbestand niet kunt vinden, kunt u met de systeemopdracht Zoeken de .udc-bestanden opzoeken (probeer
*.udc). Wordt het bestand gevonden, onthoud dan waar het bestand staat en probeer het opnieuw.
Het woordenboek wordt aan de lijst onder het menu Taal toegevoegd. U kunt woorden toevoegen aan het woordenboek als u de spelling
controleert of door gebruik te maken van het dialoogvenster Woordenboek.
Het standaardtaalwoordenboek instellen voor het huidige document
U kunt het standaardtaalwoordenboek wijzigen voor een document of voor alle nieuwe documenten die u maakt. Het wijzigen van het
standaardwoordenboek in een bestaand document heeft geen invloed op tekst die al is gemaakt of op tekst die u in een bestaand tekstkader typt.
Stel in het deelvenster Tekenstijl of Alineastijl een afzonderlijk woordenboek in voor een bepaalde stijl. Het menu Taal wordt weergegeven in
het gedeelte Geavanceerde tekenopmaak.
1. Open het document.
2. Selecteer het gereedschap Selecteren op de werkbalk en zorg ervoor dat er geen elementen zijn geselecteerd in het document.
3. Kies Tekst > Teken.
4. Kies het gewenste woordenboek in het menu Taal in het deelvenster Teken. Als u de taaloptie niet kunt zien in het deelvenster Teken,
selecteert u Opties tonen en kiest u uw taal in de lijst.
Het standaardtaalwoordenboek instellen voor alle nieuwe documenten
1. Start InDesign, maar open nog geen document.
2. Kies Tekst > Teken.
3. Kies het gewenste woordenboek in het pop-upmenu Taal in het deelvenster Teken. Als u de taaloptie niet kunt zien in het deelvenster
Teken, selecteert u Opties tonen en kiest u uw taal in de lijst.
Gebruikerswoordenboeken verwijderen, opnieuw koppelen en opnieuw rangschikken
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies in het menu Taal de taal van het woordenboek.
3. Ga als volgt te werk:
U verwijdert een woordenboek uit de lijst door het te selecteren en op het pictogram Gebruikerswoordenboek verwijderen te klikken.
Voor elke taal moet minstens één woordenboek aanwezig zijn.
305
Als naast het taalwoordenboek een vraagteken staat, selecteert u het woordenboek, klikt u op het pictogram Gebruikerswoordenboek
opnieuw koppelen en zoekt en opent u het gebruikerswoordenboek.
U wijzigt de volgorde van de gebruikerswoordenboeken door deze te slepen. De volgorde van de woordenboeken in de lijst is de
volgorde waarin de woordenboeken worden gecontroleerd.
Woorden aan woordenboeken toevoegen
Als tijdens de spellingcontrole een onbekend woord in het dialoogvenster Spellingcontrole van InDesign wordt weergegeven, selecteert u het
woordenboek in het menu Toevoegen aan en klikt u vervolgens op Toevoegen. U kunt ook gebruikmaken van het dialoogvenster Woordenboek
als u het doelwoordenboek en de taal wilt opgeven, en om op te geven hoe woorden worden toegevoegd aan een lijst met uitzonderingen.
1. Kies Bewerken > Spelling > Gebruikerswoordenboek.
2. Kies in het menu Taal een taal. Voor elke taal is minstens één woordenboek aanwezig. Als u wilt dat het woord wordt toegevoegd aan alle
talen, kiest u Alle talen.
3. Kies in het menu Doel het woordenboek waarin u het woord wilt opslaan. Met het menu Doel kunt u de wijzigingen in een extern
gebruikerswoordenboek of in een geopend document opslaan.
4. Kies in het menu Woordenlijst de optie Toegevoegde woorden.
5. Typ of bewerk in het vak Woord het woord dat aan de woordenlijst moet worden toegevoegd.
6. Klik op Woordafbreking om te zien hoe het woord standaard wordt afgebroken. Tildes (~) geven de plaats aan waar het woord kan worden
afgebroken.
7. Als de afbrekingen u niet bevallen, gebruikt u de volgende richtlijnen om aan te geven hoe u woorden wilt laten afbreken:
Typ één tilde (~) om de beste of enige plaats in het woord aan te geven waar dat woord kan worden afgebroken.
Typ twee tildes (~~) om de op een na beste plaats aan te geven.
Typ drie tildes (~~~) om een niet echt fraaie, maar aanvaardbare plaats voor het afbreken aan te geven.
Als u niet wilt dat het woord wordt afgebroken, typt u een tilde voor de eerste letter van het woord.
Als u de tilde zelf in een woord wilt opnemen, plaatst u een backslash voor de tilde (\~).
8. Klik op Toevoegen en vervolgens op Gereed. Het woord wordt aan de geselecteerde woordenlijst toegevoegd.
Opmerking: Houd er rekening mee dat afbrekingspunten de instellingen voor woordafbreking in documenten beïnvloeden. Dit heeft als gevolg
dat het woord mogelijk niet op de verwachte plaats wordt afgebroken. U controleert deze instellingen via Woordafbreking in het menu van het
deelvenster Alinea. (Zie Woordafbreking.)
Woorden in woordenboeken bewerken of eruit verwijderen
1. Kies Bewerken > Spelling > Gebruikerswoordenboek.
2. Kies in het menu Taal een taal.
3. Kies in het menu Doel het woordenboek waaruit u het woord wilt verwijderen. In het menu Doel kunt u een extern gebruikerswoordenboek of
een geopend document kiezen.
4. Voer vanuit het menu Woordenlijst een van de volgende handelingen uit:
Om de lijst met toevoegingen aan de geselecteerde doelwoordenlijst te wijzigen, kiest u Toegevoegde woorden.
U wijzigt de lijst met woorden die verkeerd zijn gespeld, door Verwijderde woorden te kiezen.
Om de lijst met woorden die worden genegeerd tijdens de huidige InDesign-sessie, te wijzigen kiest u Genegeerde woorden. In deze lijst
staan alle woorden waarvoor u Alles negeren hebt gekozen.
5. Bewerk in de woordenlijst het woord of selecteer het woord en klik op Verwijderen.
6. Klik op Sluiten.
Een woordenlijst exporteren
U kunt woordenlijsten exporteren naar een tekstbestand (.txt) en die lijst vervolgens importeren naar een gebruikerswoordenboek in InDesign. De
woorden in het tekstbestand moeten met een spatie, tab of alineareturn van elkaar worden gescheiden. U kunt toegevoegde en verwijderde
woorden exporteren, maar u kunt genegeerde woorden die alleen in de huidige sessie voorkomen niet exporteren.
1. Kies Bewerken > Spelling > Gebruikerswoordenboek.
2. Kies de taal in het menu Taal en in het menu Doel het woordenboek dat de woordenlijst bevat die u wilt exporteren.
3. Klik op Exporteren, geef de bestandsnaam en locatie op en klik op Opslaan.
De woordenlijst wordt in een tekstbestand opgeslagen. U kunt deze woordenlijst in een teksteditor bewerken en vervolgens de woordenlijst
importeren. U kunt de woordenlijst ook naar anderen verzenden die de woordenlijst vervolgens in hun eigen gebruikerswoordenboeken kunnen
importeren.
Een woordenlijst importeren
306
1. Kies Bewerken > Spelling > Gebruikerswoordenboek.
2. Kies de taal in het menu Taal en het woordenboek in het menu Doel.
3. Klik op Importeren, zoek het tekstbestand met de lijst met spellinguitzonderingen op en klik op Openen.
Woordenboekvoorkeuren wijzigen
U kunt bij de voorkeuren voor woordenboeken opgeven hoe InDesign moet omgaan met woordafbrekings- en spellingswoordenboeken. De
meeste talen in InDesign gebruiken Proximity-woordenboeken voor het controleren van de spelling en voor het afbreken van woorden. Als u
afbreekroutines of spellingcontroleprogramma’s van een andere fabrikant hebt geïnstalleerd, kunt u voor elke geïnstalleerde taal een andere
fabrikant kiezen.
Opmerking: U kunt in het dialoogvenster met woordenboekvoorkeuren niet kiezen welk taalwoordenboek wordt gebruikt voor de spellingcontrole
of woordafbreking. U gebruikt dit dialoogvenster om op te geven welke plug-ins door InDesign voor afbreekroutines en spelling worden gebruikt
voor de taal die is opgegeven in het veld Taal. Als u alleen de standaardplug-in voor afbreekroutines en spelling gebruikt, hoeft u geen instellingen
te wijzigen in het dialoogvenster met woordenboekvoorkeuren. Als u een plug-in voor spelling of woordafbreking van een andere fabrikant
installeert, wordt deze plug-in weergegeven als een optie in de menu's Hyphenation Vendor en Spelling Vendor in dit dialoogvenster. Zo kunt u
voor bepaalde talen de afbreekroutines of spellingcontrole van de ene fabrikant selecteren en een afbreekroutine en spellingcontrole van een
andere fabrikant voor andere talen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies bij Taal de taal waarvoor u instellingen wilt bewerken of waarvoor u de fabrikant voor de afbreekroutines of de spellingcontrole wilt
wijzigen.
3. Maak gebruikerswoordenboeken, voeg ze toe of verwijder ze. (Zie Gebruikerswoordenboeken maken of toevoegen.)
4. Als u een afbreekroutine van een andere leverancier hebt geïnstalleerd, kunt u deze selecteren in het menu Woordafbreking.
5. Als u een woordenboekonderdeel van een andere leverancier hebt geïnstalleerd, kunt u dit selecteren in het menu Spelling.
6. Kies een van de volgende opties onder Samenstellen met in het menu Uitzonderingen woordafbreking:
Kies Gebruikerswoordenboek als u tekst wilt samenstellen met de lijst met uitzonderingen voor woordafbreking die is opgeslagen in het
externe gebruikerswoordenboek.
Kies Document als u tekst wilt samenstellen met de lijst met uitzonderingen voor woordafbreking die is opgeslagen in het document.
Kies Gebruikerswoordenboek en document als u de tekst met beide lijsten wilt samenstellen. Dit is de standaardinstelling.
7. U voegt de lijst met uitzonderingen die is opgeslagen in het externe gebruikerswoordenboek toe aan de lijst met uitzonderingen die is
opgeslagen in het document zelf door Gebruikerswoordenboek samenvoegen met document te selecteren.
Opmerking: Als u met verschillende partners of klanten samenwerkt, kunt u de optie Gebruikerswoordenboek samenvoegen met document
uitschakelen. Bent u bijvoorbeeld een servicebureau, dan wilt u waarschijnlijk niet dat uw gebruikerswoordenboek wordt samengevoegd met
de bestanden van uw klanten.
8. Selecteer Bij wijziging alle artikelen opnieuw samenstellen als u alle artikelen opnieuw wilt samenstellen wanneer bepaalde instellingen zijn
veranderd. Door deze optie te selecteren worden de artikelen opnieuw samengesteld als u de optie Samenstellen met (zie stap 6) verandert
of als u met de opdracht Woordenboek woorden toevoegt of verwijdert. Het opnieuw samenstellen van alle artikelen kan afhankelijk van de
hoeveelheid tekst in het document enige tijd duren.
9. Klik op OK.
Woordenboeken gebruiken in werkgroepen
Zorg ervoor dat op ieder station in de werkgroep dezelfde aangepaste gebruikerswoordenboeken zijn geïnstalleerd en toegevoegd, zodat in het
document dezelfde spellings- en afbrekingsregels worden gebruikt, ongeacht wie er aan werkt. U kunt ervoor zorgen dat iedereen dezelfde
woordenboeken op zijn of haar computer plaatst of een gebruikerswoordenboek via de netwerkserver deelt.
Een slotpictogram
geeft aan dat een woordenboek is vergrendeld en wel kan worden gebruikt, maar niet kan worden bewerkt. Wanneer een
gebruikerswoordenboek op een server is opgeslagen, wordt het bestand vergrendeld door de eerste gebruiker die het woordenboek laadt. Alle
volgende gebruikers zien dan dat het woordenboek is vergrendeld. Bestanden kunnen ook via het besturingssysteem worden vergrendeld, als het
bestand alleen-lezen is gemaakt. Als u een gebruikerswoordenboek via de netwerkserver deelt, kunt u het bestand vergrendelen zodat gebruikers
het bestand alleen kunnen lezen en alleen de beheerder woorden kan toevoegen.
Iedereen in de werkgroep moet het aangepaste gebruikerswoordenboek gebruiken dat op het gezamenlijke werkstation op het netwerk is
geïnstalleerd en niet het woordenboek dat bij een document is opgeslagen. Voordat u het bestand naar een servicebureau stuurt, kunt u het
gebruikerswoordenboek in het document opnemen.
Als u een aangepast gebruikerswoordenboek niet deelt op een gezamenlijk werkstation op het netwerk, zoekt u naar de
gebruikerswoordenboekbestanden en kopieert u deze van het ene werkstation naar het andere. De locatie van woordenboeken wordt
weergegeven bij de voorkeuren voor woordenboeken.
Nadat u het gebruikerswoordenboek op een gedeeld netwerkstation hebt bijgewerkt, worden de wijzigingen pas weergegeven op de
afzonderlijke werkstations als een gebruiker InDesign opnieuw start of op Ctrl+Alt+/ (Windows) of Command+ Option+/ (Mac OS) drukt om alle
tekst opnieuw samen te stellen.
Meer Help-onderwerpen
307
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
308
Tekstvariabelen
Naar boven
Tekstvariabelen maken en bewerken
Tekstvariabelen invoegen
Tekstvariabelen verwijderen, omzetten en importeren
Tekstvariabelen maken en bewerken
Een tekstvariabele is een item dat u in een document invoegt en dat zich aan de context aanpast. De variabele Laatste paginanummer
bijvoorbeeld geeft het paginanummer van de laatste pagina van het document weer. Als u pagina's toevoegt of verwijdert, wordt deze variabele
overeenkomstig bijgewerkt.
InDesign bevat diverse kant-en-klare tekstvariabelen die u in documenten kunt gebruiken. U kunt de opmaak van deze variabelen wijzigen en u
kunt zelf variabelen maken. Sommige variabelen, zoals Doorlopende koptekst en Hoofdstuknummer, zijn speciaal bedoeld voor stramienpagina's.
Deze variabelen zorgen voor een consistente opmaak en nummering. Andere variabelen, zoals Aanmaakdatum en Bestandsnaam, kunnen worden
gebruikt in de witruimte bij het afdrukken.
Opmerking: Te veel tekst in een variabele kan leiden tot overlopende of gecomprimeerde tekst. Variabelen worden niet over regels verdeeld.
Tekstvariabelen maken of bewerken
Het hangt van het type variabele af dat u opgeeft, welke opties er beschikbaar zijn voor het maken van de variabele. Als u bijvoorbeeld het
variabeletype Hoofdstuknummer kiest, kunt u de tekst opgeven die voor en achter het hoofdstuknummer moet komen te staan, en een
nummeringsstijl opgeven. U kunt op basis van hetzelfde type variabele verschillende variabelen maken. U kunt bijvoorbeeld een variabele maken
die "Hoofdstuk 1" weergeeft, en een variabele die "Hfd. 1.”
Als u het type Doorlopende koptekst kiest, kunt u een stijl voor de basis van de koptekst opgeven en kunt u opties selecteren voor het verwijderen
van leestekens aan einde van woorden en voor het wijzigen van het lettergebruik (hoofdletters/kleine letters).
1. U moet alle documenten sluiten als u tekstvariabelen voor nieuwe documenten wilt maken. Sluit u de geopende documenten niet, dan
worden de tekstvariabelen alleen in het actieve document gebruikt.
2. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven.
3. Klik op Nieuw of selecteer een bestaande variabele en klik op Bewerken.
4. Geef een naam voor de variabel op, bijvoorbeeld "Heel hoofdstuk" of 'Doorlopende titel".
5. Kies in het menu Tekst een variabeletype, geef de gewenste opties voor dat type op en klik op OK.
U kunt diverse opties kiezen, afhankelijk van het type dat u selecteert.
Tekst voor/Tekst naMet uitzondering van Aangepaste tekst kunt u voor alle typen variabelen tekst opgeven die voor of achter de variabele
kan worden geplaatst. U kunt bijvoorbeeld het woord "van" vóór de variabele Laatste paginanummer en de woorden "pagina's in totaal" na
de variabele plaatsen, waarmee u bijvoorbeeld het volgende resultaat krijgt: van 12 pagina's in totaal. Ook kunt u tekst in de vakken plakken,
maar speciale tekens zoals tabs en automatische paginanummers worden gewist. Als u speciale tekens wilt invoegen, klikt u op het
driehoekje rechts van het tekstvak.
StijlVoor variabelen voor nummering kunt u een nummeringsstijl opgeven. Als [Huidige nummeringsstijl] is geselecteerd, wordt de
nummeringsstijl gebruikt die in het dialoogvenster is geselecteerd.
Typen variabelen
Hoofdstuknummer
Een variabele die met het type Hoofdstuknummer is gemaakt, voegt het hoofdstuknummer in. U kunt vóór en na het hoofdstuknummer tekst
invoegen en een nummeringsstijl opgeven.
Als de hoofdstukken in een boek moeten worden doorgenummerd, moet u wellicht de nummering van het boek bijwerken om het juiste
hoofdstuknummer te laten weergeven.
Aanmaakdatum, Wijzigingsdatum en Uitvoerdatum
De variabele Aanmaakdatum voegt de datum of tijd in waarop een document voor de eerste keer is opgeslagen, de variabele Wijzigingsdatum
voegt de datum of tijd in waarop een document voor de laatste keer is opgeslagen, en de variabele Uitvoerdatum voegt de datum of tijd in waarop
een document naar een printer is verstuurd, naar PDF is geëxporteerd of is verpakt. U kunt vóór en na de datum tekst invoegen en u kunt de
datumnotatie voor alle datumvariabelen aanpassen.
309
DatumnotatieU kunt datumnotaties direct in het vak Datumopmaak typen of notatie-opties kiezen door te klikken op het driehoekje rechts van het
vak. De datumnotatie "dd-MM-jj"bijvoorbeeld wordt weergegeven als 22-12-07. Als u de notatie "d MMM. jjjj" kiest, wordt de datum weergegeven
als 22 dec. 2007.
De datumvariabelen worden weergegeven volgens de taal waarin de tekst is geschreven. De aanmaakdatum kan in het Spaans worden
weergegeven als "01 diciembre 2007" en in het Duits als "01.Dezember 2007".
AfkortingBeschrijvingVoorbeeld
MMaandnummer, zonder voorloopnul8
MMMaandnummer, met voorloopnul08
MMMAfkorting van maandnaamaug
MMMMVolledige maandnaamaugustus
dDagnummer, zonder voorloopnul5
ddDagnummer, met voorloopnul05
EAfkorting van dagnaamVr
EEEEVolledige dagnaamVrijdag
jj of JJJaar, laatste twee cijfers07
j (J) of jjjj (JJJJ)Volledige naam2007
G of GGGGTijdperk, afkorting of voluitAD of Anno Domini
hUur, zonder voorloopnul4
hhUur, met voorloopnul04
HUur, zonder voorloopnul, 24-uursnotatie16
HHUur, met voorloopnul, 24-uursnotatie16
mMinuut, zonder voorloopnul7
mmMinuut, met voorloopnul07
sSeconde, zonder voorloopnul7
ssSeconde, met voorloopnul07
aAM of PM, twee lettersPM
z of zzzzTijdzone, afkorting of voluitPST of Pacific Standard Time
Bestandsnaam
Deze variabele voegt de naam van het huidige bestand in het document in. Doorgaans wordt de naam toegevoegd aan de witruimte van het
document wanneer dit wordt afgedrukt, of aan de kop- en voettekst. Net zoals bij Tekst voor en Tekst na kunt u uit een aantal opties kiezen.
Inclusief volledig mappadHiermee wordt het volledige mappad aan de bestandsnaam toegevoegd. De standaardpadconventies voor Windows of
Mac OS worden gebruikt.
Inclusief bestandsextensieHiermee wordt de bestandsnaam plus de extensie weergegeven.
De variabele Bestandsnaam wordt bijgewerkt wanneer u het bestand onder een andere naam of op een andere plaats opslaat. Het pad of de
extensie wordt pas weergegeven als het document is opgeslagen.
Afbeeldingsnaam
De variabele Afbeeldingsnaam is handig voor het genereren van automatische metagegevensbijschriften. De variabele van de afbeeldingsnaam
bevat een type variabele van een metagegevensbijschrift. Als een tekstkader met dit type variabele grenst aan of is gegroepeerd met een
afbeelding, geeft de variabele de metagegevens van die afbeelding weer. U kunt de variabele Afbeeldingsnaam bewerken om te bepalen welk
metagegevensveld wordt gebruikt.
Zie Bijschriftvariabelen definiëren.
310
Naar boven
Naar boven
Laatste paginanummer
Het type Laatste paginanummer wordt gebruikt als in de kop- en voettekst de nummering met vermelding van het totale aantal pagina's moet
worden gebruikt, bijvoorbeeld "Pagina 3 van 12". In dit geval wordt het nummer 12 gegenereerd door de variabele Laatste paginanummer. Dit
nummer wordt bijgewerkt wanneer er pagina's worden toegevoegd of verwijderd. U kunt vóór en na het laatste paginanummer tekst invoegen en
een nummeringsstijl opgeven. Kies in het menu Bereik een optie om te bepalen of het laatste paginanummer in de sectie of in het document moet
worden gebruikt.
Houd er wel rekening mee dat bij de variabele Laatste paginanummer de pagina's in het document niet worden geteld.
Doorlopende koptekst (Alinea- of Tekenstijl)
Met de variabelen voor doorlopende kopteksten wordt op de pagina de eerste of laatste instantie van de tekst ingevoegd waarop de opgegeven
stijl is toegepast. Als er geen tekst op de pagina met een bepaalde stijl is opgemaakt, wordt de tekst van een vorige pagina gebruikt.
Zie Variabelen voor doorlopende kop- en voetteksten maken.
Aangepaste tekst
Deze variabele wordt doorgaans gebruikt voor het invoegen van plaatsvervangende tekst of voor tekst die snel moet kunnen worden gewijzigd. Als
u bijvoorbeeld aan een project werkt waarin voor een bedrijf een codenaam wordt gebruikt, kunt u een variabele Eigen tekst voor de codenaam
maken. Wanneer u de echte naam van het bedrijf mag gebruiken, hoeft u alleen maar de variabele te wijzigen om alle codenamen in de echte
naam van het bedrijf te veranderen.
Als u speciale tekens in een tekstvariabele wilt invoegen, klikt u op het driehoekje rechts van het tekstvak.
Tekstvariabelen invoegen
1. Plaats de invoegpositie waar u de variabele wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Variabele invoegen en selecteer de variabele die u wilt invoegen.
De variabele wordt op de pagina weergegeven alsof u de tekst zelf in het document had getypt. Als u bijvoorbeeld de variabele Aanmaakdatum
invoegt, kan de datum 22 december 2007 worden weergegeven. Als u Tekst > Verborgen tekens tonen kiest, wordt de variabele in een vak
geplaatst dat de kleur van de huidige laag heeft.
Opmerking: Tekstvariabelen worden niet afgebroken.
Tekstvariabelen verwijderen, omzetten en importeren
Met het dialoogvenster Tekstvariabelen kunt u tekstvariabelen verwijderen, omzetten en importeren.
Tekstvariabelen verwijderen
Als u een instantie van een tekstvariabele uit een document wilt verwijderen, hoeft u alleen maar de variabele in kwestie te selecteren en op de
toets Backspace of Delete te drukken. U kunt ook de variabele zelf verwijderen. Daarbij kunt u bepalen hoe de variabelen die in het document zijn
geplaatst, moeten worden vervangen.
1. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven.
2. Selecteer de variabele en klik op Verwijderen.
3. Geef op hoe de variabele moet worden vervangen door een andere variabele op te geven, waarbij u de instanties van de variabele omzet in
tekst of alle instanties van de variabele verwijdert.
Tekstvariabelen omzetten in tekst
U zet één instantie van een variabele om door de tekstvariabele in het documentvenster te selecteren en vervolgens Tekst >
Tekstvariabelen > Variabele naar tekst omzetten te kiezen.
U zet alle instanties van een tekstvariabele in het document om door Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven te kiezen, de variabele te
selecteren en vervolgens op Omzetten in tekst te klikken.
Tekstvariabelen uit een ander document importeren
1. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven.
2. Klik op Laden en dubbelklik vervolgens op het document waarin de variabelen staan die u wilt importeren.
3. In het dialoogvenster Tekstvariabelen laden moet er een vinkje staan naast de variabelen die u wilt importeren. Als een bestaande variabele
dezelfde naam heeft als een van de geïmporteerde variabelen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande
tekstvariabele en klikt u op OK:
Binnenkomende definitie gebruiken Hiermee vervangt u de bestaande variabele door de geladen variabele en past u de nieuwe
kenmerken van die variabele toe op alle tekst in het huidige document met de oude variabele. De definities van de binnenkomende en
311
bestaande variabelen worden onder in het dialoogvenster Tekstvariabelen laden weergegeven, zodat u de variabelen met elkaar kunt
vergelijken.
Naam automatisch wijzigenHiermee wijzigt u de naam van de geladen variabele.
4. Kies OK en klik op Gereed.
U kunt variabelen ook bij het synchroniseren van een boekbestand naar andere documenten kopiëren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
312
Wijzigingen bijhouden en evalueren
Naar boven
Wijzigingen bijhouden
Wijzigingen accepteren en negeren
Voorkeuren instellen voor Wijzigingen bijhouden
De gebruikersnaam en kleur wijzigen
Wijzigingen bijhouden
Een waardevolle functie is de mogelijkheid om de wijzigingen die door elke contribuant in een artikel zijn aangebracht, bij te houden tijdens het
schrijf- en redactieproces. Wanneer iemand tekst toevoegt, verwijdert of verplaatst binnen een bestaand artikel, wordt deze wijziging gemarkeerd in
de artikeleditor in InDesign of in de drukproef- en artikelweergave in InCopy. U kunt deze wijzigingen accepteren of negeren.
Gebruik het deelvenster Wijzigingen bijhouden in InDesign of de werkbalk Wijzigingen bijhouden in InCopy om Wijzigingen bijhouden in of uit te
schakelen en om wijzigingen van contribuanten weer te geven, te verbergen, te accepteren of te negeren.
Wijzigingen bijhouden in de artikeleditor (InDesign)
A.WijzigingsbalkenB.Toegevoegde tekstC.Verwijderde tekstD.Verplaatste tekst (van)E.Verplaatste tekst (naar)
Wijzigingen bijhouden inschakelen
1. Kies Venster > Redactie > Wijzigingen bijhouden om het deelvenster Wijzigingen bijhouden te openen (InDesign) of kies Venster >
Wijzigingen bijhouden om de werkbalk Wijzigingen bijhouden te openen (InCopy).
2. Plaats het invoegpunt in tekst en voer een of meer van de volgende handelingen uit:
Klik op het pictogram Wijzigingen bijhouden in huidig artikel inschakelen als u alleen de wijzigingen in het huidige artikel wilt
bijhouden.
(InDesign) Kies Wijzigingen bijhouden in alle artikelen inschakelen in het menu van het deelvenster Wijzigingen bijhouden als u alle
wijzigingen in alle artikelen wilt bijhouden.
(InCopy) Als u het bijhouden van wijzigingen in alle geopende artikelen in een document met meerdere artikelen wilt inschakelen, kiest u
Wijzigingen > Bijhouden in alle artikelen inschakelen.
3. Voeg naar behoefte tekst toe aan het artikel of verwijder of verplaats tekst.
De weergave van Wijzigingen bijhouden
Als Wijzigingen bijhouden is ingeschakeld, wordt elke wijziging standaard als volgt gemarkeerd in de artikeleditor (InDesign) of in de drukproef- en
artikelweergave (InCopy):
In het gedeelte Wijzigingen bijhouden van het dialoogvenster Voorkeuren kunt u een kleur kiezen waarmee uw wijzigingen worden aangegeven.
U kunt hier ook selecteren welke wijzigingen (tekst toevoegen, verwijderen of verplaatsen) u wilt bijhouden en hoe de bijgehouden wijzigingen
worden weergegeven.
Toegevoegde tekst
Gemarkeerd.
313
Naar boven
Verwijderde tekst Gemarkeerd en doorgehaald.
Verplaatste tekst (knippen-en-plakken)Gemarkeerd en doorgehaald op de oorspronkelijke positie gemarkeerd en omkaderd in de nieuwe
positie.
Opmerking: Als u tekst knipt in het ene document en deze in een ander document plakt, wordt deze tekst als verwijderde tekst weergegeven op
de oorspronkelijke positie en als toegevoegde tekst op de nieuwe positie.
Gekopieerde tekst Gemarkeerd op de nieuwe positie. De oorspronkelijke tekst is ongewijzigd.
WijzigingsbalkenEen wijzigingsbalk is een verticale streep die wordt weergegeven aan de linkerkant van een regel tekst die is gewijzigd. U kunt
kiezen of u wijzigingsbalken wilt tonen of verbergen terwijl u werkt. U kunt ook opgeven welke kleur u wilt gebruiken voor de wijzigingsbalken.
Wijzigingen tonen of verbergen
Als wijzigingen verborgen zijn, wordt de tekst net zo weergegeven als wanneer de functie voor het bijhouden van wijzigingen zou zijn
uitgeschakeld. Toegevoegde tekst is hierbij zichtbaar, verwijderde tekst is niet zichtbaar en verplaatste of geplakte tekst wordt weergegeven op de
plek waar deze is ingevoegd.
(InDesign) Wanneer Wijzigingen bijhouden is ingeschakeld, worden alle wijzigingen bijgehouden, ongeacht of u in de artikeleditor of in de
documentlayout werkt. U kunt wijzigingen alleen weergeven in de artikeleditor, niet in de layout.
(InCopy) Als het bijhouden van wijzigingen is ingeschakeld, worden wijzigingen bijgehouden ongeacht of u werkt in de drukproef-, artikel- of
layoutweergave. Wijzigingen kunt u alleen bekijken in de drukproef- en artikelweergave, niet in de layoutweergave.
Klik in het deelvenster Wijzigingen bijhouden (InDesign) of op de werkbalk Wijzigingen bijhouden (InCopy) op de knop Wijzigingen
tonen/verbergen
.
Wijzigingen bijhouden uitschakelen
Plaats het invoegpunt in tekst en voer een of meer van de volgende handelingen uit:
Klik op het pictogram Wijzigingen bijhouden in huidig artikel uitschakelen om het alleen bijhouden van wijzigingen in het huidige artikel
uit te schakelen.
(InDesign) Kies Wijzigingen bijhouden in alle artikelen uitschakelen in het menu van het deelvenster Wijzigingen bijhouden om het bijhouden
van wijzigingen uit te schakelen voor alle artikelen.
(InCopy) Als u het bijhouden van wijzigingen in alle geopende artikelen in een document met meerdere artikelen wilt uitschakelen, kiest u
Wijzigingen > Bijhouden in alle artikelen uitschakelen.
Opmerking: Als u het bijhouden van wijzigingen uitschakelt, worden geen verdere wijzigingen bijgehouden. Dit heeft geen invloed op eerder
bijgehouden wijzigingen.
Wijzigingen accepteren en negeren
Als u of iemand anders wijzigingen heeft aangebracht in een artikel, kunt u met de functie voor het bijhouden van wijzigingen alle wijzigingen
evalueren en beslissen of u deze al dan niet wilt opnemen in het artikel. U kunt afzonderlijke wijzigingen, alleen delen van een bijgehouden
wijziging of alle wijzigingen tegelijk accepteren of negeren.
Als u een wijziging accepteert, wordt de wijziging een normaal onderdeel van de tekst en wordt de tekst niet langer gemarkeerd als een wijziging.
Als u een wijziging negeert, wordt de tekst van vóór de wijziging hersteld.
1. Plaats het invoegpunt aan het begin van het artikel in de artikeleditor (InDesign) of in de drukproef- of artikelweergave (InCopy).
2. Klik op de knop Volgende wijziging
in het deelvenster Wijzigingen bijhouden (InDesign) of op de werkbalk Wijzigingen bijhouden
(InCopy).
3. Ga als volgt te werk:
U kunt de gemarkeerde wijziging accepteren en deze opnemen in de tekststroom door op de knop Wijziging accepteren te klikken.
U kunt de wijziging negeren en de oorspronkelijke tekst herstellen door op de knop Wijziging negeren te klikken.
Als u de gemarkeerde wijziging wilt accepteren of afwijzen en naar de volgende wijziging wilt gaan, houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt en klikt u op de knop Wijziging accepteren of Wijziging negeren.
Als u terug wilt gaan naar de vorige wijziging of een wijziging wilt overslaan en naar de volgende wijziging wilt gaan, klikt u op de knop
Vorige wijziging
of Volgende wijziging .
Klik op de knop Alle wijzigingen in artikel accepteren of op de knop Alle wijzigingen in artikel negeren om alle wijzigingen te
accepteren of te negeren zonder ze te bekijken.
Als u alle wijzigingen in het artikel of in het document wilt accepteren of negeren of als u alle wijzigingen van een bepaalde gebruiker wilt
accepteren of negeren, kiest u de desbetreffende optie in het menu van het deelvenster Wijzigingen bijhouden (InDesign) of in het menu
Wijzigingen (InCopy).
Opmerking: Als u van mening verandert over het accepteren of negeren van een wijziging, kunt u de wijziging ongedaan maken door
Bewerken > Ongedaan maken te kiezen of op Ctrl+Z (Windows) of Command+Z (Mac OS) te drukken.
314
Naar boven
Naar boven
De optie Alle wijzigingen accepteren of Alle wijzigingen negeren is ook van toepassing op verborgen voorwaardelijke tekst.
Voorkeuren instellen voor Wijzigingen bijhouden
Via voorkeursinstellingen kunt u tal van opties voor het bijhouden van wijzigingen bepalen. U kunt een kleur kiezen waarmee u uw wijzigingen kunt
herkennen en u kunt instellen welke wijzigingen u wilt bijhouden: het toevoegen, verwijderen of verplaatsen van tekst. Daarnaast kunt u de
vormgeving instellen voor elk type bijgehouden wijziging en wijzigingen laten markeren door middel van gekleurde wijzigingsbalken in de marges.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Wijzigingen bijhouden (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Wijzigingen bijhouden (Mac OS).
2. Selecteer elk type wijziging dat u wilt bijhouden.
3. Geef voor elk type wijziging de tekstkleur, achtergrondkleur en markeringswijze op.
4. Selecteer Duplicatie van door gebruiker ingestelde kleuren voorkomen om verschillende kleuren toe te wijzen aan alle gebruikers.
5. Als u wijzigingsbalken wilt tonen, selecteert u de optie Wijzigingsbalken. Kies een kleur in het menu Kleur wijzigingsbalk en geef op of u
wijzigingsbalken wilt weergeven in de linker- of rechtermarge.
6. Selecteer Spellingcontrole inclusief verwijderde tekst als u een spellingcontrole wilt uitvoeren voor tekst die is gemarkeerd voor verwijderen.
7. Klik op OK.
De gebruikersnaam en kleur wijzigen
1. Kies Bestand > Gebruiker.
2. Geef de gebruikersnaam en -kleur op voor wijzigingen bijhouden en notities en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
315
Stijlen
GREP-stijlen toepassen (video 4:46)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
In de volgende videozelfstudie ziet u hoe u een tekenstijl kunt toepassen op alle tekst die overeenkomt met de GREP-uitdrukking die u
opgeeft. Maak van de GREP-stijl een onderdeel van een alineastijl.
Werken met tekststijlen (video 3:36)
Terry White (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u met tekststijlen werkt. Leer ook hoe u Snel toepassen gebruikt
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
316
Alinea- en tekenstijlen
Naar boven
Naar boven
Teken- en alineastijlen
Overzicht van het deelvenster Stijlen
Alinea- en tekenstijlen toevoegen
Stijlen toewijzen aan exportlabels | CC, CS6, CS5.5
Stijlen van Word naar InDesign-stijlen omzetten
Stijlen toepassen
Teken- en alineastijlen bewerken
Teken- of alineastijlen verwijderen
Teken- en alineastijlen overschrijven
Opsommingstekens en nummering naar tekst omzetten
Teken- en alineastijlen zoeken en vervangen
Teken- en alineastijlen
Een tekenstijl is een verzameling opmaakkenmerken van tekens die u met een enkele opdracht op een geselecteerd stuk tekst kunt toepassen.
Een alineastijl omvat opmaakkenmerken voor zowel tekens als alinea's en kan worden toegepast op een of meer alinea's. De stijlen voor alinea's
en tekens staan in verschillende deelvensters. Alinea- en tekenstijlen worden soms tekststijlen genoemd.
Als u de opmaak van een stijl wijzigt, wordt alle tekst waarop de stijl is toegepast, met de nieuwe opmaak bijgewerkt.
Op www.adobe.com/go/lrvid4277_id_nl vindt u een videodemo over het maken van een alineastijl. Op www.adobe.com/go/vid0076_nl vindt u een
videodemo over het gebruik van tekststijlen.
In Free InDesign Style Template geeft Thomas Silkjaer voorbeelden van stijlen.
Stijlen [basisalinea]
Standaard bevat elk nieuw document de stijl [Basisalinea] die standaard wordt toegepast op de tekst die u invoert. U kunt deze stijl bewerken
maar niet verwijderen of de naam ervan wijzigen. De stijlen die u zelf maakt, kunt u wel hernoemen en verwijderen. U kunt ook een andere
standaardstijl selecteren en op tekst toepassen.
Tekenstijlkenmerken
Tekenstijlen bevatten in tegenstelling tot alineastijlen niet alle opmaakkenmerken van de geselecteerde tekst. Wanneer u een tekenstijl maakt,
worden in InDesign alleen die kenmerken gemaakt die verschillen van de opmaak van het geselecteerde tekstgedeelte van de stijl. Op die manier
kunt u een tekenstijl maken die bij toepassing op tekst alleen bepaalde kenmerken wijzigt, zoals de lettertypefamilie en tekengrootte, en alle
andere tekenkenmerken buiten beschouwing laat. Als u andere kenmerken in de stijl wilt opnemen, voegt u die kenmerken toe terwijl u de stijl
bewerkt.
Volgende stijl
Terwijl u tekst typt, kunt u automatisch stijlen toepassen. Als u in het ontwerp van uw document na bijvoorbeeld de stijl 'Kop 1' de stijl 'Platte tekst'
wilt gebruiken, stelt u voor de stijl 'Kop 1' de optie Volgende stijl in op de stijl 'Platte tekst'. Typt u vervolgens een alinea met de stijl 'Kop 1' en u
drukt op Enter of Return, dan wordt de stijl 'Platte tekst' automatisch toegepast op de tekst die u daarna typt.
Als u tijdens het toepassen van een stijl op twee of meer alinea's het contextmenu gebruikt, kunt u de bovenliggende stijl toepassen op de eerste
alinea en vervolgens de volgende stijl op de volgende alinea's laten toepassen. (Zie Stijlen toepassen.)
Om de functie Volgende stijl te gebruiken, kiest u een stijl in het menu Volgende stijl wanneer u een stijl maakt of bewerkt.
In De functie Volgende stijl gebruiken vindt u een videodemo van Jeff Witchel over het gebruik van de functie Volgende stijl.
Overzicht van het deelvenster Stijlen
Met het deelvenster Tekenstijlen kunt u tekenstijlen maken, benoemen en op tekst in een alinea toepassen en met het deelvenster Alineastijlen
kunt u alineastijlen maken, benoemen en op gehele alinea's toepassen. Stijlen worden opgeslagen bij het document en in het deelvenster
weergegeven wanneer u dat document opent.
Wanneer u tekst selecteert of met de invoegpositie in tekst klikt, wordt de stijl die op die tekst is toegepast, gemarkeerd in een deelvenster voor
stijlen, tenzij die stijl in een samengevouwen stijlgroep staat. Als u een stuk tekst met meerdere stijlen selecteert, wordt er geen stijl in het
deelvenster Stijlen gemarkeerd. Als u een stuk tekst selecteert waarop meerdere stijlen zijn toegepast, staat linksonder in het deelvenster Stijlen
het woord '(Gemengd)'.
317
Naar boven
Het deelvenster Alineastijlen openen
U opent het deelvenster Alineastijlen door Tekst > Alineastijlen te kiezen of door te klikken op de tab Alineastijlen die standaard rechts in het
toepassingsvenster wordt weergegeven.
Het deelvenster Tekenstijlen openen
Kies Tekst > Tekenstijlen of klik op de tab Tekenstijlen rechts in het toepassingsvenster.
Alinea- en tekenstijlen toevoegen
Alinea- of tekenstijlen definiëren
1. Als u voor een nieuwe stijl de opmaak van een andere tekst wilt gebruiken, selecteert u de tekst en plaatst u de invoegpositie in de tekst.
Als er in het deelvenster Stijlen een groep is geselecteerd, wordt de nieuwe stijl toegevoegd aan die groep.
2. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen of kies Nieuwe tekenstijl in het menu van het deelvenster Tekenstijlen.
3. Typ bij Naam stijl een naam voor de nieuwe stijl.
4. Selecteer voor Gebaseerd op op welke stijl de huidige stijl moet worden gebaseerd.
Opmerking: Met de optie Gebaseerd op kunt u stijlen aan elkaar koppelen, zodat de wijzigingen in een stijl worden doorgevoerd in de
stijlen die op die stijl zijn gebaseerd. Nieuwe stijlen worden standaard gebaseerd op de stijl [Geen alineastijl] (als het gaat om alineastijlen)
of [Geen] (als het gaat om tekenstijlen) of op de stijl van geselecteerde tekst.
5. Geef voor de optie Volgende stijl (alleen het deelvenster Alineastijlen) op welke stijl er na de huidige stijl wordt toegepast wanneer u op
Enter of Return drukt.
6. Om een sneltoets te kunnen toevoegen, plaatst u de invoegpositie in het vak Sneltoets (de toets Num-Lock moet zijn ingeschakeld). Houd
Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS) ingedrukt en druk op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt
sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het toetsenblok. Als uw toetsenbord niet beschikt over een Num Lock-toets,
kunt u geen sneltoetsen aan stijlen toevoegen.
7. Als u de nieuwe stijl op de geselecteerde tekst wilt toepassen, selecteert u de optie Stijl op selectie toepassen.
8. U geeft de opmaakkenmerken op door te klikken op een categorie (zoals Standaard tekenopmaak) links en door de kenmerken op te geven
die u aan de stijl wilt toevoegen.
Als u in het dialoogvenster Stijlopties een tekenkleur opgeeft, kunt u een nieuwe kleur maken door te dubbelklikken op het vak voor lijn of
vulling.
9. De kenmerken die u niet opgeeft voor tekenstijlen, worden genegeerd wanneer een tekenstijl wordt toegepast. De tekst behoudt de opmaak
van de alineastijl voor dat kenmerk. Een kenmerkinstelling uit een tekenstijl verwijderen:
Kies (Negeren) in het menu van een instelling.
Verwijder de optietekst in een tekstvak.
Klik op een selectievakje totdat u een klein vakje (Windows) of een koppelteken (-) (Mac OS) ziet.
Houd bij een tekenkleur Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op het kleurenstaal.
10. Klik op OK als u de opmaakkenmerken hebt opgegeven.
Stijlen die u maakt, gelden alleen voor het huidige document. Als er geen document is geopend wanneer u stijlen maakt, gelden die stijlen voor
alle nieuwe documenten.
Een alinea- of tekenstijl op een andere alinea- of tekenstijl baseren
In veel documentontwerpen ziet u stijlhiërarchieën met gemeenschappelijke kenmerken. Vaak wordt bijvoorbeeld hetzelfde lettertype gebruikt voor
de koppen en subkoppen. U kunt koppelingen tussen vergelijkbare stijlen maken door een basisstijl (bovenliggende stijl) te maken. Wanneer u een
bovenliggende stijl wijzigt, veranderen de onderliggende stijlen ook. U kunt vervolgens de onderliggende stijlen bewerken, als deze niet gelijk
mogen zijn aan de bovenliggende stijl.
Met de opdracht Stijl dupliceren maakt u een stijl die vrijwel gelijk is aan een andere stijl maar die niet is gekoppeld aan een bovenliggende
stijl. Vervolgens kunt u de kopie van de stijl bewerken.
1. Maak een nieuwe stijl.
2. Selecteer in het venster Nieuwe alineastijl of Nieuwe tekenstijl de bovenliggende stijl in het menu Gebaseerd op. De nieuwe stijl wordt de
onderliggende stijl.
Nieuwe stijlen worden standaard gebaseerd op de stijl [Geen alineastijl] of [Geen] of op de stijl van geselecteerde tekst.
3. Wijzig de opmaak in de nieuwe stijl zodat deze verschilt van de stijl die u als basis voor de nieuwe stijl hebt gebruikt. U zou bijvoorbeeld het
lettertype in een subkop iets kleiner kunnen maken dan het lettertype van de (bovenliggende) kopstijl.
Als u de opmaak van een onderliggende stijl wijzigt en u de opnaak bij nader inzien opnieuw wilt veranderen, klikt u op Basis herstellen.
Hiermee wordt de opmaak van de onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de stijl waarop de onderliggende stijl is gebaseerd. Vervolgens kunt u
een nieuwe opmaak opgeven. Wanneer u zo ook de stijl Gebaseerd op van de onderliggende stijl wijzigt, wordt de definitie van de
onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de nieuwe bovenliggende stijl.
318
Naar boven
Naar boven
Stijlen vanuit andere documenten importeren
U kunt alineastijlen en tekenstijlen vanuit een document van InDesign (elke versie) in het actieve document importeren. Tijdens het importeren
kunt u bepalen welke stijlen worden geladen en wat er moet gebeuren als een geladen stijl dezelfde naam heeft als een stijl in het huidige
document. U kunt stijlen ook vanuit een InCopy-document importeren.
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
Kies Tekenstijlen laden of Alineastijlen laden in het menu van het deelvenster Stijlen.
Kies Alle tekststijlen laden in het menu van het deelvenster Stijlen om zowel teken- als alineastijlen te laden.
2. Dubbelklik op het InDesign-document met de stijlen die u wilt importeren.
3. In het dialoogvenster Stijlen laden moet er een vinkje staan naast de stijlen die u wilt importeren. Als een bestaande stijl dezelfde naam
heeft als een van de geïmporteerde stijlen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande stijl en klikt u op OK:
Binnenkomende stijldefinitie gebruikenHiermee vervangt u de bestaande stijl door de geladen stijl en past u de nieuwe kenmerken van
die stijl toe op alle tekst in het huidige document met de oude stijl. De definities van de binnenkomende en bestaande stijlen worden onder in
het dialoogvenster Stijlen laden weergegeven, zodat u de stijlen met elkaar kunt vergelijken.
Naam automatisch wijzigenWijzigt de naam van de geladen stijl. Als op beide documenten de stijl Subkop is toegepast, wordt de naam
van de geladen stijl in het huidige document gewijzigd in 'Kopie subkop'.
U kunt stijlen ook delen met de functie Boeken. (Zie Documenten in een boekbestand synchroniseren.)
Stijlen toewijzen aan exportlabels | CC, CS6, CS5.5
Inleiding exportlabels
Gebruik exportlabels om te bepalen hoe tekst met InDesign-stijlen wordt gemarkeerd in HTML, EPUB of gelabelde PDF-uitvoer.
Daarnaast kunt u CSS-klassennamen opgeven die worden toegevoegd aan de geëxporteerde inhoud. CSS-klassen kunnen in EPUB/HTML-export
worden gebruikt om onderscheid te maken tussen kleine variaties in stijlen. U hoeft geen klassenaam in te voeren - InDesign genereert
automatisch een naam gebaseerd op de stijlnaam.
U kunt geen voorvertoning weergeven van exportlabels in de InDesign-layout, aangezien deze labels alleen van toepassing zijn op geëxporteerde
EPUB-, HTML- of PDF-bestanden.
Met Alle exportlabels bewerken kunt u de toewijzingen op gebruiksvriendelijke wijze weergeven en wijzigen in één dialoogvenster.
Stijllabeltoewijzingen definiëren
1. Open het dialoogvenster Opties in het venster Alineastijl, Tekenstijl of Objectstijl om de stijl toe te wijzen.
2. Klik op Exportlabels in het linkerdeelvenster en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies een Label om toe te wijzen voor EPUB- en HTML-uitvoer.
Geef een Klasse op om toe te wijzen voor EPUB- en HTML-uitvoer. Klassennamen worden gebruikt om stijldefinities voor
standaardlabels te genereren.
Als u deze stijl in het CSS wilt opnemen, schakelt u het selectievakje CSS maken in. Als u het selectievakje niet inschakelt, wordt er
geen CSS-klasse voor deze stijl gegenereerd. Als u twee of meer stijlen hebt toegewezen die dezelfde klasse hebben, wordt er een fout-
/waarschuwingsbericht getoond tijdens het exporteren. Deze optie is alleen beschikbaar in InDesign CC.
Kies een label om toe te wijzen voor PDF-uitvoer. Deze optie is alleen beschikbaar voor alineastijlen.
Alle exportlabels bewerken
U kunt alle exportlabels in één venster weergeven en wijzigen.
1. Selecteer Alle exportlabels bewerken in het menu van het deelvenster Alineastijl, Tekenstijl of Objectstijl.
2. Klik op EPUB en HTML of op PDF.
3. Klik op het label voor de desbetreffende stijl. Deze wordt omgezet in een lijst; kies de nieuwe waarde.
Stijlen van Word naar InDesign-stijlen omzetten
Tijdens het importeren van een Microsoft Word-document in InDesign of InCopy kunt u elke stijl die in Word is gebruikt, toewijzen aan een
overeenkomende stijl in InDesign of InCopy. Zo geeft u op met welke stijlen de geïmporteerde tekst wordt opgemaakt. Naast elke geïmporteerde
Word-stijl staat een schijfpictogram
. Dit pictogram verdwijnt wanneer u de Word-stijl in InDesign of InCopy gaat bewerken.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U voegt een Word-document aan tekst in InDesign of InCopy toe door Bestand > Plaatsen te kiezen. Selecteer Importopties tonen en
319
Naar boven
dubbelklik op het Word-document.
U opent het Word-document in een op zichzelf staand InCopy-document door in InCopy Bestand > Openen te kiezen en vervolgens te
dubbelklikken op het Word-bestand.
2. Selecteer de optie Stijlen en opmaak in tekst en tabellen behouden.
3. Selecteer Importeren van stijlen aanpassen en klik op Stijltoewijzing.
4. Selecteer in het dialoogvenster Stijltoewijzing de Word-stijl en kies vervolgens een optie in het menu onder InDesign-stijl. U kunt uit de
volgende opties kiezen:
Als er geen conflict is door een naam van een stijl, kiest u Nieuwe alineastijl, Nieuwe tekenstijl of een bestaande InDesign-stijl.
Is er door een naam van een stijl wel een conflict, dan kiest u InDesign-stijl opnieuw definiëren om de tekst van de geïmporteerde stijl
op te maken met de Word-stijl. Kies een bestaande InDesign-stijl om de tekst van de geïmporteerde stijl op te maken met de InDesign-
stijl. Kies Naam automatisch wijzigen om de naam van de Word-stijl te wijzigen.
5. Klik op OK om het dialoogvenster Stijltoewijzing te sluiten en klik op OK om het document te importeren.
Stijlen toepassen
Bij het toepassen van een alineastijl wordt de bestaande tekenopmaak of tekenstijl die op een deel van de alinea is toegepast, niet verwijderd,
maar u kunt bij het toepassen van een stijl bestaande opmaak wel verwijderen. In het deelvenster Stijlen staat een plusteken (+) naast de huidige
alineastijl als in de geselecteerde tekst behalve een teken- of alineastijl ook opmaak wordt gebruikt die geen deel van de toegepaste stijl is.
Dergelijke extra opmaak wordt een overschrijving of lokale opmaak genoemd.
Tekenstijlen verwijderen de tekenkenmerken van bestaande tekst of stellen deze opnieuw in als die kenmerken door de stijl worden gedefinieerd.
Een tekenstijl toepassen
1. Selecteer de tekens waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de naam van de tekenstijl in het deelvenster Tekenstijlen.
Selecteer de naam van de tekenstijl in de keuzelijst van het regelpaneel.
Druk op de sneltoets die aan de stijl is toegewezen. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
Een alineastijl toepassen
1. Klik in een alinea of selecteer de alinea of een deel van de alinea waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de naam van de alineastijl in het deelvenster Alineastijlen.
Selecteer de naam van de alineastijl in het regelpaneel.
Druk op de sneltoets die aan de stijl is toegewezen. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
3. Als er nog ongewenste opmaak in de tekst staat, kiest u Overschrijvingen wissen in het deelvenster Alineastijlen.
Opeenvolgende stijlen op meerdere alinea's toepassen
De optie Volgende stijl bepaalt welke stijl er automatisch wordt toegepast wanneer u na het toepassen van een stijl op Enter of Return drukt. Met
deze optie kunt u bovendien met één bewerking verschillende stijlen op meerdere alinea's toepassen.
Stel dat u voor de opmaak van een krantenkolom drie stijlen gebruikt: Titel, Naamregel en Platte tekst. Titel gebruikt Naamregel als de volgende
stijl, Naamregel gebruikt Platte tekst als de volgende stijl en Platte tekst gebruikt [Zelfde stijl] als de volgende stijl. Als u een geheel artikel
selecteert, inclusief de titel, de naamregel van de auteur en de alinea's in het artikel, en vervolgens via de speciale opdracht “Volgende stijl” in het
contextmenu de stijl Titel toepast, wordt de eerste alinea van het artikel opgemaakt met de stijl Titel, de tweede alinea met de stijl Naamregel en
de overige alinea's met de stijl Platte tekst.
320
Naar boven
Naar boven
Voor en na het toepassen van een stijl met Volgende stijl.
1. Selecteer de alinea's waarop de stijlen moeten worden toegepast.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) in het deelvenster Alineastijlen op de bovenliggende stijl,
kies Toepassen [naam stijl] en Volgende stijl.
Als de tekst opmaakoverschrijvingen of tekenstijlen bevat, kunt u met het contextmenu ook overschrijvingen en/of tekenstijlen verwijderen.
Teken- en alineastijlen bewerken
Een van de voordelen van stijlen is dat wanneer u een stijldefinitie wijzigt, alle tekst die met die stijl is opgemaakt, automatisch wordt bijgewerkt
met de nieuwe stijldefinitie.
Opmerking: Als u stijlen bewerkt in InCopy-inhoud die aan een InDesign-document is gekoppeld, worden de wijzigingen overschreven wanneer
de gekoppelde inhoud wordt bijgewerkt.
Een stijl bewerken via het dialoogvenster
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de stijl niet op de geselecteerde tekst wilt toepassen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en
klikt u (Mac OS) op de stijlnaam in het deelvenster Stijlen en kiest u Bewerken [stijlnaam].
Dubbelklik in het deelvenster Stijlen op de naam van de stijl of selecteer de stijl en kies Stijlopties in het menu van het deelvenster
Stijlen. De stijl wordt hiermee toegepast op geselecteerde tekst of het geselecteerde tekstkader. Als er geen tekst of tekstkader is
geselecteerd, stelt u de stijl als de standaardstijl in voor de tekst die u in nieuwe kaders gaat typen.
2. Wijzig de instellingen in het dialoogvenster en klik op OK.
Een stijl aan geselecteerde tekst aanpassen
Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. Als u de wijzigingen wilt opslaan, kunt u de stijl opnieuw
definiëren zodat de stijl overeenkomt met de opmaak van de tekst die u hebt gewijzigd.
Opmerking: Als u stijlen opnieuw definieert in InCopy-inhoud die aan een InDesign-document is gekoppeld, worden de wijzigingen overschreven
wanneer de gekoppelde inhoud wordt bijgewerkt.
1. Selecteer met het gereedschap Tekst
de tekst die is opgemaakt met de stijl die u opnieuw wilt definiëren.
2. Breng wijzigingen aan in de kenmerken van alinea's of tekens.
3. Kies Stijl opnieuw definiëren in het menu van het deelvenster Stijlen.
Teken- of alineastijlen verwijderen
Wanneer u een stijl verwijdert, kunt u die stijl door een andere stijl vervangen en kunt u instellen dat de opmaak behouden blijft. Wanneer u een
stijlgroep verwijdert, worden alle stijlen in die groep verwijderd. U wordt dan gevraagd elke stijl in de groep een voor een te vervangen.
