618531
570
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/676
Next page
Help en zelfstudies
ADOBE
®
INDESIGN
®
juni 2013
Nieuwe functies
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
1
Nieuw in InDesign CC
Naar boven
Naar boven
Modernisering van gebruikersinterface
Verbeteringen aan platform
QR-codes
Verbeteringen aan lettertypemenu
EPUB-verbeteringen
Het deelvenster Adobe Exchange
Overige updates
Gebruikersinterface modernisering
Verbeterd in InDesign CC
InDesign is nu standaard beschikbaar met een donker thema. Dit stemt overeen met recente wijzigingen in andere producten, zoals Photoshop,
Illustrator en Premiere Pro. Het thema verschaft een visueel prettigere ervaring, met name wanneer u werkt met veel kleuren en ontwerpen. Het
maakt het werken in verschillende toepassingen eenvoudiger dan ooit.
Nieuwe levendige kleurthema's voor gebruikersinterface: donker, gemiddeld licht, licht en gemiddeld donker
U kunt de helderheid van de gebruikersinterface eenvoudig veranderen in een kleur van uw keuze met de optie Interface in het dialoogvenster
Voorkeuren. U kunt Plakbord aanpassen aan themakleur inschakelen als u de toon van het plakbordgebied wilt afstemmen op de helderheid van
de interface. Als u de voorkeur geeft aan de kleur van het klassieke plakbord van InDesign (CS6 of eerder), kunt u deze optie uitschakelen.
Zie voor meer informatie de video Rondleiding door de nieuwe interface.
Verbeteringen aan platform
Verbeterd in InDesign CC
Ondersteuning voor HiDPI
2
Naar boven
Naar boven
InDesign bevat nu eigen ondersteuning voor displays met hoge resolutie zodat u volop kunt profiteren van nieuwe technologieën. Deze functie is
momenteel beschikbaar voor Mac OS (bijvoorbeeld voor de MacBook Pro met Retina Display). U kunt nu op deze apparaten werken in een
omgeving die scherper en duidelijker is dan ooit. U kunt teksten en complexe illustraties helderder weergeven, in kleuren en tinten die levendiger
zijn dan ooit.
64-bits ondersteuning voor Mac en Windows
InDesign, InCopy en InDesign Server zijn nu allemaal 64-bits toepassingen zodat er meer dan 3 GB RAM kan worden gebruikt op Mac- en
Windows-computers. Alle functies van InDesign werken in de 64-bits modus. Door de ondersteuning van de 64-bits architectuur is de algemene
verwerking sneller en kan meer RAM-geheugen voor de toepassing beschikbaar worden gemaakt. Op deze manier worden processen sneller
uitgevoerd en kan er eenvoudiger worden gewerkt met meerdere grote bestanden tegelijk.
QR-codes
Nieuwe functies in InDesign CC
In InDesign kunt u nu hoogwaardige, zelfstandige QR-codeafbeeldingen genereren en bewerken. De gegenereerde QR-code is een grafisch object
met een hoge beeldkwaliteit dat zich net zo gedraagt als een oorspronkelijke vectorillustratie in InDesign. U kunt het object eenvoudig schalen en
vullen met kleur. Daarnaast kunt u effecten, transparantie en afdrukkenmerken op het object toepassen, zoals overdrukken, steuninkten en
overvullingen.
De functie QR-code genereren is toegankelijk via Menu > Object en door met de rechtermuisknop op het contextmenu te klikken wanneer er een
leeg kader is geselecteerd.
Nadat de QR-code in een document is geplaatst, wordt deze behandeld als een traditioneel EPS-object, behalve dat knopinfo met gegevens over
de inhoud wordt weergegeven wanneer de muisaanwijzer op het object wordt geplaatst.
Zie voor meer informatie de video QR-codes genereren of het artikel QR-codes genereren.
Verbeteringen aan lettertypemenu
Verbeterd in InDesign CC
Er zijn diverse verbeteringen aangebracht in het menu Lettertype, waaronder de manier waarop lettertypen worden weergegeven en de manier
waarop een gebruiker lettertypen kan zoeken en selecteren. U kunt nu ook favoriete lettertypen instellen, zodat u gemakkelijk kunt toepassen. Ook
kunt u lettertypen toepassen op geselecteerde tekst tijdens het bladeren, zodat u direct kunt zien hoe de lettertypen eruit zullen zien in de layout.
3
Belangrijke verbeteringen
Lettertypen zoeken door een willekeurig deel van de naam te typen
Lettertypen weergeven met hun families in een submenu
Lettertypeselectie met pijltoetsen toepassen op de geselecteerde tekst
Uw favoriete lettertypen beheren
Nieuwe widget voor lettertypemenu
De nieuwe lettertypewidget is toegevoegd aan het deelvenster Teken en aan het regelpaneel. De widget heeft vier elementen.