1. Selecteer een of meer stijlnamen in het deelvenster Stijlen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Stijl verwijderen in het deelvenstermenu of klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl en kies Stijl verwijderen. Gebruik deze
methode als u een stijl verwijdert zonder die op tekst toe te passen.
3. Selecteer de stijl die u wilt vervangen in het dialoogvenster Alineastijl verwijderen.
Als u [Geen alineastijl] selecteert als vervanging van een alineastijl of [Geen] om een tekenstijl te vervangen, selecteert u Opmaak behouden
321
Naar boven
Naar boven
om de opmaak van de tekst te behouden waarop de stijl is toegepast. De tekst behoudt de opmaak, maar is niet meer aan een stijl
gekoppeld.
4. Klik op OK.
U verwijdert alle ongebruikte stijlen door Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Stijlen te kiezen en vervolgens op het
pictogram Verwijderen te klikken. Wanneer u een ongebruikte stijl verwijdert, wordt er niet gevraagd of u de stijl wilt vervangen.
Teken- en alineastijlen overschrijven
Wanneer u een alineastijl toepast, veranderen tekenstijlen en andere opmaakstijlen niet. Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen
van die stijl overschrijven door een opmaak toe te passen die geen onderdeel van die stijl is. Wanneer op tekst opmaak wordt toegepast die geen
onderdeel is van de stijl die op die tekst is toegepast, wordt die opmaak een overschrijving of lokale opmaak genoemd. Wanneer u tekst met een
overschrijving selecteert, staat er een plusteken (+) naast de naam van de stijl. In tekenstijlen wordt een overschrijving alleen weergegeven als het
toegepaste kenmerk onderdeel van de stijl is. Als een tekenstijl bijvoorbeeld alleen de kleur van de tekst verandert, wordt het toepassen van een
andere tekengrootte op die tekst niet als een overschrijving weergegeven.
U kunt tekenstijlen en opmaakoverschrijvingen tijdens het toepassen van een stijl wissen. Ook kunt u overschrijvingen uit een alinea verwijderen
waarop een stijl is toegepast.
Als er naast een stijl een plusteken (+) staat, kunt u een beschrijving van de overschrijvingskenmerken bekijken door de muisaanwijzer op de
stijl te plaatsen.
Overschrijvingen tijdens het toepassen van alineastijlen behouden of verwijderen
U past een alineastijl toe en behoudt de tekenstijlen maar verwijdert overschrijvingen door Alt (Windows) of Option (Mac OS) in te drukken
en tegelijk te klikken op de naam van de stijl in het deelvenster Alineastijlen.
U past een alineastijl toe en verwijdert zowel de tekenstijlen als de overschrijvingen door Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) in te
drukken en tegelijk te klikken op de naam van de stijl in het deelvenster Alineastijlen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl in het deelvenster Alineastijlen en kies een optie
in het contextmenu. Daar kunt u tijdens het toepassen van de stijl desgewenst overschrijvingen en/of tekenstijlen verwijderen.
Overschrijvingen van alineastijlen verwijderen
1. Selecteer de tekst waarin de overschrijvingen voorkomen. U kunt zelfs meerdere alinea's met verschillende stijlen selecteren.
2. Voer in het deelvenster Alineastijlen een van de volgende handelingen uit:
U verwijdert alinea- en tekenopmaak door te klikken op het pictogram Overschrijvingen wissen of door de optie Overschrijvingen
wissen in het deelvenster Alineastijlen te kiezen.
U verwijdert overschrijvingen van tekens, maar behoudt de overschrijvingen van de alineaopmaak door op Ctrl (Windows) of Command
(Mac OS) te drukken en tegelijk op het pictogram Overschrijvingen wissen te klikken.
U verwijdert overschrijvingen op alineaniveau ,maar behoudt overschrijvingen op tekenniveau door in het deelvenster Alineastijlen op
Shift+Ctrl (Windows) of Shift+Command (Mac OS) te drukken en tegelijk op het pictogram Overschrijvingen wissen te klikken.
Opmerking: Wanneer u overschrijvingen verwijdert, worden overschrijvingen op alineaniveau uit de gehele alinea verwijderd, zelfs als er
maar een gedeelte van de alinea is geselecteerd. Overschrijvingen op tekenniveau worden alleen uit de geselecteerde tekst verwijderd.
Als u overschrijvingen verwijdert, wordt de opmaak van de tekenstijl niet verwijderd. U verwijdert de opmaak van de tekenstijl door de tekst
te selecteren waarop die tekenstijl is toegepast, en vervolgens op [Geen] in het deelvenster Tekenstijlen te klikken.
De koppeling verbreken tussen tekst en de bijbehorende stijl
Wanneer u de koppeling tussen de tekst en de stijl verbreekt, behoudt de tekst de opmaak van die stijl. Als u echter die stijl daarna wijzigt, worden
de wijzigingen niet meer doorgevoerd in de tekst.
1. Selecteer de tekst die is opgemaakt met de stijl waarmee u de koppeling wilt verbreken.
2. Kies Koppeling met stijl verbreken in het menu van het deelvenster Stijlen.
Als er geen tekst is geselecteerd wanneer u Koppeling met stijl verbreken kiest, wordt bij elke nieuwe tekst die u invoert, de opmaak van de
geselecteerde stijl gebruikt, maar wordt er op die nieuwe tekst geen stijl toegepast.
Opsommingstekens en nummering naar tekst omzetten
Wanneer u een stijl met opsommingstekens of een nummering op alinea's toepast, kunnen die opsommingstekens of nummers verloren gaan als
die tekst naar een ander programma wordt gekopieerd of geëxporteerd. U voorkomt dit door de opsommingstekens of nummering naar tekst om te
zetten.
Opmerking: Als u de stijl met opsommingstekens omzet in een InCopy-artikel dat is gekoppeld aan een InDesign-layout, kan de stijl worden
overschreven wanneer de inhoud in InDesign wordt bijgewerkt.
322
Naar boven
1. Selecteer in het deelvenster Alineastijlen de stijl voor de opsommingstekens en nummering.
2. Kies in het menu van het deelvenster Alineastijlen de optie '[stijl]'-opsommingstekens en -nummering naar tekst omzetten.
Als u opsommingstekens en nummering omzet naar tekst in een stijl waarop een andere stijl (een bovenliggende stijl) is gebaseerd, worden de
opsommingstekens en nummering in de onderliggende stijl ook naar tekst omgezet.
Nadat u de nummering naar tekst hebt omgezet, moet u waarschijnlijk de nummers zelf bijwerken als u de tekst gaat bewerken.
Teken- en alineastijlen zoeken en vervangen
Zoek via het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen instanties van de desbetreffende stijl op en vervang die stijl door een andere stijl.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Selecteer bij Zoeken in de optie Document als u de stijl in het hele document wilt vervangen.
3. Laat de opties Zoeken naar en Wijzigen in leeg. Klik op Meer opties als de vakken Opmaak zoeken en Opmaak wijzigen niet onder aan het
dialoogvenster worden weergegeven.
4. Klik in het vak Opmaak zoeken om het dialoogvenster Opmaakinstellingen zoeken te openen. Selecteer onder Stijlopties de teken- of
alineastijl die u wilt opzoeken en klik op OK.
5. Klik in het vak Opmaak wijzigen om het dialoogvenster Opmaakinstellingen wijzigen te openen. Selecteer onder Stijlopties de teken- of
alineastijl waarmee u de andere teken- of alineastijl wilt vervangen en klik op OK.
6. Klik op Zoeken en vervang de stijl door op de knop Zoeken/Wijzigen of Alles wijzigen te klikken.
Meer Help-onderwerpen
EPUB-exportopties - Inhoud
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
323
Initialen en geneste stijlen
Naar boven
Naar boven
Een tekenstijl op een initiaal toepassen
Geneste stijlen maken
GREP-stijlen maken
U kunt de functie Initialen en geneste stijlen op drie manieren gebruiken, namelijk door een tekenstijl op een initiaal toe te passen, door een
geneste stijl op tekst aan het begin van een alinea toe te passen en door een geneste regelstijl op een of meerdere regels in een alinea toe te
passen.
Een tekenstijl op een initiaal toepassen
U kunt een tekenstijl op een of meer initialen in een alinea toepassen. Als u een initiaal bijvoorbeeld een andere kleur en lettertype wilt geven dan
de rest van de alinea, kunt u een tekenstijl met deze kenmerken definiëren. U kunt de tekenstijl rechtstreeks toepassen op een alinea of u kunt die
tekenstijl in een alineastijl nesten.
Initiaal automatisch opgemaakt door geneste tekenstijl
1. Maak een tekenstijl met de gewenste opmaak voor de initiaal.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U past de initiaal op een enkele alinea toe door Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea te kiezen.
U nest de tekenstijl in een alineastijl door te dubbelklikken op de alineastijl en vervolgens te klikken op Initialen en geneste stijlen.
3. Geef het aantal regels en tekens voor de initiaal op en kies de tekenstijl.
4. Als de initiaal te ver vanuit de linkerkant is uitgelijnd, selecteert u Linkerrand uitlijnen.
Bij deze optie wordt de originele linkerzijrand van de initiaal en niet de grotere waarde gebruikt. Dit komt met name van pas bij initialen die
met een Sans Serif-lettertype zijn opgemaakt.
5. Als de initiaal de onderliggende tekst overlapt, selecteert u de optie Schalen voor staarten.
6. Klik op OK.
Als u een andere geneste stijl op de tekens na de initiaal wilt toepassen, kiest u de optie Nieuwe geneste stijl. (Zie Geneste stijlen maken.)
Geneste stijlen maken
U kunt opmaak op tekenniveau voor een of meer tekstblokken in een alinea of regel opgeven. U kunt instellen dat twee of meer geneste stijlen
samenwerken, zodat de ene stijl verdergaat waar de andere stijl eindigt. Voor alinea's met een herhaalde en voorspelbare opmaak kunt u zelfs
teruggaan naar de eerste stijl uit de reeks stijlen en die gebruiken.
Geneste stijlen zijn zeer geschikt voor run-in koppen. U kunt bijvoorbeeld een tekenstijl op de eerste letter in een alinea en een andere tekenstijl
tot en met de eerste dubbele punt (:) toepassen. Voor elke geneste stijl kunt u een teken opgeven dat het einde van de stijl aangeeft, zoals een
tabteken of het einde van een woord.
324
In dit voorbeeld maakt de tekenstijl Nummer het eerste woord op en maakt de tekenstijl Run-in tekst op tot en met de eerste dubbele punt.
Voor meer informatie over geneste stijlen leest u het artikel InDesign's Nested Styles Auto-Format Multiple Paragraphs van Michael Murphy. Hij
geeft eveneens een reeks videodemo's; de eerste hiervan is Nested Style Sheets.
Een of meer geneste stijlen maken
1. Maak een of meer tekenstijlen waarmee u de tekst wilt opmaken.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om geneste stijlen aan een alineastijl toe te voegen, dubbelklikt u op de alineastijl en klikt u vervolgens op Initialen en geneste stijlen.
Als u geneste stijlen aan één alinea wilt toevoegen, kiest u Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea.
Opmerking: U krijgt het beste resultaat door geneste stijlen als onderdeel van alineastijlen toe te passen. Als u geneste stijlen als
lokale overschrijvingen op een alinea toepast, kunnen bewerkingen of wijzigingen in de opmaak tot een onverwachte tekenopmaak in de
opgemaakte tekst leiden.
3. Klik een of meer keren op Nieuwe geneste stijl.
4. Voer voor elke stijl een of meer handelingen uit en klik vervolgens op OK:
Klik op het gebied van de tekenstijl en selecteer de tekenstijl waarmee u dat gedeelte van de alinea wilt vormgeven. Als u geen tekenstijl
hebt gemaakt, kiest u Nieuwe tekenstijlen en geeft u de gewenste opmaak op.
Geef het item op dat het einde van de opmaak van de tekenstijl aangeeft. U kunt ook het teken typen, zoals een dubbele punt (:) of een
bepaalde letter of een bepaald getal. U kunt geen woord typen.
Geef op hoeveel instanties van het geselecteerde item (zoals tekens, woorden of zinnen) er nodig zijn.
Kies Tot en met of Maximaal. Als u Tot en met kiest, wordt ook het teken opgemaakt dat het einde van de geneste stijl aangeeft. Bij
Maximaal worden alleen de tekens vóór dit teken opgemaakt.
Selecteer een stijl en klik op de knop Omhoog of Omlaag om de volgorde van de stijlen in de lijst te wijzigen. De volgorde van de
stijlen bepaalt de volgorde waarin de opmaak wordt toegepast. De opmaak die wordt gedefinieerd door de tweede stijl, begint waar de
opmaak van de eerste stijl eindigt. Als u een tekenstijl op de initiaal toepast, fungeert de tekenstijl voor de initiaal als de eerste geneste
stijl.
325
Geneste regelstijlen maken
U kunt een tekenstijl op een opgegeven aantal regels in een alinea toepassen. Net als bij geneste stijlen kunt u twee of meer geneste regelstijlen
instellen die met elkaar samenwerken en u kunt een herhalingspatroon maken.
Kenmerken die worden toegepast op geneste regelstijlen kunnen worden gebruikt in combinatie met kenmerken die worden toegepast op geneste
stijlen. Met een geneste regelstijl kan bijvoorbeeld een kleur worden toegepast terwijl met een geneste stijl tekst cursief kan worden toegepast. Als
beide stijlen leiden tot conflicterende instellingen voor hetzelfde kenmerk, zoals rood en blauw, heeft de geneste stijl voorrang op de geneste
regelstijl.
1. Maak een of meer tekenstijlen waarmee u de tekst wilt opmaken.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U voegt geneste regelstijlen aan een alineastijl toe door te dubbelklikken op de alineastijl en vervolgens Initialen en geneste stijlen te
kiezen.
Als u geneste regelstijlen aan één alinea wilt toevoegen, kiest u Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Klik een of meer keren op Nieuwe geneste regelstijl.
4. Klik op het gebied van de tekenstijl en selecteer de tekenstijl waarmee u dat gedeelte wilt vormgeven. Als u geen tekenstijl hebt gemaakt,
kiest u Nieuwe tekenstijlen en geeft u de gewenste opmaak op.
5. Geef het aantal alinearegels op waarop u de tekenstijl wilt toepassen.
Selecteer een stijl en klik op de knop Omhoog
of Omlaag om de volgorde van de stijlen in de lijst te wijzigen. De volgorde bepaalt de
volgorde waarin de opmaak wordt toegepast.
6. Klik op OK.
Geneste stijlen herhalen
U kunt een reeks van twee of meer geneste stijlen in een alinea herhalen. Een eenvoudig voorbeeld van een dergelijke toepassing is een patroon
van afwisselende rode en groene woorden in een alinea. In geneste regelstijlen kunt u bijvoorbeeld afwisselend rode en groene regels in een
alinea gebruiken. Het herhaalde patroon blijft intact, ook als u woorden aan de alinea toevoegt of eruit verwijdert.
1. Maak de tekenstijlen die u nodig hebt.
2. Bewerk of maak een alineastijl of plaats de invoegpositie in de alinea die u wilt opmaken.
3. Klik in het gedeelte of het dialoogvenster Initialen en geneste stijlen ten minste tweemaal op Nieuwe geneste stijl (of Nieuwe geneste lijnstijl)
en geef instellingen op voor elke stijl.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik bij geneste stijlen nogmaals op Nieuwe geneste stijl, kies [Herhalen] in het gedeelte Tekenstijl en geef op hoeveel geneste stijlen
moeten worden herhaald.
Klik bij geneste regelstijlen nogmaals op Nieuwe geneste regelstijl, kies [Herhalen] in het gedeelte Tekenstijl en geef op hoeveel regels
moeten worden herhaald.
Soms zult u de eerste stijl of stijlen willen overslaan. Een alinea met gebeurtenissen kan bijvoorbeeld 'De gebeurtenissen van deze week'
gevolgd door de dagen van de week en de gebeurtenissen op die dagen bevatten. Hiervoor zou u vijf geneste stijlen kunnen maken, één stijl
voor 'De gebeurtenissen van deze week', vervolgens één stijl voor elke dag van de week, de gebeurtenis en de tijd van de gebeurtenis en
een laatste stijl met een [Herhalen]-waarde van 3, waarbij dus de eerste geneste stijl uit de lus wordt genegeerd.
Het onderdeel [Herhalen] moet onder aan de lijst staan. Geneste stijlen die onder [Herhalen] staan, worden genegeerd.
326
Geneste stijlen herhalen
5. Klik op OK.
Tekenstijlopties voor de geneste stijl
Met de volgende opties kunt u opgeven hoe een geneste tekenstijl eindigt:
Als u het teken niet wilt opnemen in de opmaak van de geneste stijl, kiest u Maximaal in plaats van Tot en met wanneer u de geneste stijl
definieert.
ZinnenPunten, vraagtekens en uitroeptekens die het einde van een zin aangeven. Een aanhalingsteken achter een punt hoort bij de zin.
WoordenElke spatie die of elk teken dat het einde van een woord aangeeft.
TekensElk ander teken dan markeringen met een nulbreedte (voor bijvoorbeeld ankers, indexmarkeringen en XML-labels).
Opmerking: Als u Tekens selecteert, kunt u een geneste stijl ook beëindigen door een teken zoals een dubbele punt of een punt te typen. Als u
meerdere tekens typt, wordt een stijl door een van die tekens beëindigd. Als de run-in koppen bijvoorbeeld eindigen op een koppelteken, dubbele
punt of vraagteken, kunt u -:? typen. De geneste stijl stopt dan bij een van deze tekens.
LettersElk teken dat geen leesteken, spatie, cijfer en symbool bevat.
CijfersDe Arabische cijfers 0-9.
Teken voor einde geneste stijlBreidt de geneste stijl uit tot of t/m de vormgeving van het teken Einde geneste stijl dat u invoegt. U voegt dit
teken in door Tekst > Speciaal teken invoegen > Teken > Overige > Einde geneste stijl hier te kiezen.
TabtekensBreidt de geneste stijl tot of tot en met het tabteken uit (niet de tabinstelling).
Geforceerd regeleindeBreidt de geneste stijl tot of t/m het geforceerde regeleinde uit. (Kies Tekst > Afbrekingsteken invoegen > Geforceerd
regeleinde.)
Teken Inspringen tot hierBreidt de geneste stijl uit tot of tot en met het teken Inspringen tot hier. (Kies Tekst > Speciaal teken invoegen >
Overig > Inspringen tot hier.)
Em-spaties, En-spaties of Vaste spatiesBreidt de geneste stijl tot of tot en met het spatieteken uit. (Kies Tekst > Spatie(s)
invoegen > [spatieteken].)
Markering verankerd objectBreidt de geneste stijl tot of tot en met een inline-afbeeldingsmarkering uit. Deze markering verschijnt waar een
inline-afbeelding wordt ingevoegd.
Automatisch paginanummer/SectiemarkeringBreidt de geneste stijl tot of tot en met de paginanummermarkering of sectienaammarkering uit.
Een geneste stijl beëindigen
Doorgaans eindigt een geneste stijl op de plaats waar aan de voorwaarden van de gedefinieerde stijl wordt voldaan, bijvoorbeeld na drie woorden
of bij een punt. U kunt een geneste stijl echter ook met behulp van het teken Einde geneste stijl hier laten eindigen voordat aan de voorwaarde is
voldaan.
1. Plaats de invoegpositie daar waar u de geneste stijl wilt laten eindigen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Einde geneste stijl hier.
Met dit teken wordt de geneste stijl op dat punt beëindigd, ongeacht de definitie van de geneste stijl.
327
Naar boven
De opmaak van een geneste stijl verwijderen
Selecteer de geneste stijl in het dialoogvenster Initialen en geneste stijlen of in het gedeelte Initialen en geneste stijlen van het dialoogvenster
Opties alineastijl en klik op Verwijderen.
Pas een andere alineastijl toe.
GREP-stijlen maken
GREP is een geavanceerde, op patronen gebaseerde zoektechniek. Met GREP-stijlen kunt u een tekenstijl toepassen op tekst die voldoet aan de
door u opgegeven GREP-uitdrukking. Stel dat u een tekenstijl wilt toepassen op alle telefoonnummers in tekst. Als u een GREP-stijl maakt,
selecteert u de tekenstijl en geeft u de GREP-uitdrukking op. Alle alineatekst die overeenkomt met de GREP-uitdrukking wordt nu opgemaakt op
basis van de tekenstijl.
GREP-stijl gebruiken om telefoonnummers op te maken met een tekenstijl
A.TekenstijlB.GREP-uitdrukking
Op www.adobe.com/go/lrvid4028_id_nl vindt u een videodemo over het maken van GREP-stijlen.
In 5 Cool Things You Can Do with GREP Styles geeft David Blatner praktijkvoorbeelden van GREP-stijlen. Cari Jansen presenteert een vierdelige
serie over GREP-stijlen die begint met Introducing GREP Styles.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u GREP-stijlen op afzonderlijke alinea's wilt toepassen, selecteert u de gewenste alinea's en kiest u GREP-stijlen in het menu van
het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
Als u GREP-stijlen in een alineastijl wilt gebruiken, maakt of bewerkt u een alineastijl en klikt u op het tabblad GREP-stijlen links van het
dialoogvenster Opties alineastijl.
2. Klik op Nieuwe GREP-stijl.
3. Klik rechts van Stijl toepassen en geef een tekenstijl op. Als u geen tekenstijl hebt gemaakt die moet worden gebruikt, kiest u Nieuwe
tekenstijl en geeft u de gewenste opmaak op.
4. Klik rechts van Op tekst en ga op een van de volgende manieren te werk om een GREP-uitdrukking te maken:
Voer de zoekopdracht handmatig in. (Zie Metatekens voor zoeken.)
Klik op het pictogram Speciale tekens voor zoeken rechts van het veld Op tekst. Kies opties in de submenu's Locaties, Herhalen,
Overeenkomst, Toetsen en Posix om de GREP-uitdrukking samen te stellen.
5. Klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video GREP-stijlen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
328
Objectstijlen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over objectstijlen
Overzicht van het deelvenster Objectstijlen
Objectstijlen definiëren
Objectstijlen toepassen
Standaardobjectstijlen gebruiken
Overschrijvingen objectstijl wissen
De koppeling met een objectstijl verbreken
De naam van een objectstijl wijzigen
Objectstijlen bewerken
Een objectstijl verwijderen
Een objectstijl opnieuw definiëren
Objectstijlen importeren
Over objectstijlen
Net zoals u met alinea- en tekenstijlen snel tekst kunt opmaken, kunt u met objectstijlen snel afbeeldingen en kaders opmaken. Objectstijlen
bevatten instellingen voor lijnen, kleur, transparantie, slagschaduwen, alineastijlen, tekstomloop, enzovoort. U kunt verschillende transparantie-
effecten toewijzen aan het object, de vulling, lijn en tekst.
U kunt objectstijlen toepassen op objecten, groepen en kaders (waaronder tekstkaders). Een stijl kan alle objectinstellingen wissen en vervangen
of alleen bepaalde instellingen vervangen en andere instellingen ongewijzigd laten. U kunt opgeven door welke instellingen de stijl wordt beïnvloed
of een categorie uitsluiten van de instellingen in de definitie.
Wanneer u stijlen wijzigt, kan het voorkomen dat diverse stijlen sommige kenmerken delen. In plaats van die kenmerken telkens weer in te stellen
wanneer u de volgende stijl definieert, kunt u de ene objectstijl op een andere objectstijl baseren. Wanneer u de basisstijl wijzigt, worden gedeelde
kenmerken uit de 'bovenliggende' stijl die ook in de 'onderliggende' stijl voorkomen, eveneens gewijzigd.
Op www.adobe.com/go/vid0072_nl vindt u een videodemo over het gebruik van objectstijlen.
Overzicht van het deelvenster Objectstijlen
Met het deelvenster Objectstijlen kunt u objectstijlen maken, benoemen en toepassen. Voor elk nieuw document wordt in het deelvenster in eerste
instantie een standaardset met objectstijlen weergegeven. Objectstijlen worden opgeslagen bij het document en in het deelvenster weergegeven
wanneer u dat document opent. Het pictogram Tekstkader
markeert de standaardstijl voor tekstkaders en het pictogram Afbeeldingskader
markeert de standaardstijl voor afbeeldingskaders en getekende vormen.
Het deelvenster Objectstijl openen
Kies Venster > Stijlen > Objectstijlen.
De weergave van objectstijlen in het deelvenster wijzigen
Selecteer Kleine deelvensterrijen in het menu van het deelvenster om een versmalde versie van de objectstijlen weer te geven.
Sleep de objectstijl naar een andere plaats. Wanneer er op de gewenste positie een zwarte lijn wordt weergegeven, laat u de muisknop los.
Selecteer Sorteren op naam in het menu van het deelvenster om de objectstijlen op alfabetische volgorde weer te geven.
Objectstijlen definiëren
U kunt een stijl definiëren op basis van de instellingen die u op een object hebt toegepast, een nieuwe stijl maken of een bestaande stijl bewerken
en als een nieuwe stijl opslaan.
1. Selecteer het object of het tekstkader met de instellingen die in de objectstijl moeten worden opgenomen.
2. Kies Nieuwe objectstijl in het menu van het deelvenster Objectstijlen, of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de
knop Nieuwe stijl maken.
3. Typ een naam voor de nieuwe stijl in het dialoogvenster Nieuwe objectstijl.
4. Kies een stijl voor Gebaseerd op als u de stijl op een andere stijl wilt baseren.
Opmerking: Met de optie Gebaseerd op kunt u stijlen aan elkaar koppelen, zodat de wijzigingen in een stijl worden doorgevoerd in de
stijlen die op die stijl zijn gebaseerd. Als u de opmaak van een onderliggende stijl wijzigt en u de opnaak bij nader inzien opnieuw wilt
329
Naar boven
veranderen, klikt u op Basis herstellen. Hiermee wordt de opmaak van de onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de stijl waarop de
onderliggende stijl is gebaseerd.
5. Om een sneltoets te kunnen toevoegen, plaatst u de invoegpositie in het vak Sneltoets (de toets Num-Lock moet zijn ingeschakeld). Houd
Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS) ingedrukt en druk op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt
sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het toetsenblok.
6. Selecteer onder Standaardkenmerken de extra categorieën met de opties die u wilt definiëren, en stel de opties naar wens in. Schakel het
selectievakje links van elke categorie in om aan te geven of de categorie in de stijl moet worden opgenomen of moet worden genegeerd.
7. U past effecten toe door een optie in Effecten voor (object, lijn, vulling of tekst) te kiezen en vervolgens categorieën effecten te selecteren en
instellingen voor die effecten op te geven. U kunt voor elke categorie andere effecten opgeven. Geef aan welke effectcategorieën in de stijl
moeten worden ingeschakeld, uitgeschakeld of genegeerd.
8. Selecteer een optie onder Exportopties, en geef exportparameters op voor die optie. U kunt Alt-tekst voor geplaatste afbeeldingen
definiëren. U kunt labels en actuele instellingen voor tekst toepassen op gelabelde PDF's. U kunt verschillende conversie-instellingen
opgeven voor elk object bij HTML- en EPUB-indelingen zodat ze goed worden weergegeven bij verschillende schermgroottes en
pixeldichtheden.
Opmerking: Exportopties voor object worden gebruikt om exportparameters op te geven. Deze parameters zijn vereist voor het exporteren
naar verschillende indelingen zoals EPUB, HTML of toegankelijke PDF's. Exportopties voor object worden op zowel tekst- en
afbeeldingskaders als groepen toegepast. Zie Exportopties voor objecten | CC, CS6, CS5.5.
9. Klik op OK.
Categorieën objectstijl
Als u de stijl alleen op bepaalde kenmerken wilt toepassen en de overige instellingen niet wilt wijzigen, moeten alleen de categorieën waarop u de
stijl wilt toepassen, zich in de juiste status bevinden. U kunt elke categorie op een van de volgende statussen instellen: ingeschakeld,
uitgeschakeld of genegeerd. Als u bijvoorbeeld het selectievakje Slagschaduw inschakelt, wordt de opmaak voor een slagschaduw aan de
objectstijl toegevoegd. Is het selectievakje Slagschaduw uitgeschakeld, dan wordt in de stijl de opmaak voor slagschaduw genegeerd en wordt
elke slagschaduw die op een object is toegepast, als een overschrijving weergegeven. Als u het selectievakje Slagschaduw op 'negeren' (een klein
vakje in Windows of een koppelteken in Mac OS) instelt, wordt de opmaak voor slagschaduw uit de stijl verwijderd. Slagschaduwen die aan de stijl
waren toegevoegd, worden dan niet als een overschrijving weergegeven.
Categorieën objectstijl
A.IngeschakeldB.GenegeerdC.Uitgeschakeld
Opmerking: Categorieën waarin elke instelling afzonderlijk kan worden in- of uitgeschakeld, zoals vulling, lijn en transparantie, hebben twee
statussen. Deze statussen kunnen worden ingeschakeld of genegeerd.
De categorie Alineastijlen wordt standaard genegeerd, zelfs als u een tekstkader maakt. Deze categorie is alleen van toepassing als het object een
niet-verbonden tekstkader is.
Objectstijlen toepassen
Wanneer u een objectstijl op een groep objecten toepast, wordt de objectstijl op elk object in de groep toegepast. Als u een objectstijl op een groep
objecten wilt toepassen, dient u de objecten in een kader te nesten. (U kunt bijvoorbeeld met de opdracht Bewerken > Plakken een object in een
kader plakken.)
1. Selecteer een object, kader of groep.
2. Klik op een objectstijl in het regelpaneel of in het deelvenster Objectstijlen om een stijl toe te passen.
Als u de optie Overschrijvingen wissen bij toepassen van stijl in het deelvenster Objectstijlen kiest en u klikt op een objectstijl, worden
overschrijvingen standaard gewist. Als deze optie niet is ingeschakeld, kunt u Alt ingedrukt houden en klikken (Windows) of Option ingedrukt
houden en klikken (Mac OS) op de objectstijl om tijdens het toepassen van de stijl overschrijvingen te wissen.
U kunt een stijl ook toepassen zonder eerst het object te hoeven selecteren door de objectstijl naar het object te slepen.
Als er een groep is geselecteerd wanneer u een objectstijl toepast, wordt de stijl op elk object in de groep toegepast.
Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u desgewenst andere instellingen op het object toepassen. Hoewel u een instelling die in de stijl is
330
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
gedefinieerd, kunt overschrijven, wordt de verbinding met de stijl niet verbroken.
Standaardobjectstijlen gebruiken
Voor elk nieuw document wordt in het deelvenster Objectstijlen een standaardset met objectstijlen weergegeven. Wanneer u een object maakt,
wordt er een objectstijl op toegepast. Als u een tekstkader maakt, wordt standaard de objectstijl [Basistekstkader] toegepast. De objectstijl
[Basisafbeeldingskader] wordt toegepast wanneer u een pad of vorm tekent. Plaatst u een afbeelding of tekent u een vorm voor een
plaatsaanduiding met een X erin, dan wordt de objectstijl [Geen] toegepast. U kunt een andere objectstijl als de standaardobjectstijl voor tekst- en
afbeeldingskaders selecteren.
U wijzigt de standaardstijl voor een tekstkader door Standaardtekstkaderstijl in het menu van het deelvenster Objectstijlen te kiezen en
vervolgens de objectstijl te selecteren.
U wijzigt de standaardstijl voor een afbeeldingskader door Standaardafbeeldingskaderstijl in het menu van het deelvenster Objectstijlen te
kiezen en vervolgens de objectstijl te selecteren.
Placeholderframes voor grafische elementen (gemarkeerd met een X) gebruiken standaard altijd de stijl [Geen]. U kunt een objectstijl niet als
standaard opgeven.
Om de standaardstijl voor een objecttype te wijzigen, sleept u het pictogram dat het standaardobjecttype aangeeft, van de ene objectstijl naar
een andere objectstijl.
Opmerking: Als u een objectstijl selecteert als er geen kader is geselecteerd, wordt die objectstijl de nieuwe standaardobjectstijl voor tekst of
afbeeldingen, afhankelijk van het gereedschap dat in de gereedschapsset is geselecteerd.
U kunt de basisstijlen veranderen maar niet verwijderen.
Overschrijvingen objectstijl wissen
Een overschrijving wil zeggen dat de opmaak die is toegepast op een object, verschilt van een deel van de stijldefinitie die is toegepast op dat
object. Wanneer u een object met een overschrijving selecteert, staat er een plusteken (+) naast de naam van de stijl.
Gebruik de opdracht Overschrijvingen wissen als u elke opmaak wilt overschrijven die in de objectstijl is in- of uitgeschakeld, en gebruik de
opdracht Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd als u genegeerde kenmerken wilt wissen.
Overschrijvingen objectstijl wissen
1. Selecteer een object dat of een groep die u wilt wijzigen.
2. Klik onder in het deelvenster Objectstijlen op de knop Overschrijvingen wissen
.
Een overschrijving wordt alleen weergegeven als het toegepaste kenmerk onderdeel van de stijl is.
Kenmerken wissen die geen onderdeel van een objectstijl zijn
U kunt kenmerken uit een object verwijderen, zelfs als deze kenmerken in een stijl worden genegeerd. Als bijvoorbeeld de categorie Vulling wordt
genegeerd in een objectstijl en u past een rode vulling op een kader toe waarop de objectstijl is toegepast, wordt de rode vulling verwijderd als u
klikt op de knop Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd.
Opmerking: Als een categorie met objectstijlen is uitgeschakeld en niet wordt genegeerd, gebruikt u de opdracht Overschrijvingen wissen om de
stijl te overschrijven.
1. Selecteer een object dat of een groep die u wilt wijzigen.
2. Klik onder in het deelvenster Objectstijlen op de knop Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd
.
De koppeling met een objectstijl verbreken
U kunt de koppeling verbreken tussen een object en de stijl die op dat object is toegepast. Het object behoudt dezelfde kenmerken, maar
verandert niet als de stijl wordt gewijzigd.
1. Selecteer het object waarop de objectstijl is toegepast.
2. Kies Koppeling met stijl verbreken in het menu van het deelvenster Objectstijlen.
Als u de opmaak van de objectstijl niet wilt behouden, kiest u [Geen] in het deelvenster Objectstijlen.
De naam van een objectstijl wijzigen
1. Zorg ervoor dat er geen objecten zijn geselecteerd zodat er geen stijl per ongeluk kan worden toegepast.
2. Dubbelklik in het deelvenster Objectstijlen op de objectstijl waarvan u de naam wilt wijzigen.
3. Typ in het dialoogvenster Opties objectstijl de gewenste naam voor de stijl en klik op OK.
U kunt een objectstijl ook in het deelvenster bewerken. Klik op de stijl, wacht even en klik nogmaals om de naam van de stijl te wijzigen.
331
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Objectstijlen bewerken
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u niet wilt dat de stijl wordt toegepast op het geselecteerde kader of wordt ingesteld als de standaardstijl, klikt u met de
rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac OS) op de stijlnaam in het deelvenster Objectstijlen en kiest u
Bewerken [stijlnaam].
Dubbelklik in het deelvenster Objectstijlen op de naam van de stijl of selecteer de stijl en kies Stijlopties in het menu van het deelvenster
Stijlen. Hiermee wordt de stijl op elk geselecteerd object toegepast of ingesteld als het standaardobjecttype.
2. Selecteer in het dialoogvenster Opties objectstijl de categorie met de opties die u wilt wijzigen, en wijzig de gewenste instellingen.
3. Bepaal welke categorieën met objectstijlen u wilt inschakelen, uitschakelen of negeren.
4. Klik op OK.
Een objectstijl verwijderen
1. Selecteer een objectstijl in het deelvenster Objectstijlen.
2. Kies Stijl verwijderen in het menu van het deelvenster of sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster Objectstijlen.
3. Als u een stijl verwijdert die op objecten is toegepast of waarop andere stijlen zijn gebaseerd, moet u een vervangende stijl opgeven in het
deelvenster Objectstijl verwijderen. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U past opnieuw stijlen toe op objecten waarbij de verwijderde stijl werd gebruikt door de stijl te kiezen die u op de objecten wilt
toepassen, en op OK te klikken.
Als u objecten ongewijzigd wilt laten, kiest u [Geen], laat u het selectievakje Opmaak behouden ingeschakeld staan en klikt u op OK.
Alle objecten waarop de verwijderde stijl was toegepast, behouden wel dezelfde kenmerken maar zijn niet meer aan een stijl gekoppeld.
Om alle toegepaste kenmerkinstellingen te verwijderen, kiest u [Geen], schakelt u het selectievakje Opmaak behouden uit en klikt u
op OK.
Opmerking: Om alle stijlen te verwijderen die niet op objecten zijn toegepast, kiest u Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster
Objectstijlen en klikt u op het pictogram Verwijderen.
Een objectstijl opnieuw definiëren
Nadat u een objectstijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van de stijl wijzigen. Als u de wijzigingen die u aan een bepaald object hebt
aangebracht, wilt behouden, kunt u de stijl opnieuw definiëren, zodat deze overeenkomt met de opmaak van het gewijzigde object. Houd er
rekening mee dat met de opdracht Objectstijl opnieuw definiëren alleen die categorieën opnieuw worden gedefinieerd die zijn in- of uitgeschakeld,
en niet de categorieën die worden genegeerd. Als het object extra instellingen bevat, moet u deze instellingen afzonderlijk aan de stijl toevoegen
of gewoon een nieuwe objectstijl maken.
1. Selecteer een object waarop de stijl die u wilt wijzigen, is toegepast.
2. Pas de gewenste vormgevingskenmerken aan.
3. Kies de opdracht Stijl opnieuw definiëren in het menu van het deelvenster Objectstijlen.
De definitie van de objectstijl wordt gewijzigd conform de instellingen van de overschrijving die u hebt toegepast. Alle instanties van de objectstijl in
het document worden bijgewerkt met de nieuwe instellingen.
Opmerking: Als de opdracht Objectstijl opnieuw definiëren niet beschikbaar is, behoren de door u ingestelde kenmerken niet tot de definitie van
de objectstijl. U kunt de definitie van de stijl ook direct wijzigen door Opties objectstijl te kiezen of een nieuwe stijl van het object te maken.
Objectstijlen importeren
U kunt stijlen uit andere documenten importeren. Behalve objectstijlen importeert InDesign ook stalen, aangepaste lijnen, tekenstijlen of
alineastijlen die in de stijlen worden gebruikt. Als een staal, lijn of alineastijl die u importeert, dezelfde naam maar andere waarden heeft dan een
bestaand staal of een bestaande stijl, wijzigt InDesign de naam.
1. Selecteer Objectstijlen laden in het menu van het deelvenster Objectstijlen.
2. Selecteer het bestand waaruit u objectstijlen wilt importeren en klik op Openen.
3. In het dialoogvenster Stijlen laden moet er een vinkje staan naast de stijlen die u wilt importeren. Als een bestaande stijl dezelfde naam
heeft als een van de geïmporteerde stijlen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande stijl en klikt u op OK:
Binnenkomende stijldefinitie gebruikenHiermee vervangt u de bestaande stijl door de geladen stijl en past u de nieuwe kenmerken van
die stijl toe op alle objecten in het huidige document met de oude stijl. De definities van de binnenkomende en bestaande stijlen worden
onder in het dialoogvenster Stijlen laden weergegeven, zodat u de stijlen met elkaar kunt vergelijken.
Naam automatisch wijzigenHiermee wijzigt u de naam van de geladen stijl.
332
De objectstijlen staan in het deelvenster Objectstijlen.
Meer Help-onderwerpen
Video over objectstijlen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
333
Werken met stijlen
Naar boven
Naar boven
Stijlen of stijlgroepen dupliceren
Stijlen groeperen
Stijlen verplaatsen en rangschikken
Stijlen of stijlgroepen dupliceren
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl of stijlgroep in het deelvenster Stijlen en kies Stijl
dupliceren.
In het deelvenster Stijlen wordt een nieuwe stijl of groep weergegeven met dezelfde naam gevolgd door het woord 'kopie'. Als u een groep stijlen
dupliceert, veranderen de namen van de stijlen in de nieuwe groep niet.
U kunt stijlen ook dupliceren door deze naar een andere groep te kopiëren.
Stijlen groeperen
U kunt stijlen indelen door ze in afzonderlijke mappen in de deelvensters Tekenstijlen, Alineastijlen, Objectstijlen, Tabelstijlen en Celstijlen te
groeperen. U kunt zelfs groepen binnen groepen nesten. Stijlen hoeven niet in een groep te staan. U kunt stijlen aan een groep toevoegen of op
het basisniveau van het deelvenster plaatsen.
Een stijlgroep maken
1. Doe het volgende in het deelvenster Stijlen:
Als u de groep op basisniveau wilt maken, deselecteert u alle stijlen.
Als u een groep in een groep wilt maken, selecteert en opent u een groep.
Als u bestaande stijlen in een groep wilt opnemen, selecteert u die stijlen.
2. Kies Nieuwe stijlgroep in het menu van het deelvenster Stijlen of kies Nieuwe groep van stijlen als u de geselecteerde stijlen naar de nieuwe
groep wilt verplaatsen.
3. Voer de naam van de groep in en klik op OK.
4. U verplaatst een stijl naar de groep door de stijl over de stijlgroep te slepen. Wanneer de stijlgroep is gemarkeerd, laat u de muisknop los.
Stijlen naar een groep kopiëren
Wanneer u een stijl naar een andere groep kopieert, worden de stijlen niet aan elkaar gekoppeld. Als u een van beide stijlen bewerkt, veranderen
de kenmerken van de andere stijl niet, ondanks dat de twee stijlen dezelfde naam hebben.
1. Selecteer de stijl of groep die u wilt kopiëren.
2. Kies Kopiëren naar groep in het menu van het deelvenster Stijlen.
3. Selecteer de groep (of het [basis]niveau) waarnaar u de stijlen of groep wilt kopiëren, en klik op OK.
Als er in de groep al stijlen staan met dezelfde naam als de stijlen die worden gekopieerd, wordt de naam van binnenkomende stijlen
gewijzigd.
Stijlgroepen uitvouwen of samenvouwen
U vouwt één groep uit of samen door op het driehoekje naast de groep te klikken.
U vouwt de groep en alle subgroepen van die groep uit of samen door Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt te houden en op het
driehoekje te klikken.
Stijlgroepen verwijderen
Als u een stijlgroep verwijdert, wordt de groep en alles in de groep verwijderd, ook de stijlen en andere groepen.
1. Selecteer de groep die u wilt verwijderen.
2. Kies Stijlgroep verwijderen in het menu van het deelvenster Stijlen en klik op Ja.
3. Geef voor elke stijl in de groep een vervangende stijl op of kies [Geen] en klik op OK.
Als u de vervangende stijl voor alle stijlen wilt gebruiken, selecteert u de optie Op alles toepassen.
334
Naar boven
Wanneer u de vervanging van een stijl annuleert, wordt de groep niet verwijderd. U kunt verwijderde stijlen terughalen door Bewerken >
Ongedaan maken Stijlen verwijderen te kiezen.
Stijlen verplaatsen en rangschikken
De stijlen die u maakt, komen onder in de stijlgroep of het deelvenster te staan.
U sorteert alle groepen en stijlen in groepen alfabetisch door Sorteren op naam in het menu van het deelvenster Stijlen te kiezen.
Als u één stijl wilt verplaatsen, sleept u die stijl naar een andere locatie. Een zwarte lijn geeft aan waarnaar de stijl wordt verplaatst en een
gemarkeerde groepsmap geeft aan dat de stijl aan die groep wordt toegevoegd.
Tekenniveau: Venster > deelvenster Teken > selectievakje Alternatieven voor uitvulling.
Speciale tekens voor het Midden-Oosten invoegen
Sommige tekens in het Arabisch en het Hebreeuws zijn moeilijk in tekst te voegen. Ook de layouts van het Arabische en Hebreeuwse toetsenbord
maken het moeilijk om deze tekens te typen of in te voegen. Als u tekens zoals een Hebreeuwse apostrof (geresh) of maqaf wilt invoegen,
selecteert u een teken in het deelvenster Teken > deelvenstermenu > Speciaal MO-teken invoegen.
Speciaal MO-teken invoegen
Richting tabel
Arabische en Hebreeuwse gebruikers kunnen de richting instellen voor een tabel die in een document wordt ingevoegd. De volgorde van cellen en
kolommen, de standaardtaal en de tekstuitlijning worden dienovereenkomstig ingesteld. Voor een Arabische gebruiker is de meest rechtse kolom
de eerste kolom en eventuele extra kolommen worden toegevoegd voorbij de meest linkse kolom van de tabel. De tabelrichting wordt ook
ondersteund in de Artikeleditor (CTRL + Y).
De richting van een nieuwe tabel instellen:
1. Klik op Tabel > Tabel invoegen
2. Kies in het dialoogvenster Tabel invoegen in de lijst Richting de tabelrichting.
De richting van een bestaande tabel wijzigen:
1. Plaats de cursor in een tabel
2. Open het deelvenster Tabel (Shift + F9) en klik op het pictogram Tabel van links naar rechts of Tabel van rechts naar links om de richting
van de tabel in te stellen.
Voor tabellen van rechts naar links worden de Arabische en Noord-Afrikaanse versies standaard ingesteld op het Arabisch. De Hebreeuwse
versie wordt ingesteld op het Hebreeuws. Voor tabellen van links naar rechts blijven de Arabische en Hebreeuwse versies ingesteld op het
Engels. De Noord-Afrikaanse versie wordt standaard ingesteld op het Frans.
Richting naar rug
363
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De richting naar de rug bepaalt de rand waarlangs een boek wordt gebonden. Boeken in een taal die van links naar rechts wordt geschreven,
worden links gebonden. Documenten in een taal die van rechts naar links wordt geschreven, worden gebonden langs de rechterrand van het
boek.
Paginaopmaak van een rechts gebonden boek
Schrijfvoorkeuren van rechts naar links
Neutrale tekens
De richting van bepaalde tekens in het Arabisch en het Hebreeuws kan dubbelzinnig lijken. Gebrek aan duidelijkheid over de richting van tekens
kan leiden tot verwarring over de richting en de volgorde van tekenreeksen. Om ervoor te zorgen dat de richting van dergelijke tekens duidelijk en
ondubbelzinnig is:
1. Klik op Bewerken > Voorkeuren > Van rechts naar links
2. Selecteer het vak Neutrale richting van tekens volgens de toetsenbordinvoer.
Cursorbesturing
Hebreeuwse en Arabische gebruikers kunnen de richting van de cursor bepalen wanneer ze de pijltoetsen op het toetsenbord gebruiken. Deze lijst
voor cursorbewegingen (Bewerken > Voorkeuren > Van rechts naar links) bevat twee opties waaruit u kunt kiezen:
Visueel: de cursor beweegt in de richting van de pijltoets. Wanneer op de pijl-rechts wordt gedrukt, gaat de cursor op de het scherm naar
rechts.
Logisch: de cursor beweegt volgens de richting van de getypte taal. Als in het Arabisch en Hebreeuws op de pijl-rechts wordt gedrukt, gaat
de cursor naar links (naar het volgende teken in een taal van rechts naar links).
Pagina- en hoofdstuknummering
Arabische en Hebreeuwse gebruikers gebruiken het meestgebruikte nummeringsysteem in de regio. De populairste nummeringsystemen zijn:
Arabisch: Arabisch Abjad en Alef-Ba-Tah
Frans: Hebrew Biblical Standard en Hebrew Non-Standard Decimal
Als u het nummeringsysteem wilt selecteren of wijzigen, gaat u naar Layout > Nummerings- en sectie-opties en kiest u in de lijst Stijl.
Pagina's, secties en hoofdstukken nummeren
Schrijfrichting in de galerieweergave en de Artikeleditor
In het Arabisch of Hebreeuws kunt u de richting aangeven waarin u schrijft. Ga naar Bewerken > Voorkeuren > Weergave artikeleditor en
selecteer het vak Schrijfrichting aangeven om deze functie in te schakelen. Wanneer deze functie is ingeschakeld, heeft de cursor een pijl die de
richting van het schrijven aangeeft.
Diakritische kleuren
In Arabische tekst kunnen diakritische tekens een verschillende kleur krijgen voor stilistische of andere doeleinden. Zo kunnen de diakritische
tekens de nadruk leggen op een bepaald aspect van een woord of zin. U kunt de kleur van diakritische tekens vinden en wijzigen met de query
Arabische diakritische kleur wijzigen.
1. Klik op Bewerken > Zoeken/Wijzigen
2. Selecteer in de lijst Query de optie Arabische diakritische kleur wijzigen
3. Gebruik de knoppen Wijzigen, Alles wijzigen of Wijzigen/Zoeken om oudere diakritische tekens te vervangen door de nieuwe gekleurde
diakritische tekens.
U kunt de query naar wens wijzigen en opslaan.
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
364
Tekst uitlijnen
Naar boven
Naar boven
Tekst uitlijnen of uitvullen
Alinea's op een basislijnraster uitlijnen
Een uitgebalanceerde titeltekst maken
Alinea's maken die zich uitstrekken over meerdere kolommen of die kolommen splitsen
Tekst uitlijnen of verticaal in een tekstkader uitvullen
Tekst uitlijnen of uitvullen
Tekst kan aan één rand of aan beide randen (of inzetten) van een tekstkader worden uitgelijnd. Tekst is uitgevuld als de tekst aan beide randen is
uitgelijnd. U kunt alle tekst in een alinea uitvullen met uitzondering van de laatste regel (Links uitvullen of Rechts uitvullen) en met inbegrip van de
laatste regel (Alle regels uitvullen). Als de laatste regel slechts weinig tekens bevat, kunt u een speciaal teken voor het einde van het artikel
gebruiken en een uitlijnspatie maken.
Links uitvullen (links) en Alle regels uitvullen (rechts)
Opmerking: Als u alle tekstregels uitvult en u Adobe Composer alinea gebruikt, wordt tekst doorgeschoven, zodat de tekst overal in de alinea
even dicht op elkaar staat en een aantrekkelijke vormgeving krijgt. U kunt de spatiëring in uitgevulde tekst nauwkeurig instellen.
1. Selecteer tekst.
2. Klik op een van de knoppen voor Uitlijning (Links uitlijnen, Centreren, Rechts uitlijnen, Links uitvullen, In midden uitvullen, Rechts uitvullen
en Volledig uitvullen) in het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
3. (Optioneel) Klik op Uitlijnen naar rug of Uitlijnen weg van rug.
Wanneer u de optie Uitlijnen naar rug toepast op een alinea, wordt de tekst op de linkerpagina rechts uitgelijnd, maar als dezelfde tekst
doorloopt (of als het kader wordt verplaatst) naar een rechterpagina, wordt de tekst links uitgelijnd. Wanneer u op vergelijkbare wijze de
optie Uitlijnen weg van rug toepast op een alinea, wordt de tekst op de linkerpagina links uitgelijnd, terwijl de tekst op de rechterpagina
rechts wordt uitgelijnd.
Als u de linkerzijde van een tekstregel links wilt uitlijnen en de rechterzijde rechts, plaatst u de invoegpositie op de plaats waar u de tekst
rechts wilt uitlijnen. Druk op Tab en lijn de rest van de regel rechts uit.
Alinea's op een basislijnraster uitlijnen
Het basislijnraster staat voor de regelafstand voor platte tekst in een document. U kunt voor alle elementen van de pagina veelvouden van deze
regelafstand gebruiken, zodat tekst altijd correct wordt uitgelijnd tussen kolommen en van pagina tot pagina. Als u voor de platte tekst in een
document bijvoorbeeld een 12-punts regelafstand gebruikt, kunt u voor de koptekst een 18-punts regelafstand instellen en 6 punten ruimte
toevoegen voor de alinea's die op de koppen volgen.
Met een basislijnraster krijgt u consistentie in de locaties van tekstelementen op een pagina. U kunt de regelafstand voor de alinea aanpassen,
zodat de basislijnen ervan worden uitgelijnd op het onderliggende raster van de pagina. Dit komt van pas als u de basislijnen van tekst in
meerdere kolommen of aangrenzende tekstkaders wilt uitlijnen. Wijzig instellingen voor het basislijnraster met het deelvenster Rasters van het
dialoogvenster Voorkeuren.
U kunt ook alleen de eerste regel van een alinea op het basislijnraster uitlijnen en de andere regels volgens de opgegeven waarde van de
regelafstand uitlijnen.
Als u het basislijnraster wilt weergeven, klikt u op Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen.
Opmerking: Het basislijnraster is alleen zichtbaar als het zoomniveau van het document groter is dan de ingestelde weergavedrempel in de
rastervoorkeuren. U moet misschien inzoomen om het basislijnraster te kunnen zien.
365
Naar boven
Naar boven
Alinea's uitlijnen op het basislijnraster
1. Selecteer tekst.
2. Klik in het deelvenster Alinea of het regelpaneel op Uitlijnen op basislijnraster
.
Om te voorkomen dat de regelafstand van de tekst wordt gewijzigd, stelt u voor de regelafstand van het basislijnraster dezelfde waarde (of een
veelvoud ervan) in als voor de tekst.
De eerste regel op het basislijnraster uitlijnen
1. Selecteer de alinea's die u wilt uitlijnen.
2. Kies Alleen eerste regel op raster uitlijnen in het menu van het deelvenster Alinea of in het menu van het regelpaneel.
3. Klik in het deelvenster Alinea of het regelpaneel op Uitlijnen op basislijnraster
.
Een uitgebalanceerde titeltekst maken
U kunt onregelmatig uitgelijnde tekst over meerdere regels op elkaar afstemmen. Deze functie is vooral bedoeld voor koppen die uit meerdere
regels bestaan, pull-quotes en gecentreerde alinea's.
Voor en na het op de titel toepassen van de optie Ongelijke regels met elkaar in evenwicht brengen
1. Klik in de alinea die u in evenwicht wilt brengen.
2. Kies Ongelijke regels met elkaar in evenwicht brengen in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel.
Deze functie heeft alleen effect als Adobe Composer alinea is geselecteerd.
Alinea's maken die zich uitstrekken over meerdere kolommen of die kolommen splitsen
Een alinea kan zich uitstrekken over meerdere kolommen in een tekstkader, zodat een bredere kop ontstaat. U kunt kiezen of een alinea zich
uitstrekt over alle kolommen of over een bepaald aantal kolommen. Wanneer een alinea zich uitstrekt over meerdere kolommen in een tekstkader
met meerdere kolommen, wordt alle tekst voor de desbetreffende alinea uitgebalanceerd.
U kunt een alinea ook opsplitsen in meerdere kolommen in hetzelfde tekstkader.
Op www.adobe.com/go/lrvid5151_id_nl of http://tv.adobe.com/go/4952/nl vindt u een videodemo over het maken van alinea's die meerdere
kolommen omspannen of kolommen splitsen.
Alinea die zich uitstrekt over meerdere kolommen en die meerdere kolommen opsplitst
A.Koptekst die zich uitstrekt over kolommenB.Opgesplitste kolom
Een alinea uitstrekken over meerdere kolommen
1. Plaats het invoegpunt in de alinea.
366
Naar boven
U kunt deze functie ook deel laten uitmaken van een alineastijl, zoals een kopstijl.
2. Kies Meerdere kolommen in het regelpaneelmenu of in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Kies Meerdere kolommen in het menu Alinealayout.
4. Kies het aantal kolommen waarover u de alinea wilt uitstrekken in het menu Uitstrekken over. Kies Alle als u de alinea over alle kolommen
wilt uitstrekken.
5. Als u extra ruimte voor of na de alinea wilt toevoegen, geeft u waarden op bij Ruimte voor uitstrekken en Ruimte na uitstrekken en
vervolgens klikt u op OK.
Een alinea die wordt opgesplitst in meerdere kolommen
1. Plaats het invoegpunt in de alinea.
U kunt deze functie ook deel laten uitmaken van een alineastijl, zoals een kopstijl.
2. Kies Meerdere kolommen in het regelpaneelmenu of in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Kies Gesplitste kolommen in het menu Alinealayout.
4. Geef de volgende opties op en klik op OK:
SubkolommenKies het aantal kolommen waarin u de alinea wilt opsplitsen.
Ruimte voor splitsen/Ruimte na splitsenVoeg ruimte voor of na de opgesplitste alinea toe.
Binnenste tussenruimteStel de ruimte in tussen de opgesplitste alinea's.
Buitenste tussenruimteStel de ruimte in tussen de buitenzijde van de opgesplitste alinea's en de marges.
Tekst uitlijnen of verticaal in een tekstkader uitvullen
U kunt tekstregels in een kader langs de verticale as van het kader uitlijnen of verdelen. Op deze manier is tekst zo overal in kaders en kolommen
gelijk te houden.
U kunt tekst aan de bovenkant, in het midden of aan de onderkant van het kader uitlijnen met de waarden van de regelafstand van elke alinea en
de waarden van de alineaspatiëring. Ook kunt u tekst verticaal uitvullen, waarbij de afstand tussen de regels los van de waarden van de
regelafstand en de alineaspatiëring evenredig wordt verdeeld.
Verticaal uitvullen: onder (links) en uitvullen (rechts)
Het verticaal uitlijnen en uitvullen van tekst wordt berekend vanuit de basislijnpositie van elke tekstregel in het kader. Denk aan het volgende als u
de verticale uitlijning gaat aanpassen:
De bovenkant van het kader is gedefinieerd als de basislijn van de eerste regel van tekst die aan de bovenkant is uitgelijnd. De optie voor de
verschuiving van de eerste basislijn in het venster Opties tekstkader heeft invloed op deze waarde.
De onderkant van het kader is gedefinieerd als de basislijn van de laatste regel van tekst die aan de onderkant is uitgelijnd. Voetnoottekst
wordt niet uitgevuld.
Wanneer de optie Uitlijnen op basislijnraster wordt toegepast op alinea's die aan de bovenkant, in het midden of aan de onderkant zijn
uitgelijnd, worden alle regels op het basislijnraster uitgelijnd. Bij de optie Uitgevuld worden alleen de eerste en laatste regels op de basislijn
uitgelijnd.
Als u de inzetwaarden voor boven of onder in het venster Opties tekstkader aanpast, verandert u de locatie van respectievelijk de eerste of
laatste basislijn.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer een tekstkader met het gereedschap Selecteren.
Klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader.
2. Kies Object > Opties tekstkader.
3. Kies in het deelvenster Verticaal uitvullen in het venster Opties tekstkader een van de volgende opties in het menu Uitlijnen:
367
Selecteer Boven om tekst vanaf de bovenkant van het kader verticaal uit te lijnen. (Dit is de standaardinstelling.)
Selecteer Gecentreerd om tekst in het kader te centreren.
Selecteer Onder om tekst vanaf de onderkant van het kader verticaal uit te lijnen.
Selecteer Uitvullen om tekst evenredig verticaal uit te lijnen tussen de boven- en onderkant van het kader.
4. Als u Uitvullen kiest en u wilt niet dat de regelafstand onevenredig groot wordt ten opzichte van de ruimte tussen de alinea's, moet u een
waarde voor Limiet alinea-afstand opgeven. De ruimte tussen alinea's wordt uitgerekt tot aan de waarde die u hebt opgegeven. Als de tekst
dan nog niet in het kader past, wordt de ruimte tussen de regels zo aangepast dat de tekst het hele kader vult. De waarde voor de ruimte
tussen alinea's wordt toegepast naast de waarden voor Afstand voor en Afstand na die u hebt opgegeven in het deelvenster Alinea.
De maximale ruimte tussen alinea's ingesteld op nul (links) en 1 pica (rechts)
Opmerking: Ga voorzichtig te werk als u tekstkaders met meerdere kolommen verticaal wilt uitvullen. Als de laatste kolom slechts een paar
regels bevat, kunnen er te veel witregels tussen de regels komen te staan.
5. Klik op OK.
Een makkelijke manier om de maximale ruimte tussen alinea's aan te passen is door Voorvertoning te selecteren en te klikken op Pijl-omhoog
of Pijl-omlaag naast Maximale ruimte tussen alinea's totdat de ruimte tussen de alinea's in overeenstemming is met de regelafstand.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
368
Opsommingstekens en nummering
Naar boven
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
Opsommingstekens wijzigen
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
Lijsten definiëren
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
Lijsten met meerdere niveaus maken
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Elke alinea in een opsommingslijst begint met een opsommingsteken. In genummerde lijsten begint elke alinea met een uitdrukking waarin een
nummer of letter en een scheidingsteken, zoals een punt of haakjes, zijn opgenomen. De nummers in een lijst met nummering worden
automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. U kunt de volgende kenmerken wijzigen: het type opsommingsteken
of de nummeringsstijl, het scheidingsteken, de lettertypekenmerken en tekenstijlen en het type en de mate van de inspringing.
U kunt het gereedschap Tekst niet gebruiken om de opsommingstekens of nummers in een lijst te selecteren. U bewerkt de opmaak en de
inspringing via het dialoogvenster Lijsttekens of het deelvenster Alinea. Als de lijsttekens deel uitmaken van een stijl, kunt u ook het gedeelte
Opsommingstekens en nummering van het dialoogvenster Alineastijlen gebruiken.
Lijsten met opsommingstekens en nummering
U kunt snel een lijst met opsommingstekens of een genummerde lijst maken door de lijst te typen, deze te selecteren en vervolgens op de knop
Lijst met opsommingstekens of Genummerde lijst te klikken in het regelpaneel. Met deze knoppen kunt u lijsten in- of uitschakelen en van
opsommingstekens overstappen op nummers en andersom. U kunt de opsommingstekens en de nummering ook deel laten uitmaken van een
alineastijl en lijsten samenstellen door stijlen toe te wijzen aan alinea's.
Opmerking: Automatisch gegenereerde opsommingstekens en nummertekens worden niet daadwerkelijk in de tekst geplaatst. Daarom kunt u
deze niet vinden met een tekstzoekopdracht of selecteren met het gereedschap Tekst, tenzij u de tekens omzet naar tekst. Bovendien zijn
opsommingstekens en nummering niet zichtbaar in het venster van de artikeleditor (behalve in de alineastijlkolom).
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Selecteer de alinea's die deel uit moeten maken van de lijst, of klik om een invoegpositie te plaatsen op de plek waar de lijst moet beginnen.
2. Ga als volgt te werk:
Klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel (in de modus Alinea). Houd Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een knop om het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering weer te geven.
Kies Opsommingstekens en nummering in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel. Kies Opsommingstekens of Nummers bij
Lijsttype. Geef de gewenste instellingen op en klik op OK.
369
Naar boven
Pas een alineastijl toe die opsommingstekens of nummering bevat.
3. Als u de lijst wilt voortzetten in de volgende alinea, verplaatst u het invoegpunt naar het einde van de lijst en drukt u op Enter of Return.
4. U beëindigt de lijst (of het segment van de lijst als u de lijst verderop in het artikel wilt vervolgen) door nogmaals op de knop Lijst met
opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel te klikken of Opsommingstekens en nummering te kiezen in het menu
van het deelvenster Alinea.
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
1. Selecteer de alinea's met opsommingstekens of de genummerde alinea's die u opnieuw wilt opmaken met het gereedschap Tekst .
2. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering op een van de volgende manieren:
Kies Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel (in de modus Alinea) of in het menu van het deelvenster
Alinea.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst .
3. Voer in het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering een of meerdere van de volgende handelingen uit:
Wijzig het opsommingsteken.
Wijzig de opties voor de genummerde lijst.
Kies een stijl voor de nummers of opsommingstekens in de lijst Tekenstijl.
4. Wijzig de positie van het opsommingsteken of het nummer met de volgende opties:
UitlijningHiermee kunt u de opsommingstekens en de nummers links, rechts, of gecentreerd uitlijnen in de horizontale ruimte die is
toegewezen aan de nummers. (Bij weinig ruimte is het verschil tussen de drie opties te verwaarlozen.)
Links inspringenHiermee kunt u aangeven hoe ver de regels na de eerste regel zijn ingesprongen.
Inspringing eerste regelHiermee bepaalt u waar het opsommingsteken of het nummer wordt geplaatst.
Voer een hogere waarde in voor Eerste regel inspringen als u de interpunctie in lange lijsten wilt uitlijnen. Als u bijvoorbeeld wilt dat “9.” en
“10.” op de punt worden uitgelijnd, wijzigt u de instelling voor Rechts uitgelijnd en verhoogt u geleidelijk de waarde voor Eerste regel
inspringen tot de getallen naar wens zijn uitgelijnd (vergeet niet om Voorvertoning in te schakelen).
Als u een hangende inspringing wilt maken, geeft u een positieve waarde op voor Links inspringen (bijvoorbeeld 2p0) en de
overeenkomende negatieve waarde voor Inspringing eerste regel (bijvoorbeeld -2p0).
Instellingen voor Positie
A. InspringingB.Links uitgelijnde lijst
Opmerking: De instellingen voor Links inspringen, Inspringing eerste regel en Tabpositie in het dialoogvenster Opsommingstekens en
nummering zijn alineakenmerken. Als u deze instellingen wijzigt in het deelvenster Alinea, wordt de opmaak van de opsommingstekens en
genummerde lijsten ook aangepast.
TabpositieHiermee activeert u de tabpositie, zodat er ruimte ontstaat tussen het opsommingsteken en het nummer enerzijds en de
lijstonderdelen anderzijds.
Standaard nemen de opsommingstekens en nummers bepaalde elementen van de tekstopmaak over van het eerste teken in de alinea waaraan ze
zijn gekoppeld. Als het eerste teken in een alinea verschilt van de eerste tekens in andere alinea's, kan het voorkomen dat het nummer of het
opsommingsteken er anders uitziet dan de andere lijstonderdelen. Als u deze opmaak niet wilt toepassen, kunt u een aparte tekenstijl
samenstellen voor nummers en opsommingstekens en deze stijl op de lijst toepassen via het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
370
Naar boven
Het cursieve eerste woord van stap 3 zorgt ervoor dat de nummering ook cursief wordt, tenzij u een tekenstijl instelt voor nummers en deze stijl
toepast op de lijst.
Opsommingstekens wijzigen
Als u de bestaande opsommingstekens niet wilt gebruiken, kunt u andere opsommingstekens toevoegen aan het raster Opsommingsteken. Een
opsommingsteken dat beschikbaar is voor een bepaald lettertype, is niet altijd beschikbaar voor andere lettertypen. U kunt kiezen of het lettertype
wordt onthouden voor elk opsommingsteken dat u toevoegt.
Als u een opsommingsteken wilt gebruiken dat voor een bepaald lettertype geldt (zoals het wijzende handje in Dingbats), moet u niet vergeten in
te stellen dat het opsommingsteken dat lettertype onthoudt. Als u een standaardopsommingsteken gebruikt, kunt u het lettertype beter niet
onthouden, omdat de meeste lettertypen over een eigen versie van het opsommingsteken beschikken. Afhankelijk van het feit of u de optie
Lettertype bij opsomming onthouden hebt geselecteerd, kan een opsommingsteken dat u toevoegt, verwijzen naar een Unicode-waarde en een
specifieke lettertypefamilie en -stijl of alleen naar een Unicode-waarde.
Opmerking: Opsommingstekens die alleen verwijzen naar de Unicode-waarde (zonder een onthouden lettertype), worden aangeduid met een
rode “u”-indicator.
Het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering
A.Opsommingsteken zonder onthouden lettertypeB.Opsommingsteken met onthouden lettertype
Het opsommingsteken wijzigen
1. Selecteer Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel of in het menu van het deelvenster Alinea.
2. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
3. Selecteer een ander opsommingsteken en klik op OK.
Een opsommingsteken toevoegen
1. Selecteer Opsommingstekens in het menu Lijsttype van het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering en klik op Toevoegen.
2. Selecteer de glyph die u als opsommingsteken wilt gebruiken. (De verschillende lettertypefamilies en -stijlen bevatten verschillende glyphs.)
3. Selecteer Lettertype bij opsommingsteken onthouden als u wilt dat het nieuwe opsommingsteken het op dat moment gekozen lettertype en
de stijl onthoudt.
4. Klik op Toevoegen.
Opmerking: De lijst met opsommingstekens wordt opgeslagen in het document, net als alinea- en tekenstijlen. Als u alineastijlen uit een ander
document plakt of laadt, kunnen alle opsommingstekens die in die stijlen worden gebruikt, worden weergegeven in het dialoogvenster
Opsommingstekens en nummering, samen met de andere opsommingstekens die zijn gedefinieerd voor het huidige document.
371
Naar boven
Naar boven
Een opsommingsteken verwijderen
1. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
2. Selecteer het opsommingsteken dat u wilt verwijderen en klik op Verwijderen. (Het eerste vooraf ingestelde opsommingsteken kan niet
worden verwijderd.)
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
De nummers in een genummerde lijst worden automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. Alinea's die onderdeel
vormen van dezelfde lijst worden doorlopend genummerd. Deze alinea's hoeven niet opeenvolgend te zijn, zolang u maar een lijst hebt
gedefinieerd voor de alinea's.
U kunt ook een lijst met meerdere niveaus maken waarin de lijstonderdelen genummerd zijn in een overzichtsvorm en verschillende
inspringingsniveaus hebben.
1. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
2. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
3. In het vak Nummer gebruikt u de standaardpunt (.) en -tab (^t), of u maakt een eigen numerieke uitdrukking. Als u een numerieke
uitdrukking wilt invoeren, verwijdert u de punt na het metateken voor nummers (^#) en voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ een teken (bijvoorbeeld een haakje sluiten) of meerdere tekens in plaats van de punt.
Kies een item (zoals een liggend streepje of het weglatingsteken) in het menu Speciaal teken invoegen.
Typ een woord of teken vóór het metateken voor nummers. Als u bijvoorbeeld vragen in een lijst wilt nummeren, kunt u het woord Vraag
invoeren.
4. Kies een tekenstijl voor de uitdrukking. (De stijl die u kiest, wordt toegepast op de gehele numerieke uitdrukking en niet alleen op het
nummer.)
5. Kies een van de volgende opties voor Modus:
Doornummeren vanaf vorig nummerDe items in een lijst worden doorlopend genummerd.
Beginnen bijHet eerste nummer in de lijst wordt bepaald door het nummer of de andere waarde die u hebt ingevoerd in het tekstvak. Voer
een nummer in, geen letter, ook als de lijst letters of Romeinse cijfers gebruikt.
6. Geef eventuele andere opties op en klik op OK.
Lijsten definiëren
Een gedefinieerde lijst kan worden onderbroken door andere alinea's en lijsten, en kan verschillende artikelen en meerdere documenten in een
boek omspannen. Met gedefinieerde lijsten kunt u bijvoorbeeld een overzicht met meerdere niveaus of een doorlopende lijst maken waarmee u in
het hele document de tabelnamen nummert. U kunt ook lijsten definiëren voor afzonderlijk genummerde items of afzonderlijke items met
opsommingstekens die door elkaar worden gebruikt. In een lijst met vragen en antwoorden kunt u bijvoorbeeld één lijst definiëren voor het
nummeren van de vragen en een andere lijst voor het nummeren van de antwoorden.
Gedefinieerde lijsten worden vaak gebruikt om alinea's bij te houden voor nummeringsdoeleinden. Wanneer u een alineastijl voor nummering
maakt, kunt u de stijl toewijzen aan een gedefinieerde lijst: de alinea's krijgen de desbetreffende stijl toegewezen en worden genummerd op basis
van hun positie in de gedefinieerde lijst. De eerste alinea die verschijnt, krijgt bijvoorbeeld nummer 1 (“Tabel 1”) en de tweede alinea krijgt nummer
2 (“Tabel 2”), ook al staat deze alinea een aantal pagina's verderop. Aangezien beide alinea's tot dezelfde gedefinieerde lijst behoren, kunt u ze
opeenvolgend nummeren, ongeacht hoe ver ze uit elkaar staan in het document of boek.
Definieer een nieuwe lijst voor elk type item dat u wilt nummeren, bijvoorbeeld stapsgewijze instructies, tabellen en figuren. Als u meerdere lijsten
maakt, kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst, waarbij de nummering in beide lijsten behouden blijft.
Wanneer onderdelen in niet-verbonden kaders op dezelfde pagina worden weergegeven, zijn de onderdelen genummerd in de volgorde waarin
de tekstkaders aan de pagina zijn toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt aanpassen, knipt en plakt u de tekstkaders een voor
een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
372
Naar boven
Met gedefinieerde lijsten kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst.
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Een lijst definiëren
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster Lijsten definiëren.
3. Voer een naam in voor de lijst, geef aan of u wilt doornummeren in de artikelen en of u wilt doornummeren vanuit vorige documenten in het
boek.
4. Klik twee keer op OK.
Nadat u een lijst hebt gedefinieerd, kunt u de lijst gebruiken in een alineastijl, zoals een stijl voor tabellen, figuren of voor lijsten die op volgorde
zijn gesorteerd. U kunt de lijst toepassen via het regelpaneel of het deelvenster Alinea.
Opmerking: Sommige lijsten worden automatisch gedefinieerd. Als u bijvoorbeeld een genummerde lijst importeert vanuit een Microsoft Word-
document, wordt in InDesign automatisch een lijst gedefinieerd voor het document.
Een gedefinieerde lijst bewerken
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op Bewerken.
3. Voer een nieuwe naam in voor de lijst of wijzig de opties voor het doornummeren die u hebt geselecteerd.
Alineastijlen die aan de lijst zijn toegewezen, worden opnieuw toegewezen aan de lijst onder de nieuwe naam.
Een gedefinieerde lijst verwijderen
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst.
3. Klik op Verwijderen en selecteer een andere lijst of de lijst [Standaard] om de huidige lijst te vervangen.
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
373
Naar boven
Als u een doorlopende lijst wilt maken (een lijst die wordt onderbroken door andere alinea's en die meerdere artikelen of documenten omspant),
moet u eerst een alineastijl maken en deze stijl toepassen op de alinea's die u wilt opnemen in de lijst. Als u bijvoorbeeld een doorlopende lijst wilt
maken van de tabellen in uw document, maakt u een alineastijl genaamd Tabellen. Daarna neemt u een gedefinieerde lijst op in de stijl en
vervolgens past u de alineastijl Tabellen toe op alle alinea's die u in uw lijst met tabellen wilt opnemen.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor maken van
afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering.
4. Kies Opsommingstekens of Nummering bij Lijsttype.
5. Als u een stijl wilt maken voor genummerde lijsten, kiest u een gedefinieerde lijst in het menu Lijst of u kiest Nieuwe lijst, waarna u de lijst
definieert.
6. Bepaal de kenmerken voor de opsommingstekens of de nummering.
7. In het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer van het dialoogvenster Nieuwe alineastijl kunt u de instellingen voor de inspringing
wijzigen. Als u bijvoorbeeld een hangende inspringing wilt instellen, typt u 2p bij Links inspringen en -2p bij Eerste regel inspringen.
8. Geef andere alineastijlkenmerken op voor de stijl en klik op OK.
Lijsten met meerdere niveaus maken
Een lijst met meerdere niveaus is een lijst die meerdere niveaus bevat waarin de hiërarchische relaties tussen de alinea's in de lijst worden
weergegeven. De lijsten worden ook wel overzichtslijsten genoemd omdat ze er uitzien als een overzicht. In het nummeringsschema van de lijst
(en de inspringingen) wordt de hiërarchische positie en de relatieve positie van de items aangegeven. Op deze manier kunt u zien waar elke alinea
in de lijst past met betrekking tot de voorafgaande alinea en de volgende alinea. U kunt tot negen niveaus opnemen in een lijst met meerdere
niveaus.
Lijst met meerdere niveaus met nummers en letters waarmee de hiërarchische niveaus worden aangeduid
Als u een lijst met meerdere niveaus wilt maken, moet u eerst de lijst definiëren. Vervolgens maakt u een alineastijl voor elk niveau dat u wilt
instellen. Voor een lijst met vier niveaus zijn bijvoorbeeld vier alineastijlen vereist (en aan elke stijl is dezelfde gedefinieerde lijst toegewezen).
Wanneer u een stijl maakt, bepaalt u ook de nummer- en alinea-opmaak hiervan.
Op Creating an automatic numbered list vindt u een videodemo van Gabriel Powell over het maken van contouren en lijsten met meerdere
niveaus.
Bob Bringhurst heeft een reeks artikelen geschreven over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Als u al een stijl hebt gemaakt voor de lijst met meerdere niveaus, kiest u de stijl die u wilt toewijzen aan de niveaus die boven het huidige
niveau liggen. U kunt de stijl kiezen in het menu Gebaseerd op, of u kunt Geen alineastijl of Basisalinea kiezen.
4. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering..
5. Kies Nummers in het menu Lijsttype.
6. Kies een lijst die u hebt gedefinieerd in het menu Lijst. Als u nog geen lijst hebt gedefinieerd, kunt u Nieuwe lijst kiezen in het menu en de
lijst alsnog definiëren..
374
Naar boven
Naar boven
7. Typ een getal in het vak Niveau. Hiermee geeft u aan voor welk niveau binnen de lijst met meerdere niveaus u de stijl wilt instellen.
8. Kies het type nummering dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak.
9. In het vak Nummer typt u de metatekens (of u selecteert de gewenste metatekens in de menu's) voor de nummeropmaak die u wilt
toepassen op de lijstonderdelen op dit niveau.
Als u nummeringsvoorvoegsels van hogere niveaus wilt opnemen, voert u de gewenste tekst in of klikt u vooraan in het vak Nummer en
kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen. Vervolgens selecteert u een optie voor het niveau (bijvoorbeeld Niveau 1), of typt u ^
gevolgd door het lijstniveau (bijvoorbeeld ^1). Stel dat u een lijst hebt waarin het eerste niveau is genummerd met 1, 2, 3, enzovoort en
het tweede niveau met a, b, c, enzovoort. Als u het voorvoegsel van het eerste niveau opneemt in het tweede niveau, krijgt u de
volgende nummering in het tweede niveau: 1a, 1b, 1c; 2a, 2b, 2c; 3a, 3b, 3c..
Voor een numerieke uitdrukking moet u de leestekens opgeven en metatekens invoeren, of u kunt kiezen uit de opties in de lijst Speciaal
teken invoegen.
10. Selecteer de optie Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na als u opnieuw wilt nummeren vanaf 1 wanneer een alinea van dit niveau
voorkomt na een alinea van een hoger niveau. Als u deze optie uitschakelt, worden alinea's van dit niveau in de hele lijst doorlopend
genummerd, onafhankelijk van de hiërarchische positie van de alinea's in de lijst.
Als u de nummering opnieuw wilt laten beginnen na een bepaald niveau of niveaubereik, typt u het niveaunummer of -bereik (zoals 2-4) in
het veld Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na.
11. Kies de opties Inspringing of Tabpositie in het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer om de lijstonderdelen van dit niveau verder te
laten inspringen dan de lijstonderdelen van hogere niveaus. Door de inspringing worden de onderliggende lijstonderdelen duidelijker
weergegeven.
12. Klik op OK.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij het gebruik van genummerde stappen, wilt u wellicht de nummering opnieuw laten starten binnen hetzelfde
artikel. Als u wilt voorkomen dat de genummerde lijst handmatig opnieuw wordt gestart, maakt u een aparte stijl die, op één uitzondering na,
identiek is aan de Niveau 1-stijl. Kies bij Modus de optie Beginnen bij en geef 1 op. Geef deze stijl een naam zoals “Niveau 1 opnieuw starten”.
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
Met doorlopende bijschriften kunt u figuren, tabellen en andere items in een document opeenvolgend nummeren. Het bijschrift voor het eerste
figuur wordt “Figuur 1”, het volgende bijschrift wordt “Figuur 2”, enzovoort. Als u wilt dat afbeeldingen, tabellen en dergelijke opeenvolgend worden
genummerd, definieert u een lijst voor het item en vervolgens maakt u een alineastijl waarin u de gedefinieerde lijst opneemt. Desgewenst kunt u
beschrijvingen zoals “Afbeelding” of “Tabel” toevoegen aan het nummeringsschema van de alineastijl.
Op de blog Numbered Lists Part III - Figure Captions vindt u een artikel van Bob Bringhurst over het maken van bijschriften voor afbeeldingen.
Lijstonderdelen worden genummerd in de volgorde waarin ze aan de pagina worden toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt
aanpassen, knipt en plakt u de onderdelen een voor een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
1. Maak een nieuwe alineastijl en kies Nummers in het menu Lijsttype in het gedeelte Opsommingstekens en nummering van het
dialoogvenster Opties alineastijl.
2. Kies een gedefinieerde lijst in het menu Lijst (of kies Nieuwe lijst om een lijst te definiëren).
3. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
Selecteer bijvoorbeeld de optie A, B, C, D... als u een lijst wilt maken voor “Afbeelding A,” “Afbeelding B”, enzovoort.
4. Voer in het vak Nummer een beschrijving in, samen met de benodigde spatiëring of leestekens en de metatekens voor de nummering.
Als u bijvoorbeeld een “Afbeelding A”-effect wilt maken, voert u het woord “Afbeelding” en een spatie in vóór de metatekens voor de
nummering (zoals Afbeelding ^#.^t). Op deze manier wordt het woord “Afbeelding” opgenomen in het nummeringsschema, gevolgd door een
opeenvolgend nummer (^#), een punt en een tab (^t).
Opmerking: Als u hoofdstuknummers wilt opnemen in doorlopende bijschriften, kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen >
Hoofdstuknummer uit de nummerlijst. U kunt ook ^H invoeren op de positie in het nummeringsschema waar u het hoofdstuknummer wilt
weergeven.
5. Voltooi de stijl en klik op OK.
Nadat u de stijl hebt gemaakt, past u deze toe op bijschriften van afbeeldingen of titels van tabellen.
Met de functie Inhoudsopgave kunt u lijsten met tabellen of figuren genereren.
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
InDesign bevat opdrachten waarmee u de nummering van een lijst opnieuw kunt instellen of vervolgen:
De nummering van een lijst opnieuw instellenPlaats de invoegpositie in de alinea en kies Opnieuw nummering beginnen in het contextmenu of
kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Opnieuw nummering. Bij normale lijsten wordt hiermee het nummer 1 (of de letter A)
toegewezen aan een alinea, waarna de alinea wordt ingesteld als de eerste alinea van de lijst. Bij lijsten met meerdere niveaus wordt hiermee het
eerste nummer op het lagere niveau toegewezen aan een geneste alinea.
375
Naar boven
De nummering van een lijst vervolgenKies Vervolgen nummering in het contextmenu of kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en
nummers > Vervolgen nummering. Hierdoor wordt de nummering vervolgd van een lijst die is onderbroken door opmerkingen, afbeeldingen of
geneste lijstonderdelen. InDesign bevat ook opdrachten voor het nummeren van lijsten die in één artikel of boek beginnen en worden vervolgd in
het volgende artikel of boek.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige artikel
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige artikel wordt vervolgd vanaf het vorige artikel of dat de nummering opnieuw begint, is
afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
Kies niet de standaardlijst. Bij deze lijst kan worden doorgenummerd in verschillende artikelen.
3. Selecteer Doornummeren in artikelen om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige artikel. Schakel deze optie uit als u
de lijst in het huidige artikel opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige document in een boek
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige document wordt vervolgd vanaf het vorige document in een boek of dat de nummering
opnieuw begint, is afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
3. Selecteer Doornummeren vanuit vorig document in boek om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige document (u
moet eerst Doornummeren in artikelen selecteren om deze optie te activeren). Schakel deze optie uit als u de lijst in het huidige document
opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
U zorgt ervoor dat de nummering in een boek juist wordt bijgewerkt door de documenten in het boek te synchroniseren en Nummering
bijwerken > Alle nummers bijwerken te selecteren in het menu van het deelvenster Boeken.
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
1. Selecteer de alinea's die de lijst met opsommingstekens of nummers bevatten.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nummering naar tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten in het menu van het deelvenster Alinea.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de geselecteerde tekst en kies Nummering naar
tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten.
Opmerking: Als u de nummers of opsommingstekens in de lijst wilt verwijderen, klikt u op de knop Lijst met opsommingstekens of op de
knop Genummerde lijst om het toepassen van lijstopmaak op de geselecteerde tekst ongedaan te maken.
Meer Help-onderwerpen
Video over lijsten met opsommingstekens en nummers
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
376
Tabs en inspringingen
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het dialoogvenster Tabs
Tabs instellen
Herhaalde tabstops
Tabs verplaatsen en verwijderen en tabinstellingen bewerken
Tekens opgeven voor decimale tabs
Opvultekens toevoegen
Rechts ingesprongen tabs invoegen
Inspringingen instellen
Overzicht van het dialoogvenster Tabs
Met tabs plaatst u tekst op bepaalde horizontale locaties in een kader. De standaardtabinstellingen zijn afhankelijk van de maateenheid voor de
horizontale liniaal die u in het dialoogvenster Eenheden en toenamen hebt geselecteerd.
Tabs gelden voor de gehele alinea. De eerste tab die u instelt, verwijdert alle tabstops links daarvan. Met volgende tabs die u instelt, worden alle
tabs tussen de ingestelde tabs verwijderd. U kunt linkse, gecentreerde, rechtse en decimale tabs en tabs met een speciaal teken instellen.
Tabs stelt u in met het dialoogvenster Tabs.
Het dialoogvenster Tabs
A.TabuitlijningsknoppenB.TabpositieC.Vak OpvultekenD.Vak Uitlijnen opE.TabliniaalF.Boven kader plaatsen
Het dialoogvenster Tabs openen
1. Klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader.
2. Kies Tekst > Tabs.
Als de bovenzijde van het kader zichtbaar is, wordt het dialoogvenster Tabs aan het huidige tekstkader gekoppeld en wordt de breedte ervan
afgestemd op dat van de huidige kolom.
De liniaal van het dialoogvenster Tabs uitlijnen op uw tekst
1. Blader door het document om de bovenzijde van het tekstkader weer te geven.
2. Klik op het magneetpictogram
in het dialoogvenster Tabs. Het dialoogvenster Tabs wordt aan de bovenzijde van de kolom met de
geselecteerde tekst of de invoegpositie gekoppeld.
Tabs instellen
U kunt linkse, gecentreerde, rechtse en decimale tabs en tabs met een speciaal teken instellen. Als u een tab met een speciaal teken instelt, kunt
u de tab op elk gewenst teken uitlijnen, zoals een dubbele punt of een dollarteken.
In Tabs and Indents Gallery vindt u een artikel van Bob Bringhurst over verschillende tab- en inspringingseffecten.
1. Klik met het gereedschap Tekst
op een invoegpositie in een alinea.
2. Druk op Tab. Voeg tabs toe aan alinea's waaraan u horizontale ruimte wilt toevoegen. (U kunt ook tabs toevoegen nadat u tabinstellingen
hebt gedefinieerd.)
377
Naar boven
Tekst uitlijnen met tabs
3. Kies Bestand > Tabs om het dialoogvenster Tabs te openen.
4. Selecteer de alinea of de groep alinea's waarop u de tabs wilt toepassen.
5. Klik voor de eerste tab op een tabuitlijningsknop (links, rechts, gecentreerd of decimaal) in het dialoogvenster Tabs om in te stellen hoe de
tekst moet worden uitgelijnd.
6. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de tabliniaal om een nieuwe tab te plaatsen.
Een nieuwe tabinstelling toevoegen
Typ een positie in het vak X en druk op Enter of Return. Als de X-waarde is geselecteerd, drukt u op Pijl-omhoog of Pijl-omlaag om de
tabwaarde met telkens 1 punt te verhogen of te verlagen.
7. Herhaal de stappen 3 en 4 voor volgende tabs met een andere uitlijning.
De eerste tabinstelling is rechts uitgelijnd en de tweede is links uitgelijnd.
Als u een tabteken wilt invoegen in een tabel, kiest u Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Tab.
Herhaalde tabstops
Met de opdracht Tab herhalen voegt u meerdere tabstops toe op basis van de afstand tussen de geselecteerde tabstop en de linkerinspringing of
vorige tabstop.
1. Klik om een invoegpositie in de alinea te plaatsen.
2. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
3. Kies Tab herhalen in het menu van het deelvenster.
Herhaalde tabstops
A.Knoppen voor tabuitlijningB.Tabstop op de liniaalC.Deelvenstermenu
378
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabs verplaatsen en verwijderen en tabinstellingen bewerken
In het dialoogvenster Tabs kunt u tabs verplaatsen, verwijderen en de tabinstellingen bewerken.
Een tab verplaatsen
1. Klik met het gereedschap Tekst op een invoegpositie in een alinea.
2. Selecteer in het dialoogvenster Tabs een tab op de tabliniaal.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Typ een nieuwe locatie bij X en druk op Enter of Return.
Sleep de tabstop naar een nieuwe positie.
Een tab verwijderen
1. Klik om een invoegpositie in de alinea te plaatsen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep de tabstop van de liniaal.
Selecteer de tabstop en kies Tab verwijderen in het menu van het deelvenster.
Kies Alles wissen in het menu van het deelvenster om de standaardtabstops te herstellen.
De uitlijning van een tab wijzigen
1. Selecteer in het dialoogvenster Tabs een tab op de tabliniaal.
2. Klik op een tabuitlijningsknop.
U kunt ook Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houden als u op de tabinstelling klikt. De vier uitlijningsopties worden dan na
elkaar weergegeven.
Tekens opgeven voor decimale tabs
U gebruikt decimale tabs als u tekst wilt uitlijnen met een door u opgegeven teken, zoals een punt of een euroteken.
1. Maak of selecteer een decimale tab
op de tabliniaal in het deelvenster Tabs.
2. Typ in het vak Uitlijnen op het teken waarop u wilt uitlijnen. U kunt elk gewenst teken typen of plakken. Zorg ervoor dat de alinea's die u
uitlijnt, dit teken bevatten.
Tekst die met een decimale tab is uitgelijnd
Opvultekens toevoegen
Een opvulteken is een herhaald patroon van tekens, bijvoorbeeld een reeks punten of streepjes, tussen een tabstop en de de tekst die daarop
volgt.
1. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
2. Typ een patroon van maximaal acht tekens in het vak Opvulteken en druk op Enter of Return. De opgegeven tekens worden over de breedte
van de tab ingevoegd.
3. Om het lettertype of andere opmaakkenmerken van het vulteken te wijzigen, selecteert u het tabteken in het tekstkader en kiest u de
gewenste opmaak in het deelvenster Teken of het menu Tekst.
Rechts ingesprongen tabs invoegen
U kunt in een enkele handeling een rechts uitgelijnde tab toevoegen aan de rechtse inspringing, waardoor het makkelijker wordt om tabeltekst
voor te bereiden die een gehele kolom omspant. Rechts ingesprongen tabs verschillen enigszins van standaardtabs. Een rechts ingesprongen tab:
379
Naar boven
Lijnt alle opeenvolgende tekst uit op de rechterkant van het tekstkader. Als er in dezelfde alinea na de rechts ingesprongen tab nog andere
tabs voorkomen, worden deze tabs en de bijbehorende tekst naar de volgende regel verplaatst.
Is een speciaal teken dat zich in de tekst bevindt en niet in het dialoogvenster Tabs. U voegt een rechts ingesprongen tab toe met behulp
van een contextmenu en niet met het dialoogvenster Tabs. Daardoor kan een rechts ingesprongen tab niet deel uitmaken van een alineastijl.
Komt niet overeen met de waarde voor Rechts inspringen in het deelvenster Alinea. Met de waarde voor Rechts inspringen houdt u een
afstand tussen de volledige rechterkant van de alinea en de rechterkant van het tekstkader.
Kan samen met een opvulteken worden gebruikt. Rechts ingesprongen tabs gebruiken het vulteken van de eerste tabstop na de
rechtermarge of, als deze niet bestaat, de laatste tabstop voor de rechtermarge.
1. Klik met het gereedschap Tekst op de regel waar u de rechts ingesprongen tab wilt toevoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Rechts ingesprongen tab.
Inspringingen instellen
Met een inspringing wordt tekst vanaf de rechter- en linkerrand van een kader naar binnen verplaatst. In het algemeen kunt u de eerste regel van
een alinea het beste laten inspringen met een inspringing voor eerste regels en niet met spaties of tabs.
Een inspringing voor eerste regels wordt ten opzichte van de inspringing voor de linkermarge bepaald. Als de linkerrand van een alinea
bijvoorbeeld één pica inspringt en u de inspringing voor de eerste regel op één pica instelt, springt de eerste regel van de alinea twee pica's in
vanaf de linkerrand van het kader of de inzet.
U kunt inspringingen instellen in het dialoogvenster Tabs, het deelvenster Alinea en in het regelpaneel. U kunt ook inspringingen instellen wanneer
u lijsten met opsommingstekens of genummerde lijsten maakt.
In Tabs and Indents Gallery vindt u een artikel van Bob Bringhurst over verschillende tab- en inspringingseffecten.
Een inspringing instellen in het dialoogvenster Tabs
1. Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Kies Bestand > Tabs om het dialoogvenster Tabs te openen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit met de inspringingsmarkeringen
in het dialoogvenster Tabs:
Sleep de bovenste markering om de eerste tekstregel te laten inspringen. Sleep de onderste markering om beide markeringen te
verplaatsen en de gehele alinea te laten inspringen.
Inspringen voor eerste regel (links) en zonder inspringen (rechts)
Selecteer de bovenste markering en typ een waarde voor X om de eerste tekstregel te laten inspringen. Selecteer de onderste
markering en typ een waarde voor X om beide markeringen te verplaatsen en de gehele alinea te laten inspringen.
Zie Overzicht van het dialoogvenster Tabs voor meer informatie over het gebruik van het dialoogvenster Tabs.
Inspringingen instellen in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel
1. Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Wijzig de desbetreffende inspringingswaarden in het deelvenster Alinea of het regelpaneel. Voer bijvoorbeeld een van de volgende
handelingen uit:
Als u de gehele alinea één pica wilt laten inspringen, typt u een waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Links inspringen .
Als u alleen de eerste regel van een alinea één pica wilt laten inspringen typt u een waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Eerste regel
links inspringen .
Als u een hangende inspringing van één pica wilt maken, typt u een positieve waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Links inspringen en
een negatieve waarde (bijvoorbeeld -1p) in het vak Eerste regel links inspringen. Zie Inspringingen instellen.
Inspringingen opnieuw instellen
1. Klik in de alinea waarin u de inspringingen opnieuw wilt instellen op de nulmarkering.
380
2. Kies Inspringingen opnieuw instellen in het dialoogvenster Tabs.
Een hangende inspringing maken
Bij een hangende inspringing springen alle regels met uitzondering van de eerste regel in. Hangende inspringingen worden vooral gebruikt
wanneer er inline-afbeeldingen aan het begin van de alinea worden geplaatst.
Zonder inspringen (links) en hangende inspringen (rechts)
1. Klik met het gereedschap Tekst
in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Geef een waarde op voor links inspringen die groter is dan nul in het dialoogvenster Tabs of in het regelpaneel.
3. Om een negatieve waarde voor het inspringen van de eerste regel op te geven, voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ in het regelpaneel een negatieve waarde voor het links inspringen van de eerste regel .
Sleep in het dialoogvenster Tabs de bovenste markering naar links of selecteer de markering en typ een negatieve waarde voor X.
Doorgaans wordt het negatieve equivalent van de waarde uit stap 2 opgegeven. Als u bijvoorbeeld 2 pica's hebt opgegeven voor links inspringen,
geeft u -2 pica's op voor links inspringen van de eerste regel.
De laatste regel van een alinea rechts laten inspringen
Met de optie Laatste regel rechts inspringen kunt u een hangende inspringing toevoegen aan de rechterkant van de laatste regel in een alinea.
Deze optie is vooral nuttig voor het uitlijnen van prijzen in een verkoopcatalogus.
Laatste regel rechts inspringen
1. Typ de alinea's. Plaats in de laatste regel van elke alinea de invoegpositie voor de tekst die u wilt laten inspringen en kies Tekst > Speciaal
3. Als u voor alinea's een inspringing aan de rechterkant wilt maken, geeft u een waarde (bijvoorbeeld 2p) op in het veld Rechts inspringen van
het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
4. Als u de waarde voor rechts inspringen wilt aanpassen voor tekst na de tab, geeft u een negatieve waarde (bijvoorbeeld -2p) op in het veld
Laatste regel rechts inspringen van het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
Inspringen tot hier gebruiken
Gebruik het speciale teken Inspringen tot hier om regels in een alinea onafhankelijk van de waarde voor het links inspringen van de alinea te laten
inspringen. Het speciale teken Inspringen tot hier verschilt op de volgende punten van de linkse inspringing in een alinea:
381
Het teken Inspringen tot hier maakt deel uit van de tekstdoorloop, zoals elk ander zichtbaar teken. Als de tekst doorloopt, wordt de
inspringing ook verplaatst.
Inspringen tot hier is van toepassing op alle regels na de regel waaraan u het speciale teken hebt toegevoegd. Op deze wijze kunt u dus een
aantal regels in een alinea laten inspringen.
Als u Tekst > Verborgen tekens tonen kiest, wordt het teken Inspringen tot hier weergegeven.
Inspringen tot hier, speciaal teken
1. Klik met het gereedschap Tekst
om de invoegpositie op de positie te plaatsen waar u tekst wilt laten inspringen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Inspringen tot hier.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
382
Tekstcompositie
Naar boven
Naar boven
Tekstcompositie uitvoeren
Woordafbreking
Ongewenste woordafbrekingen voorkomen
Instellingen voor uitvulling wijzigen
Tekstcompositie uitvoeren
De vormgeving van tekst op een pagina wordt bepaald door een ingewikkelde interactie van processen die compositie wordt genoemd. Nadat u
woordspatiëring, letterspatiëring, glyph-schaling en opties voor woordafbreking hebt geselecteerd, wordt de samenstelling van tekst in InDesign
optimaal op deze parameters afgestemd.
InDesign bevat twee compositiemethoden: Adobe Composer alinea (de standaardmethode) en Adobe Composer enkele regel. Beide methoden
zijn beschikbaar in het menu van het regelpaneel. In het menu van het deelvenster Alinea, in het dialoogvenster Uitvulling en in het menu van het
regelpaneel kunt u aangeven welke methode u wilt gebruiken.
Op www.adobe.com/go/vid0075_nl vindt u een videodemo over het werken met tekst.
In InDesign Magazine Mind the Gaps vindt u een artikel over het oplossen van compositieproblemen.
Compositiemethoden
InDesign biedt u twee compositiemethoden: Adobe Composer alinea (de standaard) en Adobe Composer enkele regel. Bij beide methoden
worden eventuele afbrekingen geëvalueerd en wordt de compositie gemaakt die het beste aansluit bij de opties voor woordafbreking en uitvulling
die u voor een bepaalde alinea hebt opgegeven.
Adobe Composer alinea
Voor een gehele alinea worden alle mogelijke afbrekingen overwogen, waarna eerdere regels in de alinea kunnen worden geoptimaliseerd en zo
onaantrekkelijke afbrekingen verderop worden voorkomen. Compositie op basis van alinea's resulteert in gelijkmatige spatiëring en minder
afbreekstreepjes.
Composer alinea voert de compositie uit door mogelijke afbrekingen te overwegen, te evalueren en te classificeren op basis van onder meer
gelijkmatige letterspatiëring, woordspatiëring en woordafbreking.
In het dialoogvenster Woordafbreking kunt u de relatie bepalen tussen een betere spatiëring en minder afbreekstreepjes. (Zie Woordafbreking.)
Adobe Composer enkele regel
Deze methode biedt een traditionele benadering door de tekst regel voor regel samen te stellen. Deze optie is nuttig als u compositiewijzigingen in
latere bewerkingsfasen wilt beperken.
Een compositiemethode voor een alinea kiezen
Ga als volgt te werk:
Kies Adobe Composer alinea (de standaardoptie) of Adobe Composer enkele regel in het menu van het deelvenster Alinea.
Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel en kies vervolgens een optie in het menu Composer.
Opmerking: Er kunnen extra plug-ins voor de compositie-engine van derden beschikbaar zijn in combinatie met interfaces waarmee u de
parameters van de engine kunt aanpassen.
Compositievoorkeuren instellen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Als u compositieproblemen op het scherm wilt markeren, selecteert u Overtredingen bijeenhouden en Overtredingen van afbreken en
uitvullen.
3. Als u tekst wilt uitvullen die doorloopt rondom een object, selecteert u Tekst naast een object uitvullen.
4. Klik op OK.
Woordafbreking
De instellingen die u voor woordafbreking en uitvulling kiest, beïnvloeden de horizontale afstand van regels en het esthetische aspect van tekst op
383
Naar boven
de pagina's. De opties voor woordafbreking bepalen of woorden kunnen worden afgebroken en zo ja, op welk punt.
Uitvulling wordt bestuurd door de gekozen uitlijningsoptie, de opgegeven woord- en letterspatiëring en het al dan niet gebruiken van glyph-
schaling. U kunt ook losse woorden uitvullen in smalle kolommen met geheel uitgevulde tekst.
In Mind the Gaps vindt u een artikel van Eda Warren over het voorkomen van compositieproblemen.
Afbreking handmatig aanpassen
U kunt woorden handmatig of automatisch afbreken, maar ook een combinatie van beide methoden gebruiken. De veiligste werkwijze bij
handmatige woordafbreking is het invoegen van een zacht afbreekstreepje, dat pas zichtbaar is als het woord wordt afgebroken aan het einde van
een regel. Als u een zacht afbreekstreepje aan het begin van een woord plaatst, wordt dat woord niet afgebroken.
1. Klik met het gereedschap Tekst
op de plaats waar u het afbreekstreepje wilt invoegen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Afbreekstreepjes en streepjes > Zacht afbreekstreepje.
Druk op Ctrl+Shift+- (Windows) of Command+Shift+- (Mac OS) om een zacht afbreekstreepje in te voegen.
Opmerking: Als u een zacht afbreekstreepje invoert in een woord, is het niet zeker dat het woord wordt afgebroken. De uiteindelijke afbreking
hangt af van andere instellingen voor woordafbreking en compositie. Door een zacht afbreekstreepje in een woord in te voeren, wordt dat woord
echter altijd bij het zachte afbreekstreepje afgebroken.
Woordafbreking automatisch aanpassen
Woordafbreking is gebaseerd op woordenlijsten die in een afzonderlijk gebruikerswoordenboek of in het document zelf zijn opgeslagen. U krijgt
een consistente woordafbreking door een bepaalde woordenlijst op te geven, wat vooral van belang is als u het document laat verwerken door een
servicebureau of als u deel uitmaakt van een werkgroep.
Als u automatische woordafbreking voor een alinea wilt in- of uitschakelen, selecteert of deselecteert u de optie Woordafbreking in het
deelvenster Alinea of in het regelpaneel. (U kunt deze optie ook in een alineastijl opnemen.)
Als u de optie voor automatische woordafbreking gebruikt, kunt u de instellingen aanpassen om de tekst mooier uit te vullen of minder
afbreekstreepjes te gebruiken. U kunt ook voorkomen dat woorden met hoofdletters en het laatste woord in een alinea worden afgebroken.
Opties voor automatische woordafbreking voor een alinea instellen
1. Klik in de alinea of selecteer de alinea's waarvoor de opties moeten gelden.
2. Kies Woordafbreking in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Selecteer de optie Woordafbreking.
4. Wijzig indien nodig de volgende instellingen en klik vervolgens op OK:
Woorden met ten minste _ lettersHiermee geeft u het minimumaantal tekens voor afgebroken woorden op.
Na eerste _ letters / Voor laatste _ lettersHiermee geeft u het minimumaantal tekens op dat aan het begin of eind van een woord met
een leesteken kan worden afgebroken. Als u bijvoorbeeld in beide gevallen 3 opgeeft, wordt arrestante afgebroken als arres- tante en niet
als ar- restante of arrestan- te.
Limiet afbreekstreepje _ AfbreekstreepjesHiermee geeft u het maximum aantal afbrekingen op die kunnen voorkomen op
achtereenvolgende regels. Als u nul opgeeft, geldt er geen beperking voor het aantal afbreekstreepjes.
Zone voor woordafbrekingGeef het aantal spaties op dat aan het einde van een regel met niet-uitgevulde tekst mag staan voordat
woorden worden afgebroken. Deze optie is alleen van kracht als u de Composer enkele regel voor niet-uitgevulde tekst gebruikt.
Betere spatiëring/Minder afbreekstreepjesU kunt het evenwicht tussen deze twee instellingen aanpassen met de schuifregelaar onder
aan het venster.
Woorden met hoofdletters afbrekenAls u woorden met hoofdletters niet wilt afbreken, schakelt u deze optie uit.
Laatste woord afbrekenAls u het laatste woord in een alinea niet wilt afbreken, schakelt u deze optie uit.
Woorden afbreken in kolommenAls u woorden niet zo wilt afbreken, dat de woorden worden opgesplitst tussen twee kolommen, kaders of
pagina's, schakelt u deze optie uit.
Ongewenste woordafbrekingen voorkomen
Met vaste afbreekstreepjes voorkomt u dat woorden worden afgebroken. Dit is nuttig bij onder meer eigennamen en woorden waarvan de losse
lettergrepen de vormgeving niet ten goede komen. Met vaste afbreekstreepjes kunt u ook meerdere woorden bijeenhouden, zoals een reeks
initialen en een achternaam (P. T. Barnum).
Afbreking in tekst voorkomen
1. Selecteer de tekst die u op dezelfde regel wilt houden.
2. Kies Niet afbreken in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel.
384
Naar boven
U kunt woordafbreking ook voorkomen door een zacht afbreekstreepje aan het begin van het woord te plaatsen. Druk op Ctrl+Shift+-
(Windows) of Command+Shift+- (Mac OS) om een zacht afbreekstreepje in te voegen.
Een vast afbreekstreepje maken
1. Klik met het gereedschap Tekst op de plaats waar u het afbreekstreepje wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Afbreekstreepjes en streepjes >Vast afbreekstreepje.
Een vaste spatie maken
1. Klik met het gereedschap Tekst op de plaats waar u de spatie wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen > Vaste spatie (of een ander spatieteken).
De breedte van de vaste spatie is afhankelijk van de tekengrootte en van de instellingen voor uitvulling en spatiëring. De breedte van het teken
Niet-afbrekende spatie (vaste breedte) blijft gelijk, ongeacht de context.
Instellingen voor uitvulling wijzigen
Gebruik het deelvenster Uitvulling om woordspatiëring, letterspatiëring en glyph-schaling tot in detail in te stellen. Het aanpassen van de spatiëring
is vooral handig voor uitgevulde tekst, maar u kunt ook de spatiëring van niet-uitgevulde tekst aanpassen.
Woord- en letterspatiëring in uitgevulde tekst aanpassen
1. Plaats de cursor in de alinea die u wilt wijzigen, of selecteer een tekstobject of kader om alle alinea's te wijzigen.
2. Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Voer waarden in voor Woordspatiëring, Letterspatiëring en Ruimte tussen glyphs. Het bereik van aanvaardbare spatiëring dat u met de
waarden van Minimum en Maximum definieert, geldt alleen voor uitgevulde alinea's. Met Gewenst geeft u de gewenste spatiëring voor
uitgevulde en niet-uitgevulde alinea's op:
WoordspatiëringDe ruimte tussen woorden die het resultaat is van het indrukken van de spatiebalk. Voor Woordspatiëring kunt u waarden
opgeven van 0% tot 1000%. Bij 100% wordt er geen extra ruimte tussen woorden toegevoegd.
LetterspatiëringDe afstand tussen letters, met inbegrip van de tekstspatiëring of tekenspatiëring. Voor letterspatiëring kunt u waarden
opgeven van –100% tot 500%. Bij 0% wordt geen ruimte tussen letters toegevoegd. Bij 100% wordt een volledige spatiebreedte tussen
letters toegevoegd.
Glyph-schalingDe breedte van tekens (elk lettertypeteken is een glyph). De waarden voor glyph-schaling kunnen variëren van 50% tot
200%.
Spatiëringsopties worden altijd toegepast op een hele alinea. Gebruik de optie Tekstspatiëring als u de spatiëring van enkele tekens wilt
aanpassen, maar niet de spatiëring van de hele alinea.
4. Stel de optie Uitvullen enkel woord in om op te geven hoe u alinea's met één woord wilt uitvullen.
In smalle kolommen kan het gebeuren dat er op één regel slechts één woord staat. Als de alinea volledig moet worden uitgevuld, is het
mogelijk dat dit ene woord teveel wordt uitgerekt. In plaats van volledige uitvulling voor dergelijke woorden te handhaven, kunt u ze
centreren of op de linker- of rechtermarge uitlijnen.
Glyph-schaling in uitgevulde tekst instellen
1. Klik om een invoegpositie in een alinea te plaatsen of selecteer de alinea's waarvoor de opties moeten gelden.
2. Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Typ waarden voor Glyph-schaling Minimaal, Optimaal en Maximaal. Klik op OK.
Vóór (boven) en na (onder) glyph-schaling in uitgevulde tekst
Met glyph-schaling kunt u een gelijkmatigere uitlijning realiseren. Bij afwijking van meer dan 3% van de standaardwaarde van 100% kan echter
vervorming van lettervormen optreden. Voor het schalen van glyphs kunt u het beste waarden zonder grote verschillen opgeven, bijvoorbeeld
385
97-100-103, tenzij u een speciaal effect beoogt.
Een uitlijnspatie in uitgevulde tekst gebruiken
Met een uitlijnspatie voegt u een variabele hoeveelheid ruimte toe aan de laatste regel van een volledig uitgevulde alinea (tussen het laatste
woord en een einde-artikel-teken in een decoratief lettertype). Binnen niet-uitgevulde tekst ziet een uitlijnspatie er als een gewone spatie uit. In
uitgevulde tekst wordt deze spatie zo breed gemaakt als alle beschikbare extra ruimte op de laatste regel. Een uitlijnspatie kan grote gevolgen
hebben voor de manier waarop een gehele alinea door Adobe Composer alinea wordt opgemaakt.
Vóór en na het toevoegen van een uitlijnspatie
1. Klik met het gereedschap Tekst
pal voor het teken dat het einde van het artikel aangeeft.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen > Uitlijnspatie.
Opmerking: Het effect van een uitlijnspatie wordt pas zichtbaar nadat u de optie Alle regels uitvullen hebt toegepast op de alinea.
Te losse of te compacte regels markeren
Omdat de compositie van een tekstregel behalve woord- en letterspatiëring nog meer aspecten omvat, zoals voorkeuren voor woordafbreking,
kunnen uw instellingen voor woord- en letterspatiëring niet altijd worden toegepast. Compositieproblemen in tekstregels kunnen echter geel worden
gemarkeerd. De donkerste van de drie geeltinten wijst op de ernstigste problemen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Selecteer Overtredingen van afbreken en uitvullen en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video over het werken met tekst
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
386
Tabellen
Kop- en voetteksten toevoegen aan tabellen (video 3:18)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk deze video om te leren hoe u kop- en voetteksten kunt toevoegen aan tabellen in uw InDesign-layout.
Tabellen maken en opmaken (video 6:29), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u tabellen kunt maken en opmaken.
Afbeeldingen in tabellen plaatsen (video 4:16), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u een afbeelding in een cel van een tabel plaatst.
Werken met Microsoft Word- en Excel-tabellen in InDesign (video 9:36), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u tabellen uit Word en Excel in InDesign importeert of koppelt. Zie hoe u tabellen met of zonder opmaak kunt importeren en
opmaak kunt toepassen met behulp van stijlen in InDesign.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
387
Tabellen maken
Naar boven
Tabellen maken
Tekst aan een tabel toevoegen
Afbeeldingen aan een tabel toevoegen
Kop- en voetteksten toevoegen aan tabellen
Een tabel bestaat uit rijen en kolommen cellen. In een cel kunt u, net als in een tekstkader, tekst, verankerde kaders of andere tabellen plaatsen.
U kunt tabellen maken in Adobe InDesign CS5 of deze uit andere toepassingen exporteren.
Tabellen maken
Een tabel bestaat uit rijen en kolommen cellen. In een cel kunt u net zoals in een tekstkader tekst, inline-afbeeldingen of andere tabellen plaatsen.
U kunt geheel nieuwe tabellen maken of u kunt bestaande tekst omzetten naar tabellen. Het is bovendien mogelijk een tabel in te sluiten in een
andere tabel.
Als u een nieuwe tabel maakt, vult de nieuwe tabel de breedte van het containertekstkader. Een tabel wordt op dezelfde regel ingevoegd als de
invoegpositie aan het begin van de regel staat, of op de volgende regel als de invoegpositie in het midden van de regel staat.
Tabellen met de omringende tekst net als inline-afbeeldingen schuiven. Zo loopt een tabel door gekoppelde kaders als de tekengrootte van de
tekst boven de tabel wordt gewijzigd of als er tekst wordt toegevoegd of verwijderd. Een tabel kan echter niet op een kader met padtekst
verschijnen.