1. Met een knop schakelen tussen de twee beschikbare zoekmodi
2. Tekstveld voor weergave van de naam van het geselecteerde lettertype of voor invoeren van het zoekwoord
3. Pictogram voor wissen van zoekopdracht; verschijnt alleen als er tekst in het zoekveld is ingevoerd
4. Pijlknop met vervolgkeuzelijst voor lettertypen - alle lettertypen of zoekresultaten
Als u op de vervolgkeuzepijl klikt zonder een zoektekst in te voeren, wordt er een pop-uplijst met alle geïnstalleerde lettertypen weergegeven.
Eenvoudig lettertypen zoeken
U kunt nu gemakkelijk zoeken naar de gewenste lettertypen. Er zijn twee zoekmodi beschikbaar:
Volledige lettertypenaam zoeken: in deze modus wordt gezocht naar een overeenkomst op een willekeurige plaats in de lettertypenaam.
Terwijl u tekst typt, worden de desbetreffende lettertypenamen getoond in een pop-up.
Alleen eerste woord zoeken: in deze modus wordt de eerste lettertypenaam die begint met de ingevoerde tekst voorgesteld en wordt het
resterende gedeelte van de lettertypenaam automatisch aangevuld.
De nieuwe zoekfunctie gebruiken
Terwijl u de lettertypenaam wist en begint te typen, worden de zoekresultaten getoond in de pop-up. Er verschijnt een pictogram van een kruisje in
de widget om u te helpen de resultaten snel te wissen, zodat u weer met een schone lei kunt beginnen. De zoekresultaten worden weergegeven
als platte lijst (zonder groepering van lettertype en bijbehorende familie). Ebrima is bijvoorbeeld een familie die twee stijlen heeft: Standaard en
Vet. Als u Ebrima zoekt, worden Standaard en Vet als afzonderlijke vermeldingen getoond en niet gegroepeerd als Ebrima.
Naar lettertypen bladeren en ze toepassen
U kunt met de pijltoetsen door de lettertypelijst bladeren. Zodra u een lettertypestijl selecteert, wordt deze op de geselecteerde tekst in uw layout
of document toegepast, zodat u alvast kunt zien wat het resultaat zal zijn. Als u klikt op een lettertypenaam of op Enter drukt, wordt de
lettertypestijl toegepast en de pop-up Lettertypelijst gesloten.
Uw favoriete lettertypen beheren
U kunt een lettertype toevoegen aan of verwijderen uit de lijst Favorieten door op het pictogram Favorieten (sterretje) in de lettertypelijst te klikken.
Wanneer u op de pijltoets met vervolgkeuzelijst klikt, wordt het pictogram Favorieten zwart gemarkeerd voor de lettertypen die als favoriet zijn
4
Naar boven
gemarkeerd.
Bij het toevoegen of verwijderen van een lettertype dat bij een familie hoort, wordt de volledige lettertypefamilie aan de lijst Favorieten toegevoegd
of hieruit verwijderd.
Zie voor meer informatie de video Uitbreidingen menu Letterype in Adobe InDesign CC.
EPUB-verbeteringen
Verbeterd in InDesign CC
EPUB-exportworkflows zijn vereenvoudigd: verschillende verbeteringen aan de bestaande functies, extra controle tijdens het ontwerpen en een
aantal gloednieuwe functies.
Ondersteuning voor inhoudsopgaveartikelen
Het inhoudsopgaveartikel is aangepast zodat bestaande, mogelijk bewerkte inhoudsopgaveartikelen nu op dezelfde manier worden geëxporteerd
als andere artikelen. Als delen van deze inhoudsopgaveartikelen ergens anders worden gekopieerd en geplakt, leiden de hyperlinks u terug naar
de PDF-pagina EN blijven de bronalinea's (in het geval van een EPUB-export) actief.
Het NCX-(navigatie)bestand, dat vereist is in het EPUB-pakket, kan geen bestaande inhoudsopgave gebruiken en wordt met dezelfde
inhoudsopgavestijl als in CS6 gegenereerd.
Als u geen paginanummers in de inhoudsopgave wilt, kunt u ze handmatig verwijderen of de inhoudsopgave zonder paginanummers
genereren.
Inhoudsopgaveartikelen die zijn gegenereerd in CS6 of lager moeten opnieuw worden gegenereerd in InDesign CC als u wilt dat de
koppelingen actief zijn.
Ondersteuning voor indexartikelen
Indexartikelen worden nu ondersteund in het geëxporteerde EPUB-bestand. Actieve hyperlinks naar geïndexeerde termen worden getoond in het
geëxporteerde bestand. De termen behouden hun referentie naar inhoud op alineaniveau.
Exporteren zonder CSS
Als u bij het exporteren van een InDesign-document/-boek naar EPUB/HTML besluit om het CSS niet te genereren, worden alleen de klassen die
zijn gekoppeld aan de stijlen gemarkeerd in de HTML-labels. Er worden geen overschrijvende klassen gemaakt. Het geëxporteerde bestand is nu
veel schoner en klaar voor een extern CSS.