Op www.adobe.com/go/vid0081_nl vindt u een videodemo over het maken en opmaken van tabellen.
Voor meer informatie over het maken en opmaken van tabellen leest u het artikel Mind Your Table Manners van Michael Murphy.
Jeff Witchel van InfiniteSkills.com geeft een videodemonstratie over Tabellen maken: de basis.
Een nieuwe tabel maken
De tabel die u maakt, vult de breedte van het tekstkader.
1. Plaats met het gereedschap Tekst
de invoegpositie op de plaats waar u de tabel wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Tabel invoegen.
3. Geef het aantal rijen en kolommen op.
4. Als de tabelinhoud meer dan één kolom of kader beslaat, geeft u het aantal rijen voor kop- of voetteksten op waarin u bepaalde gegevens
wilt herhalen.
5. (Optioneel) Geef een tabelstijl op.
6. Klik op OK.
De rijhoogte van een tabel wordt bepaald door de opgegeven tabelstijl. Zo kan een tabelstijl bijvoorbeeld celstijlen gebruiken voor de opmaak van
verschillende delen van de tabel. Als een van deze celstijlen alineastijlen bevat, bepaalt de regelafstandwaarde van de alineastijlen de rijhoogte
van dat gebied. Als er geen alineastijl wordt gebruikt, wordt de rijhoogte bepaald door de standaardwitruimte van het document. (De witruimte is
gebaseerd op de waarde voor de regelafstand. (Een witruimte rond de pagina is de geschatte hoogte van de markering in geselecteerde tekst.)
Van bestaande tekst een tabel maken
Voordat u tekst naar een tabel omzet, moet u controleren of de tekst juist is opgesteld.
1. U maakt tekst gereed voor de omzetting door tabs, komma's, alinea-einden of een ander teken voor het aangeven van kolommen in te
voeren. Voeg tabs, komma's, alinea-einden of een ander teken in om de rijen aan te geven. (In veel gevallen kan tekst worden omgezet
naar een tabel zonder dat de tekst hoeft te worden bewerkt.)
2. Selecteer met het gereedschap Tekst
de tekst die u naar een tabel om wilt zetten.
3. Kies Tabel > Tekst omzetten in tabel.
4. Geef bij Scheidingsteken kolom en Scheidingsteken rij op waar de nieuwe kolommen en rijen moeten beginnen. Kies in het veld
Scheidingsteken kolom of Scheidingsteken rij de optie Tab, Komma of Alinea of typ een teken, bijvoorbeeld een puntkomma (;). (Elk teken
dat u hier invoert, staat in het menu wanneer u weer een tabel van tekst gaat maken.)
5. Als u hetzelfde scheidingsteken voor kolommen en rijen invoert, moet u het aantal kolommen voor de tabel invoeren.
6. (Optioneel) Geef een tabelstijl voor de opmaak van de tabel op.
7. Klik op OK.
Als er in een rij minder items staan dan het aantal kolommen in de tabel, zijn de overige cellen leeg.
388
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een tabel in een andere tabel insluiten
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de cellen of tabel die u wilt insluiten en kies Bewerken > Knippen of Kopiëren. Plaats de invoegpositie in de cel waar u de
tabel wilt invoegen en kies Bewerken > Plakken.
Klik in een cel, kies Tabel > Tabel invoegen, geef het aantal rijen en kolommen op en klik op OK.
2. Pas desgewenst de celinzet aan. (Zie Tekst in een tabel opmaken.)
Als u een tabel in een cel maakt, kunt u niet met de muis dat deel van de tabel selecteren dat buiten de cel valt. Maak in plaats daarvan de rij of
kolom groter of plaats de invoegpositie in het eerste deel van de tabel en verplaats met de sneltoetsen de invoegpositie en selecteer de tekst.
Tabellen uit andere programma's importeren
Wanneer u een Microsoft Word-document met tabellen of een Microsoft Excel-spreadsheet importeert met de opdracht Plaatsen, krijgen de
geïmporteerde gegevens de vorm van een bewerkbare tabel. U kunt de opmaak bepalen met gebruik van het dialoogvenster Importopties.
U kunt ook gegevens vanuit een Excel-spreadsheet of een Word-tabel in een InDesign- of InCopy-document plakken. De voorkeursinstellingen
voor Klembordafhandeling bepalen hoe tekst die uit een andere toepassing is geplakt wordt opgemaakt. Wanneer u Alleen tekst hebt
geselecteerd, worden de gegevens weergegeven als niet-opgemaakte tekst met tabs die u vervolgens kunt omzetten naar een tabel. Wanneer u
Alle informatie hebt geselecteerd, wordt de geplakte tekst in een opgemaakte tabel weergegeven.
Als u tekst uit een andere toepassing naar een bestaande tabel plakt, dient u voldoende rijen en kolommen voor de geplakte tekst in te voegen.
Selecteer de optie Alleen tekst bij de voorkeuren voor Klembordafhandeling en zorg ervoor dat er minstens één cel is geselecteerd (tenzij u de
geplakte tabel in een cel wilt insluiten).
Als u meer controle over de opmaak van de geïmporteerde tabel wilt hebben of de opmaak van de spreadsheet wilt behouden, gebruikt u de
opdracht Plaatsen om de tabel te importeren. Als u een koppeling naar de spreadsheet wilt behouden, selecteert u de optie Koppelingen maken
bij het plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden in de voorkeursinstellingen bij Bestandsafhandeling.
U kunt tekst met tabs ook kopiëren en plakken in geselecteerde tabelcellen. Dit is een goede manier om inhoud te vervangen met behoud van
de opmaak. Veronderstel bijvoorbeeld dat u de inhoud van een opmaaktabel in een maandblad wilt bijwerken. U zou de inhoud kunnen
koppelen aan een Excel-spreadsheet. Als de inhoud echter afkomstig is uit een andere bron, kunt u de tekst met tabs met de nieuwe inhoud
kopiëren, het celbereik in de opgemaakte InDesign-tabel selecteren en vervolgens de tekst plakken.
Tekst aan een tabel toevoegen
U kunt tekst, verankerde objecten, XML-labels en andere tabellen aan tabelcellen toevoegen. De hoogte van een tabelrij wordt aangepast als er
extra tekstregels worden toegevoegd, tenzij u een vaste rijhoogte hebt ingesteld. U kunt geen voetnoten toevoegen aan tabellen.
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Plaats de invoegpositie in een cel en voer tekst in. Druk op Enter of Return om een nieuwe alinea in dezelfde cel te maken. Druk op Tab om
voorwaarts door cellen te gaan (als u in de laatste cel op Tab drukt, wordt een nieuwe rij ingevoegd). Druk op Shift+Tab om achterwaarts
door cellen te gaan.
Kopieer de tekst, plaats de invoegpositie in een cel en kies Bewerken > Plakken.
Plaats de invoegpositie op de plaats in een cel waar u tekst wilt toevoegen, kies Bestand > Plaatsen en dubbelklik op een tekstbestand.
Afbeeldingen aan een tabel toevoegen
Op www.adobe.com/go/vid0083_nl vindt u een videodemo over het plaatsen van afbeeldingen in een tabel.
Ga als volgt te werk:
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u de afbeelding wilt invoegen, kies Bestand > Plaatsen en dubbelklik op de bestandsnaam van de
afbeelding.
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u de afbeelding wilt invoegen, kies Object > Verankerd object > Invoegen en geef instellingen op.
Naderhand kunt u een afbeelding aan het verankerde object toevoegen.
Kopieer een afbeelding of een kader, plaats de invoegpositie en kies Bewerken > Plakken.
Als u een afbeelding toevoegt die groter is dan de cel, wordt de celhoogte aan de afbeelding aangepast. De breedte wijzigt niet, waardoor de
afbeelding aan de rechterkant van de cel kan uitsteken. Als de rij waarin de afbeelding is geplaatst, een vaste hoogte heeft, loopt de cel over als
er een afbeelding wordt geplaatst die groter is dan de rijhoogte.
U kunt voorkomen dat een cel overloopt door de afbeelding buiten de tabel te plaatsen, de grootte van de afbeelding te wijzigen en deze
vervolgens weer in de tabelcel te plakken.
389
Kop- en voetteksten toevoegen aan tabellen
Wanneer u een lange tabel maakt, kan die groter zijn dan één kolom, kader of pagina. Met kop- of voetteksten kunt u bepaalde gegevens boven
of onder aan elk gedeelte van de tabel herhalen.
Tijdens het maken van de tabel kunt u een rij voor de kop- en voettekst toevoegen. Met het dialoogvenster Tabelopties voegt u kop- en
voettekstrijen toe en wijzigt u de vormgeving van deze rijen. U kunt bodyrijen omzetten naar kop- en voettekstrijen.
Koptekstrijen die in elk kader één keer voorkomen
Als u tabellen doorlopend wilt nummeren (Tabel 1A, Tabel 1B enzovoort), voegt u een variabele toe aan de kop- of voettekst van de tabel. (Zie
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen.)
Op www.adobe.com/go/vid0082_nl vindt u een videodemo over het maken van kop- en voetteksten voor tabellen.
Bestaande rijen omzetten naar een kop- of voettekstrij
1. Selecteer boven aan de tabel de rij voor de koptekst of onder aan de tabel de rij voor de voettekst.
2. Kies Tabel > Rijen omzetten > Naar koptekst of Naar voettekst.
Opties voor kop- en voettekstrijen wijzigen
1. Plaats de invoegpositie in de tabel en kies Tabel > Tabelopties > Kopteksten en voetteksten.
2. Geef het aantal kop- of voettekstrijen op. Er worden lege rijen boven of onder aan de tabel toegevoegd.
3. Geef op hoe de gegevens in de kop- of voettekst moeten worden weergegeven: in elke tekstkolom (als de tekstkaders uit meerdere
kolommen bestaan), één keer per kader of één keer per pagina.
4. Selecteer Overslaan: eerste als u de koptekst niet in de eerste rij van de tabel wilt laten weergeven. Selecteer Overslaan: laatste als u de
voettekst niet in de laatste rij van de tabel wilt laten weergeven.
De optie Overslaan: eerste is vooral handig wanneer u wilt aangeven dat de kop- of voettekst wordt vervolgd. Zo wilt u bij een tabel die
meerdere pagina's beslaat, mogelijk de koptekst "Tabel 2 (vervolg)" gebruiken. In dat geval wilt u niet dat "(vervolg)" aan het begin van de
tabel wordt weergegeven, dus u selecteert Overslaan: eerste en u typt Tabel 2 in de eerste rij van de tabel.
5. Klik op OK.
Kop- of voettekstrijen verwijderen
Ga als volgt te werk:
Plaats de invoegpositie in de kop- of voettekstrij en kies Tabel > Rijen omzetten > Naar body.
Kies Tabel > Tabelopties > Kopteksten en voetteksten en geef een verschillend aantal kop- of voettekstrijen op.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken en opmaken van tabellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
390
Tabellen selecteren en bewerken
Naar boven
Cellen, rijen en kolommen in een tabel selecteren
Rijen en kolommen invoegen
Rijen, kolommen of tabellen verwijderen
De uitlijning wijzigen van een tabel in een kader
Navigeren door een tabel
Inhoud van tabellen knippen, kopiëren en plakken
Een tabel verplaatsen of kopiëren
Tabellen naar tekst omzetten
Tabellen combineren
Werken met tabellen in de artikeleditor
Cellen, rijen en kolommen in een tabel selecteren
Wanneer u de tekst in een cel geheel of gedeeltelijk selecteert, heeft die selectie dezelfde vormgeving als van tekst die buiten de tabel is
geselecteerd. Omvat de selectie echter meerdere cellen, dan worden de cellen plus de inhoud geselecteerd.
Als een cel meerdere kaders omvat en u plaatst de muisaanwijzer op een rij voor een kop- of voettekst die niet de eerste kop- of voettekstrij is,
verschijnt er een slotpictogram. U kunt de tekst en cellen in die rij dan niet selecteren. Als u de cellen in een kop- of voettekstrij wilt selecteren,
gaat u naar het begin van de tabel.
Cellen selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
U selecteert één cel door in een cel te klikken of u selecteert tekst en kiest vervolgens Tabel > Selecteren > Cel.
U selecteert meerdere cellen door over een celrand te slepen. Let daarbij op dat u niet de kolom- of rijlijn sleept, omdat u anders de grootte
van de tabel wijzigt.
U schakelt tussen het selecteren van alle tekst in een cel en het selecteren van de cel door op Esc te drukken.
Hele kolommen of rijen selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Klik in een cel of selecteer tekst en kies Tabel > Selecteren > Kolom of Rij.
Plaats de aanwijzer op de bovenrand van een kolom of de linkerrand van een rij waarna de aanwijzer in een pijl ( of ) verandert en klik
om de hele kolom of rij te selecteren.
Vóór en na het selecteren van een rij
Alle rijen voor koptekst, voettekst en hoofdtekst selecteren
1. Klik in een tabel of selecteer tekst.
2. Kies Tabel > Selecteren > Koptekstrijen, Bodyrijen of Voettekstrijen.
Een hele tabel selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Klik in een tabel of selecteer tekst en kies Tabel > Selecteren > Tabel.
Plaats de aanwijzer boven de linkerhoek van de tabel (de aanwijzer wordt een pijl ) en klik om de hele tabel te selecteren.
391
Naar boven
Naar boven
Vóór en na het selecteren van een tabel
Sleep het gereedschap Tekst over de gehele tabel.
Een tabel kunt u net zo selecteren als een verankerde afbeelding. Plaats de invoegpositie direct voor of achter de tabel, houd Shift ingedrukt en
druk respectievelijk op de rechter- of linkerpijltoets om de tabel te selecteren.
Rijen en kolommen invoegen
U kunt rijen en kolommen op een aantal verschillende manieren invoegen.
Een rij invoegen
1. Plaats de aanwijzer onder of boven de rij waar u de nieuwe rij wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Invoegen > Rij.
3. Geef het aantal rijen op.
4. Geef op of de nieuwe rij of rijen voor of na de actieve rij moeten worden ingevoegd en klik op OK.
De nieuwe cellen hebben dezelfde opmaak als de tekst in de rij waarin de invoegpositie is geplaatst.
U kunt ook een nieuwe rij maken door op Tab te drukken. De invoegpositie moet dan wel in de laatste cel staan.
Een kolom invoegen
1. Plaats de aanwijzer in de kolom waarnaast u de nieuwe kolom wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Invoegen > Kolom.
3. Geef het aantal kolommen op.
4. Geef op of de nieuwe kolom of kolommen voor of na de actieve kolom moeten worden ingevoegd en klik op OK.
De nieuwe cellen hebben dezelfde opmaak als de tekst in de kolom waarin de invoegpositie is geplaatst.
Meerdere rijen en kolommen invoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Geef een verschillend aantal rijen en kolommen op en klik op OK.
Rijen worden aan het einde van de tabel en kolommen rechts van de tabel toegevoegd.
Met het deelvenster Tabel kunt u het aantal rijen en kolommen wijzigen. Kies Venster > Tekst en tabellen > Tabel.
Een kolom of rij door middel van slepen invoegen
Als u bij het toevoegen van kolommen meer dan 1,5 keer de breedte van de desbetreffende kolom sleept, worden nieuwe kolommen toegevoegd
met dezelfde breedte als de originele kolom. Als u met slepen slechts één kolom invoegt, kan de nieuwe kolom smaller of breder zijn dan de
kolom waar u begon met slepen. Dit geldt ook voor rijen, tenzij de rijhoogte voor de rij die wordt gesleept is ingesteld op Minstens. Als u met
slepen slechts één rij maakt, wordt de grootte van die rij indien nodig aangepast, zodat er tekst kan worden ingevoerd.
1. Plaats het gereedschap Tekst
op de rand van een kolom of rij, totdat er een pictogram van een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt.
2. Houd de muisknop en Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep omlaag om een nieuwe rij te maken of sleep naar rechts om
een nieuwe kolom te maken. (Als u eerst op Alt of Option drukt en dan pas de muisknop indrukt, verschijnt het handje. Sleep eerst en druk
daarna pas op Alt of Option.)
Opmerking: Met slepen kunt u geen rijen boven een tabel of kolommen links van een tabel invoegen. Deze velden worden gebruikt voor het
selecteren van rijen en kolommen.
Rijen, kolommen of tabellen verwijderen
U verwijdert een rij, kolom of tabel door de invoegpositie in de tabel te plaatsen of door tekst in de tabel te selecteren en vervolgens Tabel >
Verwijderen > Rij, Kolom of Tabel te kiezen.
U verwijdert rijen en kolommen in het dialoogvenster Tabelopties door Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling te kiezen. Geef een verschillend
aantal rijen en kolommen op en klik op OK. Rijen worden aan het einde van de tabel verwijderd, en kolommen rechts van de tabel.
U verwijdert een rij of kolom met de muis door de muisaanwijzer op de onder- of rechterrand van de tabel te plaatsen en te wachten totdat er
392
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt. Houd de muisknop en Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u omhoog sleept om rijen
te verwijderen of terwijl u naar links sleept om kolommen te verwijderen.
Opmerking: Als u eerst op Alt of Option drukt en dan pas de muisknop indrukt, verschijnt het handje. Sleep eerst en druk daarna pas op Alt
of Option.
U verwijdert celinhoud zonder de cellen te verwijderen door de cellen te selecteren waaruit u de tekst wilt verwijderen of door met het
gereedschap Tekst de tekst in de cellen te selecteren. Druk op Backspace of Delete of kies Bewerken > Wissen.
De uitlijning wijzigen van een tabel in een kader
Een tabel neemt de breedte van het tekstkader of de tabelcel aan waarin de tabel wordt gemaakt. U kunt de grootte van het tekstkader of de tabel
aanpassen, zodat de tabel breder of smaller dan het kader wordt. Als u dat doet, kunt u ook instellen of de tabel in het kader moet worden
uitgelijnd.
1. Plaats de invoegpositie rechts of links van de tabel. Zorg ervoor dat de tekstinvoegpositie op de tabelalinea en niet in de tabel is geplaatst.
De invoegpositie wordt even groot als de tabel in het kader.
2. Klik op een uitlijningsknop (bijvoorbeeld Centreren) in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel.
Navigeren door een tabel
U kunt de invoegpositie binnen een tabel verplaatsen met Tab of met de pijltoetsen. U kunt ook naar een bepaalde rij springen, hetgeen vooral
handig is in grote tabellen.
Binnen een tabel navigeren met Tab
Druk op Tab om naar de volgende cel te gaan. Als u in de laatste tabelcel op Tab drukt, wordt er een nieuwe rij gemaakt. Zie Tekst in een
tabel opmaken voor informatie over het invoegen van tabs en inspringingen in een tabel.
Druk op Shift+Tab om naar de vorige cel te gaan. Als u in de eerste tabelcel op Shift+Tab drukt, wordt de invoegpositie naar de laatste
tabelcel verplaatst.
Binnen een tabel navigeren met de pijltoetsen
Met de pijltoetsen kunt u in en tussen tabelcellen navigeren. Als u op Pijl-rechts drukt wanneer de invoegpositie aan het einde van de laatste cel
in een rij staat, gaat de invoegpositie naar het begin van de eerste cel in dezelfde rij. Als u op Pijl-omlaag drukt wanneer de invoegpositie aan het
einde van de laatste cel in een kolom staat, gaat de invoegpositie naar het begin van de eerste cel in dezelfde kolom.
Naar een bepaalde rij in een tabel gaan
1. Kies Tabel > Naar rij.
2. Ga als volgt te werk:
Geef het gewenste rijnummer op en klik op OK.
Kies Koptekst of Voettekst in het menu en klik op OK als er in de tabel een rij voor een kop- of voettekst is gedefinieerd.
Inhoud van tabellen knippen, kopiëren en plakken
Het effect van knippen, kopiëren en plakken is hetzelfde bij geselecteerde tekst in een cel als bij tekst die buiten een tabel is geselecteerd. U kunt
ook cellen en de inhoud ervan knippen, kopiëren en plakken. Als bij het plakken de invoegpositie in een tabel staat, worden meerdere cellen die
worden geplakt, als een tabel in de tabel geplaatst. U kunt ook de hele tabel verplaatsen of kopiëren.
1. Selecteer de cellen die u wilt knippen of kopiëren, en kies Bewerken > Knippen of Kopiëren.
2. Ga als volgt te werk:
U sluit een tabel in een andere tabel in door de invoegpositie in de cel te plaatsen op de positie waar u de tabel wilt invoegen en
Bewerken > Plakken te kiezen.
U vervangt bestaande cellen door een of meer cellen in de tabel te selecteren (zorg ervoor dat er voldoende cellen onder en rechts van
de geselecteerde cel staan) en Bewerken > Plakken te kiezen.
Een tabel verplaatsen of kopiëren
1. Selecteer de volledige tabel door de invoegpositie in de tabel te plaatsen en Tabel > Selecteren > Tabel te kiezen.
2. Kies Bewerken > Knippen of Kopiëren, verplaats de invoegpositie naar de locatie waar u de tabel wilt plakken en kies Bewerken > Plakken.
Tabellen naar tekst omzetten
393
Naar boven
Naar boven
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in de tabel of selecteer de tekst in de tabel.
2. Kies Tabel > Tabel omzetten in tekst.
3. Geef bij Scheidingsteken kolom en Scheidingsteken rij de gewenste scheidingstekens op.
U kunt het beste voor kolommen en rijen een ander scheidingsteken gebruiken, bijvoorbeeld een tab voor kolommen en een alinea-einde
voor rijen.
4. Klik op OK.
Wanneer u een tabel naar tekst omzet, worden de tabellijnen verwijderd en wordt aan het einde van elke rij en kolom een door u bepaald
scheidingsteken ingevoegd.
Tabellen combineren
Gebruik de opdracht Plakken om twee of meer tabellen samen te voegen tot één tabel.
1. Voeg minstens zoveel lege rijen in de doeltabel in als het aantal rijen dat u uit de andere tabellen plakt. (Als u een lager aantal rijen invoegt
dan u hebt gekopieerd, kunt u niet plakken.)
2. Selecteer de cellen die u wilt kopiëren in de brontabel. (Als u meer kolomcellen kopieert dan er beschikbaar zijn in de doeltabel, kunt u niet
plakken.)
3. Selecteer minstens één cel waarin u de binnenkomende rijen wilt invoegen en kies Bewerken > Plakken.
Als de geplakte rijen op een andere manier zijn opgemaakt dan de rest van de tabel, definieert u een of meerdere celstijlen en past u deze toe
op de geplakte cellen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de celstijl om de bestaande opmaak te overschrijven.
Voor meer informatie over het combineren van tabellen leest u het artikel Joining Tables van Anne-Marie Concepcion.
Werken met tabellen in de artikeleditor
Als u Bewerken > Bewerken in de artikeleditor kiest, worden tabellen en de inhoud ervan weergegeven in de artikeleditor. U kunt tabellen
bewerken in de artikeleditor.
Tabellen bewerken in de artikeleditor
A.TabelpictogramC.Overlopende afbeelding
U kunt de tabel in de artikeleditor uit- of samenvouwen door te klikken op het driehoekje links van het tabelpictogram boven aan de tabel.
394
U bepaalt of de tabel wordt geordend op basis van rijen of kolommen door met de rechtermuisknop te klikken (Windows) of Ctrl ingedrukt te
houden en te klikken (Mac OS) op het tabelpictogram en Rangschikken op rijen of Rangschikken op kolommen te kiezen.
Gebruik de layoutweergave om de tabel te bewerken en op te maken. U kunt geen kolommen of rijen selecteren in de artikeleditor.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
395
Tabellen opmaken
Naar boven
Naar boven
Tabellen opmaken
De grootte van kolommen, rijen en tabellen wijzigen
Afstand voor of na een tabel wijzigen
Tabellen verbreken in kaders
Tekst vóór een tabel toevoegen
Tekst in een tabel opmaken
Cellen samenvoegen en splitsen
Werken met overlopende cellen
Tabellen opmaken
Met het regelpaneel of het deelvenster Teken kunt u tekst in een tabel opmaken, net zoals u gewone tekst zou opmaken. Bovendien kunt u de
tabel zelf ook opmaken met de dialoogvensters Tabelopties en Celopties. Met deze vensters kunt u het aantal rijen en kolommen wijzigen, de
vormgeving van de rand en vulling van de tabel veranderen, de ruimte boven en onder de tabel instellen, kop- en voettekstrijen bewerken en
andere opmaak toevoegen.
Gebruik het deelvenster Tabel, het regelpaneel of het contextmenu om de tabel op te maken. Selecteer een of meer cellen en klik met de
rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) om een contextmenu met opmaakopties voor tabellen te openen.
Op www.adobe.com/go/vid0081_nl vindt u een videodemo over het maken en opmaken van tabellen.
De grootte van kolommen, rijen en tabellen wijzigen
U kunt de grootte van kolommen, rijen en tabellen op een aantal verschillende manieren wijzigen.
De grootte van kolommen en rijen wijzigen
1. Selecteer cellen in de kolommen en rijen waarvan u de grootte wilt wijzigen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Geef in het deelvenster Tabel de instellingen voor de kolombreedte en rijhoogte op.
Kies Tabel > Celopties > Rijen en kolommen, geef de opties voor Rijhoogte en Kolombreedte op en klik op OK.
Opmerking: Als u met Minstens een minimumhoogte voor de rij instelt, wordt de rij hoger als er tekst wordt ingevoerd of als de
tekengrootte wordt veranderd. Als u met Exact een vaste rijhoogte instelt, verandert de hoogte van de rij niet als u tekst toevoegt of
verwijdert. Een vaste rijhoogte leidt vaak tot een overlopende cel. (Zie met Werken met overlopende cellen.)
Plaats de muisaanwijzer op de rand van een kolom of rij en wacht totdat er een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt. Sleep naar links of
rechts om de kolom breder of smaller te maken of sleep of omhoog of omlaag om de rij hoger of lager te maken.
Vóór en na het slepen voor het wijzigen van de grootte van rijen
Standaard wordt de rijhoogte bepaald door de slug-hoogte van het huidige lettertype. De rijhoogte verandert ook als u de tekengrootte van de
volledige tekst in rijen wijzigt of als u de hoogte van de rij zelf verandert. De maximale rijhoogte wordt bepaald door de instelling bij Maximaal in
het gedeelte Rijen en kolommen in het dialoogvenster Celopties.
De grootte van rijen of kolommen wijzigen zonder dat de tabel breder wordt
Houd Shift ingedrukt tijdens het slepen van de rand van een rij of kolom (niet de tabelrand). Als de ene rij of kolom groter wordt, wordt de
andere kleiner.
Als u het formaat van rijen of kolommen proportioneel wilt wijzigen, houdt u Shift ingedrukt tijdens het slepen van de rechterrand of
onderrand van de tabel.
Als u tijdens het slepen van de rechterrand van de tabel Shift ingedrukt houdt, wordt de grootte van alle kolommen proportioneel gewijzigd. Houdt
396
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
u Shift ingedrukt tijdens het slepen van de onderste rand van de tabel, dan wordt de grootte van alle rijen proportioneel gewijzigd.
Grootte van de hele tabel wijzigen
Plaats met het gereedschap Tekst de muisaanwijzer op de hoek rechtsonder in de tabel (de aanwijzer wordt een pijl ) en maak de tabel
groter of kleiner door te slepen. Houd Shift ingedrukt om de hoogte/breedte-verhoudingen van de tabel te behouden.
Opmerking: Als de tabel groter is dan één kader in een artikel, kunt u de grootte van de hele tabel niet met de muis wijzigen.
Kolom en rijen evenredig verdelen
1. Selecteer de cellen in de kolommen of rijen die u even breed of hoog wilt maken.
2. Kies Tabel > Rijen evenredig verdelen of Kolommen evenredig verdelen.
Afstand voor of na een tabel wijzigen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in de tabel staat.
2. Geef bij Tabelspatiëring verschillende waarden op voor Ruimte voor en Ruimte na en klik op OK.
Het veranderen van de afstand vóór een tabel heeft geen effect op de afstand van een tabelrij boven in een kader.
Tabellen verbreken in kaders
Stel met Opties bijeenhouden in hoeveel rijen er bij elkaar moeten blijven of waar een rij moet worden afgebroken, bijvoorbeeld boven in een
kolom of kader.
Wanneer u een tabel maakt die groter is dan het kader, loopt het kader over. Als u het kader aan een ander kader koppelt, loopt de tabel in dat
kader verder. Rijen worden in gekoppelde kaders als volledige rij verplaatst. U kunt een rij niet gedeeltelijk in een ander kader laten doorlopen.
Geef kop- of voettekstrijen op om gegevens in het nieuwe kader te herhalen.
1. Plaats de invoegpositie in de gewenste rij of selecteer een cellenbereik in de rijen die u bijeen wilt houden.
2. Kies Tabel > Celopties > Rijen en kolommen.
3. Kies Bij volgende rij houden als u de geselecteerde rijen bijeen wilt houden.
4. Kies de gewenste optie (bijvoorbeeld In volgend kader) in het menu Begin rij en klik op OK als u de rij op een bepaalde plaats wilt afbreken.
Als u één tabel maakt die beide pagina's van een spread omvat, is het verstandig een lege kolom in het midden van de tabel in te voegen voor
de inzetmarges.
Tekst vóór een tabel toevoegen
Een tabel is verankerd aan de alinea voor en na de tabel. Als u aan het begin van een tekstkader een tabel invoegt, kunt u niet meer boven de
tabel klikken (invoegpositie plaatsen). De invoegpositie kunt u nu alleen met de pijltoetsen voor de tabel plaatsen.
Plaats de invoegpositie aan het begin van de alinea in de eerste cel, druk op de toets Pijl-links en begin te typen.
Tekst in een tabel opmaken
U kunt in principe dezelfde methoden gebruiken voor het opmaken van tekst in een tabel als voor het opmaken van tekst die niet in een tabel
staat.
Tabs in een tabelcel invoegen
Als de invoegpositie in een tabel staat, kunt u met Tab de invoegpositie in de volgende cel plaatsen. Maar u kunt ook een tab in een tabelcel
invoegen. Met het deelvenster Tabs stelt u de tabinstellingen in de tabel in. De tabinstellingen gelden voor de alinea waarin u de invoegpositie
hebt geplaatst.
1. Plaats met het gereedschap Tekst
de invoegpositie op de plaats waar u een tab wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Tab.
U wijzigt de tabinstellingen door de kolommen of cellen te selecteren waarvoor u deze instellingen wilt wijzigen en vervolgens Tekst > Tabs te
kiezen om het deelvenster Tabs te openen waar u de tabinstellingen kunt wijzigen.
Opmerking: Wanneer u met de liniaal voor de tabs een decimale tab aan een cel of groep cellen toevoegt, hoeft u niet aan het begin van elke
alinea op de Tab-toets te drukken om de tekst in de cellen uit te lijnen. De alinea's worden automatisch uitgelijnd op het decimaalteken, tenzij de
alinea al is opgemaakt, bijvoorbeeld uitgelijnd in het midden, waardoor de decimale tab wordt overschreven.
De uitlijning van tekst in een tabelcel wijzigen
1. Selecteer met het gereedschap Tekst de cel of cellen waarvan u de uitlijning wilt wijzigen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst.
397
Naar boven
Naar boven
3. Selecteer bij Verticaal uitvullen een uitlijningsinstelling: Boven uitlijnen, Centreren, Onder uitlijnen of Verticaal uitvullen.
Als u Uitvullen selecteert, geeft u de limiet voor de alinea-afstand op. Hiermee wordt de ruimte tussen alinea's maximaal ingesteld. (Zie
Tekst uitlijnen of verticaal in een tekstkader uitvullen.)
4. Selecteer voor Eerste basislijn de optie waarmee u de afstand tussen de tekst en de bovenkant van de cel instelt.
De instellingen zijn gelijk aan de corresponderende instellingen in het dialoogvenster Opties tekstkader. (Zie Eigenschappen van tekstkaders
wijzigen)
5. Klik op OK.
Opmerking: U wijzigt de horizontale uitlijning van tekst in een cel met de uitlijnoptie in het deelvenster Alinea. U lijnt tekst in een cel op een
decimale tab uit door met het deelvenster Tabs een decimale tab toe te voegen.
Tekst in een cel roteren
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt roteren of selecteer de cellen die u wilt roteren.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst of open het deelvenster Tabel.
3. Selecteer een waarde voor Rotatie en klik op OK.
De inzetafstand van een cel wijzigen
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waarvan u de inzet wilt wijzigen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst of open het deelvenster Tabel.
3. Geef bij Celinzet waarden op voor Boven, Onder, Links en Rechts en klik op OK.
In veel gevallen wordt bij een grotere inzetafstand van de cel de cel ook hoger. Als de rij een vaste hoogte heeft, moet u ervoor zorgen dat er
voldoende speling is voor de inzetwaarden om overlopen van tekst te voorkomen.
Cellen samenvoegen en splitsen
U kunt de cellen in een tabel samenvoegen (combineren) of splitsen (verdelen).
Cellen samenvoegen
U kunt twee of meer cellen in dezelfde rij of kolom samenvoegen tot een enkele cel. U zou bijvoorbeeld de cellen op de bovenste rij van een tabel
kunnen samenvoegen tot een enkele cel waarin u de titel van de tabel plaatst.
1. Selecteer met het gereedschap Tekst
de cellen die u wilt samenvoegen.
2. Kies Tabel > Cellen samenvoegen.
Samenvoegen cellen ongedaan maken
Plaats de invoegpositie in de samengevoegde cel en kies Tabel > Samenvoegen cellen ongedaan maken.
Cellen splitsen
U kunt cellen ook horizontaal of verticaal splitsen, wat vooral bij het maken van formuliertabellen van pas komt. U kunt meerdere cellen selecteren
en die verticaal of horizontaal splitsen.
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt splitsen, of selecteer een rij, kolom of blok cellen.
2. Kies Tabel > Cel verticaal splitsen of Cel horizontaal splitsen.
Werken met overlopende cellen
Over het algemeen wordt een cel hoger als er tekst of afbeeldingen in worden geplaatst. Als u echter een vaste rijhoogte hebt ingesteld en u tekst
of afbeeldingen toevoegt die te groot voor de cel zijn, staat er een kleine rode punt rechtsonder in de cel ten teken dat de cel overloopt.
U kunt overlopende tekst niet in een andere cel laten doorlopen. Het enige wat u kunt doen is de inhoud aanpassen aan de grootte van de cel, of
de cel (of het tekstkader waarin de tabel staat) groter maken.
Bij inline-afbeeldingen of tekst met een vaste regelafstand kan de inhoud van de cel buiten de cel komen. Met de optie Inhoud naar cel knippen
kunt u tekst of inline-afbeeldingen die te groot zijn voor de cel, aanpassen aan de grootte van de cel. Dit geldt echter niet wanneer inline-
afbeeldingen aan de onderkant (horizontaal) buiten de cel komen.
Inhoud van een overlopende cel weergeven
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Maak de cel groter.
Wijzig de tekstopmaak. U selecteert de inhoud van een cel door te klikken in de overlopende cel, op Esc te drukken en met het regelpaneel
398
de tekst op te maken.
Een afbeelding in een cel uitknippen
Als een afbeelding te groot voor een cel is, komt de afbeelding buiten de cel. U kunt de delen van de afbeelding die buiten de cel komen, eraf
knippen.
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt knippen, of selecteer de gewenste cel of cellen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst.
3. Selecteer Inhoud naar cel knippen en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken en opmaken van tabellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
399
Lijnen en vullingen van tabellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over lijnen en vullingen van tabellen
De tabelrand wijzigen
Lijnen en vullingen aan een cel toevoegen
Diagonale lijnen aan een cel toevoegen
Lijn- en vulopties voor tabellen
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel
Over lijnen en vullingen van tabellen
U kunt op een aantal manieren lijnen en vullingen aan tabellen toevoegen. Gebruik het dialoogvenster Tabelopties om de lijn van de tabelrand te
wijzigen en om wisselende lijnen en vullingen aan kolommen en rijen toe te voegen. U wijzigt de lijnen en vullingen van elke cel of kop- of
voettekstcel afzonderlijk met het dialoogvenster Celopties of met de deelvensters Stalen, Lijn of Kleur.
Standaard overschrijft de opmaak die u in het dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd, de opmaak die eerder op tabelcellen is toegepast. Als
u echter de optie Lokale opmaak behouden in het dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd, worden de lijnen en vullingen die u per cel hebt
toegepast, niet overschreven.
Als u vaak dezelfde opmaak toepast op tabellen of cellen, kunt u beter tabel- of celstijlen maken en toepassen.
De tabelrand wijzigen
U kunt de tabelrand aanpassen in het dialoogvenster Tabelinstelling of het deelvenster Lijn.
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Geef onder Tabelrand de gewenste dikte, type, kleur, tint en tussenruimte op. (Zie Lijn- en vulopties voor tabellen.)
3. Selecteer onder Tekenvolgorde lijn de tekenvolgorde uit de volgende opties:
Beste verbindingenAls deze optie is geselecteerd, liggen er rijlijnen vóór de punten waar diverse kleuren elkaar kruisen. Wanneer daarbij
lijnen zoals dubbele lijnen elkaar kruisen, worden de lijnen samengevoegd en de kruispunten met elkaar verbonden.
Rijlijnen op voorgrondAls deze optie is geselecteerd, worden er rijlijnen op de voorgrond weergegeven.
Kolomlijnen op voorgrondAls deze optie is geselecteerd, worden er kolomlijnen op de voorgrond weergegeven.
InDesign 2.0-compatibiliteitAls deze optie is geselecteerd, worden er rijlijnen op de voorgrond weergegeven. Wanneer daarbij lijnen zoals
dubbele lijnen elkaar kruisen, worden de lijnen samengevoegd en worden de kruispunten alleen op die punten met elkaar verbonden waar
de lijnen elkaar in een T-vorm kruisen.
4. Als u niet wilt dat de lijnopmaak van afzonderlijke cellen wordt overschreven, selecteert u Lokale opmaak behouden.
5. Klik op OK.
Als u de lijnen en vullingen uit een tabel verwijdert, kiest u Weergave > Extra's > Kaderranden tonen om de celgrenzen van de tabel weer te
geven.
Lijnen en vullingen aan een cel toevoegen
U kunt vullingen en lijnen toevoegen aan cellen met gebruik van het dialoogvenster Celopties, het deelvenster Lijn of het deelvenster Stalen.
Lijnen en vullingen toevoegen met gebruik van Celopties
U kunt instellen welke cellijnen worden opgemaakt met een lijn of vulling door lijnen in de voorvertoningsproxy te selecteren of te deselecteren. Als
u de vormgeving van alle rijen of kolommen in de tabel wilt wijzigen, moet u een wisselend lijn- of vulpatroon gebruiken waarin het tweede patroon
is ingesteld op 0.
1. Plaats met het gereedschap Tekst
de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn of vulling wilt toevoegen.
Als u een lijn of vulling wilt toevoegen aan kop- of voettekstrijen, selecteert u de kop- of voettekstcellen aan het begin van de tabel.
2. Kies Tabel > Celopties > Lijnen en vullingen.
3. Geef in de voorvertoningsproxy aan op welke lijnen de wijzigingen moeten worden toegepast. Als u bijvoorbeeld een zware lijn wilt
toepassen op de buitenlijnen maar niet op de binnenlijnen van de geselecteerde cellen, klikt u op een binnenlijn om deze te deselecteren.
(Geselecteerde lijnen zijn blauw en niet-geselecteerde lijnen zijn grijs.)
400
Naar boven
Naar boven
Selecteer in de voorvertoningsproxy de lijnen die u wilt aanpassen.
U selecteert de gehele buitenste selectierechthoek door in de voorvertoningsproxy te dubbelklikken op een buitenlijn. Dubbelklik op een
binnenlijn om de binnenlijnen te selecteren. U selecteert of deselecteert alle lijnen door drie keer ergens in de proxy te klikken.
4. Geef voor Cellijn de gewenste dikte, type, kleur, tint en tussenruimte op. (Zie Lijn- en vulopties voor tabellen.)
5. Geef voor Celvulling de gewenste kleur- en tintinstellingen op.
6. Selecteer desgewenst Lijn overdrukken en Vulling overdrukken en klik op OK.
Een lijn aan cellen toevoegen met het deelvenster Lijn
1. Selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn wilt toevoegen. Als u een lijn op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop- of
voettekstrij.
2. Kies Venster > Lijn om het deelvenster Lijn weer te geven.
3. Geef in de voorvertoningsproxy aan op welke lijnen de wijzigingen moeten worden toegepast.
4. Selecteer indien nodig de knop Object
in de gereedschapsset. (Als de knop Tekst is geselecteerd, worden de lijnwijzigingen toegepast
op de tekst en niet op de cellen.)
5. Geef een dikte en lijntype op.
Een vulling toevoegen aan cellen met het deelvenster Stalen
1. Selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn wilt toevoegen. Als u een vulling op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop-
of voettekstrij.
2. Kies Venster > Kleur > Stalen om het deelvenster Stalen weer te geven.
3. Zorg dat de knop Object
is geselecteerd. (Als de knop Tekst is geselecteerd, worden de kleurwijzigingen alleen toegepast op de tekst
en niet op de cellen.)
4. Selecteer een staal.
Een verloop toevoegen aan cellen met het deelvenster Verloop
1. Selecteer de cellen die u wilt opmaken. Als u een verloop op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop- of voettekstrij.
2. Kies Venster > Kleur > Verloop om het deelvenster Verloop weer te geven.
3. Klik in de verloopbalk om een verloop toe te passen op de geselecteerde cellen. Pas de verloopinstellingen naar wens aan.
Diagonale lijnen aan een cel toevoegen
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waaraan u diagonale lijnen wilt toevoegen.
2. Kies Tabel > Celopties > Diagonale lijnen.
3. Klik op de knop voor het type diagonale lijn dat u wilt toevoegen.
4. Geef bij Lijn de dikte, het type, de kleur en de tussenruimte op. Stel een tintpercentage en overdrukopties in en klik op OK.
5. Kies Diagonaal op voorgrond in het menu Tekenen als u de diagonale lijn vóór de inhoud van de cel wilt plaatsen en Inhoud op voorgrond
als u de diagonale lijn achter de celinhoud wilt plaatsen. Klik vervolgens op OK.
Lijn- en vulopties voor tabellen
Gebruik de volgende opties als u lijnen en vullingen voor een tabel of cellen gaat selecteren:
DikteBepaalt de lijndikte van een tabel- of celrand.
TypeBepaalt de lijnstijl, zoals Dik-Dun.
KleurBepaalt de kleur van de tabel- of celrand. De weergegeven opties zijn beschikbaar in het deelvenster Stalen.
TintBepaalt het inktpercentage van de opgegeven kleur die op de lijn of vulling moet worden toegepast.
Kleur tussenruimtePast een kleur op de gebieden tussen de strepen, punten of lijnen toe. Deze optie is niet beschikbaar als Ononderbroken is
geselecteerd voor Type.
Tint tussenruimtePast een tint op de gebieden tussen de strepen, punten of lijnen toe. Deze optie is niet beschikbaar als Ononderbroken is
401
Naar boven
geselecteerd voor Type.
OverdrukkenWanneer deze optie is geselecteerd, wordt de inkt die in de keuzelijst Kleur is geselecteerd, over de andere kleuren 'gesmeerd' en
worden die inktkleuren niet verwijderd.
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel
U kunt lijnen en vullingen afwisselen waardoor het geheel beter leesbaar wordt of waardoor de algehele vormgeving van de tabel verbetert. Het
afwisselen van lijnen en vullingen in tabelrijen heeft geen invloed op kop- en voettekstrijen. Maar het gebruik van wisselende lijnen en vullingen in
kolommen heeft wel invloed op kop- en voettekstrijen.
De instellingen van wisselende lijnen en vullingen overschrijven de opmaak van de cellijnen, tenzij u de optie Lokale opmaak behouden in het
dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd.
Als u op elke bodycel in de tabel niet alleen wisselende patronen maar ook een vulling of lijn wilt toepassen, kunt u toch met de instellingen
van wisselende lijnen en vullingen dergelijke niet-wisselende patronen maken. Om een dergelijk effect te maken, geeft u 0 op voor Volgende in
het tweede patroon.
Vóór (links) en na (rechts) wisselende vullingen in een tabel
Wisselende lijnen aan een tabel toevoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Wisselende rijlijnen of Wisselende kolomlijnen als de invoegpositie in een cel staat.
2. Selecteer het gewenste patroontype voor Wisselend patroon. Selecteer Aangepast als u een patroon wilt opgeven, bijvoorbeeld één kolom
met een dikke zwarte lijn gevolgd door drie kolommen met dunne gele lijnen.
3. Geef bij Wisselend de vulopties op voor zowel het eerste patroon als het volgende patroon. U zou bijvoorbeeld een effen lijn kunnen
toevoegen aan de eerste kolom en een Dik-Dun-lijn aan de volgende kolom, zodat er een wisselend lijnenpatroon ontstaat. Geef 0 op voor
Volgende als u de lijnen op elke rij of kolom wilt toepassen.
Opmerking: In tabellen die meerdere kaders groot zijn, stoppen de wisselende lijnen en vullingen voor rijen aan het einde van het kader.
Ze worden dus niet herhaald in de volgende kaders van het artikel. (Zie Tabellen verbreken in kaders.)
4. Selecteer Lokale opmaak behouden als u de opgemaakte lijnen die reeds op de tabel zijn toegepast, wilt behouden.
5. Geef bij Overslaan: eerste of Overslaan: laatste op in hoeveel rijen of kolommen aan het begin of einde van de tabel de lijnkenmerken niet
hoeven te worden toegepast en klik op OK.
Wisselende vullingen aan een tabel toevoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Selecteer het gewenste patroontype voor Wisselend patroon. Selecteer Aangepast als u een patroon wilt opgeven, zoals één grijs
gearceerde rij gevolgd door drie geel gearceerde rijen.
3. Geef bij Wisselend de vulopties op voor zowel het eerste patroon als het daaropvolgende patroon. Als u bijvoorbeeld Na elke twee
kolommmen voor Wisselend patroon hebt geselecteerd, kunt u de eerste twee kolommen grijs arceren en de volgende twee kolommen niet
arceren. Geef 0 op voor Volgende als u de vulling op elke rij wilt toepassen.
4. Selecteer Lokale opmaak behouden als u de opgemaakte vullingen die reeds op de tabel zijn toegepast, wilt behouden.
5. Geef bij Overslaan: eerste of Overslaan: laatste op in hoeveel rijen of kolommen aan het begin of einde van de tabel de vulkenmerken niet
hoeven te worden toegepast en klik op OK.
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel uitschakelen
1. Plaats de invoegpositie in de tabel.
2. Kies Tabel > Tabelopties > Wisselende rijlijnen, Wisselende kolomlijnen of Wisselende vullingen.
3. Kies Geen bij Wisselend patroon en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
402
Tabel- en celstijlen
Naar boven
Over tabel- en celstijlen
Overzicht van de deelvensters Tabelstijlen en Celstijlen
Tabel- en celstijlen definiëren
Tabelstijlen laden (importeren) uit andere documenten
Tabel- en celstijlen toepassen
Een tabel- of celstijl baseren op een andere tabel- of celstijl
Tabel- en celstijlen bewerken
Tabel- en celstijlen verwijderen
Tabel- of celstijlen die zijn gebaseerd op de huidige opmaak opnieuw definiëren
Tabel- en celstijlen overschrijven
De koppeling met tabel- of celstijlen verbreken
Over tabel- en celstijlen
Net zoals u tekststijlen kunt gebruiken om tekst op te maken, kunt u tabel- en celstijlen gebruiken om tabellen op te maken. Een tabelstijl is een
verzameling kenmerken voor tabelopmaak, zoals tabelranden en rij- en kolomlijnen, die u in één keer kunt toepassen. Een celstijl bevat
opmaakkenmerken als celinzetten, alineastijlen en lijnen en vullingen. Wanneer u een stijl bewerkt, worden alle tabellen of cellen waarop deze stijl
is toegepast automatisch bijgewerkt.
Opmerking: Er bestaat één belangrijk verschil tussen tekststijlen en tabelstijlen. Alle tekenstijlkenmerken kunnen namelijk deel uitmaken van een
alineastijl, maar celstijlkenmerken kunnen geen deel uitmaken van de tabelstijl. U kunt een tabelstijl bijvoorbeeld niet gebruiken om de randkleur
van interne cellen te wijzigen. In plaats daarvan moet u een celstijl maken en deze opnemen in de tabelstijl.
De stijlen [Basistabel] en [Geen]
Standaard beschikt elk nieuw document over een stijl [Basistabel] die u kunt toepassen op nieuwe tabellen en over een stijl [Geen] die u kunt
toepassen om op cellen toegepaste celstijlen te verwijderen. U kunt de stijl [Basistabel] bewerken, maar u kunt de stijl [Basistabel] of [Geen] niet
hernoemen of verwijderen.
Celstijlen gebruiken in tabelstijlen
Wanneer u een tabelstijl maakt, kunt u opgeven welke celstijlen worden toegepast in verschillende delen van de tabel: kop- en voettekstrijen,
linker- en rechterkolommen en bodyrijen. U kunt bijvoorbeeld aan de koptekstrij een celstijl toewijzen die een alineastijl toepast, en aan de linker-
en rechterkolom kunt u andere celstijlen toewijzen die gekleurde achtergronden toepassen.
Celstijlen die zijn toegepast op gebieden in een tabelstijl
A.Koptekstrij die is opgemaakt met een celstijl die een alineastijl bevatB.LinkerkolomC.BodycellenD.Rechterkolom
Celstijlkenmerken
Celstijlen beschikken niet altijd over alle opmaakkenmerken van een geselecteerde cel. Wanneer u een celstijl maakt, kunt u opgeven welke
kenmerken in de stijl worden opgenomen. Op die manier worden bij het toepassen van de celstijl alleen de gewenste kenmerken, zoals de kleur
van de celvulling, toegepast en worden alle andere celkenmerken buiten beschouwing gelaten.
Opmaakprioriteiten in cellen
Als er een conflict optreedt in de opmaak die wordt toegepast op een tabelcel, wordt de volgende volgorde van prioriteit gebruikt om te bepalen
welke opmaak wordt gebruikt:
Celstijlprioriteit1. 1. Koptekst/voettekst 2. Linkerkolom/rechterkolom 3. Bodyrijen. Als een cel bijvoorbeeld zowel in de koptekst als in de
linkerkolom staat, wordt de opmaak van de koptekstcelstijl gebruikt.
403
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabelstijlprioriteit1. 1. Celoverschrijvingen 2. Celstijl 3. Celstijlen die zijn toegepast van een tabelstijl 4. Tabeloverschrijvingen 5. Tabelstijlen. Als
u bijvoorbeeld een vulling toepast met gebruik van het dialoogvenster Celopties en een andere vulling toepast met gebruik van de celstijl, wordt de
vulling uit het dialoogvenster Celopties gebruikt.
Op www.adobe.com/go/vid0084_nl vindt u een videodemo over het gebruik van tabelstijlen.
Overzicht van de deelvensters Tabelstijlen en Celstijlen
Gebruik het deelvenster Tabelstijlen (Venster > Stijlen > Tabelstijlen) om tabelstijlen te maken en deze een naam te geven en om de stijlen toe te
passen op bestaande tabellen of op tabellen die u maakt of importeert. Gebruik het deelvenster Celstijlen (Venster > Stijlen > Celstijlen) om
celstijlen te maken en een naam te geven en om de stijlen toe te passen op tabelcellen. Stijlen worden opgeslagen bij het document en in het
deelvenster weergegeven wanneer u dat document opent. U kunt de tabel- en celstijlen in groepen opslaan, zodat u ze eenvoudiger kunt beheren.
Wanneer u de invoegpositie in een cel of tabel plaatst, wordt elke toegepaste stijl gemarkeerd weergegeven in een van de deelvensters. De naam
van een celstijl die is toegepast aan de hand van een tabelstijl wordt linksonder in het gebied Celstijlen weergegeven. Als u een bereik cellen met
meerdere stijlen selecteert, wordt er geen stijl gemarkeerd en wordt de tekst (Gemengd) weergegeven in het deelvenster Celstijlen.
Het deelvenster Tabelstijlen of Celstijlen openen
Kies Venster > Stijlen en kies Tabelstijlen of Celstijlen.
De vermelding van stijlen in het deelvenster wijzigen
Selecteer Kleine deelvensterrijen om een versmalde versie van de stijlen weer te geven.
Sleep de stijl naar een andere plaats. Het is ook mogelijk stijlen te slepen naar groepen die u hebt gemaakt.
Kies Sorteren op naam in het deelvenstermenu om de stijlen in alfabetische volgorde weer te geven.
Tabel- en celstijlen definiëren
Op www.adobe.com/go/vid0084_nl vindt u een videodemo over het gebruik van tabelstijlen.
1. Als u een nieuwe stijl wilt baseren op de opmaak van een bestaande tabel of cel, plaatst u de invoegpositie in een cel.
2. Definieer desgewenst een alineastijl voor de celstijl.
3. Kies Venster > Stijlen > Tabelstijlen om het deelvenster Tabelstijlen te openen, of kies Venster > Stijlen > Celstijlen om het deelvenster
Celstijlen te openen.
4. Kies Nieuwe tabelstijl in het menu van het deelvenster Tabelstijlen of kies Nieuwe celstijl in het menu van het deelvenster Celstijlen.
5. Typ een naam bij Naam stijl.
6. Selecteer voor Gebaseerd op op welke stijl de huidige stijl moet worden gebaseerd.
7. Als u een sneltoets voor een stijl wilt definiëren, plaatst u de invoegpositie in het tekstvak Sneltoets (de toets Num-Lock moet zijn
ingeschakeld). Houd vervolgens een willekeurige combinatie van Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS)
ingedrukt en druk op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het
toetsenblok.
8. Als u de opmaakkenmerken wilt opgeven, klikt u op een categorie links en geeft u de gewenste kenmerken op. Klik bijvoorbeeld op de
categorie Algemeen als u een alineastijl aan een celstijl wilt toewijzen en kies vervolgens een alineastijl in het menu Alineastijl.
Opties voor celstijlen waarvoor geen instelling is opgegeven, worden genegeerd in de stijl. Als de instelling geen deel moet uitmaken van de
stijl, kiest u Negeren in het instellingenmenu, verwijdert u de inhoud uit het veld of klikt u op een selectievakje tot een klein vak wordt
weergegeven in Windows of een koppelteken (-) in Mac OS.
9. Als de nieuwe stijl moet worden weergegeven in een stijlgroep die u hebt gemaakt, sleept u deze naar de stijlgroepmap.
Tabelstijlen laden (importeren) uit andere documenten
U kunt tabel- en celstijlen uit andere InDesign-documenten importeren naar het actieve document. Tijdens het importeren kunt u bepalen welke
stijlen worden geladen en wat er moet gebeuren als een geladen stijl dezelfde naam heeft als een stijl in het huidige document. U kunt stijlen ook
vanuit een InCopy-document importeren.
1. Kies Celstijlen laden, Tabelstijlen laden of Tabel- en celstijlen laden in het menu van het deelvenster Celstijlen of Tabelstijlen.
2. Dubbelklik op het InDesign-document met de stijlen die u wilt importeren.
3. In het dialoogvenster Stijlen laden moet er een vinkje staan naast de stijlen die u wilt importeren. Als een bestaande stijl dezelfde naam
heeft als een van de geïmporteerde stijlen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande stijl en klikt u op OK:
Binnenkomende stijldefinitie gebruikenHiermee vervangt u de bestaande stijl door de geladen stijl en past u de nieuwe kenmerken van
die stijl toe op alle cellen in het huidige document met de oude stijl. De definities van de binnenkomende en bestaande stijlen worden onder
aan het dialoogvenster Stijlen laden weergegeven, zodat u ze kunt vergelijken.
Naam automatisch wijzigenWijzigt de naam van de geladen stijl. Als beide documenten bijvoorbeeld de stijl 'Tabelstijl 1' hebben, wordt de
naam van de geladen stijl gewijzigd in Tabelstijl 1 - kopie' in het huidige document.
404
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabel- en celstijlen toepassen
In tegenstelling tot alinea- en tekenstijlen delen tabel- en celstijlen geen kenmerken. Het toepassen van een tabelstijl overschrijft dus niet de
celopmaak en het toepassen van een celstijl overschrijft niet de tabelopmaak. Wanneer u een celstijl toepast, wordt standaard de door een vorige
celstijl toegepaste opmaak verwijderd, maar de lokale celopmaak wordt niet verwijderd. Op vergelijkbare wijze wordt door het toepassen van een
tabelstijl de opmaak van vorige tabelstijlen verwijderd, maar de met het dialoogvenster Tabelopties aangebrachte overschrijvingen worden niet
verwijderd.
In het deelvenster Stijlen wordt een plusteken (+) weergegeven naast de huidige cel- of tabelstijl als op de geselecteerde cel of tabel aanvullende
opmaak is toegepast die geen deel uitmaakt van de toegepaste stijl. Een dergelijke extra opmaak wordt overschrijving genoemd.
1. Plaats de invoegpositie in een tabel of selecteer de cellen waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de tabel- of celstijl in het deelvenster Tabelstijlen of Celstijlen (kies Venster > Stijlen > Tabelstijlen of Celstijlen). Als de stijl deel
uitmaakt van een stijlgroep, breidt u de stijlgroep uit om de stijl te zoeken.
Druk op de sneltoets die u hebt gedefinieerd voor de stijl. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
Een tabel- of celstijl baseren op een andere tabel- of celstijl
U kunt koppelingen tussen vergelijkbare tabel- of celstijlen maken door een basisstijl (bovenliggende stijl) te maken. Wanneer u de bovenliggende
stijl bewerkt, worden alle gewijzigde kenmerken in de onderliggende stijlen ook gewijzigd. Standaard zijn tabelstijlen gebaseerd op [Geen tabelstijl]
en zijn celstijlen gebaseerd op [Geen].
1. Maak een nieuwe stijl.
2. Selecteer in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl of Nieuwe tekenstijl de bovenliggende stijl in het menu Gebaseerd op. De nieuwe stijl
wordt de onderliggende stijl.
3. Geef opmaak op voor de nieuwe stijl, zodat u deze kunt onderscheiden van de bovenliggende stijl.
Tabel- en celstijlen bewerken
Een van de voordelen van stijlen is dat wanneer u een stijldefinitie wijzigt, alle tabellen en cellen die met die stijl zijn opgemaakt, automatisch
worden bijgewerkt met de nieuwe stijldefinitie.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de stijl niet op de geselecteerde tabel of cel wilt toepassen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt
en klikt u (Mac OS) op de stijlnaam in het deelvenster Stijlen en kiest u Bewerken [stijlnaam].
Dubbelklik in het deelvenster Stijlen op de stijl of selecteer de stijl en kies Stijlopties in het menu van het deelvenster Stijlen. Met deze
methode wordt de celstijl toegepast op elke geselecteerde cel of wordt de tabelstijl toegepast op elke geselecteerde tabel. Als er geen
tabel is geselecteerd en u op een tabelstijl dubbelklikt, wordt deze stijl de standaardstijl voor alle tabellen die u maakt.
2. Wijzig de instellingen in het dialoogvenster en klik op OK.
Tabel- en celstijlen verwijderen
Wanneer u een stijl verwijdert, kunt u die stijl door een andere stijl vervangen en kunt u instellen dat de opmaak behouden blijft.
1. Selecteer de stijl in het deelvenster Stijlen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Stijl verwijderen in het menu van het deelvenster.
Klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster of sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl en kies Stijl verwijderen. Deze methode is
vooral handig als u een stijl verwijdert zonder deze toe te passen op de geselecteerde cel of tabel.
3. Selecteer de stijl die u wilt vervangen.
Als u [Geen tabelstijl] selecteert om een tabelstijl te vervangen of [Geen] om een celstijl te vervangen, selecteert u Opmaak behouden om
de opmaak van de tabel of cel waarop de stijl is toegepast te behouden. De tabel of cel behoudt de opmaak, maar is niet langer aan een stijl
gekoppeld.
4. Klik op OK.
405
Naar boven
Naar boven
Tabel- of celstijlen die zijn gebaseerd op de huidige opmaak opnieuw definiëren
Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. Als de wijzigingen u bevallen, kunt u de stijl opnieuw definiëren,
zodat de nieuwe opmaak behouden blijft.
1. Plaats de invoegpositie in de tabel of cel die is opgemaakt met de stijl die u opnieuw wilt definiëren.
2. Breng de gewenste wijzigingen aan in de tabel of de cel.
3. Kies Stijl opnieuw definiëren in het menu van het deelvenster Stijlen.
Opmerking: Als u alleen de kenmerken van celstijlen wijzigt die deel uitmaken van de celstijl, wordt de opdracht Stijl opnieuw definiëren
ingeschakeld. Als de celstijl bijvoorbeeld een rode vulling bevat en u een cel overschrijft zodat een blauwe vulling wordt gebruikt, kunt u de stijl op
basis van die cel opnieuw definiëren. Maar als u een kenmerk wijzigt dat wordt genegeerd in de celstijl, kunt u de stijl niet opnieuw definiëren met
dat kenmerk.
Tabel- en celstijlen overschrijven
Nadat u een tabel- of celstijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. U kunt een tabelstijl overschrijven door opties te
wijzigen in het dialoogvenster Tabelopties. Als u een cel wilt overschrijven, kunt u opties wijzigen in het dialoogvenster Celopties of u kunt de
vulling of lijn wijzigen met andere deelvensters. Als u een tabel of cel met een overschrijving selecteert, wordt er een plusteken (+) weergegeven
naast de stijl in het deelvenster Stijlen.
U kunt tabel- en celoverschrijvingen wissen wanneer u een stijl toepast. U kunt ook overschrijvingen wissen uit een tabel of cel waarop al een stijl
is toegepast.
Als er naast een stijl een plusteken (+) staat, kunt u een beschrijving van de overschrijvingskenmerken bekijken door de muisaanwijzer op de
stijl te plaatsen.
Overschrijvingen behouden of verwijderen wanneer u een tabelstijl toepast
Als u een tabelstijl wilt toepassen en de celstijlen wilt behouden, maar overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt terwijl u op de stijl klikt in het deelvenster Tabelstijlen.
Als u een tabelstijl wilt toepassen en zowel celstijlen als overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt+Shift (Windows) of Option+Shift
(Mac OS) ingedrukt terwijl u op de stijl klikt in het deelvenster Tabelstijlen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl in het deelvenster Tabelstijlen. Kies vervolgens
Toepassen [tabelstijl], Celstijlen wissen om een stijl toe te passen en celstijlen te wissen.
Overschrijvingen verwijderen tijdens het toepassen van een celstijl
Als u een celstijl wilt toepassen en overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de naam
van de stijl in het deelvenster Celstijlen klikt.
Opmerking: Alleen de kenmerken die deel uitmaken van de celstijlen worden als overschrijvingen beschouwd. Als de celstijl bijvoorbeeld een
rode vulling bevat en alle andere kenmerken worden genegeerd, wordt het wijzigen van een andere celoptie niet als een overschrijving
beschouwd.
Kenmerken wissen die niet door een celstijl worden gedefinieerd
Kies Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd in het menu van het deelvenster Celstijlen.
Tabel- of celoverschrijvingen wissen
1. Selecteer de tabel of cellen met de overschrijvingen.
2. Klik op het pictogram Overschrijvingen in selectie wissen in het deelvenster Stijlen
of kies Overschrijvingen wissen in het menu van het
deelvenster Stijlen.
De koppeling met tabel- of celstijlen verbreken
Wanneer u de koppeling tussen tabellen of cellen en de daarop toegepaste stijl verbreekt, behouden de tabellen of cellen hun huidige opmaak.
Toekomstige wijzigingen van die stijl hebben echter geen invloed op deze tabellen of cellen.
1. Selecteer de cellen waarop de stijl is toegepast.
2. Kies Koppeling met stijl verbreken in het menu van het deelvenster Stijlen.
Meer Help-onderwerpen
Video over tabelstijlen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
406
Interactiviteit
Voorinstellingen voor beweging maken (video 5:23)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u voorinstellingen voor het bewegingspad kunt bewerken en aanpassen, waardoor u afbeeldingen of tekst in InDesign kunt laten
bewegen.
Kruisverwijzingen maken (video 5:45), CS4-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk de procedure om kruisverwijzingen toe te voegen. Maak kruisverwijzingen die snel kunnen worden bijgewerkt wanneer de
doeltekst of paginering verandert. Maak een aangepaste opmaak voor kruisverwijzingen.
Documenten met interactieve functies maken (video 8:06)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u het deelvenster Medium, het deelvenster Voorvertoning en het deelvenster Timing gebruikt om te bepalen wat er wanneer
gebeurt.
Eenvoudig interactieve documenten maken (PDF, 201 KB)
artikel (1 januari 2011)
Een handige zelfstudie over het toevoegen van interactiviteit aan uw documenten.
Objecten met meerdere statussen maken (PDF, 203 KB)
artikel (1 januari 2011)
Deze korte zelfstudie laat zien hoe u objecten met meerdere statussen kunt maken om interactiviteit toe te voegen.
Rijke interactieve documenten maken (PDF, 6,7 MB)
artikel (1 januari 2011)
Leer hoe u rijke interactieve documenten maakt met InDesign.
De nieuwe FLA-exportopties (video 6:26)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u uw InDesign-project in diverse Flash-indelingen kunt publiceren met het verbeterde dialoogvenster Exporteren in InDesign CS5
en hoger.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
407
Hyperlinks
Naar boven
Naar boven
Overzicht van deelvenster Hyperlinks
Hyperlinks maken
Hyperlinks beheren
Uit Word geïmporteerde hyperlinks bewerken
Overzicht van deelvenster Hyperlinks
U kunt hyperlinks maken, zodat een gebruiker, wanneer u vanuit InDesign exporteert naar Adobe PDF of SWF, kan klikken op een koppeling om
te springen naar andere locaties in hetzelfde document, naar andere documenten of naar websites. Hyperlinks die u exporteert naar PDF of SWF
in InCopy zijn niet actief.
Een bron is een stuk tekst, een tekstkader of afbeeldingskader dat als hyperlink functioneert. Een doel is de URL, het bestand, het e-mailadres, de
pagina, het tekstanker of het gedeelde doel waarnaar een hyperlink springt. Een bron kan naar slechts één doel springen, terwijl meerdere
bronnen naar hetzelfde doel kunnen springen.
Opmerking: Als u wilt dat de brontekst wordt gegenereerd aan de hand van de doeltekst, voegt u een kruisverwijzing toe in plaats van een
hyperlink. Zie Kruisverwijzingen.
Hyperlinks
A.HyperlinkbronB.Lijst met hyperlinks in het huidige documentC.Statuspictogrammen voor hyperlinks
Het deelvenster Hyperlinks openen
Kies Venster > Interactief > Hyperlinks.
Kies Venster > Tekst en tabellen > Kruisverwijzingen.
Hyperlinks sorteren in het deelvenster Hyperlinks
Kies Sorteren in het menu van het deelvenster Hyperlinks en kies daarna een van de volgende opties:
HandmatigHiermee worden de hyperlinks weergegeven in de volgorde waarin zij aan het document zijn toegevoegd.
Op naamHiermee worden de hyperlinks in alfabetische volgorde weergegeven.
Op typeHiermee worden de hyperlinks in groepen van vergelijkbaar type weergegeven.
Hyperlinks weergeven in kleinere rijen
Kies Kleine deelvensterrijen in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
Hyperlinks maken
U kunt hyperlinks maken naar pagina's, URL's, tekstankerpunten, e-mailadressen en bestanden. Als u een hyperlink maakt naar een pagina of
408
tekstanker in een ander document, moet u ervoor zorgen dat de geëxporteerde bestanden worden weergegeven in dezelfde map.
Kies Weergave > Extra's > Hyperlinks tonen of Hyperlinks verbergen om hyperlinks weer te geven of te verbergen.
Opmerking: Als de optie Hyperlinks is geselecteerd in het dialoogvenster PDF exporteren in InDesign, worden hyperlinks in geëxporteerde
Adobe PDF-bestanden opgenomen. Als de optie Inclusief hyperlinks is geselecteerd in het dialoogvenster SWF exporteren, worden hyperlinks in
het geëxporteerde SWF-bestand opgenomen.
Een hyperlink naar een webpagina (URL) maken
U kunt verschillende methoden gebruiken om hyperlinks naar URL's te maken. Bij het opgeven van een URL kunt u elk geldig internetprotocol
gebruiken: http://, file://, ftp:// of mailto://.
U kunt ook koppelingen naar webpagina's maken met de functie Knoppen. (Zie Knoppen.)
Wellicht wilt u een tekenstijl voor hyperlinks maken. Hyperlinks worden vaak opgemaakt in onderstreepte, blauwe tekst.
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat de bron van de hyperlink moet worden. Zo kunt u bijvoorbeeld de tekst “Zie de
website van Adobe” selecteren.
2. Gebruik in het deelvenster Hyperlinks een van de volgende methoden om een hyperlink naar een URL te maken:
Typ of plak de URL-naam (bijvoorbeeld http://www.adobe.nl) in het URL-tekstvak en kies Nieuwe hyperlink in het deelvenster
Hyperlinks. Kies URL in het menu Koppelen naar, geef vormgevingsopties op en klik op OK.
Kies, terwijl u een URL hebt geselecteerd in uw document, de optie Nieuwe hyperlink van URL in het menu van het deelvenster
Hyperlinks. Dubbelklik op de hyperlink in het deelvenster Hyperlinks en kies URL in het menu Koppelen naar, geef de vormgevingsopties
op en klik op OK.
Selecteer een eerder toegevoegde URL vanuit het URL-menu. De vormgeving van de hyperlink is gelijk aan de vormgeving die is
gebruikt in de vorige URL.
Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks. Kies URL in het menu Koppelen naar, geef vormgevingsopties op en
klik op OK.
Opmerking: Als een URL-hyperlink niet werkt in het geëxporteerde PDF-bestand, kan dit probleem worden veroorzaakt door de gedeelde
bestemming van de hyperlink. Dubbelklik op de hyperlink in het deelvenster Hyperlinks, kies URL in het menu Koppelen naar, schakel Gedeelde
hyperlinkbestemming uit en klik op OK.
Een hyperlink naar een bestand maken
Als u een hyperlink naar een bestand maakt en u klikt op de hyperlink in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand, wordt het bestand geopend in
de oorspronkelijke toepassing, zoals Microsoft Word voor DOC-bestanden.
Zorg ervoor dat het bestand dat u opgeeft, beschikbaar is voor iedereen die het PDF- of SWF-bestand opent dat u exporteert. Als u bijvoorbeeld
de geëxporteerde PDF naar een collega verzendt, geeft u een bestand op de gedeelde server op in plaats van een bestand op uw vaste schijf.
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
Hyperlinks.
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe hyperlink de optie Bestand in het menu Koppelen naar.
4. Typ de padnaam bij Pad of klik op de mapknop om de bestandsnaam te zoeken en hierop te dubbelklikken.
5. Selecteer Gedeelde hyperlinkbestemming als u wilt dat het bestand wordt opgeslagen in het deelvenster Hyperlinks, zodat u het later
gemakkelijk opnieuw kunt gebruiken.
6. Geef de vormgeving van de hyperlinkbron op en klik vervolgens op OK.
Een hyperlink naar een e-mailbericht maken
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
Hyperlinks.
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe hyperlink de optie E-mail in het menu Koppelen naar.
4. Typ bij Adres het e-mailadres, bijvoorbeeld gebruikersnaam@bedrijf.nl.
5. Typ bij Onderwerpregel de tekst die wordt weergegeven op de onderwerpregel van het e-mailbericht.
6. Selecteer Gedeelde hyperlinkbestemming als u wilt dat het e-mailbericht wordt opgeslagen in het deelvenster Hyperlinks, zodat u het later
gemakkelijk opnieuw kunt gebruiken.
7. Geef de vormgeving van de hyperlinkbron op en klik vervolgens op OK.
Een hyperlink naar een pagina maken
U kunt een hyperlink naar een pagina maken zonder eerst een doel in te stellen. Als u echter een paginadoel maakt, kunt u een paginanummer
en weergave-instelling opgeven.
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
409
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
Hyperlinks.
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe hyperlink de optie Pagina in het menu Koppelen naar.
4. Selecteer bij Document het document met het doel waaraan de hyperlink moet worden gekoppeld. Alle geopende documenten die zijn
opgeslagen, staan in het pop-upmenu. Als het gewenste document niet is geopend, selecteert u Bladeren in het pop-upmenu, zoekt u het
bestand en klikt u op Openen.
5. Geef voor Pagina het paginanummer op waar u naartoe wilt springen.
6. Voer voor de zoominstelling een van de volgende acties uit om de weergavestatus te selecteren van de pagina waarnaar de hyperlink
springt:
Selecteer Vast om de vergrotingsfactor en de paginapositie weer te geven die tijdens het maken van de hyperlink van kracht waren.
Selecteer Weergave passend om het zichtbare deel van de actieve pagina als het doel weer te geven.
Selecteer In venster passen om de actieve pagina in het doelvenster weer te geven.
Selecteer Aan breedte aanpassen of Aan hoogte aanpassen om de breedte of hoogte van de actieve pagina in het doelvenster weer te
geven.
Selecteer Aan zichtbaar gebied aanpassen om de pagina zo weer te geven, dat de tekst en afbeeldingen ervan binnen de breedte van
het venster passen. De marges worden meestal niet weergegeven.
Selecteer Vergroting overnemen om het doelvenster met de vergrotingsfactor weer te geven die de lezer na het klikken op de hyperlink
gebruikt.
7. Geef vormgevingsopties op en klik op OK.
Een hyperlinkdoel maken
Het is alleen nodig om een hyperlinkdoel te maken als u een hyperlink of kruisverwijzing naar een tekstankerpunt maakt. Een tekstankerpunt kan
wijzen naar een tekstselectie of naar de locatie van het invoegpunt. Vervolgens maakt u de hyperlink of de kruisverwijzing die naar het
hyperlinkdoel wijst. U kunt ook hyperlinkdoelen maken voor pagina's en URL's, maar een doel is niet nodig voor dergelijke koppelingen.
Hyperlinkdoelen die u maakt, worden mogelijk niet weergegeven in het deelvenster Hyperlinks, maar in het dialoogvenster dat wordt geopend
wanneer u hyperlinks maakt of bewerkt.
1. Plaats, als u een tekstanker aan het maken bent, met het gereedschap Tekst de invoegpositie of selecteer het tekstbereik dat het anker
moet worden.
U kunt geen ankerdoel instellen voor tekst op een stramienpagina.
2. Kies Nieuw hyperlinkdoel in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
3. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Kies Tekstanker in het menu Type. Geef een naam op voor het tekstanker.
Kies Tekstanker in het menu Type. Geef het nummer op van de pagina waar u naartoe wilt springen en kies de zoominstelling. Typ een
naam voor de pagina of selecteer Naam met paginanummer om het doel automatisch een naam te geven op basis van het
paginanummer dat en de zoominstelling die u hebt opgegeven.
Kies URL in het menu Type. Typ of plak een URL, zoals http://www.adobe.nl. U kunt elk geldig internetprotocol gebruiken: http://, file://,
ftp:// of mailto://.
Een hyperlink naar een tekstanker maken
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
Hyperlinks.
3. Kies Tekstanker in het menu Type.
4. Selecteer bij Document het document met het doel waaraan de hyperlink moet worden gekoppeld. Alle geopende documenten die zijn
opgeslagen, staan in het pop-upmenu. Als het gewenste document niet is geopend, selecteert u Bladeren in het pop-upmenu, zoekt u het
bestand en klikt u op Openen.
5. Kies vanuit het menu Tekstanker het doel voor het tekstanker dat u hebt gemaakt.
6. Geef vormgevingsopties voor de hyperlink op en klik op OK.
Een hyperlink naar een gedeeld doel maken
Als u tijdens het maken van een hyperlink de optie Gedeelde bestemming kiest in het menu Koppelen naar, kunt u elk benoemd doel opgeven.
Een doel is benoemd als u een URL toevoegt via het URL-tekstvak of als u Gedeelde hyperlinkbestemming selecteert tijdens het maken van een
hyperlink naar een URL, bestand of e-mailadres.
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
410
Naar boven
Hyperlinks.
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe hyperlink de optie Gedeelde bestemming in het menu Koppelen naar.
4. Selecteer bij Document het document met het doel waaraan de hyperlink moet worden gekoppeld. Alle geopende documenten die zijn
opgeslagen, staan in het pop-upmenu. Als het gewenste document niet is geopend, selecteert u Bladeren in het pop-upmenu, zoekt u het
bestand en klikt u op Openen.
5. Kies een bestemming in het menu Naam.
6. Geef vormgevingsopties voor de hyperlink op en klik op OK.
Vormgevingsopties voor hyperlinks
De opties bepalen de vormgeving van de bron van de hyperlink of kruisverwijzing in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand. Deze
vormgevingsopties worden tevens weergegeven in het InDesign-document als u de opdracht Weergave > Extra's > Hyperlinks tonen selecteert.
TekenstijlKies een tekenstijl die u wilt toepassen op de bron van een hyperlink. De optie Tekenstijl is alleen beschikbaar als de bron van de
hyperlink geselecteerde tekst is, en geen geselecteerd kader of geselecteerde afbeelding.
Als u een kruisverwijzing invoegt, kunt u een tekenstijl toepassen tijdens het bewerken van de opmaak van een kruisverwijzing. U kunt ook
tekenstijlen toepassen op bouwstenen binnen een opmaak. Zie Opmaak voor kruisverwijzingen gebruiken.
TypeSelecteer Zichtbare rechthoek of Onzichtbare rechthoek.
MarkerenSelecteer Omkeren, Contour, Inzet of Geen. Deze opties bepalen de vormgeving van de hyperlink als hierop wordt geklikt in het PDF-
of SWF-bestand.
KleurSelecteer een kleur voor de zichtbare hyperlinkrechthoek.
BreedteBepaal de dikte van de hyperlinkrechthoek door Dun, Normaal of Dik te selecteren.
StijlSelecteer de optie Ononderbroken of Streepjes om de vormgeving van de hyperlinkrechthoek te bepalen.
URL's omzetten in hyperlinks
U kunt zoeken naar URL's (zoals “www.adobe.nl”) in uw document en deze omzetten in hyperlinks.
1. Kies URL's omzetten in hyperlinks in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
2. Geef bij Bereik aan of u URL's in het hele document, het huidige artikel of de huidige selectie wilt omzetten.
3. Als u een tekenstijl op de hyperlink wilt toepassen, selecteert u de gewenste tekenstijl in het menu Tekenstijl.
4. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op Gereed.
Klik op Zoeken om de volgende URL te zoeken.
Klik op Omzetten om de huidige URL om te zetten in een hyperlink.
Klik op Alles omzetten om alle URL's om te zetten in hyperlinks.
Hyperlinks beheren
Met het deelvenster Hyperlinks kunt u hyperlinks bewerken, verwijderen, opnieuw instellen en opzoeken. In InCopy kunt u alleen hyperlinks
beheren als het artikel is uitgecheckt voor bewerken.
Hyperlinks bewerken
1. Dubbelklik in het deelvenster Hyperlinks op het item dat u wilt bewerken.
2. Breng in het dialoogvenster Hyperlinks bewerken zo nodig wijzigingen in de hyperlinks aan en klik op OK.
Opmerking: U kunt een hyperlink naar een URL bewerken door de hyperlink te selecteren, de URL te bewerken in het URL-tekstvak en
vervolgens op Enter of Tab te drukken.
Hyperlinks verwijderen
Wanneer u een hyperlink verwijdert, blijft de brontekst of -afbeelding behouden.
Selecteer in het deelvenster Hyperlinks het item dat of de items die u wilt verwijderen, en klik op de knop Verwijderen onder in het deelvenster.
De naam van een hyperlinkbron wijzigen
Als u de naam van een hyperlinkbron wijzigt, verandert de wijze waarop de hyperlinkbron wordt weergegeven in het deelvenster Hyperlinks.
1. Selecteer de hyperlink in het deelvenster Hyperlinks.
2. Kies Naam hyperlink wijzigen in het menu van het deelvenster Hyperlinks en geef een nieuwe naam op.
Hyperlinkdoelen bewerken of verwijderen
1. Open het document waarin het doel staat.
2. Kies Opties hyperlinkdoel in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
3. Selecteer voor Doel de naam van het te bewerken doel.
411
Naar boven
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Bewerken en breng de noodzakelijke wijzigingen voor het doel aan.
Klik op Verwijderen om het doel te verwijderen.
5. Wanneer u klaar bent met het bewerken of verwijderen van doelen, klikt u op OK.
Hyperlinks opnieuw instellen of bijwerken
1. Selecteer het tekstbereik, het tekstkader of het afbeeldingskader dat de nieuwe hyperlinkbron wordt. Zo wilt u bijvoorbeeld wellicht extra
tekst selecteren om op te nemen in de bron.
2. Selecteer de hyperlink in het deelvenster Hyperlinks.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Hyperlink opnieuw instellen in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
U kunt met de optie Hyperlink bijwerken in het deelvenster Hyperlinks hyperlinks naar externe documenten bijwerken.
Naar een hyperlinkbron of -anker gaan
Als u de bron van een hyperlink of kruisverwijzing wilt opzoeken, selecteert u het item dat u wilt zoeken in het deelvenster Hyperlinks. Kies
Naar bron in het menu van het deelvenster Hyperlinks. De tekst of het kader wordt geselecteerd.
Als u de bestemming van een hyperlink of kruisverwijzing wilt opzoeken, selecteert u het item dat u wilt zoeken in het deelvenster Hyperlinks.
Kies Naar doel in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
Als het item een URL-doel is, wordt InDesign gestart of gaat u naar de webbrowser waarin het doel wordt geopend. Als het item een tekstanker of
paginadoel is, gaat InDesign naar die locatie.
Uit Word geïmporteerde hyperlinks bewerken
Wanneer een Microsoft Word-document met hyperlinks in een InDesign-document wordt geïmporteerd, wordt mogelijk een vak of rand rond de
URL's van de hyperlink (bijvoorbeeld www.adobe.nl) weergegeven. Het InDesign-document neemt een staal met de naam Word_R0_G0_B255
over. Het document neemt ook een tekenstijl genaamd 'Hyperlink' over, waarmee de tekst wordt onderstreept en een blauwe kleur krijgt.
U kunt het vak verwijderen door in het deelvenster Hyperlinks te dubbelklikken op de hyperlink. Kies onder Vormgeving de optie Onzichtbare
rechthoek in het menu Tekst en klik op OK.
Desgewenst kunt u ook het geïmporteerde staal verwijderen. U kunt dit staal dan vervangen door een ander staal. Zie Afzonderlijke stalen
verwijderen.
Voordat u het Word-document in InDesign plaatst, kunt u de hyperlinks uit de URL's in het Word-document verwijderen om te voorkomen dat
deze opmaak wordt overgenomen. Raadpleeg de documentatie bij Word voor nadere informatie hierover. U kunt ook een tekenstijl met de
naam "Hyperlink" in het InDesign-document maken voordat u het Word-bestand importeert. Als u het Word-document vervolgens importeert,
wordt de InDesign-stijl met dezelfde naam standaard gebruikt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
412
Kruisverwijzingen
Naar boven
Kruisverwijzingen invoegen
Opmaak voor kruisverwijzingen gebruiken
Kruisverwijzingen beheren
Als u een handleiding of referentiedocument schrijft, wilt u mogelijk een kruisverwijzing opnemen waarmee de lezer van het ene deel van uw
document naar een ander kan gaan. Voorbeeld: Voor meer informatie, raadpleegt u “Veldmuizen” op pagina 249. U kunt opgeven of een
kruisverwijzing is afgeleid van een alineastijl, zoals een kop, of van een tekstanker dat u hebt gemaakt. U kunt ook de kruisverwijzingsindeling
bepalen, zoals alleen Paginanummer of Volledige alinea en paginanummer.
Kruisverwijzingen invoegen
Gebruik het deelvenster Hyperlinks om kruisverwijzingen in te voegen in uw document. De tekst waarnaar u verwijst, is de doeltekst. De tekst die
wordt gegenereerd op basis van de doeltekst is de bronkruisverwijzing.
Als u een kruisverwijzing invoegt in uw document, kunt u kiezen uit verschillende vooraf ontworpen opmaakvarianten. U kunt een tekenstijl
toepassen op de volledige kruisverwijzingsbron of op tekst binnen de kruisverwijzing. Opmaak voor kruisverwijzingen kan binnen een heel boek
worden gesynchroniseerd.
De brontekst van een kruisverwijzing kan worden bewerkt en worden afgebroken aan het einde van een regel.
Opmerking: Als de optie Hyperlinks is geselecteerd in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren in InDesign, worden kruisverwijzingen in
geëxporteerde Adobe PDF-bestanden opgenomen. Als de optie Inclusief hyperlinks is geselecteerd in het dialoogvenster SWF exporteren, worden
kruisverwijzingen in het geëxporteerde SWF-bestand opgenomen.
Kruisverwijzingen invoegen
A.Kruisverwijzingsbron in documentB.Geselecteerde doelalineaC.Klik hier om opmaak voor kruisverwijzingen te maken of te bewerken.
Op www.adobe.com/go/lrvid4024_id_nl vindt u een videodemo over het invoegen van kruisverwijzingen.
1. Plaats de invoegpositie waar u de kruisverwijzing wilt invoegen.
2. Ga als volgt te werk:
Kies Tekst > Hyperlinks en kruisverwijzingen > Kruisverwijzing invoegen.
Kies Venster > Tekst en tabellen > Kruisverwijzingen en kies vervolgens Kruisverwijzing invoegen in het menu van het deelvenster
Hyperlinks.
Klik op de knop Nieuwe kruisverwijzing maken in het deelvenster Hyperlinks.
413
Naar boven
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe kruisverwijzing de optie Alinea of Tekstanker in het menu Koppelen naar.
Als u Alinea kiest, kunt u een kruisverwijzing maken naar elke willekeurige alinea in het document dat u opgeeft.
Als u Tekstanker kiest, kunt u een kruisverwijzing maken naar elke willekeurige tekst waarin u een hyperlinkdoel hebt gemaakt. (Zie Een
hyperlinkdoel maken.) Het maken van een tekstanker is met name handig als u andere tekst wilt gebruiken dan de daadwerkelijke
doelalinea.
4. Selecteer bij Document het document met het doel waarnaar u wilt verwijzen. Alle geopende documenten die zijn opgeslagen, staan in het
pop-upmenu. Als het gewenste document niet is geopend, kiest u Bladeren, zoekt u het bestand en klikt u vervolgens op Openen.
5. Klik op een alineastijl (zoals Kop1) in het linkervak om de opties te beperken en selecteer vervolgens de alinea waarnaar u wilt verwijzen.
(Of kies het tekstanker als u Tekstanker hebt geselecteerd.)
6. Selecteer de opmaak voor kruisverwijzingen die u wilt gebruiken in het menu Opmaak.
U kunt deze opmaak voor kruisverwijzingen wijzigen en ook zelf opmaak maken. Zie Opmaak voor kruisverwijzingen gebruiken.
7. Geef de vormgeving van de bronhyperlink op. Zie Vormgevingsopties voor hyperlinks.
8. Klik op OK.
Als u een kruisverwijzing invoegt, wordt een markering voor een tekstanker
weergegeven aan het begin van de doelalinea. U kunt deze
markering bekijken door Tekst > Verborgen tekens tonen te kiezen. Als deze markering wordt verplaatst of verwijderd, werkt de kruisverwijzing
niet langer.
Opmaak voor kruisverwijzingen gebruiken
In het dialoogvenster Nieuwe kruisverwijzing worden standaard verschillende opmaakmogelijkheden voor kruisverwijzingen weergegeven. U kunt
deze opmaak voor kruisverwijzingen bewerken of verwijderen en ook zelf opmaak maken.
Opmerking: Als u opmaak voor kruisverwijzingen hebt verwijderd of bewerkt in uw document en de standaardopmaak wilt herstellen, kiest u
Opmaak voor kruisverwijzingen laden in het menu van het deelvenster en kiest u een document met ongewijzigde opmaak. U kunt ook opmaak
voor kruisverwijzingen synchroniseren binnen een boek.
Op www.adobe.com/go/lrvid4024_id_nl vindt u een videodemo over het bewerken van opmaak voor kruisverwijzingen.
Opmaak voor kruisverwijzingen maken of bewerken
In tegenstelling tot andere voorinstellingen, kan opmaak voor kruisverwijzingen worden bewerkt of verwijderd. Als u opmaak voor kruisverwijzingen
wijzigt, worden alle bronkruisverwijzingen waarin die opmaak wordt gebruikt automatisch bijgewerkt.
1. Ga als volgt te werk:
Kies Opmaak voor kruisverwijzingen definiëren in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
Klik tijdens het maken of bewerken van een kruisverwijzing op de knop Opmaak voor kruisverwijzingen maken of bewerken .
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster Opmaak voor kruisverwijzingen:
Bewerk opmaak door deze aan de linkerkant te selecteren.
Maak nieuwe opmaak door bestaande opmaak te selecteren die als basis voor de nieuwe opmaak moet dienen en vervolgens op de
knop Opmaak maken
te klikken. Hiermee wordt een duplicaat van de geselecteerde opmaak gemaakt.
3. Geef bij Naam de naam op van de opmaak.
4. Voeg in het tekstvak Definitie naar behoefte tekst toe of verwijder tekst. Klik op het bouwsteenpictogram
om bouwstenen in te voegen
vanuit een menu. Klik op het pictogram voor speciale tekens
om streepjes, spaties, aanhalingstekens en andere speciale tekens te
selecteren.
5. U kunt een tekenstijl toepassen op de volledige kruisverwijzing door Tekenstijl voor kruisverwijzing te selecteren en vervolgens de tekenstijl
te kiezen om te maken vanuit het menu.
U kunt ook gebruikmaken van de bouwsteen Tekenstijl om een tekenstijl toe te passen op tekst binnen de kruisverwijzing.
6. Klik op Opslaan om de wijzigingen op te slaan. Klik op OK wanneer u klaar bent.
Bouwstenen voor kruisverwijzingen
BouwsteenBeschrijvingVoorbeeld
PaginanummerHiermee wordt het paginanummer
ingevoegd.
op pagina <pageNum/>
op pagina 23
AlineanummerHiermee wordt het alineanummer in eenZie <paraNum/>
414
kruisverwijzing ingevoegd in een
genummerde lijst.
Zie 1
In dit voorbeeld wordt alleen “1” gebruikt
van de alineatekst “1. Dieren".
AlineatekstHiermee wordt de alineatekst zonder het
alineanummer in een kruisverwijzing
ingevoegd in een genummerde lijst.
Zie "<paraText/>”
Zie "Dieren".
In dit voorbeeld wordt alleen “Dieren”
gebruikt van de alineatekst "1. Dieren".
Volledige alineaHiermee wordt de volledige alinea,
inclusief alineanummer en alineatekst,
ingevoegd.
Zie "<fullPara/>”
Zie ”1. Dieren"
Onvolledige alineaHiermee kunt u een kruisverwijzing naar
het eerste deel van een alinea maken, tot
aan het opgegeven scheidingsteken, zoals
een dubbele punt of em-streepje.
Zie <fullPara delim=”:”
includeDelim=”onwaar”/>
Zie Hoofdstuk 7
In dit voorbeeld wordt alleen “Hoofdstuk 7”
gebruikt van de titel "Hoofdstuk 7. Honden
en katten".
Geef het scheidingsteken op (in dit
voorbeeld is : gebruikt) en geef aan of het
scheidingsteken wel (“waar” ” of “1”) of
niet (“onwaar” of “0”) moet worden
opgenomen in de bronkruisverwijzing.
Zie Kruisverwijzingen naar onvolledige
alinea's maken.
Naam tekstankerHiermee wordt de naam van het
tekstanker ingevoegd. U kunt
tekstankerpunten maken door Nieuw
hyperlinkdoel te kiezen in het menu van
het deelvenster Hyperlinks.
Zie <txtAnchrName/>
Zie Figuur 1
HoofdstuknummerHiermee wordt het hoofdstuknummer
ingevoegd.
in hoofdstuk <chapNum/>
in hoofdstuk 3
BestandsnaamHiermee wordt de bestandsnaam van het
doeldocument ingevoegd.
in <fileName/>
in nieuwsbrief.indd
TekenstijlHiermee wordt een tekenstijl toegepast op
een kruisverwijzing.
Zie <cs name=”bold”><fullPara/></cs> op
pagina <pageNum>
Zie Dieren op pagina 23.
Geef de naam van de tekenstijl op en
neem tekst die u wilt toepassen op de
tekenstijl op tussen de codes <cs
name=””> en </cs>.
Zie Tekenstijlen toepassen binnen een
kruisverwijzing.
Kruisverwijzingen naar onvolledige alinea's maken
U kunt opmaak van kruisverwijzingen maken die alleen het eerste deel van een alinea bevat. Als u bijvoorbeeld koppen in uw document hebt met
de opmaak “Hoofdstuk 7——Van Granada naar Barcelona”, kunt u een kruisverwijzing maken die alleen betrekking heeft op “Hoofdstuk 7”.
415
Kruisverwijzing naar onvolledige alinea
A.De kruisverwijzingsbron eindigt met een em-streepje (^_)B.Bij “onwaar” maakt het em-streepje geen deel uit van de bron
Als u de bouwsteen Onvolledige alinea invoegt, moet u twee dingen doen. Geef als eerste het scheidingsteken tussen de aanhalingstekens op.
Het scheidingsteken is het teken waarmee de alinea wordt afgesloten. Veelgebruikte scheidingstekens zijn een dubbele punt (Hoofdstuk 7:
Granada), punten (Hoofdstuk 7. Granada) en liggende streepjes (Hoofdstuk 7—Granada). Als u speciale tekens wilt invoegen, zoals em-streepjes
(^_), em-spaties (^m) en opsommingstekens (^8), kiest u een optie uit het menu dat wordt weergegeven als u op het pictogram Speciale tekens
klikt.
Geef als tweede aan of het scheidingsteken wel (Hoofdstuk 7——) of niet (Hoofdstuk 7) moet worden opgenomen. Gebruik includeDelim=”waar”
om het scheidingsteken wel op te nemen en includeDelim=”onwaar” om het scheidingsteken niet op te nemen. In plaats van “waar” of “onwaar”
kunt u ook respectievelijk “1” of “0” gebruiken.
Tekenstijlen toepassen binnen een kruisverwijzing
Als u een sectie of tekst wilt benadrukken binnen een kruisverwijzing, kunt u de bouwsteen Tekenstijl gebruiken. Deze bouwsteen bestaat uit twee
codes. De code <cs name=”stijlnaam”> geeft aan welke stijl wordt toegepast, en met de code </cs> wordt de tekenstijl afgesloten. Alle tekens of
bouwstenen tussen deze codes worden opgemaakt in de opgegeven stijl.
Een tekenstijl toepassen op een deel van de kruisverwijzing
A.Met deze code wordt een tekenstijl genaamd “Rood” toegepast. B.Deze code geeft het einde van de opmaak van de tekenstijl aan.C.Een
tekenstijl genaamd “Vet” wordt toegepast op de rest van de kruisverwijzingsbron.
1. Maak de tekenstijlen die u wilt gebruiken.
2. Maak of bewerk de opmaak die u wilt toepassen in het dialoogvenster Opmaak kruisverwijzing.
3. Selecteer onder Definitie de tekens en bouwstenen waarop u de tekenstijl wilt toepassen.
4. Kies Tekenstijl in het menu rechts van de lijst met definities.
416
Naar boven
5. Typ de naam van de tekenstijl tussen de aanhalingstekens exact zoals deze wordt weergegeven in het deelvenster Tekenstijlen.
Bij stijlnamen wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. Als de tekenstijl deel uitmaakt van een groep, typt u de naam
van de groep gevolgd door een dubbele punt vóór de tekenstijl, bijvoorbeeld Stijlgroep 1: Rood.
6. Klik op Opslaan om de opmaak op te slaan en klik vervolgens op OK.
Opmaak van kruisverwijzingen laden (importeren)
Als u opmaak van kruisverwijzingen laadt vanuit een ander document, vervangt de binnenkomende opmaak eventuele bestaande opmaak met
dezelfde naam.
In InCopy kunt u alleen opmaak voor kruisverwijzingen importeren in op zichzelf staande documenten. U kunt geen opmaak importeren vanuit een
InCopy-document naar een InDesign-document. Als de nieuwe of gewijzigde opmaak in InCopy bij het inchecken van het artikel conflicteert met
opmaak in het InDesign-document, krijgt de InDesign-opmaak voorrang.
1. Kies Opmaak voor kruisverwijzingen laden in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
2. Dubbelklik op het document met de opmaak voor kruisverwijzingen die u wilt importeren.
U kunt ook opmaak voor kruisverwijzingen over verschillende documenten heen gebruiken door een boek te synchroniseren.
Opmaak voor kruisverwijzingen verwijderen
Het is niet mogelijk opmaak voor kruisverwijzingen te verwijderen die is toegepast op kruisverwijzingen in het document.
1. Selecteer de opmaak die u wilt verwijderen in het dialoogvenster Opmaak kruisverwijzing.
2. Klik op de knop Opmaak verwijderen
.
Kruisverwijzingen beheren
Als u een kruisverwijzing invoegt, wordt in het deelvenster Hyperlinks de status van de kruisverwijzing aangegeven. Zo wordt bijvoorbeeld met
behulp van pictogrammen aangegeven of de doeltekst wordt weergegeven op het plakbord
, op een stramienpagina , in een verborgen laag ,
in overlopende tekst
of in verborgen tekst . Kruisverwijzingen die een koppeling naar dergelijke doelgebieden bevatten zijn onjuist. In het
deelvenster wordt tevens aangegeven of de doelalinea is bewerkt
(en dus verouderd is) of ontbreekt . Doeltekst ontbreekt als de doeltekst of
het bestand dat de doeltekst bevat niet kan worden gevonden. Plaats de muisaanwijzer op een willekeurig pictogram als u de knopinfo voor dit
pictogram wilt bekijken.
In InCopy kunt u alleen kruisverwijzingen beheren als het artikel is uitgecheckt voor bewerken.
Kruisverwijzingen bijwerken
Een bijwerkpictogram geeft aan dat de doeltekst van de kruisverwijzing is gewijzigd of dat de brontekst van de kruisverwijzing is bewerkt. U kunt
de kruisverwijzing op eenvoudige wijze bijwerken. Als het doel naar een andere pagina verschuift, wordt de kruisverwijzing automatisch bijgewerkt.
Als u een kruisverwijzing bijwerkt, worden eventuele opmaakwijzigingen die u hebt aangebracht in de brontekst verwijderd.
Bij het afdrukken of uitvoeren ontvangt u een melding als kruisverwijzingen verouderd of onjuist zijn.
U kunt ook het deelvenster Preflight gebruiken om een melding weer te geven als kruisverwijzingen verouderd of onjuist zijn. Selecteer, tijdens
het definiëren van een profiel, Kruisverwijzingen in de sectie Tekst. Zie Preflight-profielen definiëren.
1. Selecteer een of meer verouderde kruisverwijzingen. Als u alle kruisverwijzingen wilt bijwerken, moet u ervoor zorgen dat geen ervan is
geselecteerd.
2. Ga als volgt te werk:
Klik op de knop Kruisverwijzingen bijwerken in het deelvenster Hyperlinks.
Kies Kruisverwijzing bijwerken in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
Kies Tekst > Hyperlinks en kruisverwijzingen > Kruisverwijzing bijwerken.
Kies Alle kruisverwijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Boek om alle kruisverwijzingen in een boek bij te werken. Er wordt een
melding weergegeven als er nog onjuiste kruisverwijzingen zijn.
Kruisverwijzingen opnieuw koppelen
Als de ontbrekende doeltekst naar een ander document is verplaatst of als de naam van het document met de doeltekst is gewijzigd, kunt u de
kruisverwijzing opnieuw koppelen. Als u een kruisverwijzing opnieuw koppelt, worden eventuele wijzigingen die u hebt aangebracht in de
bronkruisverwijzing verwijderd.
1. Dubbelklik in de sectie Kruisverwijzingen van het deelvenster Hyperlinks op de kruisverwijzing die u opnieuw wilt koppelen.
2. Kies Kruisverwijzing opnieuw koppelen in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
3. Zoek het document waarin de doeltekst staat en klik vervolgens op Openen.
Als er nog andere doeltekst in dat document wordt weergegeven, kunt u nog meer kruisverwijzingen opnieuw koppelen.
417
Kruisverwijzingen bewerken
Als u de vormgeving van de bronkruisverwijzing wilt wijzigen of een andere opmaak wilt opgeven, kunt u de kruisverwijzing bewerken. Als u een
kruisverwijzing bewerkt die aan een ander document is gekoppeld, wordt het document automatisch geopend.
1. Ga als volgt te werk:
Kies Tekst > Hyperlinks en kruisverwijzingen > Opties kruisverwijzing.
Dubbelklik in de sectie Kruisverwijzingen van het deelvenster Hyperlinks op de kruisverwijzing die u wilt bewerken.
Selecteer de kruisverwijzing en kies Opties kruisverwijzing in het menu van het deelvenster Kruisverwijzingen.
2. Bewerk de kruisverwijzing en klik op OK.
Kruisverwijzingen verwijderen
Als u een kruisverwijzing verwijdert, wordt de bronkruisverwijzing omgezet naar tekst.
1. Selecteer in de sectie Kruisverwijzingen van het deelvenster Hyperlinks de kruisverwijzing(en) die u wilt verwijderen.
2. Klik op het pictogram Verwijderen of kies Hyperlink/kruisverwijzing verwijderen in het menu van het deelvenster.
3. Klik ter bevestiging op Ja.
Als u een kruisverwijzing volledig wilt verwijderen, kunt u tevens de bron van de kruisverwijzing selecteren en deze verwijderen.
Tekst van kruisverwijzingsbron bewerken
U kunt de tekst van een kruisverwijzingsbron bewerken. Het voordeel van het bewerken van kruisverwijzingstekst is dat u zo nodig de
reeksspatiëring of woordspatiëring kunt wijzigen om tekst passend te maken, of andere wijzigingen kunt aanbrengen. Het nadeel is dat als u de
kruisverwijzing bijwerkt of opnieuw koppelt, alle lokale opmaakwijzigingen worden verwijderd.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
418
Bladwijzers
Naar boven
Naar boven
Bladwijzers maken voor PDF
Bladwijzers beheren
Bladwijzers maken voor PDF
Een bladwijzer is een soort koppeling met verklarende tekst waardoor u makkelijker naar documenten kunt navigeren die als Adobe PDF zijn
geëxporteerd. De bladwijzers die u in het InDesign-document maakt, staan op het tabblad Bladwijzers links in het venster van Acrobat of Adobe
Reader. Elke bladwijzer springt naar een tekstanker of een pagina.
Items in een gegenereerde inhoudsopgave worden automatisch aan het deelvenster Bladwijzers toegevoegd. Daarnaast kunt u het document
verder aanpassen met bladwijzers als extra informatie of verwijzing naar andere informatie. Bladwijzers kunnen onder andere bladwijzers worden
geplaatst.
In bepaalde gevallen wilt u misschien dat bladwijzers op het tabblad Bladwijzers van het PDF-document worden weergegeven, maar dat de
inhoudsopgave niet in het PDF-document wordt weergegeven. In dergelijke gevallen genereert u een inhoudsopgave op de laatste pagina van
het document. Als u het document vervolgens exporteert naar PDF, laat u de laatste pagina weg uit de exportbewerking. U kunt ook de laatste
pagina in het resulterende PDF-bestand opnemen en de pagina daarna in Acrobat verwijderen.
1. Kies Venster > Interactief > Bladwijzers om het deelvenster Bladwijzers weer te geven.
2. Klik op de bladwijzer waaronder u een nieuwe bladwijzer wilt maken. Als u geen bladwijzer selecteert, wordt de nieuwe bladwijzer
automatisch aan het einde van de lijst geplaatst.
3. Voer een van de volgende handelingen uit om te bepalen waaraan de bladwijzer moet worden gekoppeld:
Klik op een invoegpositie in de tekst.
Selecteer tekst. (De geselecteerde tekst wordt standaard het bladwijzerlabel.)
Dubbelklik op een pagina in het deelvenster Pagina's om de pagina in het documentvenster te openen.
4. Voer een van de volgende handelingen uit om de bladwijzer te maken:
Klik op het pictogram Nieuwe bladwijzer aanmaken in het deelvenster Bladwijzers.
Kies in het deelvenstermenu de optie Nieuwe bladwijzer.
De bladwijzers worden op het tabblad Bladwijzers weergegeven wanneer u het geëxporteerde PDF-bestand in Adobe Reader of Acrobat opent.
Opmerking: Wanneer u de inhoudsopgave bijwerkt, worden de bladwijzers opnieuw gerangschikt. De bladwijzers die op basis van een
inhoudsopgave worden gegenereerd, staan aan het einde van de lijst.
Bladwijzers beheren
In het deelvenster Bladwijzers kunt u bladwijzers verwijderen, rangschikken en de naam ervan wijzigen.
De naam van een bladwijzer wijzigen
Klik op de bladwijzer in het deelvenster Bladwijzers en kies Bladwijzer hernoemen in het deelvenstermenu.
Een bladwijzer verwijderen
Klik op de bladwijzer in het deelvenster Bladwijzers en kies Bladwijzer verwijderen in het deelvenstermenu.
Bladwijzers schikken, groeperen en sorteren
U kunt een lijst met bladwijzers nesten om de relatie tussen onderwerpen weer te geven. Bij het nesten wordt een relatie tussen
bovenliggende/onderliggende items gemaakt. U kunt deze hiërarchische lijst indien gewenst uit- en samenvouwen. Het wijzigen van de
nestvolgorde van bladwijzers heeft geen gevolgen voor de vormgeving van het eigenlijke document.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
U kunt de bladwijzer hiërarchisch uit- en samenvouwen door te klikken op het driehoekje naast het bladwijzerpictogram en zo de
onderliggende items weergeven of verbergen.
Als u een bladwijzer onder een andere bladwijzer wilt nesten, selecteert u een of meerdere bladwijzers die u wilt nesten, en sleept u het
pictogram of de pictogrammen naar de bovenliggende bladwijzer. Laat de bladwijzer los.
De bladwijzer of bladwijzers die u hebt gesleept, worden onder de bovenliggende bladwijzer genest. De eigenlijke pagina blijft op de
419
oorspronkelijke locatie in het document staan.
Deelvenster Bladwijzers met bladwijzers die zijn genest onder een bovenliggende bladwijzer
Als u een bladwijzer uit een geneste positie wilt verwijderen, selecteert u een of meerdere bladwijzers die u wilt verplaatsen. Sleep het
pictogram of de pictogrammen onder en links van de bovenliggende bladwijzer. Een zwart balkje geeft aan waar de bladwijzer naartoe wordt
verplaatst. Laat de bladwijzer los.
Als u de volgorde van bladwijzers wilt wijzigen, selecteert u een bladwijzer en verplaatst u deze. Een zwart balkje geeft aan waar de
bladwijzer wordt geplaatst.
Als u bladwijzers wilt sorteren, kiest u Bladwijzers sorteren in het menu van het deelvenster Bladwijzers. Bladwijzers worden in dezelfde
volgorde gezet als de pagina's waarnaar ze verwijzen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
420
Dynamische PDF-documenten
Naar boven
Interactieve documenten maken voor PDF
PDF-formulieren maken (CS5.5 en CS5)
Een voorvertoning weergeven van interactieve documenten
Presentatiemodus gebruiken
Als u een interactieve diapresentatie wilt maken, is het een goed idee om een dynamisch PDF-document te maken. U kunt interactieve
documenten maken met knoppen, films, geluidclips, hyperlinks, bladwijzers en paginaovergangen. U kunt in InDesign ook documenten ontwerpen
die u in Acrobat kunt omzetten in formulieren.
Interactieve documenten maken voor PDF
U kunt Adobe PDF-documenten exporteren die de volgende interactieve functies bevatten.
BladwijzersDe bladwijzers die u in het InDesign-document maakt, staan op het tabblad Bladwijzers links in het venster van Adobe Acrobat of
Adobe Reader. Elke bladwijzer springt naar een pagina, tekst of afbeelding in het geëxporteerde PDF-bestand. Zie Bladwijzers.
Films en geluidsclipsU kunt films en geluidclips aan een document toevoegen of koppelen aan streaming videobestanden op internet. Deze
films en geluidsclips kunnen worden afgespeeld in het geëxporteerde PDF-bestand. Zie Films en geluiden.
HyperlinksAls u in een geëxporteerd PDF-document op een hyperlink klikt, wordt naar een andere locatie in het document, naar een ander
document of naar een website gesprongen. Zie Hyperlinks.
KruisverwijzingenVia een kruisverwijzing worden lezers van het ene deel van uw document verwezen naar een ander deel van het
geëxporteerde PDF-bestand. Kruisverwijzingen zijn met name handig in gebruikers- en referentiehandleidingen. Als een document met
kruisverwijzingen wordt geëxporteerd naar PDF, fungeren de kruisverwijzingen als interactieve hyperlinks. Zie Kruisverwijzingen.
PaginaovergangenBij paginaovergangen wordt een decoratief effect toegepast, zoals een verspreiding of sluitereffect, als u pagina's omslaat in
de geëxporteerde PDF terwijl u zich in de modus voor volledig scherm bevindt. Zie Paginaovergangen.
1. Kies Bestand > Exporteren.
2. Geef een naam en locatie voor het bestand op.
3. Kies Adobe PDF (interactief) bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
4. Stel de opties in het dialoogvenster Exporteren als interactieve PDF in en klik op OK.
Exporteren naar interactieve PDF opties
Het dialoogvenster Exporteren als interactieve PDF bevat de volgende opties.
Pagina'sGeef aan of u de huidige selectie, alle pagina's in het document of een paginabereik wilt exporteren. Als u Bereik selecteert, geeft u het
gewenste paginabereik op, bijvoorbeeld 1-7, 9 om pagina 1 tot en met 7 en pagina 9 af te drukken. Zie Opgeven welke pagina's moeten worden
afgedrukt.
Na exporteren weergevenHiermee opent u het zojuist gemaakte PDF-bestand in de standaardtoepassing voor de weergave van PDF-
bestanden.
Miniaturen op pagina insluiten Hiermee wordt een miniatuur weergegeven voor elke pagina in de PDF, waardoor het bestand groter wordt.
Deselecteer deze instelling wanneer gebruikers van Acrobat 5.0 en later de PDF zullen weergeven en afdrukken; in deze versies worden
miniaturen steeds dynamisch gegenereerd wanneer u op het deelvenster Pagina's van een PDF klikt.
Acrobat-lagen makenHiermee wordt elke InDesign-laag als een Acrobat-laag in het PDF-bestand opgeslagen. U kunt volledig door die lagen
navigeren, waardoor gebruikers met Acrobat 6.0 en hoger meerdere versies van het document vanuit een enkel PDF-bestand kunnen bekijken.
Gelabelde PDF makenHiermee worden tijdens het exporteren elementen in het artikel automatisch van labels voorzien op basis van een subset
van de Acrobat-labels die door InDesign worden ondersteund. Dit omvat de herkenning van alinea's, standaard tekstopmaak, lijsten en tabellen. (U
kunt deze labels in het document invoegen en aanpassen, voordat u naar PDF exporteert. Zie Structuur aan PDF-bestanden toevoegen.)
Structuur gebruiken voor de tabvolgordeGebruik bij exporteren de tabvolgorde die is opgegeven met Objecten > Interactief > Tabvolgorde
instellen. Deze optie is alleen beschikbaar voor gelabelde PDF's.
WeergaveDe aanvankelijke weergave-instellingen van het PDF-bestand wanneer dit wordt geopend.
De aanpassing van de layoutDe aanvankelijke layout van het PDF-bestand wanneer dit wordt geopend.
PresentatieSelecteer Openen in modus Volledig scherm om het PDF-bestand zonder menu's of deelvensters weer te geven in Adobe Acrobat of
Adobe Reader. Als u de pagina's automatisch wilt laten doorlopen, selecteert u Pagina's spiegelen bij elke en geeft u het aantal seconden tussen
het omslaan van de pagina's op.
PaginaovergangenGeef één paginaovergang op die bij het exporteren op alle pagina's wordt toegepast. Als u overgangen opgeeft in het
deelvenster Paginaovergangen, kiest u de optie Op basis van document om de desbetreffende instellingen te gebruiken.
Knoppen en mediaSelecteer Alles opnemen als u interactieve films, geluiden en knoppen in het geëxporteerde PDF-bestand wilt opnemen.