5
Naar boven
CSS MAKEN
Het besturingselement CSS maken is toegevoegd onder Exportlabels van de bewerkingsdialoogvensters Alinea, Teken en Objectstijl. Als u deze
stijl in het CSS wilt opnemen, schakelt u het selectievakje CSS maken in. Als u het selectievakje niet inschakelt, wordt er geen CSS-klasse voor
deze stijl gegenereerd. Als u twee of meer stijlen hebt toegewezen die dezelfde klasse hebben, wordt er een fout-/waarschuwingsbericht getoond
tijdens het exporteren.
Nettere CSS
Als u InDesign-kenmerken aan de juiste CSS-eigenschappen wilt toewijzen, is het vaak nodig dat we een extra klasse genereren om het gedrag
van de CSS-klasse die door de stijl wordt gegenereerd, aan te passen. Vóór deze wijziging kregen deze gegevens vage namen. Deze namen zijn
nu gewijzigd om hun doel te verduidelijken en gebruikers meer helderheid te verschaffen met betrekking tot de toegepaste overschrijvingen.
Objectstijl voor exporteren van labeltoewijzing
Opties objectstijl beschikt nu over de functie Exportlabels. Wat het toewijzen van stijlen aan klassen en labels betreft, werken de objectstijlen nu
meer als de alinea- en tekenstijlen.
Exportopties voor object voor objectstijlen
Opties objectstijl beschikt nu over exportopties voor Alt-tekst, Gelabelde PDF en EPUB en HTML. U kunt rasteringsinstellingen en aangepaste
layoutopties opgeven. Objecten met de toegepaste stijl worden verwerkt op basis van de exportopties.
Zie voor meer informatie:
InDesign_EPUB_Changes_from-CS6-to-CC.pdf
EPUB-verbeteringen in InDesign CC (artikel)
EPUB-verbeteringen (video)
De optie Omzetten naar tekst in EPUB is verbeterd (video)
Objectstijlen toewijzen aan exportlabels (video)
Het deelvenster Adobe Exchange
Nieuwe functies in InDesign CC
Het nieuwe deelvenster Adobe Exchange is nu een 'in-app' voorziening voor het verkennen en ontdekken van inhoud, plug-ins en scripts die u
kunt kopen of gratis kunt downloaden. Als u scripts, sjablonen, plug-ins of iets anders produceert waarmee de functionaliteit van de creatieve
toepassingen van Adobe wordt verbeterd, kunt u deze snel in een pakket opnemen en verzenden, en beschikbaar stellen voor een groter publiek.
Met Adobe Exchange kunt u zelfs privé producten delen. U kunt bijvoorbeeld een reeks afbeeldingen, InDesign-sjablonen en andere bestanden in
een pakket opnemen. Iedereen met wie u de producten privé hebt gedeeld, kan de inhoud installeren en eventuele updates zien. U zou het
kunnen vergelijken met een App Store.
U kunt gratis een producent worden. Ga hierheen als u aan de slag wilt: https://www.adobeexchange.com/producer
Ga naar Windows > Uitbreidingen > Adobe Exchange als u het Exchange-deelvenster wilt openen.
6
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Zie voor meer informatie de video Het nieuwe Uitwisselingspaneel.
Overige updates
Verbeterd in InDesign CC
Het dialoogvenster Nieuw document
Het dialoogvenster Nieuw document heeft nu een optie waarmee u een voorvertoning van het nieuwe document kunt weergeven. Terwijl u nieuwe
documentopties selecteert, ziet u tegelijkertijd het effect van de selectie of de wijzigingen op de achtergrond.
(Alleen Chinees, Japans en Koreaans) De voorvertoningsoptie wordt alleen weergegeven in het dialoogvenster Nieuw layoutraster
(Nieuw document > dialoogvenster Layoutraster).
7
EPUB-verbeteringen in InDesign CC
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Toewijzing van stijl aan klassenaam
Eigendom van stijlklasse - afhandeling van CSS-klassenaamconflicten
Opmaak voor geordende/genummerde lijsten opschonen
Verbeterde heuristiek voor het bepalen van de structuur van lijsten met opsommingstekens en nummering
Statische geordende lijst verwijderd uit EPUB-export
Verbeterde HTML-opmaak en CSS voor de lijstexportoptie Omzetten in tekst
Metagegevens versiestring
Verbeterde naamgevingsregels voor CSS-klassen zodat hun namen passen bij hun doel
CSS gegenereerd voor Japanse ruby-labels
Ondersteuning voor scripts voor het exporteren van EPUB-boeken
Nieuw dialoogvenster met waarschuwings- of foutberichten tijdens exporteren
Verbeterde toewijzing van een opsommingstekens aan de lijst-/stijl-/teksteigenschappen
Toewijzing van de eigenschap Afbreken vóór
Toegang tot apparaatlettertypen van de iBooks-lezer
Het insluiten van lettertypen op de iBooks-lezer wordt nu ondersteund
De optie EPUB 3.0 met layout is uit het venster EPUB-export verwijderd
Bij het toewijzen van alinea's blijven kenmerken gekoppeld aan CSS-alinea-eigenschappen
Ondersteuning voor meerdere CSS-klassenamen in de velden 'Stijl naar label/klasse' van alinea-, teken- en objectstijlen
Lege <p>- en <li>-bereiken zijn verwijderd
Toewijzing van stijl aan klassenaam
Bij het genereren van een klassenaam op basis van een stijlnaam genereert InDesign nu een volledig gekwalificeerde klassenaam:
<stijlgroepnaam>_<stijlnaam>.