421
Naar boven
Naar boven
Selecteer Alleen vormgeving als u de videoposters en de normale status van knoppen als statische elementen in het bestand wilt opnemen.
CompressieKies JPEG (met gegevensverlies) om afbeeldingsgegevens te verwijderen en de afbeeldingskwaliteit eventueel te verlagen. Het
bestand wordt dan kleiner en het gegevensverlies wordt tot het minimum beperkt. Kies JPEG 2000 (zonder gegevensverlies) om het bestand met
compressie zonder gegevensverlies te exporteren. Kies Automatisch om InDesign de beste kwaliteit voor afbeeldingen in kleur en grijswaarden te
laten bepalen.
JPEG-kwaliteitHiermee geeft u op hoe gedetailleerd de geëxporteerde afbeelding moet worden. Hoe hoger de kwaliteit, hoe groter het bestand.
Deze optie is grijs als u bij Compressie de optie JPEG 2000 (zonder gegevensverlies) selecteert.
ResolutieHiermee bepaalt u de resolutie van bitmapafbeeldingen in het geëxporteerde PDF-bestand. Een hoge resolutie is vooral belangrijk
wanneer u gebruikers wilt laten inzoomen op inhoud op basis van pixels in uw geëxporteerde PDF-bestand. Een hoge resolutie kan resulteren in
zeer grote bestanden.
PDF-formulieren maken (CS5.5 en CS5)
InDesign bevat geen functies voor het toevoegen van formuliervelden, maar Adobe Acrobat biedt deze functies wel. U kunt in InDesign een
formulier maken met plaatsaanduidingen voor velden zoals keuzerondjes, selectievakjes en tekstvelden. Daarna kunt u het bestand exporteren als
PDF-bestand en de plaatsaanduidingen omzetten in formuliervelden in Acrobat.
1. Maak in InDesign het document dat u voor het formulier wilt gebruiken. Gebruik tabellen en tekstvakken om de plaatsaanduidingen voor de
velden te maken.
Desgewenst kunt u in InDesign eveneens interactieve knoppen toevoegen.
2. Exporteer het document naar Adobe PDF.
3. Start de Formulierwizard om de plaatsaanduidingen om te zetten naar formuliervelden. Gebruik de formulierfuncties om het formulier toe te
voegen en te bewerken. Raadpleeg de documentatie van Adobe Acrobat voor meer informatie.
In Acrobat X kiest u Extra > Formulieren > Maken om de Formulierwizard te starten.
In Adobe Acrobat 9 kiest u Formulieren > Formulierwizard.
Aanvullende bronnen
Op InDesign and Acrobat Forms Workflow geeft Gabriel Powell een videodemo over het ontwerpen van een PDF-formulier in InDesign en het
voltooien van dit formulier in Adobe Acrobat.
Op Designing forms for auto field detection in Adobe Acrobat vindt u een artikel over het maken van formulieren voor automatische velddetectie in
Adobe Acrobat.
Op Acrobat Friendly Form Design geeft Michael Murphy een videodemo over het maken van formulieren.
Op Creating PDF Forms in InDesign vindt u een artikel van Bob Bringhurst over het ontwerpen van formulieren.
Een voorvertoning weergeven van interactieve documenten
In het deelvenster Voorvertoning kunt u een voorvertoning weergeven van de interactiviteit en animatie van de huidige selectie of spread of van
het hele document. U kunt het formaat van dit deelvenster wijzigen, u kunt het koppelen of laten zweven of zelfs naar een tweede beeldscherm
verplaatsen.
1. Kies Venster > Interactief > Voorvertoning.
2. Voer een of meer van de volgende handelingen uit om een voorvertoning van de interactiviteit en animatie weer te geven:
Klik op de knop Modus Voorvertoning selectie instellen om een voorvertoning van de huidige selectie weer te geven.
Klik op de knop Modus Voorvertoning spread instellen om een voorvertoning van de huidige spread weer te geven.
Klik op de knop Modus Voorvertoning document instellen om een voorvertoning van het huidige document weer te geven.
3. Klik op Voorvertoning afspelen
om een voorvertoning van de selectie, de spread of het document weer te geven. Klik desgewenst op
interactieve items, zoals knoppen in het deelvenster Voorvertoning, om deze te testen.
Klik tijdens het voorvertonen van een document op de pijlen Ga naar vorige pagina en Ga naar volgende pagina onder aan het deelvenster
om naar andere pagina's te navigeren.
Als u uw document bewerkt, kunt u de voorvertoning vernieuwen door op de knop Voorvertoning afspelen in het deelvenster Voorvertoning te
klikken.
Een voorvertoning van het document weergeven in een webbrowser
1. Kies Testen in browser in het menu van het deelvenster Voorvertoning.
2. Klik op de interactieve items in uw document om deze te testen.
422
Naar boven
Voorvertoningsinstellingen bewerken
1. Kies Voorvertoningsinstellingen bewerken in het menu van het deelvenster Voorvertoning.
In het dialoogvenster Voorvertoningsinstellingen ziet u de actieve instellingen van het dialoogvenster SWF exporteren.
2. Bewerk indien nodig de instellingen. Zie SWF-exportopties.
Presentatiemodus gebruiken
In de Presentatiemodus wordt het actieve InDesign-document weergegeven als een presentatie. In deze modus zijn het toepassingsmenu, de
deelvensters, hulplijnen en kaderranden verborgen. Het achtergrondgebied heeft standaard een donkere kleur voor het geval het formaat van uw
document afwijkt van de proporties van de monitor die u gebruikt.
De Presentatiemodus is bijzonder handig in combinatie met de functie Connect van Adobe. U kunt een webvergadering starten met de opdracht
Bestand > Mijn scherm delen. Als uw scherm eenmaal wordt gedeeld, kunt u het InDesign-document weergeven in de Presentatiemodus.
1. Kies Weergave > Schermmodus > Presentatie.
2. Druk op een van de volgende toetsen.
HandelingBeschrijving
Muisklik, pijl-rechts of PgDnVolgende spread
Shift ingedrukt houden en klikken, rechtermuisknop ingedrukt
houden en klikken, pijl-links of PgUp
Vorige spread
EscPresentatiemodus afsluiten
HomeEerste spread
EndLaatste spread
BAchtergrondkleur wijzigen in zwart
WAchtergrondkleur wijzigen in wit
GAchtergrondkleur wijzigen in grijs
U kunt documenten niet bewerken in de Presentatiemodus. Als u echter met twee beeldschermen werkt, kunt u twee vensters van hetzelfde
document openen en de Presentatiemodus in een van deze vensters weergeven. U kunt het document dan bewerken in de standaardmodus en
de resultaten meteen bekijken in het venster Presentatiemodus.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
423
Films en geluiden
Naar boven
Film- en geluidsbestanden toevoegen aan documenten
Formaat van filmobjecten, posters en kaders wijzigen
Oudere mediabestanden opnieuw koppelen
Film- en geluidsbestanden toevoegen aan documenten
U kunt de films en geluidclips die u aan een document toevoegt, afspelen nadat u het document als een Adobe PDF- of SWF-bestand hebt
geëxporteerd of als u het document in XML-indeling exporteert en de labels voor de XML-inhoud opnieuw gebruikt.
U kunt videobestanden importeren in de Flash Video-indeling (FLV en F4V), als bestanden met H.264-codering (zoals MP4) en als SWF-
bestanden. U kunt audiobestanden importeren in de MP3-indeling. Mediabestandstypen, zoals QuickTime (MOV), AVI en MPEG, worden
ondersteund in geëxporteerde interactieve PDF-bestanden, maar niet in geëxporteerde SWF- of FLA-bestanden. U wordt aangeraden
bestandsindelingen zoals FLV, F4V, SWF, MP4 en MP3 te gebruiken om optimaal te profiteren van de ondersteuning voor complexe media die
wordt geboden in Acrobat 9, Adobe Reader 9 en Adobe Flash Player 10 of hoger.
Houd tijdens de gehele productie bij welke mediabestanden u aan een InDesign-document toevoegt. Als u een mediaclip aan het document
toevoegt en vervolgens die clip verplaatst, moet u de clip opnieuw koppelen via het deelvenster Koppelingen. Als u het InDesign-document naar
iemand anders stuurt, moet u de mediabestanden in het document opnemen.
Een film- of geluidsbestand toevoegen
1. Kies Bestand > Plaatsen en dubbelklik op het film- of geluidsbestand. Klik op de plaats waar u de film wilt invoegen. (Als u het mediakader
maakt door te slepen, kan de rand van het kader afgesneden of schuingetrokken zijn.)
Als u een film- of geluidsbestand plaatst, verschijnt er een mediaobject in een kader. Dit mediaobject leidt naar het mediabestand. U kunt
het afspeelgebied bepalen door de grootte van het mediaobject aan te passen.
Als het middelpunt van de film buiten de pagina valt, wordt de film niet geëxporteerd.
2. Gebruik het deelvenster Media (kies Venster > Interactief > Media) om een voorvertoning van een mediabestand weer te geven en
instellingen te wijzigen.
3. Exporteer het bestand in de Adobe PDF- of SWF-indeling.
Als u het bestand wilt exporteren in de Adobe PDF-indeling, kiest u de optie Adobe PDF (interactief) en niet Adobe PDF (afdrukken). Zie
Interactieve documenten maken voor PDF.
Filminstellingen wijzigen
U kunt filminstellingen aanpassen in het deelvenster Media.
1. Selecteer het filmobject in het document.
2. Voer in het deelvenster Media een van de volgende handelingen uit:
Afspelen bij laden van paginaHiermee wordt de film afgespeeld wanneer iemand de pagina waarop de film staat, omslaat. Wanneer voor
andere pagina-items is ingesteld dat deze moeten worden afgespeeld bij het laden van de pagina, gebruikt u het deelvenster Timing om de
afspeelvolgorde te bepalen.
LusHiermee wordt de film continu afgespeeld. Als het bronbestand is opgeslagen in een Flash Video-indeling, wordt het in een lus afspelen
van de film alleen toegepast in geëxporteerde SWF-bestanden en niet in PDF-bestanden.
PosterGeef voor Poster het type afbeelding op dat in het afspeelgebied moet komen te staan. Zie Posteropties.
BedieningAls het filmbestand een Flash Video-bestand (FLV of F4V) of een bestand met H.264-codering is, kunt u vooraf ingestelde
controllerskins opgeven waarmee gebruikers de film op verschillende manieren kunnen pauzeren, starten en stoppen. Als u Controller tonen
bij rollover selecteert, worden de bedieningselementen weergegeven wanneer u de muisaanwijzer op het mediaobject laat staan. Gebruik
het deelvenster Voorvertoning om een voorvertoning van de geselecteerde controllerskin weer te geven.
Als het filmbestand een oud bestand is (zoals een AVI- of MPEG-bestand), kunt u Geen of Controller tonen selecteren. In dat geval wordt
een standaardcontroller weergegeven waarmee gebruikers de film kunnen pauzeren, starten en stoppen.
SWF-bestanden die u plaatst, hebben mogelijk hun eigen controllerskins. U kunt de controlleropties testen in het deelvenster Voorvertoning.
NavigatiepuntenU kunt een navigatiepunt maken door naar een specifiek frame in de video te gaan en op het pictogram met het plusteken
te klikken. Navigatiepunten zijn handig wanneer u een video vanaf een ander beginpunt wilt afspelen. Wanneer u een knop maakt voor het
424
Naar boven
afspelen van een video, kunt u de optie Afspelen vanaf navigatiepunt gebruiken om het afspelen van de video te starten bij een door u
toegevoegd navigatiepunt.
Geluidsinstellingen wijzigen
U kunt geluidsinstellingen aanpassen in het deelvenster Media.
1. Selecteer het geluidsobject in het document.
2. Voer in het deelvenster Media een van de volgende handelingen uit:
Afspelen bij laden van paginaHiermee wordt het geluid afgespeeld wanneer iemand de pagina waarop het geluidsobject staat, omslaat.
Wanneer voor andere pagina-items is ingesteld dat deze moeten worden afgespeeld bij het laden van de pagina, gebruikt u het deelvenster
Timing om de afspeelvolgorde te bepalen.
Stoppen bij omslaan paginaHiermee wordt het afspelen van het MP3-geluidsbestand gestopt wanneer de gebruiker naar een andere
pagina gaat. Als het audiobestand geen MP3-bestand is, is deze optie grijs.
LusHiermee wordt het MP3-geluidsbestand continu afgespeeld. Als het bronbestand geen MP3-bestand is, is deze optie grijs.
PosterGeef voor Poster het type afbeelding op dat in het afspeelgebied moet komen te staan. Zie Posteropties.
Posteropties
Een poster is de afbeelding die een mediaclip voorstelt. Elke film of elk geluid kan met of zonder poster worden weergegeven. Als de poster in
InDesign groter is dan de film, wordt de poster bijgeknipt tot de grootte van de film in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand. Geef een van de
volgende typen posterafbeelding op in het deelvenster Media:
Geen Geeft geen poster voor de film- of geluidclip weer. Gebruik deze optie als u de film- of geluidclip niet op de pagina wilt weergeven. U wilt
dan bijvoorbeeld dat de media alleen worden afgespeeld wanneer de pagina wordt omgeslagen of u wilt in plaats van een poster een complex
ontwerp onder de film.
Standaard Geeft een algemene film- of geluidsposter weer die niet is gebaseerd op de inhoud van het bestand.
U gebruikt een andere standaardposter door een afbeelding als Standaardfilmposter.jpg of Standaardgeluidsposter.jpg op te slaan en het
bestaande bestand met dezelfde naam te vervangen. Dit bestand bevindt zich in de map Presets/Multimedia in de toepassingsmap.
Vanaf huidige frameSelecteer deze optie als u het frame wilt gebruiken dat op dat moment wordt weergegeven in het voorvertoningsgedeelte
van het deelvenster Media. Als u een ander frame wilt selecteren, gebruikt u de voorvertoningsschuifregelaar en klikt u op het pictogram rechts
van het menu Poster. Deze optie is niet beschikbaar bij oude indelingen voor filmbestanden, zoals AVI en MPEG.
Afbeelding kiezenHiermee selecteert u een afbeelding voor de poster. Dubbelklik op de afbeelding die u wilt gebruiken. U kunt voor posters
alleen bitmapafbeeldingen en geen vectorafbeeldingen selecteren.
[Uit video]Deze optie is ingeschakeld voor omgezette CS4- documenten met mediaclips die zijn ingesteld op een specifiek frame.
Media-instellingen voor interactieve PDF-bestanden wijzigen
1. Kies PDF-opties in het menu van het deelvenster Media.
2. Geef de volgende opties op en klik op OK.
BeschrijvingTyp een beschrijving die wordt weergegeven als het mediabestand niet kan worden afgespeeld in Acrobat. Deze beschrijving
kan ook dienen als alternatieve tekst voor slechtzienden.
Video afspelen in zwevend vensterHiermee wordt de film in een eigen venster afgespeeld. Als u deze optie selecteert, geeft u de
afmeting van en de positie voor het scherm op. Als u dit venster vergroot, kan de beeldkwaliteit slechter worden. De grootte van het
zwevende venster wordt bepaald door de grootte van de originele film en niet door de grootte van de geschaalde film in de documentlayout.
Deze optie is niet beschikbaar voor SWF-bestanden of audiobestanden.
Een video vanaf een URL plaatsen
Plaats een video vanaf een geldige URL om de streamingvideo in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand af te spelen. De video moet een
geldig Flash Video-bestand (FLV of F4V) of een bestand met H.264-codering (zoals MP4) zijn.
1. Selecteer een leeg frame of een video-object met een video die u wilt vervangen.
2. Kies Video vanaf URL in het menu van het deelvenster Media.
3. Geef de URL op en klik op OK.
Formaat van filmobjecten, posters en kaders wijzigen
Wanneer u een film aan het InDesign-document toevoegt, staan het filmobject en de poster in een kader. Wanneer u naar PDF exporteert, bepaalt
de omtrek van het filmobject de grootte van de film in het PDF-document en niet de grootte van het kader of de poster.
U krijgt het beste resultaat door de poster en de film even groot te houden. Als u een uitknippad toepast of het formaat van de afbeelding wijzigt,
worden deze wijzigingen waarschijnlijk niet doorgevoerd in het geëxporteerde PDF-document.
425
Naar boven
Films worden weergegeven in de bovenste laag van het PDF-document. Als u een film bedekt met een ander object in InDesign, wordt dat object
onder de film weergegeven in de geëxporteerde PDF.
Als u in het PDF-document een afspeelgebied met doezeleffect of andere effecten wilt plaatsen die niet goed worden geëxporteerd wanneer ze
worden toegepast op een poster, kunt u voor het afspeelgebied ook een geplaatste afbeelding gebruiken en vervolgens een film (zonder
poster) op de geplaatste afbeelding plaatsen.
Formaat van filmobject wijzigen
A.PosterB.FilmobjectC.Kader
Ga als volgt te werk:
Wijzig met het gereedschap Schalen het formaat van het filmobject, de poster en het kader, en sleep een van de hoekhandgrepen (houd
Shift ingedrukt om de verhoudingen te behouden).
U wijzigt alleen het formaat van het kader door met het gereedschap Selecteren een hoekhandgreep te slepen.
U wijzigt het formaat van een poster of mediaobject door de poster of het object te selecteren met het gereedschap Direct selecteren . Klik
vervolgens op het gereedschap Selecteren en sleep een hoekgreep.
Als u het formaat van een poster binnen een kader wilt wijzigen, kunt u ook de aanpassingsopdrachten (Object > Aanpassen) gebruiken.
Oudere mediabestanden opnieuw koppelen
U kunt het beste de FLV- en F4V-video-indelingen en de MP3-audio-indeling gebruiken in InDesign als u interactieve documenten wilt exporteren.
De video-indelingen .mov, .avi en .mpg kunnen wel worden geëxporteerd naar .pdf, maar niet naar op Flash gebaseerde indelingen, zoals .swf.
Gebruik Adobe Media Encoder om videobestanden om te zetten in de FLV-, F4V- of MP4-indeling. Adobe Media Encoder zet
audiobestandsindelingen niet om in MP3, maar daar kunt u bijvoorbeeld Apple iTunes voor gebruiken.
1. Open Adobe Media Encoder, voeg de videobestanden toe die u wilt omzetten en zet deze om in de FLV- of F4V-indeling.
Raadpleeg de Help bij Adobe Media Encoder voor meer informatie.
2. Voer een of meer van de volgende handelingen uit:
Plaats het mediabestand in een InDesign-document. Zie Film- en geluidsbestanden toevoegen aan documenten.
Als de videobestanden al in een InDesign-document zijn geplaatst, kunt u de bestanden in het deelvenster Koppelingen aan hun nieuwe
versies koppelen. Zie Koppelingen bijwerken, herstellen en vervangen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
426
Animatie
Naar boven
Een document aan de hand van bewegingsvoorinstellingen voorzien van animatie
Bewegingsvoorinstellingen beheren
Een bewegingspad maken
De animatievolgorde wijzigen in het deelvenster Timing
Met animatie-effecten kun u objecten in geëxporteerde SWF-bestanden laten bewegen. U kunt bijvoorbeeld een bewegingsvoorinstelling
toepassen op een afbeelding, zodat deze van links al draaiend en tollend het scherm in komt vliegen. Gebruik de volgende gereedschappen en
deelvensters om documenten van animatie te voorzien.
Het deelvenster AnimatiePas een bewegingsvoorinstelling toe en bewerk de instelling voor bijvoorbeeld duur en snelheid.
De gereedschappen Direct selecteren en PenBewerk het pad waarover het object met animatie zich verplaatst.
Het deelvenster TimingBepaal de volgorde waarin objecten op een pagina van animatie worden voorzien.
Het deelvenster VoorvertoningGeef de animatie weer in een InDesign-deelvenster.
Opmerking: Een verwant type animatie dat u in InDesign kunt invoegen, is een knop met een rollover-effect. Zie Knoppen maken voor meer
informatie.
Jeff Witchel van Infiniteskills.com geeft een video-overzicht op Lay-outs animeren.
Een document aan de hand van bewegingsvoorinstellingen voorzien van animatie
Bewegingsvoorinstellingen zijn kant-en-klare animaties die u snel op objecten kunt toepassen. Gebruik het deelvenster Animatie om
bewegingsvoorinstellingen toe te passen en animatie-instellingen, zoals duur en snelheid, te wijzigen. U kunt in dit deelvenster ook opgeven
wanneer een object met animatie wordt afgespeeld.
Dit zijn dezelfde bewegingsvoorinstellingen als in Adobe Flash CS5 Professional. U kunt elke aangepaste bewegingsvoorinstelling die in Flash
Professional is gemaakt, importeren. U kunt door u gemaakte bewegingsvoorinstellingen ook opslaan en gebruiken in InDesign of Flash
Professional.
Animatiefuncties worden alleen ondersteund wanneer u ze exporteert naar Adobe Flash Player (de indeling .swf). Deze functies worden niet
ondersteund wanneer u exporteert naar een interactief PDF-bestand. Als u animatie-effecten aan een PDF-bestand wilt toevoegen, exporteert
u een selectie als een SWF-bestand uit InDesign en plaatst u dat SWF-bestand in het InDesign-document.
Op www.adobe.com/go/lrvid5159_id_nl vindt u een videodemo over het maken van voorinstellingen voor beweging.
1. Plaats het object dat u wilt van een animatie wilt voorzien in uw document.
2. Kies een bewegingsvoorinstelling in het menu Voorinstelling in het deelvenster Animatie (Venster > Interactief > Animatie).
3. Geef de opties voor de bewegingsvoorinstelling op.
4. Gebruik de gereedschappen Pen en Direct selecteren als u het bewegingspad wilt bewerken.
5. Gebruik het deelvenster Timing om de volgorde van animatie-effecten te bepalen.
6. Geef een voorvertoning van de animatie weer in het deelvenster Voorvertoning van InDesign.
Selecteer het object en klik op het pictogram Verwijderen in het deelvenster Animatie om animatie uit een object te verwijderen.
Opmerking: Wanneer bepaalde animatie-effecten, zoals Infaden, worden gecombineerd met een paginaovergang of met Pagina omslaan en
krullen, zal de animatie mogelijk onverwacht gedrag vertonen in het deelvenster Voorvertoning of in het geëxporteerde SWF-bestand. Zo zijn
objecten die op Infaden zijn ingesteld meteen zichtbaar bij het omslaan van de pagina, terwijl ze eerst onzichtbaar zouden moeten zijn. Als u dit
conflict wilt voorkomen, moet u geen paginaovergangen gebruiken op pagina's met animatie, en moet u de optie Inclusief interactief pagina
omslaan en krullen in het dialoogvenster SWF exporteren uitschakelen. Voorinstellingen voor bewegen die mogelijk niet zoals verwacht werken
met paginaovergangen en Pagina krullen zijn onder andere: Verschijnen, Infaden, de verschillen voorinstellingen voor Invliegen, Inzoomen (2D) en
Zweven.
Geselecteerde objecten omzetten in een bewegingspad
U maakt animatie door een object en een pad te selecteren en deze om te zetten in een bewegingspad. Als u twee gesloten paden hebt
geselecteerd, zoals twee rechthoeken, wordt het bovenste pad het bewegingspad.
1. Selecteer het object dat u van animatie wilt voorzien en het pad dat u als bewegingspad wilt gebruiken.
U kunt niet meer dan twee geselecteerde objecten omzetten.
2. Klik in het deelvenster Animatie op de knop Omzetten in bewegingspad
.
427
Naar boven
3. Wijzig de instellingen in het deelvenster Animatie.
Opties voor bewegingsvoorinstellingen
De opties voor bewegingsvoorinstellingen worden weergegeven in het deelvenster Animatie. Klik op de optie Eigenschappen om geavanceerde
instellingen weer te geven.
NaamGeef een naam op voor de animatie. Een beschrijvende naam is vooral handig als u een actie instelt waarmee de animatie wordt
geactiveerd.
VoorinstellingMaak een keuze in de lijst met vooraf ingestelde bewegingsinstellingen.
Gebeurtenis(sen) Standaard is Bij laden van pagina geselecteerd. Dat betekent dat het object met animatie wordt afgespeeld wanneer de
pagina in het SWF-bestand wordt geopend. Kies Bij klikken op pagina om de animatie te activeren wanneer er op de pagina wordt geklikt. Kies Bij
klikken (automatisch) of Bij rollover (automatisch) om de animatie respectievelijk te activeren wanneer iemand op het object zelf klikt of de muis
erboven houdt. Bij knopgebeurtenis wordt geselecteerd als u een knopactie instelt waarmee de animatie wordt geactiveerd. (Zie Acties toevoegen
aan knoppen.) U kunt meerdere gebeurtenissen opgeven om de animatie te starten.
Als u de gebeurtenis Bij rollover (automatisch) selecteert, kunt u ook Omkeren bij rolloff selecteren. Met deze optie draait u de actie van de
animatie om als u de muis van het object haalt.
Knopactivering makenKlik op deze knop om de animatie te activeren vanaf een bestaand object of een bestaande knop. Klik op de knop
Knopactivering maken
en daarna op het object waarmee de animatie wordt geactiveerd. Het object wordt, indien nodig, omgezet in een knop
en het deelvenster Knoppen wordt geopend.
DuurGeef op hoe lang het duurt voordat de animatie wordt weergegeven.
AfspelenGeef op hoe vaak de animatie wordt afgespeeld of selecteer Continu om de animatie steeds opnieuw af te afspelen totdat deze wordt
gestopt.
SnelheidU kunt kiezen of de animatie bij een constante snelheid wordt afgespeeld (Geen), langzaam begint en dan steeds sneller wordt
afgespeeld (Versnellen) of tegen het einde wordt vertraagd (Vertragen).
Opmerking: De volgende opties zijn beschikbaar wanneer Eigenschappen wordt uitgevouwen.
AnimerenKies Op basis van huidige vormgeving om de huidige eigenschappen (schalingspercentage, rotatiehoek en positie) te gebruiken als het
beginpunt voor de animatie.
Kies Naar huidige vormgeving om de eigenschappen van het object te gebruiken als het eindpunt van de animatie. Het gebruik van deze optie is
vooral handig in presentaties. Objecten die het beeld in komen vliegen, kunnen bijvoorbeeld worden weergegeven op de pagina in plaats van op
het plakbord, zodat het afgedrukte document er veel beter uitziet.
Kies Naar huidige locatie om de huidige objecteigenschappen te gebruiken als het beginpunt van de animatie en de positie van het object als het
eindpunt. Deze optie lijkt op Naar huidige vormgeving, alleen eindigt het object op de huidige locatie en wordt het bewegingspad verschoven.
Deze optie is vooral handig in geval van bepaalde voorinstellingen, zoals vervagingen en fades, omdat zo wordt voorkomen dat het object er aan
het einde van de animatie niet goed uitziet.
Instellingen voor animeren
A.Object en pad voor animatieB.Van huidige vormgevingC.Naar huidige vormgevingD.Naar huidige locatie
Klik op Animatieproxy weergeven onder aan het deelvenster Animatie om de proxy aan het einde van het bewegingspad weer te geven.
RoterenGeef een rotatiehoek op die het object tijdens de animatie voltooit.
OorsprongGebruik de proxy om de oorsprong van het bewegingspad voor het geanimeerde object op te geven.
SchalenGeef een percentage op om te bepalen of het object tijdens het afspelen groter of kleiner wordt.
DekkingKies een optie om te bepalen of de animatie onveranderd blijft (Geen), langzaam maar zeker zichtbaar wordt (Infaden) of langzaam maar
zeker onzichtbaar wordt (Uitfaden).
ZichtbaarheidSelecteer Verbergen tot animatie wordt gestart of Verbergen na animeren om een object voor of na het afspelen onzichtbaar te
maken.
Bewegingsvoorinstellingen beheren
U kunt in InDesign animatie-instellingen opslaan als bewegingsvoorinstellingen die u gemakkelijk opnieuw kunt gebruiken. U kunt ook
voorinstellingen importeren uit XML-bestanden die kunnen worden geopend in Flash Professional of uitgewisseld met andere InDesign-gebruikers.
Bewegingsvoorinstellingen opslaan voor later gebruik
Aangepaste voorinstellingen staan boven aan het menu Voorinstellingen in het deelvenster Animatie.
428
Naar boven
Naar boven
1. Wijzig indien nodig de instellingen in het deelvenster Animatie.
2. Kies Opslaan in het menu van het deelvenster Animatie.
3. Voer een naam voor de voorinstelling in en klik op OK.
Aangepaste bewegingsvoorinstellingen verwijderen
In het dialoogvenster Voorinstellingen beheren kunt u opgeslagen, gedupliceerde of geïmporteerde bewegingsvoorinstellingen verwijderen. U kunt
de bewegingsvoorinstellingen die tussen haakjes staan en die samen met InDesign zijn geïnstalleerd niet verwijderen. Wanneer u een
bewegingsvoorinstelling verwijdert, wordt deze zowel uit het menu Voorinstellingen als van de computer verwijderd.
1. Kies Voorinstellingen beheren in het menu van het deelvenster Animatie.
2. Selecteer de voorinstelling die u wilt verwijderen en klik op Verwijderen.
Bewegingsvoorinstellingen dupliceren
1. Kies Voorinstellingen beheren in het menu van het deelvenster Animatie.
2. Selecteer de voorinstelling die u wilt dupliceren en klik op Dupliceren.
Bewegingsvoorinstellingen opslaan als XML-bestanden
Het is handig om bewegingsvoorinstellingen op te slaan als XML-bestanden, als u een voorinstelling wilt delen met andere InDesign-gebruikers of
deze wilt openen in Flash Professional.
Wanneer u een bewegingsvoorinstelling opslaat als een XML-bestand, wordt het bewegingspad tegelijk met de instellingen voor Duur, Snelheid,
Schalen, Roteren en Dekking opgeslagen.
1. Kies Voorinstellingen beheren in het menu van het deelvenster Animatie.
2. Selecteer een voorinstelling en klik op Opslaan als.
3. Geef een naam en locatie voor de bewegingsvoorinstelling op en klik op Opslaan.
Bewegingsvoorinstellingen importeren
U kunt bewegingsvoorinstellingen importeren die als XML-bestanden uit InDesign of Flash Professional zijn geëxporteerd.
1. Kies Voorinstellingen beheren in het menu van het deelvenster Animatie.
2. Klik op Laden.
3. Dubbelklik op het XML-bestand dat u wilt importeren.
Een bewegingspad maken
Wanneer u een object met animatie selecteert, wordt het bewegingspad naast het object weergegeven.
Bewegingspad
A.BeginpuntB.Eindpunt
Ga op een van de volgende manieren te werk om een bewegingspad te bewerken:
Gebruik de gereedschappen Direct selecteren en Pen om een bewegingspad op dezelfde manier te bewerken als een pad. Zie Paden
bewerken.
Als u een bewegingspad wilt maken van een bestaand pad, selecteert u een pad en een object en klikt u op de knop Omzetten in
bewegingspad
in het deelvenster Animatie.
Als u de richting van het pad wilt wijzigen, klikt u in het deelvenster Animatie op Eigenschappen en kiest u een instelling in het menu
Animeren. (Zie Opties voor bewegingsvoorinstellingen.) U kunt ook het bewegingspad selecteren en Object > Paden > Pad omkeren kiezen.
Als u het pad wilt omkeren zonder het object te verplaatsen, verwijdert u de animatie, keert u het pad om en herstelt u de animatie.
De animatievolgorde wijzigen in het deelvenster Timing
429
In het deelvenster Timing kunt u de volgorde wijzigen waarin geanimeerde objecten worden afgespeeld. In het deelvenster Timing staan de
animaties op de huidige spread op basis van de paginagebeurtenis die aan elke animatie is toegewezen. U kunt bijvoorbeeld een set animaties
wijzigen die optreedt wanneer de pagina wordt geladen en vervolgens een andere set animaties wijzigen die wordt afgespeeld wanneer een
gebruiker op de pagina klikt.
Geanimeerde objecten worden vermeld in de volgorde waarin ze zijn gemaakt. Animaties die voor de gebeurtenis Bij laden van pagina worden
vermeld, worden standaard in de juiste volgorde afgespeeld. Voor de gebeurtenis Bij klikken op pagina vermelde animaties worden in de juiste
volgorde afgespeeld wanneer iemand op de pagina klikt.
U kunt de volgorde van de animatie wijzigen, objecten tegelijkertijd afspelen of de animatie vertragen.
1. Kies Venster > Interactief > Timing om het deelvenster Timing te openen.
2. Kies een optie in het menu Gebeurtenis om te bepalen of u de timing van de gebeurtenissen Bij laden van pagina of Bij klikken op pagina
wilt bewerken.
Bij laden van pagina en Bij klikken op pagina worden alleen weergegeven wanneer een of meer items aan de gebeurtenis zijn toegewezen.
3. Voer een of meerdere van de volgende handelingen uit om de timing te bewerken:
Sleep items omhoog en omlaag in de lijst om de animatievolgorde te wijzigen. De bovenste items worden eerst geanimeerd.
Als u de animatie wilt vertragen, selecteert u het desbetreffende item en geeft u het aantal seconden vertraging op.
Als u meerdere objecten tegelijk wilt afspelen, selecteert u de items in de lijst en klikt u op de knop Samen afspelen om de items te
koppelen. Houd Shift ingedrukt en klik om een reeks aangrenzende items te selecteren en houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt om niet-aangrenzende items te selecteren.
Als u besluit dat u een of meer gekoppelde items niet tegelijk wilt afspelen, selecteert u de items en klikt u op de knop Gescheiden
afspelen
.
Als u gekoppelde items een bepaald aantal malen of continu wilt afspelen, selecteert u alle aan elkaar gekoppelde items en geeft u het
aantal malen op dat de animaties moeten worden afgespeeld of kiest u Continu.
Als u wilt dat de animatie door een andere gebeurtenis wordt geactiveerd, selecteert u het desbetreffende item en kiest u Opnieuw
toewijzen aan Bij laden van pagina of Opnieuw toewijzen aan Bij klikken op pagina.
Kies Item verwijderen als u een item voor de momenteel geselecteerde gebeurtenis (zoals Bij laden van pagina of Bij klikken op pagina)
wilt verwijderen. Als een item niet aan een gebeurtenis is toegewezen, staat het in de categorie Niet toegewezen. U kunt deze categorie
Problemen met kleurovereenkomsten zijn het gevolg van apparaten en toepassingen die verschillende kleurruimten gebruiken. Dit probleem is te
verhelpen met een systeem dat kleur voor andere apparaten nauwkeurig interpreteert en omzet. Een kleurbeheersysteem (CMS) vergelijkt de
kleurruimte waarin een kleur is gemaakt met de kleurruimte waarin de kleur wordt uitgevoerd en brengt eventuele benodigde wijzigingen aan,
waardoor de kleur op verschillende apparaten zo consistent mogelijk wordt gegenereerd.
Een kleurbeheersysteem zet kleuren om met kleurprofielen. Een profiel is een wiskundige beschrijving van de kleurruimte van een apparaat. Een
profiel van een scanner 'vertelt' een kleurbeheersysteem bijvoorbeeld hoe de scanner kleuren 'ziet'. In het kleurbeheersysteem van Adobe wordt
gebruikgemaakt van ICC-profielen, een indeling die door het ICC (International Color Consortium) als standaard voor alle platforms is
gedefinieerd.
Omdat geen enkele methode voor het omzetten van kleuren geschikt is voor alle typen afbeeldingen, biedt een kleurbeheersysteem rendering
505
Naar boven
Naar boven
intents of omzettingsmethoden, zodat u de juiste methode op een bepaald grafisch element kunt toepassen. Een kleuromzettingsmethode
waarmee correcte verhoudingen tussen de kleuren in een foto van dieren in het wild behouden blijven, leidt bijvoorbeeld wellicht tot wijzigingen in
de kleuren van een logo met effen kleuren.
Opmerking: Verwar kleurbeheer niet met kleurcorrectie. Een kleurbeheersysteem corrigeert geen afbeeldingen die zijn opgeslagen met toon- of
kleurbalansproblemen. Het verschaft slechts een omgeving waarin u afbeeldingen op betrouwbare wijze in de context van de uiteindelijke uitvoer
kunt beoordelen.
Hebt u kleurbeheer nodig?
Zonder een kleurbeheersysteem zijn de kleurspecificaties apparaatafhankelijk. U hebt kleurbeheer niet nodig als het productieproces nauwgezet
voor één medium in de gaten wordt gehouden. Zo kunt u of uw afdrukservicebureau bijvoorbeeld CMYK-afbeeldingen op maat snijden en
kleurwaarden opgeven voor een bekende, specifieke set drukvoorwaarden.
Het belang van kleurbeheer neemt toe als het productieproces meerdere variabelen bevat. Kleurbeheer wordt aanbevolen als u
kleurenafbeeldingen opnieuw wilt gebruiken voor afdrukken en onlinemedia, met gebruik van verschillende apparaten in één medium (zoals
verschillende drukpersen), of als u meerdere werkstations beheert.
Een kleurbeheersysteem is nuttig als u het volgende wilt bereiken:
Voorspelbare en consistente kleuruitvoer op meerdere uitvoerapparaten, waaronder kleurscheidingen, desktopprinter en monitor. Kleurbeheer
is met name handig voor het aanpassen van kleur voor apparaten met een relatief beperkte kleuromvang, zoals een drukpers met vier
kleuren.
Nauwkeurige elektronische proefdruk van een kleurendocument op het beeldscherm door een specifiek uitvoerapparaat te simuleren.
(Controle van elektronische proefdrukken is afhankelijk van de beperkingen van de monitorweergave en van andere factoren, zoals de
verlichting in de werkruimte.)
Nauwkeurige evaluatie en consistente samenvoeging van kleurenafbeeldingen van vele verschillende bronnen als deze ook kleurbeheer
gebruiken, en soms zelfs ook wanneer dat niet zo is.
Verzenden van kleurendocumenten naar verschillende uitvoerapparaten en media zonder dat u de kleuren in documenten of originele
afbeeldingen handmatig moet aanpassen. Dit is handig als u afbeeldingen maakt die uiteindelijk worden afgedrukt of op het web worden
gebruikt.
Correcte kleurenafdrukken op een onbekend kleurenuitvoerapparaat. U kunt bijvoorbeeld een document online opslaan, zodat u het overal
en altijd op consistente en reproduceerbare wijze kunt afdrukken.
Een weergaveomgeving instellen voor kleurbeheer
Uw werkomgeving heeft invloed op de manier waarop kleur wordt weergegeven op uw monitor en in de gedrukte uitvoer. De beste resultaten krijgt
u door de kleuren en verlichting in de werkomgeving als volgt te regelen:
Bekijk documenten in een omgeving met een uniform verlichtingsniveau en een gelijke kleurtemperatuur. De kleurkenmerken van zonlicht
veranderen bijvoorbeeld in de loop van de dag en wijzigen de manier waarop kleuren worden weergegeven op het scherm. Het is dus
belangrijk dat u de zonwering omlaag houdt of in een ruimte zonder ramen werkt. Om de blauwgroene schijn in tl-verlichting te voorkomen,
kunt u D50-lichten (5000° Kelvin) plaatsen. U kunt de afgedrukte documenten ook met een D50-lichtbox bekijken.
Bekijk het document in een ruimte waarvan het plafond en de muren een neutrale kleur hebben. De kleur van een ruimte kan van invloed zijn
op de perceptie van zowel de monitorkleur als de gedrukte kleur. De beste kleur voor een weergaveruimte is neutraal grijs. Verder kan het
glas van de monitor de kleur van uw kleding weerkaatsen, hetgeen de kleuren op het scherm kan beïnvloeden.
Verwijder kleurrijke achtergrondpatronen van het bureaublad van de monitor. Drukke of heldere patronen rond een document dragen niet bij
aan een nauwkeurige kleurperceptie. Stel het bureaublad in op uitsluitend neutrale grijstinten.
Bekijk proefdrukken van documenten in de omstandigheden waarin de doelgroep het uiteindelijke product onder ogen zal krijgen. De
proefdruk van een catalogus met huishoudelijke artikelen kunt u bijvoorbeeld bekijken onder het licht van de gloeilampen die vaak in
woningen worden gebruikt, terwijl u een catalogus voor kantoormeubilair bekijkt onder de tl-verlichting die vaak in kantoren wordt gebruikt. De
definitieve beoordeling van de kleuren moet u echter altijd uitvoeren onder de verlichtingsomstandigheden die zijn vastgelegd in de wettelijke
vereisten voor proefdrukken op contractbasis.
Meer Help-onderwerpen
|
506
Kleuren uit geïmporteerde afbeeldingen gebruiken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Kleuren uit geïmporteerde afbeeldingen gebruiken
Het pipet gebruiken om kleuren te kopiëren
Werken met steunkleurkanalen in een Adobe Photoshop-bestand (.PSD)
Werken met kleuren uit EPS- of PDF-bestanden
Een geïmporteerde steunkleur omzetten naar een proceskleur
Kleuren uit geïmporteerde afbeeldingen gebruiken
In InDesign kunt u op verschillende manieren kleuren uit afbeeldingen die u in uw document hebt geïmporteerd, kopiëren en opnieuw definiëren.
Steunkleuren uit geplaatste PDF- of EPS-bestanden en steunkleurkanalen uit Adobe Photoshop (PSD)- en TIFF-bestanden worden als
steunkleuren in het deelvenster Stalen weergegeven. U kunt deze kleuren op objecten in het document toepassen of omzetten naar proceskleuren,
maar u kunt de kleurwaarden niet opnieuw definiëren of de geïmporteerde stalen verwijderen. Als u de geplaatste afbeelding verwijdert, blijven de
kleuren behouden en worden deze naar kleuren van InDesign omgezet, die u vervolgens wel kunt bewerken of verwijderen.
Het pipet gebruiken om kleuren te kopiëren
U kunt met het gereedschap Pipet kleuren uit geïmporteerde afbeeldingen aan het document toevoegen of toepassen op objecten in het
document. Dit kan handig zijn wanneer u de layoutkleuren op de kleuren van de afbeeldingen moet afstemmen.
Voor het beste resultaat met kleurscheidingen moet u ervoor zorgen dat de namen, typen (zoals steun- en proceskleuren) en modellen (zoals
RGB en CMYK) van de kleuren in InDesign consistent zijn met de kleurdefinities in de geïmporteerde afbeeldingen. Neem contact op met het
prepress-bureau als u niet precies weet welke instelling u moet gebruiken.
Werken met steunkleurkanalen in een Adobe Photoshop-bestand (.PSD)
Wanneer u een bestand van Photoshop (.PSD) of een TIFF-bestand in InDesign plaatst, worden de steunkleurkanalen uit dat bestand als
steunkleurinkten in het deelvenster Stalen weergegeven. U kunt deze stalen selecteren en op andere objecten in het document toepassen. Als u
deze stalen wilt verwijderen, moet u echter eerst de geplaatste afbeelding verwijderen.
Als de te importeren afbeelding een steunkleurkanaal bevat met dezelfde naam als een steunkleur in het document maar met andere
kleurwaarden, wordt u gevraagd of u de kleurwaarden uit het geplaatste bestand of uit het document wilt gebruiken.
Werken met kleuren uit EPS- of PDF-bestanden
Wanneer u een PDF-bestand, een EPS-afbeelding of een bestand van Adobe Illustrator (.AI) plaatst, worden de namen van steunkleuren die in de
afbeelding worden gebruikt, toegevoegd aan het deelvenster Stalen in het document. Zo weet u dat deze kleuren extra kosten bij het afdrukken
met zich mee kunnen brengen en dat u de steunkleuren in het document kunt gebruiken.
Als de afbeelding die u importeert een steunkleur bevat die dezelfde naam heeft als een steunkleur in uw document maar andere kleurwaarden
heeft, worden de kleurwaarden uit het document gebruikt.
Een geïmporteerde steunkleur omzetten naar een proceskleur
Wanneer u een EPS-, PSD-, TIFF- of PDF-afbeelding met een steunkleur (of een steunkleurkanaal) importeert, worden de naam en de definitie
van de steunkleur aan het deelvenster Stalen toegevoegd. Een geïmporteerde steunkleurstaal kan worden gewijzigd in een proceskleurstaal.
Hierdoor beschikt u over heel veel mogelijkheden om de kleuren - zelfs de kleuren van geïmporteerde afbeeldingen - aan te passen aan de
vereisten voor de afdruk.
1. Dubbelklik in het deelvenster Stalen op het staal dat u wilt bewerken.
2. Kies in het venster Staalopties de optie Proces in het menu Kleurtype.
Opmerking: Hierdoor wordt alleen het kleurtype in het InDesign-document gewijzigd. Als u het kleurtype van kleuren in een afbeelding permanent
wilt wijzigen, moet u de afbeelding openen in het programma waarin de afbeelding is gemaakt en moet u de kleur in dat programma bewerken.
Meer Help-onderwerpen
507
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
508
Transparantie
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
509
Transparantie-effecten toevoegen
Naar boven
Naar boven
Transparantie
Overzicht van het deelvenster Effecten
Transparantie-effecten toepassen
Transparantie-effecten
Globaal licht gebruiken
De dekking van een object instellen
Transparantie op groepen toepassen
De vormgeving van transparante illustraties op het scherm wijzigen
De weergave van transparantie uitschakelen
Witte randen verwijderen in documenten met transparantie
Een object dat u in Adobe InDesign maakt, is standaard een effen object en heeft dus een dekking van 100%. U kunt effecten toepassen op
objecten met de opties voor dekking en overvloeien. U kunt objecten laten overlappen, transparantie aan objecten toevoegen of vormen achter
objecten uitnemen.
Transparantie
Wanneer u een object of lijn maakt, wanneer u een vulling toepast of tekst invoert, worden deze items standaard ondoorzichtig (dat wil zeggen met
een dekking van 100%) weergegeven. U kunt dergelijke items op verschillende manieren transparant maken. U kunt de dekking bijvoorbeeld
variëren van 100% (volledig dekkend) tot 0% (volledig transparant). Wanneer u een object minder dekkend maakt, worden de illustraties onder het
object, de lijn, de vulling of de tekst zichtbaar.
U kunt de dekking van een object of van de vulling, lijn of tekst van een object opgeven in het deelvenster Effecten. U kunt ook bepalen hoe het
object zelf of de lijn, vulling of tekst van het object overvloeit in de onderliggende objecten. U kunt het overvloeien beperken tot bepaalde objecten,
zodat niet alle objecten in een groep overvloeien in de onderliggende objecten. U kunt objecten ook uitnemen in plaats van ze te laten overvloeien
in objecten in een groep.
Voor een introductie over het gebruik van transparantie (PDF-bestand), gaat u naar www.adobe.com/go/learn_id_transparency_bp_nl.
Gebieden van onderliggende objecten zijn zichtbaar door transparante objecten.
Overzicht van het deelvenster Effecten
In het deelvenster Effecten (Venster > Effecten) kunt u de dekking en overvloeimodus van objecten en groepen opgeven, het overvloeien
beperken tot een bepaalde groep, objecten in een groep uitnemen of een transparantie-effect toepassen.
510
Naar boven
Transparantie-effecten toevoegen en bewerken in het deelvenster Effecten
Klik op de categorie Algemeen in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren om de volgende opties in te stellen:
BeschrijvingHiermee geeft u de beschrijving weer van de geselecteerde voorinstelling en kunt u de beschrijving bewerken. U kunt een
beschrijving plakken vanaf het Klembord.
AllesExporteert alle pagina's van het huidige document of boek.
BereikBepaalt het paginabereik dat in het huidige document moet worden geëxporteerd. Een bereik typt u met een koppelteken. Pagina's of
bereiken scheidt u met een komma. Deze optie is niet beschikbaar tijdens het exporteren van boeken of het maken van voorinstellingen.
SpreadsHiermee exporteert u de pagina's alsof ze zijn gebonden of zoals ze worden afgedrukt op hetzelfde vel.
Belangrijk: Selecteer Spreads niet voor commercieel afdrukken. Als u deze optie wel selecteert, kan het servicebureau de pagina's niet
opmaken.
Miniaturen op pagina insluiten Hiermee wordt een miniatuur weergegeven voor elke pagina in de PDF, waardoor het bestand groter wordt.
Deselecteer deze instelling wanneer gebruikers van Acrobat 5.0 en later de PDF zullen weergeven en afdrukken; in deze versies worden
miniaturen steeds dynamisch gegenereerd wanneer u op het deelvenster Pagina's van een PDF klikt.
Optimaliseren voor snelle weergave op het webHiermee verkleint u de PDF-bestandsgrootte en optimaliseert u het PDF-bestand zodat het
560
Naar boven
sneller wordt weergegeven in een webbrowser door het bestand zo in te stellen dat er per keer één pagina wordt gedownload (byte-serving). Bij
deze optie worden tekst en tekeningen gecomprimeerd, ongeacht de instellingen die u in de categorie Compressie van het dialoogvenster Adobe
PDF exporteren hebt geselecteerd.
Gelabelde PDF makenHiermee worden tijdens het exporteren elementen in het artikel automatisch van labels voorzien op basis van een subset
van de Acrobat-labels die door InDesign worden ondersteund. Dit omvat de herkenning van alinea's, standaard tekstopmaak, lijsten en tabellen. (U
kunt deze labels in het document invoegen en aanpassen, voordat u naar PDF exporteert. Zie Structuur aan PDF-bestanden toevoegen.)
Opmerking: Als Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) of hoger, worden de labels gecomprimeerd zodat het bestand kleiner wordt.
Wanneer het PDF-bestand vervolgens in Acrobat 4.0 of Acrobat 5.0 wordt geopend, zijn de labels niet zichtbaar omdat deze versies van Acrobat
geen labels kunnen decomprimeren.
PDF na exporteren weergeven Hiermee opent u het zojuist gemaakte PDF-bestand in de standaardtoepassing voor de weergave van PDF-
bestanden.
Acrobat-lagen makenHiermee wordt elke InDesign-laag als een Acrobat-laag in het PDF-bestand opgeslagen. Ook worden de
drukkersmarkeringen die u hebt toegevoegd naar een afzonderlijke teken- en aflooplaag geëxporteerd. U kunt volledig door die lagen navigeren,
waardoor gebruikers met Acrobat 6.0 en hoger meerdere versies van het document vanuit een enkel PDF-bestand kunnen bekijken. Als een
document bijvoorbeeld in meerdere talen wordt gepubliceerd, kunt u voor elke taal de tekst op een aparte laag plaatsen. Uw prepress-bureau kan
die lagen tonen en verbergen en zo verschillende versies van het document genereren.
Als u de optie Adobe-lagen maken selecteert wanneer u een boek naar PDF exporteert, worden lagen met dezelfde naam standaard
samengevoegd.
Opmerking: De optie Acrobat-lagen maken is alleen beschikbaar wanneer de optie Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) of hoger.
Lagen exporterenHiermee bepaalt u of zichtbare lagen en niet-afdrukbare lagen wel of niet in het PDF-bestand worden opgenomen. U kunt met
de optie Laagopties bepalen of elke laag wordt verborgen of als niet-afdrukbaar wordt ingesteld. Bij het exporteren naar PDF kunt u kiezen of alle
lagen (inclusief verborgen en niet-afdrukbare lagen), de zichtbare lagen (inclusief de niet-afdrukbare lagen) of de zichtbare en afdrukbare lagen
worden geëxporteerd.
BladwijzersMaakt bladwijzers voor de items in een inhoudsopgave met behoud van de niveaus in de inhoudsopgave. Bladwijzers worden
gemaakt van de gegevens die in het deelvenster Bladwijzers zijn opgegeven.
HyperlinksMaakt PDF-hyperlinkaantekeningen voor InDesign-hyperlinks en voor items in inhoudsopgaven en indexen.
Zichtbare hulplijnen en rastersExporteert marge-, liniaal- en kolomhulplijnen en basislijnrasters die in het document zichtbaar zijn. Rasters en
hulplijnen worden in dezelfde kleur geëxporteerd als de kleur die in het document wordt gebruikt.
Niet-afdrukbare objectenExporteert objecten waarop u de optie Niet-afdrukbaar in het deelvenster Kenmerken hebt toegepast.
Interactieve elementenKies Inclusief vormgeving als u elementen zoals knoppen en filmposters in het PDF-bestand wilt opnemen. Als u een
PDF-bestand met interactieve elementen wilt maken, kiest u de optie Adobe PDF (interactief) in plaats van de optie Adobe PDF (afdrukken). Zie
Exporteren naar interactieve PDF opties.
Compressie- en downsampling-opties voor Adobe PDF-bestanden
Tijdens het exporteren van documenten naar Adobe PDF kunt u tekst en lijnwerk comprimeren en bitmapafbeeldingen comprimeren en
downsamplen. Afhankelijk van de instellingen die u kiest, kunnen compressie en resampling een Adobe PDF-bestand aanzienlijk verkleinen,
zonder dat er details verloren gaan of het bestand minder nauwkeurig is.
Het gedeelte Compressie van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren bestaat uit drie gedeelten. Elk gedeelte bevat de volgende opties voor het
comprimeren en resamplen van kleuren-, grijswaarden- of monochrome afbeeldingen in uw artwork.
DownsamplingGebruik downsampling als u het PDF-bestand op het web wilt gebruiken. Hierdoor is een hogere compressie mogelijk. Als u het
PDF-bestand op een hoge resolutie wilt afdrukken, overlegt u eerst met uw prepress-servicebureau voordat u de opties voor compressie en
downsampling gaat instellen.
U moet ook in overweging nemen of de pagina door gebruikers zal worden vergroot. Wanneer u bijvoorbeeld een PDF-document van een kaart
maakt, is het raadzaam een hogere afbeeldingsresolutie te gebruiken, zodat er kan worden ingezoomd op de kaart zonder dat dit ten koste van de
weergavekwaliteit gaat.
Downsampling is het verminderen van het aantal pixels in een afbeelding. Voor het downsamplen van afbeeldingen met kleuren of grijstinten of
monochrome afbeeldingen, kiest u een interpolatiemethode (gemiddelde downsampling, bicubische downsampling of subsampling) en voert u de
gewenste resolutie in (in pixels per inch). Geef vervolgens een resolutie op in het tekstvak Voor afbeeldingen boven. Alle afbeeldingen met een
resolutie die hoger is dan deze drempelwaarde worden gedownsampled.
De interpolatiemethode die u kiest, bepaalt de manier waarop pixels worden gewist:
Gemiddelde downsampling naarHierbij wordt het gemiddelde genomen van de pixels in een samplegebied en wordt het gehele gebied
vervangen door de gemiddelde pixelkleur bij de opgegeven resolutie.
Subsampling naarHierbij wordt een pixel in het midden van het samplegebied gekozen en wordt het gehele gebied door die pixelkleur
vervangen. Vergeleken met downsampling is de verwerkingstijd bij subsampling aanzienlijk korter, maar zijn de afbeeldingen ook minder
vloeiend.
Bicubische downsampling naarHierbij wordt een gewogen gemiddelde gebruikt om de pixelkleur te bepalen en is het resultaat
gewoonlijk beter dan bij de eenvoudige methode van downsamplen. Bicubisch is de langzaamste maar meest nauwkeurige methode en
geeft de meest vloeiende halftoongradaties.
CompressieBepaalt het type te gebruiken compressie:
Automatisch (JPEG)Deze optie bepaalt automatisch de beste kwaliteit voor afbeeldingen in grijswaarden of in kleur. Bij de meeste
561
Naar boven
Naar boven
bestanden geeft deze optie optimale resultaten.
JPEGDeze optie is geschikt voor afbeeldingen in grijswaarden of in kleur. Bij JPEG-compressie gaan er gegevens verloren. Dit betekent
dat er afbeeldingsgegevens worden verwijderd en dat de kwaliteit afneemt. Er wordt echter geprobeerd zo weinig mogelijk gegevens
verloren te laten gaan bij het verkleinen van het bestand. Omdat JPEG gegevens verwijdert, ontstaan hierdoor veel kleinere bestanden
dan bij ZIP-compressie.
ZIPDit werkt goed bij afbeeldingen met grote gebieden in een enkele kleur of bij herhalende patronen en voor zwart-witafbeeldingen met
herhalende patronen. Bij ZIP-compressie kunnen er afhankelijk van de instelling Kwaliteit afbeelding wel of geen gegevens verloren
gaan.
JPEG 2000Dit is de internationale standaard voor het comprimeren en inpakken van afbeeldingsgegevens. Net zoals JPEG-compressie
is JPEG 2000-compressie geschikt voor grijswaarden- of kleurenafbeeldingen. JPEG 2000-compressie heeft enkele voordelen, zoals
progressieve weergave. De optie JPEG 2000 is alleen beschikbaar als Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) en hoger.
Automatisch (JPEG 2000)Deze optie bepaalt automatisch de beste kwaliteit voor afbeeldingen in grijswaarden of in kleur. De optie
Automatisch (JPEG 2000) is alleen beschikbaar als Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) en hoger.
CCITT en Run LengthDeze zijn alleen beschikbaar voor monochrome bitmapafbeeldingen. CCITT (Consultative Committee on
International Telegraphy and Telephony) is geschikt voor zwart-witafbeeldingen en voor ingescande afbeeldingen met een diepte van 1
bit. Group 4 is een algemene compressiemethode die vooral geschikt is voor de meeste soorten monochrome afbeeldingen. Bij Group 3,
de compressiemethode van veel faxapparaten, worden monochrome bitmaps per rij gecomprimeerd. Run Length is een
compressiemethode die het beste resultaat geeft bij afbeeldingen met grote delen effen zwart of wit.
Opmerking: Voor grijswaardenafbeeldingen die zijn ingekleurd in InDesign gelden de compressie-instellingen voor kleurenafbeeldingen.
Voor grijswaardenafbeeldingen die zijn ingekleurd met een steunkleur (en [Geen] toegepast op de kaders) worden echter de compressie-
instellingen voor grijswaarden gebruikt.
Kwaliteit afbeeldingBepaalt de hoeveelheid compressie die wordt toegepast. Voor JPEG- of JPEG 2000-compressie kunt u kiezen uit de
kwaliteit Minimaal, Laag, Normaal, Hoog of Maximaal. Voor ZIP-compressie is alleen 8-bits beschikbaar. Omdat InDesign de ZIP-methode zonder
gegevensverlies gebruikt, worden geen gegevens verwijderd om bestanden kleiner te maken, dus blijft de kwaliteit van de afbeeldingen gelijk.
GrootteBepaalt de grootte van de tegels voor progressieve weergave. Deze optie is alleen beschikbaar als Compatibiliteit is ingesteld op
Acrobat 6 (PDF 1.5) en hoger en Compressie is ingesteld op JPEG 2000.
Tekst en lijnwerk comprimeren Hiermee past u Flate-compressie toe (deze compressie is te vergelijken met ZIP-compressie voor afbeeldingen)
op alle tekst en lijnwerk in het document, zonder verlies van gegevens of kwaliteit.
Afbeeldingsgegevens uitsnijden naar kadersHierbij kan het bestand kleiner worden doordat alleen de afbeeldingsgegevens worden
geëxporteerd die in het zichtbare gedeelte van het kader staan. Selecteer deze optie niet als voor de naverwerking extra gegevens nodig zijn,
bijvoorbeeld voor het herplaatsen of laten aflopen van een afbeelding.
Opties voor Tekens en afloopgebied voor PDF-bestanden
Het afloopgebied is het gedeelte van de illustratie dat buiten de snijtekens en interne snijtekens en dus buiten het afdrukgebied valt. U kunt in een
illustratie een afloopgebied als foutmarge opnemen om er zeker van te zijn dat na het afsnijden van de pagina de pagina overal is bedrukt of om
ervoor te zorgen dat een afbeelding in een sleutellijn in een document kan worden gestript.
U kunt de mate van het afloopgebied opgeven en een heel scala aan drukkersmarkeringen in het bestand gebruiken.
Kleurbeheer en PDF/X-opties voor PDF-bestanden
U kunt de volgende opties instellen in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren. De interacties tussen de uitvoeropties
bepalen, afhankelijk van het feit of kleurbeheer is in- of uitgeschakeld, of het document wordt gelabeld met kleurenprofielen en of de optie PDF-
standaard is geselecteerd.
Opmerking: Voor een definitie van de opties in het gedeelte Uitvoer plaatst u de muisaanwijzer op een optie, waarna de beschrijving van deze
optie onder in het dialoogvenster verschijnt.
KleuromzettingHiermee bepaalt u hoe kleur in het PDF-bestand wordt weergegeven. Alle steunkleurgegevens blijven behouden tijdens de
kleuromzetting. Alleen de equivalente proceskleuren worden omgezet naar het opgegeven kleursysteem.
Geen kleuromzetting Hiermee behoudt u de kleurgegevens zoals ze zijn. Dit is de standaardinstelling wanneer PDF/X-3 is
geselecteerd.
Omzetten naar doel Hiermee zet u alle kleuren om naar het profiel dat bij Doel is geselecteerd. Het profielopnamebeleid bepaalt of het
profiel wel of niet wordt opgenomen.
Omzetten in doel (nummers behouden)Hiermee zet u kleuren alleen om naar de doelprofielruimte als ze ingesloten profielen hebben
die afwijken van het doelprofiel (of als het RGB-kleuren zijn en het doelprofiel CMYK is, of vice versa). Niet-gelabelde kleurobjecten zonder
ingesloten profielen en eigen objecten (zoals lijnwerk of tekst) worden niet omgezet. Deze optie is niet beschikbaar als kleurbeheer is
uitgeschakeld. Het profielopnamebeleid bepaalt of het profiel wel of niet wordt opgenomen.
DoelBeschrijft de kleuromvang van het uiteindelijke RGB- of CMYK-uitvoerapparaat, zoals de monitor of een SWOP-standaard. Met dit profiel
wordt de kleurinformatie van het document (dat is gedefinieerd door het bronprofiel in de sectie Werkruimten van het dialoogvenster
Kleurinstellingen) omgezet in de kleurruimte van het doeluitvoerapparaat.
ProfielopnamebeleidHiermee bepaalt u of een kleurenprofiel in het bestand wordt opgenomen. De opties kunnen verschillen, afhankelijk van de
instelling in het menu Kleuromzetting, of een van de PDF/X-standaarden is geselecteerd en of kleurbeheer is in- of uitgeschakeld.
562
Naar boven
Exclusief profielenMet deze optie wordt er geen document met kleurbeheer en ingesloten kleurenprofielen gemaakt.
Inclusief alle profielenMaakt een document met beheerde kleuren. Als de toepassing of het uitvoerapparaat dat het Adobe PDF-
bestand gebruikt, kleuren moet omzetten naar een andere kleurenruimte, wordt de ingesloten kleurenruimte uit het profiel gebruikt. Voordat
u deze optie selecteert, schakelt u kleurbeheer in en stelt u profielgegevens in.
Inclusief gelabelde bronprofielenBij deze optie worden apparaatafhankelijke kleuren niet gewijzigd en worden apparaatonafhankelijke
kleuren als de best mogelijke equivalente kleuren in PDF behouden. Deze optie wordt vooral door drukkers gebruikt die al hun apparaten
hebben gekalibreerd, die met deze informatie de kleuren in het bestand hebben opgegeven en alleen op die apparaten afdrukken.
Inclusief alle RGB-profielen en alle gelabelde CMYK-bronprofielenHiermee neemt u alle profielen voor gelabelde RGB-objecten en
gelabelde CMYK-objecten op, zoals geplaatste objecten met ingesloten profielen. Deze optie neemt ook het profiel Document RGB voor
niet-gelabelde RGB-objecten op.
Doelprofiel opnemenHiermee wordt het doelprofiel aan alle objecten toegewezen. Als de optie Omzetten naar doel (Kleurnummers
behouden) wordt geselecteerd, worden niet-gelabelde objecten in dezelfde kleurenruimte toegewezen aan het doelprofiel, zodat de
kleurnummers niet veranderen.
Overdruk simulerenHiermee simuleert u het afdrukken van scheidingen door de weergave van overdrukken in samengestelde uitvoer te
handhaven. Wanneer Overdruk simuleren niet is geselecteerd, moet Voorvertoning overdruk worden geselecteerd om het effect van de
overlappende kleuren te kunnen zien. Wanneer Overdruk simuleren is geselecteerd, worden steunkleuren gewijzigd in hun equivalente
proceskleuren en worden overlappende kleuren goed weergegeven en uitgevoerd, zonder dat Voorvertoning overdruk in Acrobat is geselecteerd.
Als Overdruk simuleren is ingeschakeld en Compatibiliteit (in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster) is ingesteld op Acrobat 4 (PDF 1.3),
kunt u een soft proof van de kleuren in het document op de monitor uitvoeren voordat deze op een bepaald uitvoerapparaat worden geproduceerd.
InktbeheerHiermee controleert u of steunkleuren worden omgezet naar equivalente proceskleuren en geeft u andere inktinstellingen op. Als u het
document wijzigt met Inktbeheer (bijvoorbeeld als u alle steunkleuren door hun equivalente proceskleuren vervangt), worden de wijzigingen wel in
het geëxporteerde bestand en het opgeslagen document weergegeven, maar worden de instellingen niet bij de Adobe PDF-voorinstelling
opgeslagen.
Naam uitvoerintentieprofielSpecificeert de gekarakteriseerde afdrukvoorwaarde voor het document. Een uitvoerintentieprofiel is nodig voor het
maken van PDF/X-compatibele bestanden. Dit menu is alleen beschikbaar als een PDF/X-standaard (of voorinstelling) is geselecteerd in het
gedeelte Algemeen van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren. De beschikbaarheid van de opties hangt af van het feit of kleurbeheer is in- of
uitgeschakeld. Als kleurbeheer is uitgeschakeld, staan in het menu alleen de uitvoerprofielen die overeenkomen met de kleurenruimte van het
doelprofiel. Als kleurbeheer is ingeschakeld, is het uitvoerintentieprofiel hetzelfde profiel als het profiel dat voor Doel is geselecteerd
(vooropgesteld dat het een CMYK-uitvoerapparaat is).
Naam uitvoervoorwaardeHiermee beschrijft u de verwachte afdrukvoorwaarde. Deze vermelding kan van pas komen voor de verwachte
ontvanger van het PDF-document.
Id uitvoervoorwaardeDeze optie geeft een verwijzing aan naar meer informatie over de verwachte afdrukvoorwaarde. De id wordt automatisch
ingevoerd voor de afdrukvoorwaarden die in het ICC-register staan. Deze optie is niet beschikbaar wanneer een van de PDF/X-3-voorinstellingen
of -standaarden wordt gebruikt, omdat het bestand niet compatibel zal blijken te zijn wanneer het wordt gecontroleerd door de Preflight-functie van
Acrobat 7.0 Professional en hoger of de toepassing Enfocus PitStop (een plug-in voor Acrobat 6.0).
RegisternaamDeze optie geeft het webadres aan voor meer informatie over het register. De URL wordt automatisch ingevoerd voor ICC-
registernamen. Deze optie is niet beschikbaar wanneer een van de PDF/X-3-voorinstellingen of -standaarden wordt gebruikt, omdat het bestand
niet compatibel zal blijken te zijn wanneer het wordt gecontroleerd door de Preflight-functie van Acrobat 7.0 Professional en hoger of de
toepassing Enfocus PitStop (een plug-in voor Acrobat 6.0).
Lettertype-, OPI- en afvlakkingsopties voor PDF-bestanden
U kunt de volgende opties instellen in het gedeelte Geavanceerd van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren.
Subset maken van lettertypen als het percentage gebruikte tekens minder is danStelt de drempel voor het insluiten van complete lettertypen
in op basis van het aantal keren dat de tekens van de lettertypen in het document is gebruikt. Als het percentage wordt overschreden van tekens
die van een bepaald lettertype in een document zijn gebruikt, wordt het desbetreffende lettertype volledig ingesloten. In het andere geval wordt er
een subset van het lettertype gebruikt. Het bestand wordt groter als lettertypen volledig worden ingesloten, maar als u altijd alle lettertypen volledig
wilt insluiten, moet u 0 (nul) invoeren. U kunt een drempel ook instellen in het dialoogvenster voor algemene voorkeuren, en het maken van
subsets voor lettertypen activeren op basis van het aantal glyphs in een lettertype.
OPIHiermee kunt u specifieke typen geïmporteerde afbeeldingen weglaten wanneer u afbeeldingsgegevens naar een printer of een bestand
verzendt, waarbij alleen de OPI-koppelingen (opmerkingen) voor latere verwerking door een OPI-server overblijven.
VoorinstellingAls Compatibiliteit (in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster) is ingesteld op Acrobat 4 (PDF 1.3), kunt u een voorinstelling
(of set opties) voor het afvlakken van transparantie instellen. Deze opties worden alleen gebruikt bij het exporteren van spreads met transparantie
in illustraties.
Opmerking: Acrobat 5 (PDF 1.4) en hoger behoudt automatisch de transparantie in illustraties. Het gevolg daarvan is, dat de opties
Voorinstelling en Aangepast niet beschikbaar zijn voor deze compatibiliteitsniveaus.
Overschrijvingen van spreads negerenHiermee past u de afvlakinstellingen op alle spreads in een document of boek toe en overschrijft u de
afvlakvoorinstelling van een afzonderlijke spread.
Een JDF-bestand maken met AcrobatHiermee maakt u een JDF-bestand (Job Definition Format) en wordt Acrobat Professional gestart voor het
verwerken van het JDF-bestand. Een taakdefinitie in Acrobat bevat verwijzingen naar de bestanden die moeten worden afgedrukt, alsmede
instructies en informatie voor prepress-servicebureaus die de bestanden in productie nemen. Deze optie is alleen beschikbaar als Acrobat 7.0
Professional of hoger op de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg de Help bij Acrobat voor meer informatie.
563
Naar boven
Naar boven
Beveiliging toevoegen aan PDF-bestanden
Wanneer u een bestand opslaat als PDF kunt u wachtwoordbeveiliging en beveiligingsbeperkingen toevoegen. Hiermee bepaalt u niet alleen wie
het bestand mag openen, maar ook wie inhoud uit het document mag kopiëren of overnemen, het document mag afdrukken enzovoort.
Soms is een wachtwoord vereist om een PDF-bestand te openen (wachtwoord voor document openen) en om de beveiligingsinstellingen te
wijzigen (wachtwoord voor machtigingen). Als u beveiligingsbeperkingen in het bestand opneemt, moet u beide wachtwoorden definiëren. Anders
kan iedereen die het bestand opent, deze instellingen verwijderen. AIs een bestand met een wachtwoord voor machtigingen wordt geopend, dan
zijn de beveiligingsinstellingen tijdelijk uitgeschakeld.
De RC4-beveiligingsmethode van RSA Corporation wordt gebruikt om PDF-bestanden met een wachtwoord te beveiligen. De codering is hoog of
laag, afhankelijk van de instelling Compatibiliteit (in de categorie Algemeen).
Opmerking: Adobe PDF-voorinstellingen ondersteunen geen wachtwoorden en beveiligingsinstellingen. Als u wachtwoorden en
beveiligingsinstellingen selecteert in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren en daarna op Voorinstelling opslaan klikt, worden deze
wachtwoorden en instellingen niet bewaard.
Beveiligingsopties voor PDF-bestanden
Bij het maken van een PDF of het toepassen van wachtwoordbeveiliging op een PDF kunt u de volgende opties instellen. De opties zijn afhankelijk
van de instelling van de optie Compatibiliteit. Voor PDF/X-standaarden of -voorinstellingen zijn er geen beveiligingsopties beschikbaar.
CompatibiliteitHiermee stelt u het type codering in voor het openen van documenten die met een wachtwoord worden beveiligd. Bij de optie
Acrobat 4 (PDF 1.3) wordt een laag coderingsniveau (40-bits RC4) gebruikt, terwijl bij de andere opties een hoog coderingsniveau wordt gebruikt
(128-bits RC4 of AES).
Houd er rekening mee dat gebruikers met een oudere versie van Acrobat geen PDF-documenten met een hogere compatibiliteitsinstelling kunnen
openen. Als u bijvoorbeeld de optie Acrobat 7 (PDF 1.6) selecteert, kan het document niet worden geopend in Acrobat 6.0 of eerder.
Wachtwoord vereist om document te openenSelecteer deze optie als gebruikers het wachtwoord dat u opgeeft, moeten invoeren om het
document te openen.
Wachtwoord voor document openenGeef het wachtwoord op dat gebruikers moeten invoeren om het PDF-bestand te openen.
Opmerking: Als u een wachtwoord bent vergeten, kunt u het op geen enkele manier uit het document ophalen. Daarom is het verstandig
wachtwoorden te noteren en op een veilige plaats te bewaren.
Een wachtwoord gebruiken om afdrukken, bewerken en overige taken te beperkenBeperkt de toegang tot de beveiligingsinstellingen van het
PDF-bestand. Als het bestand wordt geopend in Adobe Acrobat, kan de gebruiker het bestand bekijken, maar moet hij of zij wel het opgegeven
wachtwoord voor machtigingen invoeren om de instellingen voor beveiliging en machtigingen te kunnen wijzigen. Als het bestand wordt geopend in
Illustrator, Adobe Photoshop of Adobe InDesign, moet de gebruiker het wachtwoord voor machtigingen invoeren, omdat het bestand niet in de
alleen-weergavemodus kan worden geopend.
Wachtwoord voor machtigingenGeef een wachtwoord op dat nodig is om de machtigingsinstellingen te wijzigen. Deze optie is alleen
beschikbaar als de vorige optie is geselecteerd.
Afdrukken toegestaanHiermee geeft u het niveau op waarmee gebruikers het PDF-bestand mogen afdrukken.
GeenHiermee voorkomt u dat gebruikers het bestand afdrukken.
Lage resolutie (150 dpi)Gebruikers kunnen niet afdrukken met een resolutie hoger dan 150-dpi. Dit kan het afdrukken vertragen omdat
elke pagina wordt afgedrukt als een bitmapafbeelding. Deze optie is alleen beschikbaar als de optie Compatibiliteit is ingesteld op Adobe 5
(PDF 1.4) of hoger.
Hoge resolutieGebruikers kunnen met een willekeurige resolutie afdrukken, waarbij vectoruitvoer van hoge kwaliteit wordt afgedrukt op
Adobe PostScript-printers en andere printers die geavanceerde functies voor hoge afdrukkwaliteit ondersteunen.
Wijzigingen toegestaanHiermee definieert u welke bewerkingen kunnen worden uitgevoerd in het PDF-document.
GeenMet deze instelling kan de gebruiker geen van de wijzigingen aanbrengen die worden weergegeven in het menu Wijzigingen
toegestaan, zoals het invullen van formuliervelden en het toevoegen van opmerkingen.
Pagina's invoegen, verwijderen en roterenHiermee kunnen gebruikers pagina's invoegen, verwijderen en roteren en bladwijzers en
miniaturen maken. Deze optie is alleen beschikbaar bij hoge (128-bits RC4 of AES) versleuteling.
Formuliervelden invullen en ondertekenenGebruikers kunnen formulieren invullen en formulieren digitaal ondertekenen. Bij deze optie
kunnen geen opmerkingen of formuliervelden worden toegevoegd. Deze optie is alleen beschikbaar bij hoge (128-bits RC4 of AES)
versleuteling.
Opmerkingen plaatsen, formuliervelden invullen en ondertekenenGebruikers kunnen opmerkingen toevoegen, formulieren invullen
en formulieren digitaal ondertekenen. Met deze optie kunnen geen paginaobjecten worden verplaatst of formuliervelden worden gemaakt.
Pagina-indeling, formuliervelden invullen en ondertekenenHiermee kunnen gebruikers pagina's invoegen, roteren en verwijderen,
bladwijzers en miniaturen maken, en formulieren invullen en digitaal ondertekenen. Bij deze optie kunnen geen formuliervelden worden
gemaakt. Deze optie is alleen beschikbaar bij een laag coderingsniveau (40-bits RC4).
Alles, behalve pagina's extraherenGebruikers kunnen het document bewerken, formuliervelden maken en invullen, opmerkingen
toevoegen en formulieren digitaal ondertekenen.
Kopiëren van tekst, afbeeldingen en andere inhoud toestaan Gebruikers kunnen de inhoud van een PDF selecteren en kopiëren.
Kopiëren van inhoud en toegang voor slechtzienden toestaanMensen met een visuele handicap kunnen het document lezen met een
schermlezer en kopiëren. Deze optie is alleen beschikbaar bij een laag coderingsniveau (40-bits RC4).
564
Naar boven
Naar boven
Tekstweergave voor slechtzienden op schermlezers inschakelenMensen met een visuele handicap kunnen het document lezen met een
schermlezer, maar het is niet mogelijk om de documentinhoud te kopiëren of uit te nemen. Deze optie is alleen beschikbaar bij hoge (128-bits
RC4 of AES) versleuteling.
Onbewerkte metagegevens toestaanHiermee kunnen gebruikers inhoud vanuit het PDF-bestand kopiëren en ophalen. Deze is alleen
beschikbaar als Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) of hoger. Als u deze optie selecteert, hebben opslag-/zoeksystemen en
zoekfuncties toegang tot de metagegevens in het document.
Lettertypen insluiten en vervangen
Een lettertype kan alleen worden ingesloten als het een instelling van de leverancier van het lettertype bevat die insluiten van lettertypen toestaat.
Insluiten voorkomt dat lettertypen worden vervangen wanneer lezers het bestand weergeven of afdrukken en zorgt ervoor dat de tekst in het
oorspronkelijke lettertype wordt weergegeven. Houd er echter rekening mee dat het bestand door insluiten iets groter wordt, tenzij het document
CID-lettertypen gebruikt, een lettertype-indeling die veel wordt gebruikt voor Aziatische talen. U kunt lettertypen insluiten of vervangen in Acrobat
of wanneer u een InDesign-document exporteert naar PDF.
U kunt het volledige lettertype insluiten of alleen een subset ervan met de tekens die in het bestand worden gebruikt.
Wanneer een lettertype niet kan worden ingesloten in verband met de instellingen van de leverancier van het lettertype, en de persoon die een
PDF-bestand opent of afdrukt geen toegang heeft tot het oorspronkelijke lettertype, wordt een ander lettertype tijdelijk vervangen. U voorkomt
problemen door alleen PDF-bestanden af te drukken waarin lettertypen kunnen worden ingesloten.
Het Multiple Master-lettertype kan door uitrekken of versmallen passend worden gemaakt. Op deze manier blijven de regel- en pagina-einden in
het oorspronkelijke document gehandhaafd. De vervanging komt echter niet altijd met de vorm van de oorspronkelijke tekens overeen, vooral niet
als er sprake is van onconventionele tekens, zoals scriptlettertypen.
Als tekens onconventioneel zijn (links), komt het vervangende lettertype niet overeen (rechts).
Een document voor schermweergave voorbereiden
Vanwege de kleine bestanden, onafhankelijke platforms en online navigatie is Adobe PDF uitermate geschikt om documenten elektronisch te
distribueren en op het scherm weer te geven. U kunt Adobe PDF-documenten naar andere gebruikers als e-mailbijlagen versturen of de
documenten via internet of een intranet verdelen.
Zie Adobe InDesign CS4 accessibility voor informatie over het maken van toegankelijke PDF-documenten.
De volgende richtlijnen gelden voor elektronisch verdeelde Adobe PDF-bestanden:
Voordat u Adobe PDF-documenten op een website plaatst, moet u controleren of de tekst, illustraties en de layout in de documenten
compleet en correct zijn.
Controleer of de items van de inhoudsopgave, hyperlinks en bladwijzers goed zijn gegenereerd. Items van de inhoudsopgave worden
automatisch op basis van de gegevens in het deelvenster Bladwijzers gegenereerd.
Stel wachtwoorden en overige beveiligingsopties in.
Gebruik een bestandsnaam van maximaal acht tekens, gevolgd door een extensie van maximaal drie tekens. Veel netwerken en
e-mailprogramma's korten lange bestandsnamen in.
De bestandsextensie moet .pdf zijn als gebruikers het bestand op een Windows-computer of op internet willen bekijken.
Kies Kleinste bestandsgrootte als u voorgedefinieerde Adobe PDF-exportinstellingen voor weergave op het scherm wilt toepassen.
Opmerking: Adobe PDF-bestanden die zijn geëxporteerd vanuit InDesign-documenten die overdrukken of transparantie-effecten bevatten,
worden het beste weergegeven in Acrobat 5.0 en hoger of Adobe Reader 7.0 en hoger met de optie Voorvertoning overdruk geselecteerd.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
565
Inhoud exporteren naar HTML | CS6 & CS5.5
Wat wordt geëxporteerd?
Wat wordt niet geëxporteerd?
Exporteren
Inhoudsvolgorde/Ordenen
Exporteren naar HTML is een gemakkelijke manier om InDesign-inhoud geschikt voor het web te maken. Bij het exporteren van inhoud naar
HTML, kunt u bepalen hoe de tekst en afbeeldingen worden geëxporteerd. InDesign behoudt de namen van de alinea-, teken-, object-, tabel- en
celopmaak die op de geëxporteerde inhoud is toegepast door de HTML-inhoud te markeren met CSS-stijlklassen met dezelfde naam. Met Adobe
Dreamweaver of elke andere CSS-geschikte HTML-editor kunt u snel opmaak en layoutbewerkingen in de inhoud aanbrengen.
InDesign exporteert alle artikelen, gekoppelde en ingesloten afbeeldingen, SWF-filmbestanden, voetnoten,
tekstvariabelen (als tekst), lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten en hyperlinks naar tekst of webpagina's. Tabellen wordt ook
geëxporteerd, maar bepaalde opmaak (zoals tabel- en cellijnen) wordt niet geëxporteerd. Aan tabellen worden unieke id's toegewezen, zodat
hiernaar kan worden verwezen als Spry-gegevenssets in Dreamweaver. Geplaatste audio- en h.264-videobestanden worden in de HTML5-labels
<audio> en <video> ingesloten.
InDesign exporteert geen getekende objecten (zoals rechthoeken, ovalen en veelhoeken), hyperlinks (behalve
koppelingen naar webpagina's en hyperlinks die op tekst zijn toegepast en naar tekstankerpunten in hetzelfde document gaan), geplakte objecten
(waaronder geplakte Illustrator-afbeeldingen), tekst die is omgezet naar contouren, XML-labels, boeken, bladwijzers, SING-glyphlets,
paginaovergangen, indexmarkeringen, objecten op het plakbord die niet zijn geselecteerd en die de pagina niet raken, of stramienpagina-items
(tenzij deze vóór het exporteren worden overschreven of geselecteerd).
1. Als u niet het gehele document exporteert, selecteert u de tekstkaders, stukken tekst, tabelcellen of de afbeeldingen die u wilt exporteren.
2. Kies Bestand > Exporteren en selecteer HTML in de lijst Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac).
3. Geef een naam en locatie voor het HTML-bestand op en klik op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster HTML-exportopties in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Geavanceerd de gewenste opties op en klik
vervolgens op OK.
Er wordt een document met de opgegeven naam en de extensie .html gemaakt (bijvoorbeeld "nieuwsbrief.html") en een submap met
webafbeeldingen (bijvoorbeeld "webafbeeldingen nieuwsbrief") wordt eventueel op dezelfde locatie opgeslagen.
HTML-exportopties
Geef in het dialoogvenster HTML de volgende opties op.
Algemene opties
In het gebied Algemeen staan de volgende opties.
Hiermee bepaalt u of alleen de geselecteerde items of het hele document wordt geëxporteerd. Als een tekstkader is geselecteerd,
wordt het volledige artikel, inclusief overlopende tekst, geëxporteerd.
Als Document is geselecteerd, worden alle pagina-items van alle spreads geëxporteerd, uitgezonderd de stramienpagina-items die niet zijn
overschreven en de pagina-items op onzichtbare lagen. XML-labels en gegenereerde indexen en inhoudsopgaven worden ook genegeerd.
Hiermee kunt u de leesvolgorde van paginaobjecten opgeven.
Gebaseerd op paginalayout
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en
van boven naar beneden te zoeken. Soms, en dan vooral bij complexe documenten met meerdere kolommen, staan de ontwerpelementen
niet in de gewenste leesvolgorde. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten
volgens de richting van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe
documenten met meerdere kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde
weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
Hetzelfde als XML-structuur
Wanneer u Gelijk aan XML-structuur selecteert, bepaalt de XML-structuur de volgorde van de geëxporteerde inhoud en welke inhoud wordt
geëxporteerd. Als de inhoud al gelabeld is, kunt u de labels in het deelvenster XML-structuur slepen en op die manier de XHTML-
exporteervolgorde instellen. Als de inhoud niet gelabeld is, kunt u Niet-gelabelde items toevoegen kiezen in het menu van het deelvenster
Structuur om labels te genereren waarvan u de volgorde kunt aanpassen. Als u een bepaald item niet wilt exporteren, verwijdert u het
desbetreffende label in het deelvenster XML-structuur. (Als een label wordt verwijderd, wordt de inhoud van het INDD-bestand niet
verwijderd.) Zie Pagina-items labelen.
Hetzelfde als deelvenster Artikelen
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen. Alleen de geselecteerde artikelen worden
geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
566
Marge
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Toewijzen aan statische geordende lijsten
Omzetten in tekst
HTML tonen na export
Afbeeldingen kopiëren
Origineel
Geoptimaliseerd
Koppeling naar serverpad
Weergave van layout behouden
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Hiermee geeft u een eenvoudige marge in Ems of pixels op. Voor de compatibiliteit tussen meerdere schermen is het beter om marges in
Ems op te geven. Dezelfde waarde wordt op alle marges toegepast: boven, onder, links en rechts.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden onderliggende opsommingstekens ook opgenomen.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u autonummering van InDesign hebt gebruikt, worden
onderliggende opsommingstekens ook opgenomen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee wordt, indien aanwezig, de browser gestart.
Afbeeldingsopties
Geef op hoe afbeeldingen worden geëxporteerd naar HTML.
Hiermee wordt de oorspronkelijke afbeelding naar de submap <document_name>-web-images geëxporteerd. Als deze optie is
geselecteerd, worden alle andere opties grijs weergegeven.
Hiermee kunt u instellen hoe de afbeelding wordt geëxporteerd.
Met deze optie kunt u een lokale URL (zoals "afbeeldingen/") vóór het afbeeldingsbestand invoeren en
worden er geen afbeeldingen naar een submap geëxporteerd. In de HTML-code geeft het koppelingskenmerk het pad en de extensie
weer die u hebt opgegeven. Deze optie is vooral effectief wanneer u zelf afbeeldingen in webcompatibele afbeeldingen omzet.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
Geef hier de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi) op. Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van
72 ppi of 96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi
(iPhone 4). U kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde opgeven. De beschikbare waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde waarde voor alle
huidige eBook-apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Hiermee kunt u de uitlijning van de afbeelding instellen op links, midden en rechts en de
tussenruimte vóór en na instellen.
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld;gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen
nodig om te kunnen worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze helemaal zijn
gedownload. Zolang het bestand niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Hiermee worden de Exportopties voor object die op afzonderlijke afbeeldingen zijn toegepast,
567
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
CSS-opties
Ingesloten CSS
Geen CSS
Externe CSS
JavaScript-opties
genegeerd. Zie Exportopties voor object toepassen.
Geavanceerde opties
Stel in het gebied Geavanceerd de CSS- en JavaScript-opties in.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie. De inhoud van de pagina, de HTML-code, staat in het HTML-
bestand, terwijl de CSS-regels die bepalen hoe de code wordt weergegeven, in een ander bestand (een extern stijlblad) of in het HTML-document
(doorgaans in de kopsectie) staan. U kunt voor geselecteerde tekst bijvoorbeeld verschillende tekengrootten opgeven en met CSS de opmaak en
plaatsing van blokelementen op een webpagina bepalen.
Bij het exporteren naar XHTML kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die in de kopsectie van het HTML-bestand met
declaraties (kenmerken) wordt weergegeven.
Als u Inclusief stijldefinities selecteert, probeert InDesign de kenmerken van de InDesign-tekstopmaak te laten overeenkomen met CSS-
equivalenten. Als u deze optie niet selecteert, bevat het HTML-bestand lege declaraties. U kunt deze declaraties naderhand in bewerken
in Dreamweaver.
Als u Lokale overschrijvingen behouden selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Selecteer deze optie als u het CSS-gedeelte uit het HTML-bestand wilt weglaten.
Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL, zoals
“/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is. Met Dreamweaver moet u dus de externe CSS-
instelling bevestigen.
Selecteer Koppelen met extern JavaScript om een JavaScript uit te voeren wanneer de HTML-pagina wordt geopend. Geef de
URL van het JavaScript op. Deze URL is doorgaans een relatieve URL. Er wordt niet door InDesign gecontroleerd of het JavaScript bestaat of
geldig is.
568
Exporteren naar JPEG-indeling
Selectie
Bereik
Alles selecteren
Spreads
Kleurenprofiel insluiten
Afloopinstellingen van document gebruiken
Anti-aliasing
Overdruk simuleren
JPEG gebruikt een standaard compressiemechanisme voor afbeeldingen om kleuren- of grijswaardenafbeeldingen voor schermweergave te
comprimeren. Gebruik de opdracht Exporteren om een pagina, spread of geselecteerd object in de JPEG-indeling te exporteren.
1. Selecteer indien nodig het object dat u wilt exporteren. (Als u een pagina of spread gaat exporteren, hoeft u niets te selecteren.)
2. Kies Bestand > Exporteren.
3. Geef een locatie en bestandsnaam op.
4. Kies JPEG bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
Het dialoogvenster JPEG exporteren verschijnt.
5. Voer onder Exporteren een van de volgende handelingen uit:
Het geselecteerde object exporteren.
Voer het nummer van de pagina of pagina's in die u wilt exporteren. Plaats een koppelteken tussen de paginanummers in een
bereik en gebruik een komma als scheidingsteken wanneer u meerdere pagina's of bereiken opgeeft.
Exporteer alle pagina's in de documenten.
Exporteer aangrenzende pagina's in een spread naar één JPEG-bestand. Deselecteer deze optie als u elke pagina in een spread
als een apart JPEG-bestand wilt exporteren.
6. Kies bij Kwaliteit de opties waarmee u een optimale verhouding bereikt tussen compressie (voor kleinere bestanden) en kwaliteit van de
afbeelding:
Maximaal neemt alle beschikbare hoge-resolutie afbeeldingsgegevens in het geëxporteerde bestand op. Dit neemt meer schijfruimte in
beslag. Kies deze optie als het bestand wordt afgedrukt op een uitvoerapparaat met hoge resolutie.
Laag neemt alleen schermresolutieversies (72 dpi) van geplaatste bitmapafbeeldingen in het geëxporteerde bestand op. Kies deze optie
als het bestand alleen op het scherm wordt weergegeven.
Bij Normaal en Hoog bevat de afbeelding meer gegevens dan bij Laag. Probeer de diverse opties uit.
7. Kies bij Indelingmethode een van de volgende opties:
Met de instelling Progressief wordt een JPEG-afbeelding steeds gedetailleerder weergegeven terwijl deze wordt gedownload door een
webbrowser.
Basislijn geeft een JPEG-afbeelding pas weer nadat deze volledig is gedownload.
8. Selecteer of typ de resolutie voor de geëxporteerde JPEG-afbeelding.
9. Bepaal de kleurruimte van het geëxporteerde bestand. De beschikbare opties zijn RGB, CMYK en Grijs.
10. Stel de volgende gewenste optie(s) in en klik op Exporteren.
Selecteer deze optie als u het kleurenprofiel van het document wilt insluiten in het geëxporteerde JPEG-bestand.
De naam van het kleurenprofiel wordt klein, rechts van de optie weergegeven. U kunt het gewenste profiel voor het document selecteren
door Bewerken > Profielen toewijzen te kiezen voordat u het bestand exporteert als een JPEG-bestand.
De optie Kleurenprofiel insluiten wordt uitgeschakeld wanneer u in het menu Kleurruimte de optie Grijs kiest.
Selecteer deze optie als u het afloopgebied dat is opgegeven in Documentinstelling, wilt
weergeven in het resulterende JPEG-bestand. De optie Afloopinstellingen van document gebruiken wordt uitgeschakeld wanneer u de optie
Selectie kiest.
Met de optie Anti-aliasing worden de gekartelde randen van tekst en bitmapafbeeldingen vloeiend gemaakt.
Deze optie lijkt op de functie Voorvertoning overdruk, maar kan worden gebruikt voor alle geselecteerde kleurruimten.
569
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Selecteer de optie als u wilt dat het door InDesign geëxporteerde JPEG-bestand de effecten van het overdrukken van steuninkten met
verschillende neutrale densiteitswaarden simuleert door bij het afdrukken steunkleuren om te zetten in proceskleuren.
JPEG-bestanden (.jpg)
570
XML exporteren
Naar boven
Documentinhoud exporteren naar XML
Exportopties voor geoptimaliseerde afbeeldingen
Alleen labels opslaan als XML
Een geëxporteerd XML-bestand bewerken
Documentinhoud exporteren naar XML
Voordat u inhoud uit een InDesign-document kunt exporteren naar XML, moet u het volgende hebben gedaan:
Elementlabels hebben gemaakt of geladen.
Labels hebben toegepast op items op de pagina's van uw document.
De hiërarchie van gelabelde elementen hebben aangepast in het deelvenster Structuur (indien nodig).
U kunt de volledige XML-inhoud in uw document of een deel daarvan exporteren. Alleen gelabelde inhoud kan worden geëxporteerd.
Belangrijk: Als u een document exporteert dat tabellen bevat, moet u de tabellen labelen, anders worden deze niet door InDesign geëxporteerd
als onderdeel van de XML.
1. Als u alleen een deel van het document wilt exporteren, selecteert u in het deelvenster Structuur het element waar u met het exporteren wilt
beginnen.
2. Kies Bestand > Exporteren.
3. Kies XML onder Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS).
4. Geef een naam en locatie voor het XML-bestand op en klik op Opslaan.
5. Voer een of meer van de volgende handelingen uit op het tabblad Algemeen van het dialoogvenster XML exporteren:
DTD-declaratie opnemenDe verwijzing naar het DTD-bestand wordt samen met het XML-bestand geëxporteerd. Deze optie is alleen
beschikbaar als in het deelvenster Structuur een DOCTYPE-element staat.
XML weergeven metMet deze optie wordt het geëxporteerde bestand geopend in een browser, een toepassing voor het bewerken van
XML of een teksteditor. Kies de browser of toepassing in de lijst.
Exporteren vanuit geselecteerde elementHet exporteren wordt gestart vanaf het element dat in het deelvenster Structuur is geselecteerd.
Deze optie is alleen beschikbaar als u een element selecteert voordat u Bestand > Exporteren kiest.
Niet-gelabelde tabellen exporteren als CALS XMLNiet-gelabelde tabellen wordt geëxporteerd in CALS XML-indeling. De tabel kan alleen
worden geëxporteerd als deze niet gelabeld is en zich in een gelabeld kader bevindt.
Einden, spaties en speciale tekens opnieuw toewijzenDiverse einden (bijv. regeleinden), spaties en speciale tekens worden
geëxporteerd als eenheden met een decimaalteken en niet als gewone tekens.
XSLT toepassenHiermee wordt een opmaakmodel toegepast voor het definiëren van de transformatie van de geëxporteerde XML in,
bijvoorbeeld, een aangepaste XML-structuur of HTML. Selecteer Bladeren (Windows) of Kiezen (Mac OS) om een XSLT te selecteren in het
bestandssysteem. Met de standaardinstelling Stijlpagina uit XML gebruiken, wordt een XSLT-transformatie-instructie gebruikt indien hiernaar
wordt verwezen in het XML-bestand dat wordt gebruikt bij het exporteren.
6. Kies een type codering in het menu Codering.
7. Als u exportopties voor afbeeldingen wilt opgeven, klikt u op het tabblad Afbeeldingen en selecteert u een of meer van de volgende opties:
Originele afbeeldingenHiermee plaatst u kopieën van de originele afbeeldingsbestanden in de submap Afbeeldingen.
Geoptimaliseerde originele afbeeldingenHiermee optimaliseert en comprimeert u de originele afbeeldingsbestanden en plaatst u kopieën
van deze bestanden in de submap Afbeeldingen.
Geoptimaliseerde opgemaakte afbeeldingenHiermee optimaliseert u originele afbeeldingsbestanden die zijn getransformeerd
(bijvoorbeeld zijn geroteerd of geschaald) en plaatst u deze bestanden in de submap Afbeeldingen. Als het document bijvoorbeeld twee
afbeeldingen bevat, waarvan er een is bijgesneden maar de andere niet, wordt alleen de bijgesneden afbeelding geoptimaliseerd en
gekopieerd naar deze map.
8. Als u in de vorige stap Geoptimaliseerde originele afbeeldingen of Geoptimaliseerde opgemaakte afbeeldingen hebt geselecteerd, kiest u
opties voor de geoptimaliseerde afbeelding.
9. Klik op Exporteren.
Opmerking: Niet alle tekens worden ondersteund in XML (bijvoorbeeld het teken voor automatische paginanummers). Er verschijnt een
waarschuwing als u een teken niet kunt opnemen in het geëxporteerde XML-bestand. Deze waarschuwing verschijnt ook als u een tabel niet hebt
gelabeld.
571
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Exportopties voor geoptimaliseerde afbeeldingen
De volgende opties zijn beschikbaar als u de optie Geoptimaliseerde originele afbeeldingen of Geoptimaliseerde opgemaakte afbeeldingen kiest op
het tabblad Afbeeldingen van het dialoogvenster XML exporteren:
AfbeeldingsomzettingHiermee geeft u aan welke bestandsindeling u wilt gebruiken voor de omgezette afbeelding. Als u Automatisch kiest,
selecteert InDesign het beste bestandstype op basis van de afbeelding. In dat geval kan het nuttig zijn om zowel GIF-opties als JPEG-opties in te
stellen.
GIF-optiesHiermee geeft u de opmaak op voor afbeeldingen die naar de GIF-indeling worden omgezet wanneer deze worden geëxporteerd naar
XML. U kunt uit de volgende opties instellen:
PaletHiermee geeft u het kleurenpalet op waaraan de afbeelding moet voldoen wanneer deze wordt omgezet. Kies het palet voor de
uiteindelijke weergave-indeling van de XML-inhoud. Aangepast (geen dithering) werkt goed bij afbeeldingen met voornamelijk effen
kleuren en kan worden gebruikt wanneer de uiteindelijke uitvoer in meerdere indelingen is.
InterliniërenHiermee wordt elke volgende lijn van een afbeelding gedownload in een volgende stap, in plaats van de gehele afbeelding
in een keer te downloaden. Met interliniëring kunt u snel een voorvertoning van de afbeelding downloaden. Bij elke volgende stap wordt de
resolutie verbeterd, totdat de afbeelding de uiteindelijke kwaliteit heeft.
JPEG-optiesHiermee geeft u de opmaak op voor afbeeldingen die naar de JPEG-indeling worden omgezet wanneer deze worden geëxporteerd
naar XML. U kunt uit de volgende opties instellen:
Kwaliteit afbeeldingHiermee geeft u de kwaliteit van de omgezette afbeelding op. Hoe hoger de instelling voor de kwaliteit, hoe groter
het bestand en hoe langer het downloaden duurt.
IndelingmethodeHiermee geeft u aan hoe de JPEG-afbeelding wordt opgemaakt om te downloaden. Met de instelling Basislijn wordt de
afbeelding in één keer in de uiteindelijke kwaliteit gedownload, zodat het bestand in de uiteindelijke kwaliteit wordt weergegeven wanneer
het wordt geopend. Een afbeelding in deze indeling wordt mogelijk langzamer gedownload dan een afbeelding met de instelling
Progressief. Met de instelling Progressief wordt de afbeelding gedownload in een reeks stappen. Na de eerste stap is de resolutie laag en
bij elke volgende stap wordt de resolutie verbeterd, totdat de afbeelding de uiteindelijke kwaliteit heeft.
Alleen labels opslaan als XML
Als u alleen de labels opslaat, kunt u de labels in een InDesign-document laden en ze daar gebruiken.
1. Kies Labels opslaan in het menu van het deelvenster Labels.
2. Typ een naam, geef een locatie op en klik op Opslaan.
De labels in het document worden met de bijbehorende toegewezen kleuren opgeslagen in een XML-bestand.
Een geëxporteerd XML-bestand bewerken
Nadat u InDesign hebt gebruikt om een XML-bestand te maken en exporteren, kunt u de XML als volgt wijzigen:
Als u het XML-bestand rechtstreeks wilt bewerken, opent u het bestand in een tekst- of XML-editor.
Als u wijzigingen wilt maken en behouden in het brondocument, opent u het InDesign-bestand waaruit de XML is geëxporteerd. Nadat u de
inhoud hebt gewijzigd in InDesign, kunt u het bestand weer exporteren naar XML. Als u het bestand wilt vervangen, gebruikt u de originele
XML-bestandsnaam.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
572
Afdrukken
Boeken afdrukken met uw desktopprinter
Jeff Witchel (15 oktober 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u een boek kunt maken en dit kunt afdrukken met een desktopprinter
Adobe Creative Suite 5/5.5 Handleiding voor afdrukken (PDF, 21 MB)
artikel (1 januari 2011)
Download deze handleiding om te leren hoe u Adobe-documenten kunt instellen voor afdrukken. Alle informatie die u nodig hebt voor
professionele afdrukken op één locatie.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
573
Documenten afdrukken
Naar boven
Naar boven
Afdrukken
Een document of boek afdrukken
Documenten met verschillende paginaformaten afdrukken
Opgeven welke pagina's moeten worden afgedrukt
Het papierformaat en de afdrukstand opgeven
Kiezen welke lagen worden afgedrukt of naar PDF worden geëxporteerd
Afdrukken op niet-PostScript-printers
Afdrukken als bitmap
Voorvertoning van documenten bekijken
Een printer instellen
Afdrukvoorinstellingen gebruiken
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Afdrukken
Of u nu een meerkleurendocument door een extern prepress-bureau laat afdrukken of gewoon een conceptversie van een document op een
inkjet- of laserprinter afdrukt, als u de basis van het (af)drukken kent, drukt u makkelijker af en wordt de kans groter dat de uiteindelijke afdruk
naar wens is.
Afdruktypen
Wanneer u in Adobe InDesign een bestand afdrukt, wordt dit direct afgedrukt op papier of naar een digitale drukpers verzonden, of het bestand
wordt omgezet naar een positief of negatief beeld op film. In het laatste geval kunt u op basis van de film een drukplaat voor afdrukken op een
drukpers maken.
Afbeeldingstypen
De eenvoudigste soorten afbeeldingen, zoals tekst, gebruiken slechts één kleur in één grijstintniveau. Bij complexere afbeeldingen worden
kleurtonen gebruikt die binnen de afbeelding variëren. Dit type afbeelding wordt een afbeelding met ongerasterde halftonen genoemd. Een foto is
een voorbeeld van zo'n afbeelding.
Rasteren
Afbeeldingen worden in een reeks puntjes opgedeeld om de illusie van ongerasterde halftonen te creëren. Dit wordt rastering genoemd. Door de
grootte en densiteit van de puntjes in een halftoonraster te variëren wordt in de afgedrukte afbeelding de optische illusie gewekt van grijsvariaties
of doorlopende kleur.
Kleurscheiding
Bij illustraties met meerdere kleuren die op professionele wijze worden gereproduceerd, moet elke kleur op een verschillende masterplaat worden
afgedrukt. Dit wordt kleurscheiding genoemd.
Detail
Het detailniveau in een afgedrukte afbeelding wordt bepaald door een combinatie van de resolutie en de schermfrequentie. Hoe hoger de resolutie
van het uitvoerapparaat, hoe fijner (hoger) de rasterfrequentie die u kunt gebruiken.
Duplexafdrukken
Specifieke afdrukfuncties, zoals duplexafdrukken, zijn beschikbaar wanneer u op de knop Printer in het dialoogvenster Afdrukken klikt.
Duplexafdrukken kan alleen op printers die deze functie ondersteunen. Zie de handleiding van uw printer voor informatie over duplexafdrukken.
Transparante objecten
Als een illustratie objecten bevat met transparantiekenmerken die u hebt toegevoegd met het deelvenster Effecten of de opdracht Slagschaduw of
Doezelaar, wordt de transparante illustratie afgevlakt volgens de instellingen in de geselecteerde afvlakvoorinstelling. U kunt de verhouding van
gerasterde afbeeldingen ten opzichte van vectorafbeeldingen in de afgedrukte illustratie wijzigen.
Voor meer informatie over afdrukken gaat u naar het Adobe Print Resource Center op www.adobe.com/go/print_resource_nl. Op
www.adobe.com/go/learn_id_printtrouble_nl vindt u informatie over het oplossen van problemen bij het afdrukken.
Een document of boek afdrukken
574
1. Controleer of het juiste stuurprogramma en PPD-bestand voor uw printer zijn geïnstalleerd.
2. Open het dialoogvenster Afdrukken:
Als er afzonderlijke documenten zijn geopend, kiest u Bestand > Afdrukken. Hiermee opent u het dialoogvenster Afdrukken voor het
actieve document.
Als u geen of alle documenten in het deelvenster Boek hebt geselecteerd, kiest u Boek afdrukken in het menu van het deelvenster Boek.
Hiermee drukt u alle documenten in een boek af.
Als u bepaalde documenten in het deelvenster Boek hebt geselecteerd, kiest u Geselecteerde documenten afdrukken in het menu van
het deelvenster Boek.
3. Geef in het menu Printer de printer op waarop u wilt afdrukken. Als een voorinstelling van de printer de gewenste instellingen heeft, kiest u
deze voorinstelling in het menu Afdrukvoorinstelling.
4. In het gedeelte Algemeen voert u het aantal exemplaren in dat u wilt afdrukken, kiest u of de pagina's moeten worden gesorteerd of in
omgekeerde volgorde moeten worden afgedrukt en geeft u op welke pagina's u wilt afdrukken.
Als u een boek afdrukt, is de optie Paginabereik niet beschikbaar.
Als u een document met meerdere paginaformaten afdrukt, kunt u met de besturingselementen boven Bereik een bereik instellen van alle
pagina's met hetzelfde formaat. Zie Documenten met verschillende paginaformaten afdrukken.
5. Geef op of de niet-afdrukbare objecten, blanco pagina's of zichtbare hulplijnen en basislijnrasters moeten worden afgedrukt.
6. Stel de instellingen voor elk gedeelte van het dialoogvenster Afdrukken naar eigen voorkeur in.
7. Klik op Afdrukken.
Instellingen die u in het dialoogvenster Afdrukken opgeeft, worden bij het document opgeslagen.
Afdrukopties voor pagina's
U kunt alle pagina's, alleen even of oneven pagina's, een reeks afzonderlijke pagina's of een bereik van opeenvolgende pagina's afdrukken.
BereikBepaalt het bereik van pagina's in het huidige document die moeten worden afgedrukt. Plaats een koppelteken tussen de paginanummers
in een bereik en gebruik een komma of spatie als scheidingsteken wanneer u meerdere pagina's of bereiken opgeeft. (Zie Opgeven welke pagina's
moeten worden afgedrukt.)
Als het document pagina's met verschillende paginaformaten bevat, kunt u de opties boven het veld Bereik gebruiken om alle pagina's van
hetzelfde formaat te selecteren. (Zie Documenten met verschillende paginaformaten afdrukken.)
VolgordeKies Alle pagina's om alle pagina's van een document af te drukken. Kies Alleen even pagina's of Alleen oneven pagina's om alleen die
pagina's van het opgegeven bereik af te drukken. Deze opties zijn niet beschikbaar bij de optie Spreads of Stramienpagina's afdrukken.
SpreadsDrukt de pagina's af alsof ze zijn gebonden of alsof ze worden afgedrukt op hetzelfde vel. U kunt slechts één spread per vel afdrukken.
Als de nieuwe pagina groter is dan het geselecteerde papierformaat, wordt zoveel mogelijk afgedrukt. Het paginaformaat wordt echter niet
automatisch aangepast aan het afbeeldingsgebied, tenzij u Aanpassen aan pagina in het deelvenster Instellen van het dialoogvenster Afdrukken
selecteert. U kunt ook de afdrukstand wijzigen.
Opmerking: Als verschillende overvulstijlen op pagina's in de spread worden toegepast, werkt InDesign de verschillen weg.
Stramienpagina's afdrukkenDrukt alle stramienpagina's (geen documentpagina's) af. Als u deze optie selecteert, is de optie Bereiken niet
beschikbaar.
Voorbeelden van paginabereiken
PaginabereikAfgedrukte pagina's
11-Pagina 11 tot de laatste pagina van het document.
-11Alle pagina's tot en met pagina 11.
+11Alleen pagina 11.
-+11Alle pagina's tot en met pagina 11.
+11-Alle pagina's vanaf de elfde pagina tot het einde van het
document.
1, 3-8,Pagina 1 plus pagina 3 tot en met 8.
+1, +3-+8,Pagina 1 plus pagina 3 tot en met 8.
Sec1Alle pagina's in de sectie met het label “Sec1”.
Sec2:7Pagina met nummer 7 (niet noodzakelijkerwijs de zevende pagina
van die sectie) in de sectie met het label “Sec2”.
575
Naar boven
Naar boven
Naar boven
PartB:7-Pagina met nummer 7 in de sectie met het label “PartB” tot aan
de laatste pagina van de sectie.
Chap2:7-Chap3Pagina 7 in de sectie met het label “Chap2” tot het einde van de
sectie met het label “Chap3”.
Sec4:3-Sec4:6, Sec3:7Pagina 3-6 in “Sec4” en pagina 7 in “Sec3”.
Opties voor het afdrukken van objecten
In het gebied Algemeen van het dialoogvenster Afdrukken staan opties voor het afdrukken van elementen die normaliter alleen zichtbaar zijn op
het scherm, zoals rasters en hulplijnen. Kies een van de volgende opties:
Lagen afdrukkenGeef op welke lagen er moeten worden afgedrukt. (Zie Kiezen welke lagen worden afgedrukt of naar PDF worden
geëxporteerd.)
Niet-afdrukbare objecten afdrukkenDrukt alle objecten af, ook als deze als niet-afdrukbaar zijn ingesteld.
Blanco pagina's afdrukkenDrukt alle pagina's in het opgegeven paginabereik af, zelfs als er geen tekst of objecten op de pagina staan. Deze
optie is niet beschikbaar als u scheidingen afdrukt. Als u de optie Boekje afdrukken gebruikt voor samengesteld afdrukken, kiest u de optie Blanco
printerspreads afdrukken als u blanco spreads als aanvulling op samengestelde inslagschema's wilt afdrukken.
Zichtbare hulplijnen en basislijnrasters afdrukkenDrukt zichtbare hulplijnen en rasters in dezelfde kleur af als in het document wordt
weergegeven. In het menu Weergave kunt u bepalen welke hulplijnen en rasters zichtbaar zijn. Deze optie is niet beschikbaar als u scheidingen
afdrukt.
Documenten met verschillende paginaformaten afdrukken
Het is mogelijk dat u pagina's van verschillende formaten afzonderlijk wilt afdrukken. Met een optie in het dialoogvenster Afdrukken kunt u
gemakkelijk een bereik opgeven waarmee alle pagina's van hetzelfde formaat in het document worden geselecteerd.
Voordat u een document met verschillende paginaformaten laat afdrukken, dient u de drukker te vragen of er speciale vereisten zijn. Als er
problemen optreden als u een document met verschillende paginaformaten probeert af te drukken, kunt u het opsplitsen in verschillende
documenten.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Schakel in het deelvenster Algemeen de optie Spreads in of uit om te bepalen of u pagina's of spreads wilt afdrukken.
Als een spread pagina's van verschillend formaat bevat, wordt het spreadformaat bepaald door de grootste breedte en hoogte op de spread.
3. Als u alleen pagina's van dezelfde grootte wilt afdrukken, selecteert u een van de pagina's of spreads met de opties boven het veld Bereik
en klikt u op het paginapictogram
.
In het veld Bereik worden alle pagina's of spreads van dat formaat weergegeven.
4. Herhaal deze procedure om pagina's van andere formaten af te drukken.
Opgeven welke pagina's moeten worden afgedrukt
U kunt een paginabereik opgeven aan de hand van absolute nummering (de positie van de pagina in het huidige document) of aan de hand van
sectie-/paginanummering (de sectie- en paginanummers die aan de pagina's zijn toegekend). Standaard gaan de dialoogvensters in InDesign uit
van de paginanummeringsindeling die in het dialoogvenster Voorkeuren is opgegeven.
Als Absolute nummering wordt geselecteerd, komen de nummers die u voor pagina's of paginabereiken opgeeft, overeen met de absolute
positie van pagina's in uw document. Een voorbeeld: als u de derde pagina van het document wilt afdrukken, moet u “3” opgeven bij Bereik
in het dialoogvenster Afdrukken.