Eigendom van stijlklasse - afhandeling van CSS-klassenaamconflicten
Als u twee stijlen aan dezelfde klassenaam toewijst, resulteert dit in een conflict wanneer u besluit de CSS voor het gekoppelde document te
genereren. InDesign geeft nu tijdens het exporteren een waarschuwing en toont een bericht over het conflict.
Opmaak opschonen voor geordende/genummerde lijsten
De gegenereerde opmaak voor de opties Toewijzen aan ongeordende lijsten en Toewijzen aan geordende lijsten onder de opties eBook
exporteren > Algemeen > Tekst bevat nu geen extra klassen meer. InDesign voegt niet langer tekens in en zorgt ook niet voor overbruggingen,
maar laat de verantwoordelijkheid voor het samenstellen van de lijsten over aan de browser of het apparaat.
Verbeterde heuristiek voor het bepalen van de structuur van lijsten met opsommingstekens en
nummering
De heuristiek voor het bepalen van de structuur van opsommingstekens of nummering is aanzienlijk verbeterd: de semantische structuur van de
lijst met opsommingstekens en nummers wordt gedetecteerd en op de juiste manier uitgedrukt in HTML.
Voor opsommingstekens:
InDesign behandelt twee alinea's die BEIDE dezelfde kenmerken hebben voor opsommingstekens, inclusief het kenmerk voor links
inspringen, als onderdeel van dezelfde lijst.
Een alinea die geen opsommingstekens heeft, maar die volgt op een alinea die wel opsommingstekens heeft en die dezelfde
linkerinspringing heeft, wordt nu beschouwd als een \"geneste alinea\" en daarmee als onderdeel van de lijst.
8
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Voor nummers:
Omdat ontwerpers het kenmerk kunnen instellen voor de \"Lijst\" waarvan het kenmerk deel uitmaakt, heeft deze instelling de hoogste
prioriteit ten opzichte van het kenmerk voor links inspringen of andere kenmerken van genummerde lijsten.
Hoewel InDesign het instellen van het waardekenmerk voor het label ondersteunt, is het niet mogelijk om in HTML een genummerde lijst te
maken die de grenzen van een tabel of artikel overschrijdt.
Exporteer de inhoud naar EPUB 3.0 voor de juiste nummering.
Statische geordende lijst verwijderd uit EPUB-export
Omdat InDesign nu een correcte (gestripte) opmaak biedt voor lijsten waarin de waarden van de beginnummers worden gerespecteerd, is de optie
Statische geordende lijst verwijderd uit het dialoogvenster EPUB-export.
Verbeterde HTML-opmaak en CSS voor de lijstexportoptie Omzetten in tekst
De HTML-opmaak en CSS van de exportoptie Omzetten in tekst is verbeterd. InDesign voegt nu de benodigde opsommingstekens of nummers in
en overschrijft de stijl, zodat de lijstoptie er vrijwel net zo blijft uitzien als in InDesign.
Metagegevens versiestring
Het versienummer is toegevoegd aan de generatormetagegevens:
<meta name=\”generator\” content=”Adobe InDesign 9.0” />
Verbeterde naamgevingsregels voor CSS-klassen zodat hun namen passen bij hun doel
InDesign genereert diverse extra klassen voor het verbeteren van de visuele getrouwheid en de conceptuele toewijzing tussen InDesign en EPUB.
De klassen hebben nu andere namen gekregen die passen bij het doel van de klassen en die hun doel verduidelijken.
CSS gegenereerd voor Japans ruby-label
InDesign genereert nu een afzonderlijke CSS-regel die alleen de aan ruby gerelateerde kenmerken bevat.
Gegenereerd voorvoegsel voor een CSS-klasse Beschrijving
CharOverride-#
Toewijzing van de door de gebruiker toegepaste
tekenkenmerkoverschrijving aan CSS-eigenschappen
ParaOverride
Toewijzing van de door de gebruiker toegepaste
alineakenmerkoverschrijving aan CSS-eigenschappen
TableOverride-#
Toewijzing van de door de gebruiker toegepaste
tabelkenmerkoverschrijving aan CSS-eigenschappen
CellOverride-#
Toewijzing van de door de gebruiker toegepaste
celkenmerkoverschrijving aan CSS-eigenschappen
ObjectOverride-#
Toewijzing van de door de gebruiker toegepaste
objectkenmerkoverschrijving (PageItem) aan CSS-eigenschappen
_idGenParaOverride-#
Afhandeling van de overname van CSS-eigenschappen (zoals
links inspringen)
_idGenCharOverride-#
Afhandeling van de overname van CSS-eigenschappen (zoals
puntgrootte)
_idGenDropcap-# Zorgen dat de initiaal er meer uitziet als id
_idGenBNMarker-#
Zorgen dat de opsommingstekens en nummering er meer uitzien
als id
_idGenRuby-# De Ruby-CSS wijzigen
_idGenStoryDirection Ondersteuning voor de richting van een artikel
_idGenTableRowColumn Ondersteuning voor afwisselende tabellijnen en -vullingen
_idGenPageitem-# De breedte en hoogte van het PageItem/Object overdragen
9
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Ondersteuning voor scripts voor het exporteren van EPUB-boeken
De ondersteuning voor scripts was niet beschikbaar in CS6, maar is nu wel beschikbaar.
Nieuw dialoogvenster met waarschuwings- of foutberichten tijdens exporteren
Het nieuwe dialoogvenster maakt het gemakkelijker om meerdere waarschuwings- of foutberichten te lezen die betrekking hebben op de
exportbewerking.
Verbeterde toewijzing van opsommingstekens aan de eigenschap voor het type lijststijl
Als er een Unicode-waarde wordt aangetroffen die niet in de onderstaande tabel wordt vermeld, wordt deze waarde niet in de CSS gespecificeerd
en wordt de standaardinstelling van het apparaat of de browser gebruikt (gewoonlijk \''disc\'').
De verschillende typen lijsten met nummering van InDesign worden nu toegewezen aan de CSS-eigenschappen, die in de onderstaande tabel
worden vermeld.
Toewijzing van de eigenschap Afbreken vóór
Het kenmerk Optie voor behouden ''Begin alinea' 'wordt nu op de juiste wijze toegewezen aan een geldige CSS-eigenschap. Elke andere waarde
voor dit kenmerk dan de waarde kStartAnywhere wordt toegewezen aan pagebreak-before:always.
Afbrekingstekens worden op dit moment nog steeds niet ondersteund.
Toegang tot apparaatlettertypen van de iBooks-lezer
De iBooks-lezer ondersteunt een groot aantal apparaatlettertypen (http://iosfonts.com/) en deze lettertypen worden niet standaard ingeschakeld
wanneer ernaar wordt verwezen via @font-face, tenzij het speciale XML-optiebestand META-INF/com.apple.ibooks.display-options.xml aan het
pakket wordt toegevoegd.
Het optiebestand wordt nu toegevoegd aan zowel het EPUB2.0- als het EPUB3.0-pakket.
Het insluiten van lettertypen op de iBooks-lezer wordt nu ondersteund
EPUBCheck is zodanig gewijzigd dat ingesloten lettertypen nu worden geaccepteerd als acceptabele lettertypen voor de iBooks-lezer.
De optie EPUB 3.0 met layout is uit het venster EPUB-export verwijderd
Omdat de DPS Reader heeft besloten deze indeling niet te ondersteunen, hebben we de optie 'EPUB 3.0 met layout' uit het dialoogvenster EPUB-
Id Unicode-waarde CSS-eigenschap
0 x 2022 (opsommingsteken) ''schijf''
0 x 25 CB (witte cirkel) ''cirkel''
0 x 25 A0 (zwart vierkant) ''vierkant''
ITextAttrNumberingStyle CSS-eigenschap
1,2,3,4 ''decimaal''
01,02,03, ''decimaal--voorloop--nul''
I, II, III, ''hoofdletter--romeins''
i, ii, iii, ''kleine letter--romeins''
A,B,C,D ''hoofdletter--alfa''
a,b,c,d ''kleine letter--alfa''
001,002,003, ''decimaal--voorloop--nul''
0001,0002,0003, ''decimaal--voorloop--nul''
10
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
export verwijderd.
Bij het toewijzen van alinea's blijven kenmerken gekoppeld aan CSS-alinea-eigenschappen
Bij een vorige wijziging is Begin alinea toegewezen aan de CSS-eigenschap page-break-before:avoid. Omdat dit kenmerk en Bij vorige houden
dezelfde toegewezen eigenschap delen, krijgt het kenmerk Begin alinea de prioriteit bij conflicten, zoals dat ook gebeurt in InDesign.
Bij het toewijzen van het kenmerk Bij volgende N houden, worden alle andere waarden dan de waarde één genegeerd. Bovendien
worden afbrekingstekens (naar volgende N) op dit moment niet ondersteund.
Ondersteuning voor meerdere CSS-klassenamen in de velden 'Stijl naar label/klasse' van
alinea-, teken- en objectstijlen
Meerdere klassenamen moeten van elkaar worden gescheiden door een of meer spaties en de eerste klassenaam wordt gebruikt om de CSS te
genereren voor de stijl als de optie CSS maken is ingeschakeld voor deze stijl.
Een alineastijl die bijvoorbeeld het volgende vermeldt:
Class: InDesign is het beste
resulteert in:
<p class=”InDesign is het beste”>foo</p>
p.InDesign {…}
Het doel van deze functie is om ontwerpers in staat te stellen CSS-eigenschappen te overschrijven of uit te breiden via het mechanisme voor een
extra CSS-bestand op het tabblad Geavanceerd van het dialoogvenster EPUB-export.
Er wordt geen extra controle uitgevoerd op de opgegeven waarden en tijdens het exportproces worden de waarden eenvoudig door InDesign
meegenomen voor opmaakdoeleinden en verder genegeerd.