Als Sectienummering in het dialoogvenster Voorkeuren wordt geselecteerd, kunt u pagina's en paginabereiken precies zo opgeven zoals
deze in de layout worden weergegeven, of u kunt voor absolute nummering kiezen. Een voorbeeld: als de pagina met de aanduiding SecA:5
de vijftiende pagina in uw document is, kunt u deze afdrukken door in het dialoogvenster Afdrukken “SecA:5” op te geven of door “+15” op te
geven. Het “+”-teken geeft aan dat u de normale sectie- en paginanummering wilt negeren en absolute paginanummering wilt gebruiken.
Als u niet zeker weet welke indeling u wilt als u paginanummers in het dialoogvenster Afdrukken opgeeft, kunt u de indeling overnemen die
onder in het documentvenster wordt weergegeven.
Het papierformaat en de afdrukstand opgeven
Er is een verschil tussen paginaformaat (zoals gedefinieerd in het dialoogvenster Documentinstelling voor uw document) en papierformaat (het vel
papier, het stuk film of het gebied van de drukplaat waarop u afdrukt). U kunt bijvoorbeeld het paginaformaat A4 (210 bij 297 mm) instellen, maar
afdrukken op een groter stuk papier of film omdat ruimte nodig is voor drukkersmarkeringen of het afloopgebied en de witruimte rond de pagina.
576
De papierformaten in InDesign komen uit het PPD-bestand (PostScript-printers) of het printerstuurprogramma (niet-PostScript-printers). Als de
printer en PPD die u voor PostScript-afdrukken hebt geselecteerd, aangepaste papierformaten ondersteunen, staat de optie Aangepast in het
menu Papierformaat.
De meeste imagesetters zijn geschikt voor de standaardpapierformaten, zoals Letter en Tabloid, en kunnen dwars (gekanteld) afdrukken (waarbij
de standaardpagina bij het afdrukken 90° wordt gedraaid). Bij deze stand worden de imagesettermedia doorgaans effectiever gebruikt.
Paginaformaat en stand voor imagesetters
A.US Letter (staand)B.Aangepast paginaformaat (staand)C.Letter (gekanteld)
De papierformaten zijn op 'normale' naam (bijvoorbeeld Letter) gesorteerd. De afmetingen geven de grenzen van het afbeeldingsgebied aan: het
totale papierformaat min een eventuele niet-afdrukbare rand die door de printer of imagesetter wordt gebruikt. De meeste laserprinters kunnen niet
tot aan de rand van een pagina afdrukken.
Als u een ander papierformaat selecteert (bijvoorbeeld, als u van Letter overstapt op Legal), worden de documenten opnieuw in het
voorvertoningsvenster geschaald. Het voorvertoningsvenster geeft het volledige afbeeldingsgebied van de geselecteerde pagina weer. Wanneer de
grootte van de voorvertoning wordt gewijzigd, wordt het venster automatisch aangepast aan het afbeeldingsgebied.
Opmerking: Het afbeeldingsgebied is afhankelijk van het PPD-bestand (zelfs voor standaardpapierformaten zoals Letter), omdat dit gebied door
de printer of imagesetter wordt gedefinieerd.
Vergelijking van een afgedrukte pagina in letter-formaat op een vel Letter, Letter.extra of Tabloid
Opmerking: De voorvertoning linksonder in het dialoogvenster Afdrukken geeft aan of er voldoende plaats is voor alle drukkersmarkeringen,
afloopgebieden en witruimte rond pagina's.
Het papierformaat en de afdrukstand opgeven
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies een optie in het menu Papierformaat in het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken.
Zorg er echter wel voor dat het papierformaat groot genoeg is voor het document, de afloopgebieden en witruimte rond de pagina's (indien
van toepassing), en eventuele drukkersmarkeringen. Om imagesetterfilm of papier te besparen, kunt u het beste het kleinste paginaformaat
selecteren dat groot genoeg is voor de illustraties en de vereiste afdrukgegevens.
3. Klik op de knop Stand om het document op het medium te draaien.
Doorgaans zijn de afdrukstand die is ingesteld in Documentinstelling (Bestand > Documentinstelling) en de paginastand die is ingesteld in
het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken (beide Staand of beide Liggend), gelijk aan elkaar, ongeacht of u op de normale
manier of gekanteld afdrukt. Als u echter spreads afdrukt, kunt u een ander papierformaat en een andere afdrukstand (bijvoorbeeld Liggend)
kiezen zodat alle pagina's van een spread op één blad passen. Als u de spreadweergave hebt geroteerd, wilt u wellicht de afdrukstand
Het PPD-bestand dat door de geselecteerde printer wordt gebruikt, wordt weergegeven in het PPD-tekstvak boven in het dialoogvenster
598
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Afdrukken.
Over apparaat- en stuurprogramma-afhankelijke PostScript-bestanden
Selecteer een printer en een ondersteund stuurprogramma in het menu Printer. Een apparaat- en stuurprogramma-afhankelijk PostScript-bestand
heeft de volgende kenmerken:
Het is stuurprogramma-afhankelijk. Het PostScript-bestand bevat code die door InDesign en het stuurprogramma wordt gegenereerd. De
InDesign-code wordt vooral gebruikt voor de pagina-inhoud, zoals het downloaden van lettertypen, en voor het instellen van basisinformatie
over het apparaat, zoals mediaformaat, resolutie en rastering. Het stuurprogramma stelt speciale stuurprogrammafuncties in, zoals
watermerken, en activeert of bestuurt de speciale apparaatfuncties. Aangezien InDesign geen volledige controle heeft over het maken van
het PostScript-bestand, is het niveau van DSC-geschiktheid niet zo hoog als bij stuurprogramma-onafhankelijke PostScript-bestanden. Het
niveau van DSC-geschiktheid en dus de geschiktheid van het PostScript-bestand voor prepress-taken is afhankelijk van het
printerstuurprogramma dat u gebruikt.
Het is apparaatafhankelijk. Dit betekent dat het code bevat voor het inschakelen en besturen van specifieke apparaatfuncties, waardoor het
minder compatibel is met andere apparaten dan het doelapparaat.
Het bestand kan zijn samengesteld of zijn gescheiden (alle methoden voor kleurenuitvoer die door InDesign worden ondersteund, zijn
beschikbaar).
Overvulling kan door InDesign (met het ingebouwde overvulprogramma of Adobe In-RIP overvulling) worden uitgevoerd.
Het bestand kan rechtstreeks op het apparaat of naar een bestand worden afgedrukt.
Een apparaat- en stuurprogramma-afhankelijk PostScript-bestand is ideaal voor ontwerpers die er drukproeven mee kunnen maken op PostScript-
printers. Het kan ook worden gebruikt door prepress-bureaus die buiten InDesign of het RIP-systeem geen prepress-taken op het document willen
uitvoeren. Met andere woorden, als er overvulling wordt uitgevoerd, gebeurt dit in InDesign of op de RIP.
Een apparaatonafhankelijk PostScript-bestand maken
Selecteer PostScript-bestand in het menu Bestand en klik op Apparaatonafhankelijk in het menu PPD. Een apparaatonafhankelijk PostScript-
bestand heeft de volgende kenmerken:
Het is 100% DSC-compatibel, waardoor het ideaal is voor naverwerkingstaken zoals opmaak en overvullen.
Alle apparaat- en stuurprogramma-afhankelijke gegevens worden verwijderd zodat het bestand op bijna alle uitvoerapparaten kan worden
afgedrukt. Speciale printerfuncties uit PPD-bestanden, zoals beeldbelichting, beschikbare mediaformaten en geoptimaliseerde
rasterfrequenties, zijn echter niet beschikbaar bij apparaatonafhankelijke uitvoer.
De kleurenuitvoer is altijd Samengesteld CMYK maar bevat ook steunkleuren. Daarom moet de kleurenuitvoer worden gescheiden in een
naverwerkingsprogramma of de RIP met in-RIP-scheidingen).
In InDesign kan er geen overvulling op worden toegepast. Dit moet plaatsvinden op de RIP of met een naverwerkingsprogramma.
Het bestand kan vanuit InDesign alleen naar een bestand worden afgedrukt en niet direct naar een apparaat of toepassing.
Een apparaatonafhankelijk PostScript-bestand is ideaal voor samengestelde prepress-workflows waarbij later in het productieproces
(bijvoorbeeld bij de impositie, tijdens het overvullen of op de RIP als het uitvoerapparaat in-RIP-scheidingen ondersteunt) overvulling en
scheiding worden toegepast op het bestand.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies PostScript-bestand bij Printer in het dialoogvenster Afdrukken.
3. Kies Apparaatonafhankelijk bij PPD.
4. Bekijk of wijzig de bestaande afdrukinstellingen. Aan de hand van het huidige paginabereik wordt het PostScript-bestand gemaakt.
5. Klik op Opslaan.
6. Geef een naam en locatie op en klik op Opslaan.
Een apparaatafhankelijk PostScript-bestand met InDesign maken
Selecteer PostScript-bestand in het menu Printer en selecteer een PPD-bestand. Een apparaatafhankelijk PostScript-bestand heeft de volgende
kenmerken:
Het is 100% DSC-compatibel, waardoor het ideaal is voor naverwerkingstaken zoals opmaak en overvullen.
Het bevat een beschrijving van alle gegevens in het document, zoals informatie over gekoppelde bestanden, geoptimaliseerde
rasterfrequenties, resolutie en beschikbare mediaformaten die zijn aangepast aan het geselecteerde uitvoerapparaat.
Alle stuurprogramma-afhankelijkheden worden verwijderd.
Het bestand kan zijn samengesteld of zijn gescheiden. Alle methoden voor kleurenuitvoer die door InDesign worden ondersteund, zijn
599
Naar boven
Naar boven
Naar boven
beschikbaar. (In-RIP-scheidingen zijn beschikbaar als de PPD en het uitvoerapparaat deze ondersteunen.)
Overvulling kan door InDesign (met het ingebouwde overvulprogramma of Adobe In-RIP overvulling) worden uitgevoerd.
Het bestand kan vanuit InDesign alleen naar een bestand worden afgedrukt en niet direct naar een apparaat of toepassing.
Een apparaatafhankelijk PostScript-bestand is ideaal bij workflows vóór scheiding of overvulling, waarbij overvulling in InDesign wordt toegepast
met behulp van automatische of Adobe In-RIP overvulfuncties.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies PostScript-bestand bij Printer in het dialoogvenster Afdrukken.
3. Kies de PPD voor het uiteindelijke uitvoerapparaat.
4. Bekijk of wijzig de bestaande afdrukinstellingen. Aan de hand van het huidige paginabereik wordt het PostScript-bestand gemaakt.
5. Klik op Opslaan.
6. Geef een naam en locatie op en klik op Opslaan.
Een document maken met behulp van een PostScript-printerstuurprogramma (Windows)
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Klik op de knop Instellingen onderin het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
3. Selecteer Afdrukken naar bestand in het dialoogvenster van het printerstuurprogramma.
4. Klik eerst op het tabblad Layout en vervolgens op de knop Geavanceerd.
5. Klik op Opties voor document, daarna op PostScript-opties en kies Optimaliseren voor overdraagbaarheid in het menu PostScript-opties. Klik
op OK.
6. Klik op OK of Afdrukken om terug te keren naar het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
7. Klik op Afdrukken in het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
8. Geef een naam en locatie op en klik op Opslaan.
Een PostScript-bestand maken met behulp van een PostScript-printerstuurprogramma
(Mac OS)
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies in het dialoogvenster Afdrukken de optie PostScript-bestand in het menu Printer en klik op Opslaan.
3. Geef in het dialoogvenster PostScript-bestand opslaan een naam en locatie voor het PostScript-bestand (.ps) op en klik op Opslaan.
Pagina's naar de EPS-indeling exporteren
Gebruik de opdracht Exporteren om InDesign-pagina's naar de indeling EPS te exporteren, die u in een ander programma kunt importeren. Als u
meerdere pagina's exporteert, wordt elke pagina geëxporteerd als een apart bestand met een nummer aan het einde van de bestandsnaam. Als u
bijvoorbeeld pagina 3, 6 en 12 exporteert en de bestandsnaam Nieuws.eps opgeeft, maakt InDesign drie bestanden: Nieuws_3.eps, Nieuws_6.eps
en Nieuws_12.eps.
Als u InDesign-pagina's in Illustrator of Adobe Photoshop wilt openen, exporteert u de pagina's als PDF- of EPS-bestanden.
1. Kies Bestand > Exporteren.
2. Geef een locatie en bestandsnaam op. Zorg dat u de extensie EPS invoert.
3. Kies EPS bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
4. Voer onder Pagina's in het dialoogvenster EPS exporteren een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Alle pagina's om alle pagina's in het document te exporteren.
Selecteer Bereiken en typ een paginabereik. U kunt een bereik typen met een koppelteken en pagina's of bereiken scheiden met een
komma.
Selecteer Spreads om naast elkaar liggende pagina's als één EPS-bestand te exporteren (één spread per EPS).
5. Aanvullende opties instellen.
6. Typ onder Afloopgebied een waarde tussen 0p0 en 36p0 om extra ruimte op te geven voor afbeeldingen buiten de paginarand of het
snijgebied.
7. Klik op Exporteren.
EPS-exportopties
Als u naar EPS exporteert, kunt u de volgende opties opgeven:
PostScript®Definieert het niveau van compatibiliteit met de interpreters in PostScript-uitvoerapparatuur. Level 2 verhoogt vaak de afdruksnelheid
600
en uitvoerkwaliteit van afbeeldingen die alleen op uitvoerapparatuur met PostScript Level 2 of hoger worden afgedrukt. Level 3 biedt de hoogste
snelheid en uitvoerkwaliteit maar hiervoor is een PostScript 3-apparaat nodig.
KleurGeeft aan hoe kleuren worden weergegeven in het geëxporteerde bestand. De onderstaande opties zijn vrijwel gelijk aan die voor de
kleurinstellingen in het dialoogvenster Afdrukken.
Ongewijzigd latenOngewijzigd laten gebruikt voor elke afbeelding de oorspronkelijke kleurenruimte. Als het document bijvoorbeeld drie
RGB-afbeeldingen en vier CMYK-afbeeldingen bevat, bevat het resulterende EPS-bestand dezelfde RGB- en CMYK-afbeeldingen.
CMYK Maakt een scheidbaar bestand waarbij alle kleurwaarden worden gedefinieerd binnen de kleuromvang van cyaan, magenta, gele
en zwarte proceskleurinkten.
Grijs Zet alle kleurwaarden om naar zwart-witafbeeldingen van hoge kwaliteit. De grijswaarden (tinten) van de omgezette objecten
vertegenwoordigen de helderheid van de oorspronkelijke objecten.
RGBGeeft alle kleurwaarden weer volgens de kleurenruimte rood, groen en blauw. Een EPS-bestand met RGB-kleurdefinities is
geschikter voor schermweergave.
PostScript®-kleurbeheerHiermee gebruikt u de kleurgegevens van een document in een gekalibreerde versie van de originele
kleurruimte.
VoorvertoningBepaalt de eigenschappen van de voorvertoning die in het bestand is opgeslagen. De voorvertoning wordt weergegeven in
toepassingen die EPS-illustraties niet direct kunnen weergeven. Als u geen voorvertoning wilt maken, kiest u Geen in het menu Opmaak.
Ingesloten lettertypenGeeft aan hoe lettertypen worden opgenomen die worden gebruikt op de te exporteren pagina's.
GeenNeemt in het PostScript-bestand een verwijzing naar het lettertype op, waardoor de RIP of een postprocessor weet waar het
lettertype moet worden opgenomen.
VolledigDownloadt aan het begin van de afdruktaak alle lettertypen die nodig zijn voor het document. Alle glyphs en tekens in het
lettertype worden gedownload, ook als zij niet in het document voorkomen. InDesign vervangt automatisch lettertypen waarin meer dan het
maximumaantal glyphs (tekens) is opgenomen dan in het dialoogvenster Voorkeuren is opgegeven.
Subset Downloadt alleen de in het document gebruikte tekens (glyphs).
GegevensindelingGeeft aan hoe InDesign de afbeeldingsgegevens van uw computer naar een printer verzendt: als ASCII-gegevens of als
binaire gegevens.
AfbeeldingenGeeft aan hoeveel afbeeldingsgegevens in geplaatste bitmapafbeeldingen worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
AllesNeemt alle beschikbare hoge-resolutie afbeeldingsgegevens op in het geëxporteerde bestand. Dit kost meer schijfruimte. Kies deze
optie als het bestand wordt afgedrukt op een uitvoerapparaat met hoge resolutie.
ProxyNeemt alleen schermresolutieversies (72 dpi) van geplaatste bitmapafbeeldingen op in het geëxporteerde bestand. Kies deze optie
in combinatie met de optie Vervanging OPI-afbeelding of als het resulterende PDF-bestand op het scherm wordt weergegeven.
Vervanging OPI-afbeelding InDesign kan EPS-proxy's met lage resolutie bij het uitvoeren vervangen door afbeeldingen met hoge resolutie.
Weglaten voor OPIHiermee kunt u specifieke soorten geïmporteerde afbeeldingen weglaten wanneer u afbeeldingsgegevens naar een printer of
een bestand verzendt, waarbij alleen de OPI-koppelingen (opmerkingen) voor latere verwerking door een OPI-server overblijven.
Transparantie-afvlakker Selecteer een voorinstelling voor de transparantie-afvlakker om aan te geven hoe transparante objecten in het
geëxporteerde bestand moeten worden weergegeven. Deze optie is gelijk aan de optie Transparantie-afvlakker in het gebied Geavanceerd van
het dialoogvenster Afdrukken.
Inktbeheer Corrigeert inktopties zonder het ontwerp van het document te wijzigen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
601
Inkten, scheidingen en rasterfrequentie
Naar boven
Overzicht Inktbeheer
Opgeven welke kleuren moeten worden gescheiden
Steunkleuren scheiden als proceskleuren
Een alias voor een steunkleur maken
Uitvoersteunkleuren met behulp van Lab-waarden weergeven
Over de halftoonrasterfrequentie
Een halftoonrasterfrequentie en resolutie opgeven
Informatie over emulsie en beeldbelichting
Emulsie opgeven
De beeldbelichting instellen
Scheiding en documentinstellingen controleren
Kleurscheidingen controleren
in-RIP-scheidingen maken
Scheidingen afdrukken of opslaan
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Overzicht Inktbeheer
Inktbeheer geeft u tijdens het uitvoeren controle over inkten. Wijzigingen die u doorvoert met Inktbeheer zijn van invloed op de uitvoer, maar niet
op de manier waarop de kleuren worden gedefinieerd in het document.
De opties van Inktbeheer zijn vooral nuttig voor afdrukservicebureaus. Als een procestaak bijvoorbeeld een steunkleur bevat, kan een
servicebureau het document openen en de steunkleur wijzigen in de equivalente CMYK-proceskleur. Als een document twee vergelijkbare
steunkleuren bevat terwijl er slechts een vereist is, of als dezelfde steunkleur twee verschillende namen heeft, kan het servicebureau de twee
kleuren toewijzen aan één alias.
In een overvullingsworkflow kunt u met Inktbeheer de inktdichtheid instellen om te bepalen wanneer overvulling plaatsvindt. Verder kunt u het juiste
aantal inkten en de inktvolgorde instellen.
Opmerking: InDesign en Acrobat maken gebruik van dezelfde technologie voor Inktbeheer. U hebt echter alleen in InDesign de beschikking over
de optie Standaard LAB-waarden gebruiken voor steunkleuren.
Inktbeheer
A.ProcesinktB.Aliased steuninktC.Steuninkt
Inktbeheer openen
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Inktbeheer in het menu van het deelvenster Voorvertoning scheidingen (Venster > Uitvoer > Voorvertoning scheidingen).
Kies Bestand > Afdrukken en klik op Uitvoer. Klik in het gedeelte Uitvoer op Inktbeheer.
602
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opgeven welke kleuren moeten worden gescheiden
Elke scheiding wordt aangegeven met de kleurnaam die er door InDesign aan is toegewezen. Als er naast de kleurnaam een printerpictogram
staat, wordt er een scheiding voor die kleur gemaakt. In de inktlijst staan alle steunkleuren, waaronder de steunkleuren die zijn gedefinieerd en
gebruikt in geïmporteerde PDF-bestanden of EPS-afbeeldingen.
1. Selecteer in-RIP-scheidingen in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken of In-RIP-scheidingen als u een PPD-bestand
gebruikt dat in-RIP-scheidingen ondersteunt.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om een scheiding te kunnen maken, moet het printerpictogram naast de naam van de kleur in de lijst met inkten staan.
Als u geen scheiding wilt maken, klikt u op dit pictogram. Het printerpictogram verdwijnt.
Steunkleuren scheiden als proceskleuren
Met Inktbeheer kunt u steunkleuren omzetten in proceskleuren. Als steunkleuren worden omgezet in proceskleurequivalenten, worden ze afgedrukt
als scheidingen, en niet op een afzonderlijke plaat. Het omzetten van een steunkleur is nuttig als u per ongeluk een steunkleur hebt toegevoegd
aan een document dat uit proceskleuren bestaat of als het document meer steunkleuren bevat dan praktisch is om af te drukken.
1. Ga in Inktbeheer op een van de volgende manieren te werk:
Als u afzonderlijke steunkleuren wilt scheiden, klikt u op het pictogram voor het inkttype links van de steunkleur of aliased steunkleur. Er
wordt een pictogram voor proceskleuren weergegeven. Als u de kleur wilt terugzetten naar een steunkleur, klikt u opnieuw op het
pictogram.
Als u alle steunkleuren wilt scheiden, klikt u op Alle steunkleuren naar proceskleuren. De pictogrammen links van de steunkleuren
veranderen in pictogrammen voor proceskleuren. Als u alle steunkleuren wilt herstellen, schakelt u Alle steunkleuren naar proceskleuren
uit.
Opmerking: Als u Alle steunkleuren naar proceskleuren selecteert, worden alle inktaliassen verwijderd die u hebt ingesteld in Inktbeheer.
Verder kan dit invloed hebben op instellingen voor overdrukken en overvullen in het document.
2. (Alleen InDesign) Als u de LAB-waarden van een steunkleur wilt gebruiken in plaats van de CMYK-definities, kiest u Standaard LAB-
waarden gebruiken voor steunkleuren.
Een alias voor een steunkleur maken
U kunt een steunkleur toewijzen aan een andere steun- of proceskleur door een alias te maken. Een alias is nuttig als een document twee
vergelijkbare steunkleuren bevat terwijl er slechts één vereist is of als het document te veel steunkleuren bevat. U kunt de effecten van inktaliasing
zien in de afgedrukte uitvoer en u kunt de effecten op het scherm zien als de modus Voorvertoning overdruk is ingeschakeld.
1. Selecteer in Inktbeheer de steunkleurinkt waarvoor u een alias wilt maken.
2. Kies een optie in het menu Inktalias. Het pictogram voor het inkttype en de inktbeschrijving worden aan uw keuze aangepast.
Uitvoersteunkleuren met behulp van Lab-waarden weergeven
Sommige vooraf gedefinieerde steunkleuren, zoals kleuren uit de TOYO-, PANTONE-, DIC- en HKS-bibliotheken, zijn gedefinieerd met behulp van
Lab-waarden. De kleuren uit deze bibliotheken bevatten CMYK-definities om achterwaarts compatibel te zijn met vorige versies van InDesign.
Wanneer Lab-waarden samen met de juiste apparaatprofielen worden gebruikt, krijgt u de nauwkeurigste uitvoer op alle apparaten. Als
kleurbeheer van cruciaal belang is voor uw project, kunt u steunkleuren ook met behulp van hun Lab-waarden weergeven, exporteren en
afdrukken. Met de optie Standaard Lab-waarden gebruiken voor steunkleuren van Inktbeheer kunt u bepalen welke kleurmodus door InDesign
voor deze vooraf gedefinieerde steunkleuren wordt gebruikt: Lab of CMYK. Als de uitvoer moet overeenkomen met eerdere versies van InDesign,
dient u de CMYK-equivalenten te gebruiken.
Opmerking: Als de optie Voorvertoning overdruk is ingeschakeld, gebruikt InDesign automatisch de Lab-waarden waardoor de weergave op het
scherm verbetert. Ook worden bij het afdrukken of exporteren Lab-waarden gebruikt als u de optie Overdruk simuleren in het gedeelte Uitvoer van
het dialoogvenster Afdrukken of van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren hebt geselecteerd.
1. Kies Inktbeheer in het deelvenstermenu Voorvertoning scheidingen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer voor Lab-waarden de optie Standaard Lab-waarden gebruiken voor steunkleuren.
Deselecteer voor CMYK-waarden de optie Standaard Lab-waarden gebruiken voor steunkleuren.
Over de halftoonrasterfrequentie
603
Naar boven
Naar boven
In commercieel drukwerk wordt een continutoon gesimuleerd met stippen (ook wel halftoonstippen genoemd) die worden afgedrukt in rijen (ook
wel lijnen of lijnrasters genoemd). Lijnen worden afgedrukt bij verschillende hoeken, zodat de rijen minder opvallen. In het menu Rasteren in het
gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken worden de aanbevolen sets voor lijnrasters in lijnen per inch (lpi) en voor resolutie in stippen
per inch (dpi) weergegeven. Deze waarden zijn gebaseerd op het momenteel geselecteerde PPD-bestand. Als u inkten selecteert in de inktenlijst,
worden de waarden in de vakken Frequentie en Hoek gewijzigd. Op deze manier worden de rasterfrequentie en -hoek voor een type inkt getoond.
Bij een hoge rasterliniëring (bijvoorbeeld 150 lpi) staan de puntjes op de afdruk dicht bij elkaar waardoor de afbeelding scherper wordt afgedrukt.
Bij een lage rasterliniëring (60 lpi tot 85 lpi) staan de puntjes verder van elkaar af en wordt de afbeelding grover. De grootte van de puntjes wordt
mede bepaald door het lijnraster. Bij een dichte rasterliniëring worden kleine punten gebruikt en bij een lage rasterinstelling worden grote punten
gebruikt. De belangrijkste factor bij het kiezen van een rasterliniëring is het type drukpers waarop uw document wordt afgedrukt. Vraag aan de
drukkerij welk lijnraster er maximaal mogelijk is bij hun drukpers en stel aan de hand van dat gegeven uw opties in.
Lijnrasters
A.65 lpi: Grof raster voor het afdrukken van nieuwsbrieven en kortingsbonnenB.85 lpi: Gemiddeld raster voor het afdrukken van
dagbladenC.133 lpi: Raster van hoge kwaliteit voor het afdrukken van tijdschriften in vier kleurenD.177 lpi: Uiterst fijn raster voor het
afdrukken van jaarrapporten en afbeeldingen in kunstboeken
De PPD-bestanden voor imagesetters met een hoge resolutie bieden een groot aantal mogelijke rasterfrequenties die zijn gekoppeld aan allerlei
resoluties voor imagesetters. De PPD-bestanden voor printers met een lage resolutie bevatten over het algemeen maar enkele opties voor
lijnrasters. Doorgaans gaat het om vrij grove rasters tussen 53 lpi en 85 lpi. De grove rasters leveren op printers met een lage resolutie echter een
optimaal resultaat op. Als u bijvoorbeeld een fijner raster van 100 lpi bij een printer met een lage resolutie gebruikt, neemt de kwaliteit van de
afdruk af.
Een halftoonrasterfrequentie en resolutie opgeven
Kies in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken een van de volgende opties:
Om een van de vooraf ingestelde combinaties van rasterfrequenties en resolutie te selecteren, kiest u een optie in het menu Rasteren.
Als u een aangepaste halftoonrasterfrequentie wilt instellen, selecteert u de plaat die moet worden aangepast en voert u vervolgens de lpi-
waarde in het tekstvak Frequentie en een rasterhoek in het tekstvak Hoek in.
Opmerking: Voordat u uw eigen halftoonrasters gaat maken, kunt u het beste eerst contact opnemen met het servicebureau voor de gewenste
frequenties en hoeken. Houd er ook rekening mee dat bepaalde uitvoerapparaten de standaardfrequenties en -hoeken negeren.
Informatie over emulsie en beeldbelichting
Afhankelijk van het type drukpers en de manier waarop informatie wordt overgedragen van de film naar de afdrukplaten, kan het nodig zijn uw
afdrukservicebureau te voorzien van filmnegatieven of -positieven, met de emulsiezijde omhoog of omlaag. Emulsie heeft betrekking op de
fotogevoelige laag op film of papier. Normaal gesproken verwerken afdrukservicebureaus in de Verenigde Staten negatieve films en in Europa en
Japan positieve films. Controleer bij het afdrukservicebureau aan welke emulsierichting zij de voorkeur geven.
U kunt zien wat de emulsiezijde of de niet-emulsiezijde (ook wel de basis genoemd) is door de film onder een heldere lamp te houden. De ene
kant is glanzender dan de andere. De doffe kant is de emulsiezijde en de glanzende kant is de basis.
604
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Emulsieopties
A.PositiefbeeldB.NegatiefC.Negatief met emulsiezijde omlaag
Belangrijk: De instellingen voor emulsie en afbeeldingsbelichting in het dialoogvenster Afdrukken overschrijven eventuele conflicterende
instellingen in het printerstuurprogramma. Geef de afdrukinstellingen altijd op via het dialoogvenster Afdrukken.
Emulsie opgeven
1. Kies voor Kleur in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken de optie Samengesteld grijs of een scheidingsoptie.
2. Selecteer een van de volgende opties voor Spiegelen:
Geen (standaardinstelling) Hiermee worden geen wijzigingen aangebracht in de afdrukstand van het afbeeldingsgebied. De tekst in de
afbeelding is leesbaar (van links naar rechts lezen) wanneer de fotogevoelige laag naar u toe is gericht.
Horizontaal Hiermee wordt het afbeeldingsgebied gespiegeld om een verticale as, zodat de tekst niet op de normale manier leesbaar is.
Verticaal Hiermee wordt het afbeeldingsgebied gespiegeld om een horizontale as, zodat de tekst ondersteboven staat.
Horizontaal & verticaalHiermee wordt het afbeeldingsgebied langs de horizontale en verticale as gespiegeld, zodat de tekst niet op de
normale manier leesbaar is. De tekst is leesbaar wanneer de fotogevoelige laag niet naar u toe is gericht. Afbeeldingen die worden afgedrukt
op film, worden vaak horizontaal en verticaal afgedrukt.
De beeldbelichting instellen
1. Kies voor Kleur in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken de optie Samengesteld grijs of een scheidingsoptie.
2. Selecteer of deselecteer de optie Negatief.
Scheiding en documentinstellingen controleren
In het gedeelte Overzicht van het dialoogvenster Afdrukken staat een overzicht met de gegevens van kleurbeheer, de afmetingen van de
drukkersmarkeringen en het afloopgebied voor het document. Hier wordt ook aangegeven of overvullen is ingeschakeld.
Zo kunt u, voordat u het document afdrukt of naar het prepress-bureau verstuurt, nog controleren of de kwaliteit van het document aan uw eisen
voldoet.
Kleurscheidingen controleren
Maak op papier een proefafdruk en controleer daarmee of de kleuren op de juiste scheidingen worden afgedrukt, of maak een proefafdruk op het
scherm en bekijk hoe de kleuren in het document eruit komen te zien als het document op een bepaald uitvoerapparaat wordt gereproduceerd.
Opmerking: Geen enkele proefafdruk is de exacte weergave van het uiteindelijke resultaat, maar u kunt de nauwkeurigheid aanzienlijk
verbeteren door alle apparaten waarmee u een document maakt, zoals scanners, monitoren en printers, te kalibreren. Als de apparaten zijn
gekalibreerd, kunt u met het kleurbeheersysteem voorspelbare en consistente kleuren produceren.
Aan de hand van de proefafdruk op papier kunt u bekijken hoe de uiteindelijke scheidingen eruit komen te zien en kan het prepress-bureau
controleren of de uitvoer correct is. U moet de proefafdruk op een PostScript-printer afdrukken omdat u met een niet-PostScript-printer de
kleurscheidingen niet goed kunt controleren.
Om er zeker van te zijn dat het bestand goed wordt afgedrukt moet u de scheidingen als een PostScript-bestand opslaan, het PostScript-
bestand via Acrobat Distiller in Acrobat 8 PDF omzetten en het PDF-document in Acrobat bekijken. In Acrobat kunt u met het PDF-document
de PostScript-uitvoer veel beter op kwaliteit en op detail controleren.
in-RIP-scheidingen maken
Voor het maken van in-RIP-scheidingen hebt u de volgende software en hardware nodig:
Een PPD-bestand dat in-RIP-scheidingen ondersteunt.
605
Naar boven
Een PostScript 3-uitvoerapparaat of een PostScript Level 2-apparaat waarvan de RIP in-RIP-scheidingen ondersteunt. Als het document
duotonen uit Photoshop 5.0 of hoger bevat, hebt u een PostScript 3-apparaat nodig om in-RIP-scheidingen te kunnen genereren.
Opmerking: Het servicebureau kan prepress-activiteiten zoals overvullen, impositie, scheiden en OPI-vervanging op de RIP van het
uitvoerapparaat alleen uitvoeren als hun software dat mogelijk maakt. Daarom kan het prepress-bureau vragen om een samengesteld PostScript-
bestand van het document dat is geoptimaliseerd voor in-RIP-scheidingen, en geen voorgescheiden PostScript-bestand te sturen.
Scheidingen afdrukken of opslaan
1. Kies een voorinstelling in het menu Voorinstellingen afdrukken boven in het dialoogvenster Afdrukken als er een voorinstelling met de
desbetreffende scheidingsinstellingen bestaat.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u op een uitvoerapparaat wilt afdrukken, kiest u het desbetreffende apparaat in het menu Printer.
Als u naar een bestand wilt afdrukken, kiest u PostScript®-bestand in het menu Printer. Kies vervolgens een PPD die het
uitvoerapparaat ondersteunt.
3. Klik op Algemeen en geef op welke pagina's moeten worden gescheiden.
4. Klik op Uitvoer en voer een van de volgende handelingen uit:
Om af te drukken op een uitvoerapparaat kiest u Scheidingen om de scheidingen in InDesign te maken.
Als u naar een bestand wilt afdrukken, kiest u Scheidingen of In-RIP-scheidingen om de scheidingsinstellingen op te slaan in een
samengesteld PostScript-bestand voor verwerking in de RIP.
Opmerking: Om Adobe In-RIP-overvulling te kunnen gebruiken moet u werken met in-RIP-scheidingen en niet met scheidingen op een
host. Anders heeft de overvulfunctie geen toegang tot alle kleuren en wordt er niet overgevuld.
5. Klik op Grafisch en doe het volgende:
Kies Alles voor Gegevens verzenden.
Kies voor Downloaden de optie Volledig of Subset, tenzij de lettertypen naderhand pas worden ingevoegd (bijvoorbeeld op de RIP of
door een programma voor nabewerking).
Selecteer voor PostScript® het PostScript-niveau van het uitvoerapparaat: Level 2 of Level 3.
6. Klik op Geavanceerd en voer een van de volgende handelingen uit:
Om ingesloten afbeeldingen met een lage resolutie in geplaatste EPS-bestanden te kunnen vervangen door dezelfde afbeeldingen met
een hoge resolutie moet Koppelingen ingesloten OPI-afbeeldingen lezen zijn geselecteerd als het EPS-bestand wordt geplaatst in het
InDesign-document en moet vervolgens Vervanging OPI-afbeelding in het gedeelte Geavanceerd van het dialoogvenster Afdrukken
worden geselecteerd.
Om diverse geïmporteerde afbeeldingstypen voor latere vervanging door een OPI-server weg te laten, selecteert u de gewenste opties
onder Weglaten voor OPI.
Kies bij Voorinstelling transparantie-afvlakker de optie [Hoge resolutie] of een beschikbare, aangepaste stijl met instellingen voor een
hoge resolutie.
7. Selecteer andere afdrukopties.
8. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Afdrukken om op een uitvoerapparaat af te drukken.
Klik op Opslaan om naar een bestand af te drukken. U kunt het bestand onder dezelfde naam opslaan of een andere naam voor het
bestand opgeven. Ten slotte klikt u nogmaals op Opslaan.
Opmerking: Nadat u de scheidingen van het InDesign-document hebt gemaakt, worden de instellingen die u in het dialoogvenster Afdrukken
hebt gekozen, opgeslagen bij het gescheiden bestand. In het bestand worden de scheidingsinstellingen, de PPD-informatie en de opgegeven
kleuromzettingen uit het dialoogvenster Afdrukken opgeslagen.
Meer Help-onderwerpen
Kleuren controleren
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
606
Kleur beheren
Naar boven
Naar boven
Kleurbeheer bij afdrukken gebruiken
Kleuruitvoeropties voor samenstellingen
Een proefdruk maken op papier
Afdrukken van verlopen en kleurovervloeiingen verbeteren
Over halftoon- en printerpunten
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Kleurbeheer bij afdrukken gebruiken
Als u een document met kleurbeheer afdrukt, kunt u aanvullende opties voor het kleurbeheer opgeven om de kleur op de afdruk consistent te
houden. Stel dat het document een profiel bevat dat specifiek is ingesteld voor prepress-uitvoer, maar u wilt het document op een desktopprinter
afdrukken om de kleuren te controleren. In het dialoogvenster Afdrukken kunt u de kleuren van het document omzetten naar de kleurenruimte van
de desktopprinter; het printerprofiel wordt gebruikt in plaats van het huidige documentprofiel. Als u de kleurenruimte Proef en een RGB-printer
selecteert, worden in InDesign kleurgegevens omgezet naar RGB-waarden op basis van de geselecteerde kleurenprofielen.
Drukt u op een PostScript-printer af, dan kunt u ook PostScript-kleurbeheer gebruiken. In deze instantie worden de kleurgegevens van het
document in een gekalibreerde versie van de oorspronkelijke kleurenruimte samen met het documentprofiel direct naar de PostScript-printer
verzonden en zet de printer het document om naar de kleurenruimte van de printer. De kleurenruimte van de printer is op het apparaat opgeslagen
in de vorm van een CRD (Color Rendering Dictionary), waardoor apparaatonafhankelijke uitvoer mogelijk is. (CRD's zijn de PostScript-
equivalenten van kleurenprofielen.) Het exacte resultaat van de kleuromzetting kan per printer verschillen. Om PostScript-kleurbeheer te kunnen
gebruiken, dient u over een printer te beschikken die gebruik maakt van PostScript Level 2 of hoger; het is niet nodig om een ICC-profiel voor de
printer op uw systeem te installeren.
Opmerking: Terwijl u werkt aan een document met kleurbeheer, kunt u gebruik maken van het deelvenster Preflight om ervoor te zorgen dat uw
kleuren voldoen aan de richtlijnen die opgeeft.
1. Controleer of het juiste stuurprogramma en PPD-bestand voor uw printer zijn geïnstalleerd.
2. Kies Bestand > Afdrukken.
3. Als een printervoorinstelling de gewenste instellingen bevat, kiest u deze in het menu Voorinstellingen afdrukken bovenin het dialoogvenster
Afdrukken.
4. Pas de instellingen voor dit document aan.
5. Klik op Kleurbeheer in het dialoogvenster Afdrukken.
6. Selecteer Document onder Afdrukken.
7. Kies voor Kleurafhandeling de optie Kleuren door InDesign laten bepalen.
8. Selecteer voor Printerprofiel het profiel voor uw uitvoerapparaat.
Hoe nauwkeuriger het profiel de werking van een uitvoerapparaat en de afdrukvoorwaarden (zoals papiertype) beschrijft, des te
nauwkeuriger kan het kleurbeheersysteem de numerieke waarden van de eigenlijke kleuren in een document omzetten.
9. Selecteer RGB-nummers behouden of CMYK-nummers behouden.
Deze optie bepaalt hoe InDesign kleuren verwerkt waaraan geen kleurenprofiel is gekoppeld (bijvoorbeeld geïmporteerde afbeeldingen
zonder ingesloten profielen). Wanneer deze optie is geselecteerd, stuurt InDesign de kleurnummers rechtstreeks naar het uitvoerapparaat.
Wanneer deze optie niet is geselecteerd, worden in InDesign de kleurnummers eerst omgezet naar de kleurenruimte van het
uitvoerapparaat.
Het behouden van nummers wordt aangeraden wanneer u met een veilige CMYK-workflow werkt. Het behouden van nummers wordt
afgeraden als u RGB-documenten gaat afdrukken.
10. Klik op Instellen (Windows) of Printer (Mac OS) om het dialoogvenster Printerstuurprogramma te openen.
11. Schakel het kleurbeheer voor de printer uit en klik op Afdrukken om terug te keren naar het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
Elk printerstuurprogramma heeft andere opties voor kleurbeheer. In de documentatie van uw printer kunt u lezen hoe u kleurbeheer
uitschakelt.
12. Klik op Afdrukken.
Kleuruitvoeropties voor samenstellingen
In het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken kunt u bepalen hoe samengestelde kleuren in het document naar de printer worden
607
Naar boven
gestuurd. Als kleurbeheer is ingeschakeld (de standaardinstelling), resulteren de standaardwaarden van de kleurinstellingen in gekalibreerde
kleuruitvoer. Steunkleurgegevens blijven behouden tijdens de kleuromzetting. Alleen de equivalente proceskleuren worden omgezet naar de
opgegeven kleurenruimte. Als u niet zeker weet welk systeem u moet gebruiken, neemt u contact op met het prepress-bureau.
Samengestelde modi worden alleen toegepast op gerasterde afbeeldingen en objecten die met InDesign zijn gemaakt. Geplaatste afbeeldingen
zoals EPS- en Adobe PDF-bestanden worden alleen gewijzigd als ze transparante objecten overlappen.
Voor meer informatie over samengestelde afdrukken gaat u naar het Adobe Print Resource Center op www.adobe.com/go/print_resource_nl.
Opmerking: Het hangt van het door de printer gebruikte kleurmodel (doorgaans RGB) af welke opties er beschikbaar zijn voor niet-PostScript-
afdrukken.
Wanneer u samengesteld afdrukt, is automatisch overvullen uitgeschakeld. U kunt de optie Overdrukken simuleren echter inschakelen om
overdrukken voor tekst, lijnen of vullingen te controleren.
In het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken staan de volgende kleuropties: Afhankelijk van de printer die u gebruikt, zijn wellicht
andere opties beschikbaar in het dialoogvenster.
Samengesteld ongewijzigd latenStuurt een kleurenversie van de geselecteerde pagina's naar de printer, waarbij alle kleurwaarden in het
originele document bewaard blijven. Als deze optie is geselecteerd, is Overdrukken simuleren uitgeschakeld.
Samengesteld grijsStuurt grijstintenversies van de geselecteerde pagina's naar de printer wanneer u bijvoorbeeld op een monochrome printer
afdrukt zonder scheidingen te maken.
Samengesteld RGBStuurt een kleurenversie van de geselecteerde pagina's naar de printer wanneer u bijvoorbeeld op een RGB-kleurenprinter
afdrukt zonder scheidingen te maken.
Samengesteld CMYKStuurt een kleurenversie van de geselecteerde pagina's naar de printer wanneer u bijvoorbeeld op een CMYK-
kleurenprinter afdrukt zonder scheidingen te maken. (Deze optie is alleen beschikbaar voor PostScript-printers.)
ScheidingenMaakt PostScript-gegevens voor elk van de benodigde scheidingen voor het document en stuurt deze gegevens naar het
uitvoerapparaat. (Deze optie is alleen beschikbaar voor PostScript-printers.)
In-RIP-scheidingenStuurt gegevens over scheidingen naar de RIP van het uitvoerapparaat. (Deze optie is alleen beschikbaar voor PostScript-
printers.)
Tekst zwart weergevenHiermee drukt u alle tekst die in InDesign is gemaakt, zwart af tenzij de tekst de kleur Geen of Papier heeft of een
kleurwaarde die overeenkomt met wit. Selecteer deze optie als u inhoud gaat maken die wordt afgedrukt en als PDF-bestand wordt gedistribueerd.
Als de hyperlinks bijvoorbeeld blauw zijn in de PDF-versie, worden ze op een zwart-witprinter zwart afgedrukt en niet met halftoonpatronen omdat
die de tekst moeilijker te lezen maken.
Een proefdruk maken op papier
Een proefdruk op papier (soms een proefafdruk of overeenkomstafdruk genoemd) is een afgedrukte simulatie van hoe de uiteindelijke uitvoer op
de drukpers eruit zal zien. Een proefdruk op papier wordt geproduceerd op een uitvoerapparaat dat minder kostbaar is dan een drukpers. De
laatste jaren zijn er inkjetprinters op de markt verschenen die beschikken over de resolutie die nodig is voor het produceren van minder kostbare
afdrukken die als proefdrukken kunnen worden gebruikt.
1. Kies Weergave > Instellen proef > Aangepast.
2. Selecteer in het dialoogvenster Proefdrukvoorwaarde aanpassen het apparaat dat u wilt simuleren, en klik op OK.
3. Selecteer RGB-nummers behouden of CMYK-nummers behouden en klik op OK.
Deze optie bepaalt hoe InDesign kleuren verwerkt waaraan geen kleurenprofiel is gekoppeld (bijvoorbeeld geïmporteerde afbeeldingen
zonder ingesloten profielen). Wanneer deze optie is geselecteerd, stuurt InDesign de kleurnummers rechtstreeks naar het uitvoerapparaat.
Wanneer deze optie niet is geselecteerd, worden in InDesign de kleurnummers eerst omgezet naar de kleurenruimte van het
uitvoerapparaat.
Het behouden van nummers wordt aangeraden wanneer u met een veilige CMYK-workflow werkt. Het behouden van nummers wordt
afgeraden als u RGB-documenten gaat afdrukken.
4. Kies Bestand > Afdrukken.
5. Als een printervoorinstelling de gewenste instellingen bevat, kiest u deze in het menu Voorinstellingen afdrukken bovenin het dialoogvenster
Afdrukken.
6. Pas de instellingen voor dit document aan.
7. Klik op Kleurbeheer in het dialoogvenster Afdrukken.
8. Selecteer Proef onder Afdrukken. Het profiel moet overeenkomen met de proefinstelling die u hebt opgegeven.
9. Kies voor Kleurafhandeling de optie Kleuren door InDesign laten bepalen.
10. Selecteer Papierkleur simuleren om de specifieke wittint van het afdrukmateriaal te simuleren zoals dat wordt gedefinieerd door het profiel
van het document (absoluut colorimetrische render-intentie). Deze optie is niet bij alle profielen beschikbaar.
11. Klik op Instellen (Windows) of Printer (Mac OS) om het dialoogvenster Printerstuurprogramma te openen.
12. Schakel het kleurbeheer voor de printer uit en klik op Afdrukken om terug te keren naar het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
Elk printerstuurprogramma heeft andere opties voor kleurbeheer. In de documentatie van uw printer kunt u lezen hoe u kleurbeheer
uitschakelt.
608
Naar boven
Naar boven
13. Klik op Afdrukken.
Afdrukken van verlopen en kleurovervloeiingen verbeteren
PostScript Level 2- en PostScript 3-uitvoerapparaten kunnen maximaal 256 grijstinten afdrukken. De meeste PostScript-desktoplaserprinters
kunnen ongeveer 32 tot 64 tinten afdrukken, afhankelijk van de resolutie van het apparaat, de opgegeven rasterfrequentie en de halftoonmethode.
Er verschijnen stroken als elke beschikbare grijstint een gebied dekt dat zo groot is dat u de afzonderlijke tinten ziet. Ook als u een verloop opgeeft
met twee percentagewaarden die minder dan 50% van elkaar verschillen, geeft u een smal waardenbereik op dat wellicht met stroken wordt
weergegeven. Als u verlopen niet zonder stroken kunt afdrukken, probeert u het volgende:
Gebruik een verloop met een verschil van minimaal 50% tussen twee of meer proceskleurcomponenten.
Gebruik lichtere kleuren of maak donkere verlopen korter. Stroken komen meestal tussen heel donkere kleuren en wit voor.
Geef een hoger wijzigingspercentage voor het verloop op.
Verlaag de rasterfrequentie voor het document (alleen voor PostScript-uitvoerapparaten).
Als er stroken verschijnen in een geïmporteerde afbeelding, bijvoorbeeld een Adobe Illustrator®-bestand, moet u waarschijnlijk de
oorspronkelijke afbeelding aanpassen.
Druk af op een PostScript® 3-uitvoerapparaat, dat mooiere verlopen kan produceren.
Gebruik kortere verlopen. De optimale lengte is afhankelijk van de kleuren in het verloop, maar maak verlopen waar mogelijk niet langer dan
19 cm.
Over halftoon- en printerpunten
De meeste printers simuleren grijs met halftoonpunten die op een raster worden afgedrukt. De rastercellen worden halftooncellen genoemd en de
rasterlijnen lijnen of lijnrasters. Halftoonpunten bestaan uit printerpunten. Hoe meer printerpunten in een halftoonpunt, hoe groter de halftoonpunten
en hoe donkerder de grijstint.
De printerresolutie bepaalt het maximum aantal punten in een halftoonpunt. Een printer met kleinere punten kan een groter bereik van
halftoonpuntgrootten produceren, waardoor meer grijstinten mogelijk zijn. Ook de rasterfrequentie is belangrijk: bij een hoge rasterfrequentie wordt
de halftooncel kleiner, waardoor deze minder printerpunten kan bevatten en er minder grijstinten mogelijk zijn. U moet dus een afweging maken
tussen het aantal grijstinten en de kwaliteit van de afbeelding.
Ongerasterde halftonen simuleren met printerpunten
A.Ongerasterde halftonen gesimuleerd door lijnrasterB.Lijnraster dat bestaat uit halftoonpunten in rijenC.Halftoonpunten die bestaan uit
printerpunten
Meer Help-onderwerpen
Kleurbeheer
Werken met kleurenprofielen
Adobe Print Resource Center
Kleurbeheer toepassen op geïmporteerde afbeeldingen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
609
Overdrukken
Naar boven
Naar boven
Over overdrukken
Bepalen wanneer er handmatig moet worden overgedrukt
Onderdelen van pagina's overdrukken
De instelling voor zwart overdrukken wijzigen
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Over overdrukken
Als u de transparantie van de illustratie niet hebt gewijzigd met het deelvenster Transparantie, worden vullingen en lijnen als dekkende kleuren
weergegeven omdat de bovenste kleur het onderliggende gebied uitschakelt of uitneemt. Dit uitnemen voorkomt u met de overdrukopties in het
deelvenster Kenmerken. Nadat u de overdrukopties hebt ingesteld, kunt u het effect ervan op het scherm bekijken.
Drie overlappende cirkels zonder overdrukken (links) vergeleken met drie overlappende cirkels met overdrukken (rechts)
InDesign beschikt ook over een functie voor het simuleren van overdruk, waarmee u de effecten van overdrukkende steun- en procesinkten op
een samengesteld afdrukapparaat kunt simuleren.
Zwarte inkt die op tekst of op InDesign-objecten wordt toegepast, wordt standaard overgedrukt om verkeerde registratie te voorkomen van kleine,
zwarte teksttekens op gekleurde gebieden of van gekleurde gebieden met een zwarte contour. U kunt met de voorkeuren voor Vormgeving van
zwart de instellingen voor zwarte inkt wijzigen.
Voor het ontwerp van uw workflow kan het nodig zijn een bepaalde kleur voor overdrukken in te stellen, omdat u bijvoorbeeld alle tekst in een
publicatie in een specifieke kleur wilt afdrukken. Houd rekening met de volgende opties:
Maak een objectstijl waarbij de steuninkt als de vulling of lijn met een overeenkomende overdrukvulling of -lijn wordt gebruikt.
Maak een afzonderlijke laag voor objecten met steunkleuren en wijs die toe aan zwart.
Maak een samengesteld PDF-bestand en wijzig de overdrukinstellingen in het PDF-bestand.
Wijs de overdrukinstellingen in uw RIP toe.
Pas overdrukinstellingen toe op een afbeelding of object en voeg die afbeelding of dat object toe aan de bibliotheek, of bewerk een geplaatst
bestand in de toepassing waarmee dat bestand is gemaakt.
Bepalen wanneer er handmatig moet worden overgedrukt
Bij automatisch overvullen in InDesign, als ingebouwde overvulling of als Adobe RIP overvulling, is handmatig overvullen vrijwel niet meer nodig.
Maar het handmatig overvullen kan een doeltreffende oplossing zijn in die zeldzame gevallen waarin u automatisch overvullen niet kunt gebruiken.
Met de volgende richtlijnen kunt u bepalen of overdrukken wel of niet nodig is:
Vraag aan het prepress-bureau of hun uitvoerapparaten handmatig overvullen ondersteunen.
Overdruk wanneer in de illustratie geen algemene inktkleuren worden gebruikt en wanneer u een overvulling wilt maken of inkteffecten op
elkaar wilt plaatsen. Bij het overdrukken van gemengde proceskleuren of aangepaste kleuren die niet de algemene inktkleuren gebruiken,
wordt de overdrukkleur aan de achtergrondkleur toegevoegd. Als u bijvoorbeeld een vulling van 100% magenta op een vulling van 100%
cyaan afdrukt, wordt de overlappende vulling violet en niet magenta van kleur.
Overdruk niet als u een lijn gebruikt om twee proceskleuren te overvullen. Geef in plaats daarvan een CMYK-lijnkleur op die de hogere
waarde van de overeenkomende inkten in elke oorspronkelijke kleur gebruikt.
Kom met het prepress-bureau overeen wanneer en hoe er handmatig wordt overgedrukt, omdat dit van invloed is op de ingestelde
overvulopties in het dialoogvenster Afdrukken. Overdrukken wordt door de meeste PostScript Level 2- en PostScript 3-apparaten
610
Naar boven
ondersteund.
Onderdelen van pagina's overdrukken
U kunt vullingen of lijnen, alinealijnen en lijnen boven voetnoten overdrukken. Ook kunt u het overdrukken van steunkleuren simuleren.
Een lijn of vulling overdrukken
U kunt met het deelvenster Kenmerken de lijnen of vullingen van elk geselecteerd pad overdrukken. Een overgedrukte lijn of vulling hoeft niet te
worden overgevuld, omdat door overdrukken de eventuele ruimte tussen aangrenzende kleuren wordt bedekt. U kunt een lijn ook overdrukken
door een overvulling te simuleren (door een kleur te overdrukken die u handmatig hebt berekend als de juiste combinatie van twee aangrenzende
kleuren).
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u handmatig overdrukken gaat toepassen:
Als u de optie Vulling overdrukken gebruikt bij een 100% zwarte lijn of vulling, is de zwarte inkt waarschijnlijk niet dekkend genoeg, waardoor
de onderliggende inktkleuren zijn te zien. Dit doorschijnen voorkomt u door vierkleuren zwart (verzadigd) in plaats van 100% zwart te
gebruiken. Neem contact op met het prepress-bureau voor de exacte percentages kleur die u aan het zwart moet toevoegen.
Als u een lijn gebruikt om objecten te overvullen (maar geen teksttekens), dient u de lijnuitlijning aan te passen zodat de lijn buiten het pad of
object valt, in plaats van binnen in of gecentreerd op het pad.
Wanneer u met een lijn twee steunkleuren of een steunkleur en een proceskleur gaat overdrukken, past u doorgaans de lichtere kleur op de
lijn toe en overdrukt u vervolgens de lijn.
Met het deelvenster Voorvertoning scheidingen kunt u zien hoe kleuren worden overgedrukt.
1. Selecteer een of meer paden met het gereedschap Selecteren
of het gereedschap Direct selecteren of selecteer teksttekens met het
gereedschap Tekst. Om de lijn te overdrukken van een pad dat in een kader is geplakt, moet u eerst met het gereedschap Direct selecteren
Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.
Product:
Forumrules
To achieve meaningful questions, we apply the following rules:
First, read the manual;
Check if your question has been asked previously;
Try to ask your question as clearly as possible;
Did you already try to solve the problem? Please mention this;
Is your problem solved by a visitor then let him/her know in this forum;
To give a response to a question or answer, do not use this form but click on the button 'reply to this question';
Your question will be posted here and emailed to our subscribers. Therefore, avoid filling in personal details.
Register
Register getting emails for Adobe InDesign CC - 2013 at:
new questions and answers
new manuals
You will receive an email to register for one or both of the options.
Get your user manual by e-mail
Enter your email address to receive the manual of Adobe InDesign CC - 2013 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.
The manual is 14,94 mb in size.
You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.
If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.
The email address you have provided is not correct.
Please check the email address and correct it.
Your question is posted on this page
Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.