Lege <p>- en <li>-bereiken zijn verwijderd
Lege alinea's in InDesign zijn niet leeg, maar bevatten een harde return en zijn samengesteld met verticale hoogte.
In HTML wijst InDesign, waar dat nodig is, alinea's toe aan <p>- en <li>-labels en de harde return maakt geen deel uit van de toewijzing die kan
leiden tot lege labels.
Alineakenmerk CSS-eigenschap
Bij vorige houden page-break-before:avoid
Alle regels bijeenhouden orphans: 99
Eerste N behouden orphans: #
Laatste N behouden window: #
Bij volgende N houden page-break-after:avoid
11
Nieuw in CS6
Naar boven
Naar boven
Alternatieve layouts
Vloeiende layouts
Gekoppelde inhoud
Digitaal publiceren
EPUB en HTML5
Interactiviteit
Productiviteitsverbeteringen
Ondersteunde talen
Extension Manager CS6
Gebruik InDesign voor het samenstellen en publiceren van aansprekende documenten in gedrukte vorm, op internet of op tablets. Deze versie
bevat verschillende verbeteringen en nieuwe functies waarmee u pixelperfecte controle hebt over ontwerp en typografie voor publicatie op alle
media. Met Adobe Digital Publishing Suite kunt u documenten ontwerpen en publiceren voor tablets met behulp van de vertrouwde InDesign-
workflows.
Regels voor alternatieve layouts en vloeiende paginalayouts geven u de flexibiliteit om efficiënte ontwerpen te maken voor meerdere
paginagrootten, standen of verhoudingen.
Alternatieve layouts
Gebruik Alternatieve layouts als u verschillende paginaformaten voor afdrukken of digitaal publiceren nodig hebt in hetzelfde document. U kunt
deze optie gebruiken om een gedrukte advertentie van verschillende groottes te maken. U kunt er ook horizontale en verticale layouts voor
apparaten zoals de Apple iPad of Android-tablets mee ontwerpen.
Alternatieve layouts en de bijgewerkte deelvenster Pagina's
Wordt gebruikt in combinatie met Vloeiende layouts. U kunt de hoeveelheid handmatig werk die nodig is om een nieuwe inhoudslayout voor elke
nieuwe paginagrootte en stand te maken aanzienlijk verkleinen. U kunt de regels voor vloeiende layoutpagina's opnieuw definiëren, koppelingen
maken naar originele artikelen, tekenstijlen automatisch kopiëren naar een nieuwe stijlgroep en Slim opnieuw tekst plaatsen activeren om het
artikel te herpagineren in de nieuwe paginagrootte.
Voer een van de volgende handelingen uit om een alternatieve layout te maken:
Kies Layout > Alternatieve layout maken
KiesAlternatieve layout maken in het deelvenstermenu Pagina's
Zie ook
Alternatieve layouts (video)
Vloeiende layouts
12
Naar boven
Vloeiende layout
Vloeiende layouts maakt het gemakkelijker om inhoud voor meerdere paginagrootten, richtlijnen of apparaten te ontwerpen. Pas regels voor
vloeiende pagina toe om te bepalen hoe objecten op een pagina worden aangepast wanneer u een andere indeling creëert en de grootte, de
stand of de verhouding wijzigt.
Gebruik Regels voor vloeiende pagina om layouts aanpassen bij gebruik van de functie Alternatieve lay-out. Selecteer het gereedschap Pagina
en klik op een pagina om deze te selecteren. Kies vervolgens een regel voor vloeiende pagina in de besturingsbalk. U kunt ook het deelvenster
Vloeiende layouts (Venster > Interactief > Vloeiende layout) gebruiken.
Met het gereedschap Pagina kunt u de hoeken en de middelpunten van de pagina slepen om een voorvertoning van de vloeiende layout weer
te geven.
Voor meer informatie raadpleegt u Alternatieve layouts (artikel).
Gekoppelde inhoud
Gebruik de functies voor gekoppelde inhoud om pagina-items te dupliceren en op andere pagina's te plaatsen. Zowel koppelingen binnen als
tussen documenten worden ondersteund. U kunt artikelen, tekstkaders, pagina-items, interactieve objecten en groepen plaatsen en koppelen. U
kunt inhoud koppelen met of zonder de kaders waarin ze zich bevinden. U kunt de koppelingsopties aanpassen om de update-elementen te
beheren.
Hoewel koppelingen handig zijn voor alle typen publicaties, zijn ze bijna van essentieel belang wanneer u aan publicaties op meerdere apparaten
werkt. Alternatieve layouts gebruiken deze functionaliteit ook om artikelen in de gegenereerde layouts te koppelen.
Voor het instellen en koppelen van pagina-items kunt u de volgende mogelijkheden gebruiken:
Opdracht Plaatsen en koppelen (Bewerken > Plaatsen en koppelen)
Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen
Voor meer informatie raadpleegt u Gekoppelde inhoud.
Bekijk de video Gekoppelde inhoud van Lynda.com voor een kort overzicht.
Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen
Met de gereedschappen Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen kunt u objecten dupliceren en deze in geopende InDesign-documenten plaatsen.
Terwijl inhoud wordt verzameld, wordt deze weergegeven in de inhoudsconveyor. Gebruik de inhoudsconveyor om gemakkelijk en snel meerdere
pagina-items binnen en tussen eventuele geopende documenten te plaatsen en te koppelen.
Klik op
in de gereedschapsset om de inhoudsconveyor te openen.
Inhoud verzamelen gebruiken om een item te selecteren en toe te voegen aan de conveyor
Inhoud plaatsen gebruiken om pagina-items op een pagina te plaatsen
Inhoudsconveyor
Zie ook
Gereedschappen voor Inhoud verzamelen (video)
Aangepaste stijltoewijzing
Tekststijlen (alinea, teken, tabel, cel) of stijlgroepen kunnen aan verschillende stijlen worden toegewezen tijdens het koppelen. Schakel in het
13
Naar boven
dialoogvenster Koppelingsopties (deelvenster Koppelingen > Koppelingsopties) Aangepaste stijltoewijzing definiëren in en klik vervolgens op
Instellingen.
Aangepaste stijltoewijzing is bijvoorbeeld handig wanneer u sans-serif-lettertypen wilt gebruiken voor digitale publicaties en serif-lettertypen voor
gedrukte publicaties, of als u voor horizontale en verticale layouts een verschillende tekststijl wilt gebruiken.
Schakel in het dialoogvenster Koppelingsopties Aangepaste stijltoewijzing definiëren in en klik vervolgens op Instellingen.
Zie Gereedschap voor Inhoud plaatsen (artikel) voor meer informatie.
Lokale bewerkingen behouden
Met de optie Lokale bewerkingen behouden kunt u gekoppelde inhoud wijzigen. Het kan vaak voorkomen dat het gekoppelde item iets moet
afwijken van het originele item. Als u bijvoorbeeld een afbeelding plaatst en vervolgens het formaat van het kader aanpast of een lijn aan het
kader toevoegt, kunt u deze wijzigingen behouden bij het bijwerken van de koppeling.
Selecteer in het dialoogvenster Koppelingsopties de opties onder Lokale bewerkingen behouden.
Zie Aangepaste stijltoewijzingen voor meer informatie.
Digitaal publiceren
Nieuwe voorinstellingen document
Behalve een Web- en Print-intent kunt u een Digital Publishing-intent opgeven bij het maken van een document (Bestand > Nieuw). U kunt het
formaat (inclusief aangepaste formaten) en de stand voor verschillende populaire apparaten opgeven. Wanneer u de Digital Publishing-intent kiest,
wordt de paginagrootte aangepast aan die van de gekozen apparaatgrootte in pixels. De optie Primair tekstkader wordt ook ingeschakeld.
Als u meer controle over de grootte en stand van apparaten wilt, maakt u een documentvoorinstelling of geeft u een aangepaste paginagrootte op.
Primair tekstkader
U kunt nu een tekstkader op de stramienpagina instellen als het primaire tekstkader. Wanneer u een nieuwe stramienpagina op een layoutpagina
toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader door in het primaire tekstkader. De primaire tekstkaders worden automatisch overschreven op
layoutpagina's zodat u ze niet hoeft te overschrijven bij het toevoegen van tekst.
Indicator primair tekstkader
Als u een primair tekstkader wilt instellen, opent u een stramienpagina en voert u een van de volgende handelingen uit:
Klikken op het symbool in de buurt van de linkerbovenhoek van het tekstkader
Met de rechtermuisknop klikken op het tekstkader en Primair tekstkader kiezen
Opmerking: Er kan slechts één tekstkader worden ingesteld als primair tekstkader op een stramienpagina.
Opties voor aanpassen aan tekstkader
Kolommen met flexibele breedte
U kunt de optie Flexibele breedte gebruiken om het aantal kolommen en de breedte ervan aan te passen wanneer het formaat van het tekstkader
14
Opmerking:
Naar boven
wordt gewijzigd. Er worden automatisch kolommen toegevoegd of verwijderd wanneer de maximale kolombreedte wordt bereikt bij het wijzigen van
het formaat van het tekstkader.
Kies Flexibele breedte in de vervolgkeuzelijst Kolommen in het dialoogvenster Opties tekstkader (Object> Opties tekstkader)
Opties voor het permanent passend maken van tekstkaders
De opties voor het automatisch passend maken van tekstkaders maken het mogelijk om een tekstkader zo in te stellen dat het formaat hiervan
automatisch wordt aangepast wanneer u tekst toevoegt, verwijdert of bewerkt.
Als u de opties voor automatisch passend maken wilt openen, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer een tekstkader en kies Object > Opties tekstkader
2. Klik op Automatisch passend maken.
Opties voor automatische grootte
Verpakken en preflight
De functionaliteit Pakket (Bestand > Pakket) bevat nu Digital Publishing Suite-elementen in Folio Overlay. Als u koppelingen uit andere InDesign-
documenten hebt geplaatst, worden deze ook opgenomen.
Het extra preflight-profiel voor digitaal publiceren is ook beschikbaar (Venster > Uitvoer > Preflight).
Detecteerbare deelvensters Folio Builder en Folio Overlay
De deelvenster Folio Builder en Folio Overlay maken deel uit van het menu Venster.
Folio Builder: Kies Venster > Folio Builder
Folio Overlay: Kies Venster > Folio Overlay
In InDesign CS 5.5 droeg het deelvenster Folio Overlay de naam Overlay Creator. Deze deelvensters waren beschikbaar in het
menu Venster > Extensies.
Werkruimte Digitaal publiceren
Gebruik de werkruimte Digitaal publiceren om alle gereedschappen en deelvensters weer te geven die u nodig hebt voor het werken aan digitale
publicaties. Selecteer de werkruimte Digitaal publiceren via de schakeloptie Werkruimte op de toepassingsbalk.
EPUB en HTML5
De EPUB-exportworkflows zijn vereenvoudigd en u kunt kiezen naar welke EPUB-versie u exporteert. Het dialoogvenster Exporteren naar EPUB
is gereorganiseerd en vereenvoudigd.
Bekijk deze video van Lynda.com voor een kort overzicht van het exporteren naar EPUB.
EPUB2-verbeteringen
Er zijn verschillende verbeteringen aangebracht in de EPUB2-uitvoer in InDesign CS6 voor verbeterde controle en efficiëntie bij het exporteren.
EPUB2 blijft de toonaangevende EPUB-norm en wordt door de meeste apparaten en schermlezers ondersteund.
Geef opties op om een kader links of rechts te laten zweven. Deze opties kunnen worden opgegeven met Exportopties voor object.
Extra inline en verankerde tekstkaderkenmerken worden afgestemd op het CSS: grootte, randstijl en -breedte, vulkleur, opvulling (inzet bij
tekstkader) en marges (bij tekstomloop)
15
Naar boven
Geef voor een andere waarde op voor elke marge in een EPUB
Koppelen aan meerdere aangepaste CSS-bestanden
U kunt een EPUB splitsen in kleinere bestanden op basis van exporttags die in alineastijlen zijn opgegeven.
Het nieuwe XHTML-document wordt gemaakt wanneer u een koppeling tot stand brengt met een extern eBook-voorbladbestand.
Ondersteuning voor het omzetten van InDesign-tabelcelstijlen in CSS in de geëxporteerde EPUB
De EPUB-tabelafmetingen omvatten kenmerken voor de kolombreedte en minimumale rijhoogte
De markeringstekenreeksen voor aangepaste opsommingstekens en nummering in InDesign worden nu geëxporteerd in EPUB
Toegevoegde ondersteuning voor Japanse Ruby: lettertype, grootte en kleur
EPUB3
IDPF heeft de EPUB3-standaard in oktober 2011. Deze indeling ondersteunt onder andere audio, video, JavaScript en verticale Japanse tekst.
EPUB3-export voor InDesign biedt ondersteuning voor het volgende:
EPUB3-pakketindeling
Koppeling met meerdere externe JavaScripts
Verticale Japanse tekst
Audio- en videolabels
Geplaatste HTML- en Adobe Edge HTML-animaties tijdens het exporteren
Zie Inhoud exporteren voor EPUB voor meer informatie.
OPMERKING: EPUB3-validators kunnen fouten melden indien geplaatste HTML- of HTML-animaties niet volledig XHTML-compatibel zijn. EPUB3-
viewers werken echter mogelijk nog steeds correct. Adobe Systems kan geen garantie bieden voor de prestaties van geplaatste HTML- of Adobe
Edge-animaties in EPUB3-viewers van derden.
EPUB3 met layout
EPUB3 met layout is een experimentele indeling die voorbouwt op de specificaties van EPUB 3.0. Ondersteuning voor alternatieve en aangepaste
layouts zoals meerdere kolommen, tekstomloop en vloeiende layouts is toegevoegd. Met deze technologie is het mogelijk om werkelijk
aangepaste layouts te maken die er op alle apparaten en schermformaten goed uitzien en problemen met automatische doorloop tot het minimum
beperken.
Adobe heeft deze technologie ingediend bij het IDPF als een mogelijke uitbreiding van de EPUB3-specificatie. Ten tijde van de introductie van
CS6 zijn er geen algemeen beschikbare EPUB-viewers die deze functie ondersteunen.
HTML
Verbeterde functie Exporteren naar HTML biedt ondersteuning voor het volgende:
Externe CSS-bestanden voor stijlinformatie
Extra ondersteuning met Flash Player voor geplaatste video
Geplaatste HTML- en Adobe Edge-animaties
Koppeling naar meerdere aangepaste CSS-bestanden
Koppeling naar meerdere aangepaste, externe javascripts
Interactiviteit
PDF-formulieren maken
U kunt formulieren ontwerpen in InDesign en deze rechtstreeks exporteren naar PDF. InDesign ondersteunt nu formuliervelden en extra
formulieracties. De bibliotheek Knoppen en formulieren (Venster > Interactief > Knoppen en formulieren) bevat items die u kunt gebruiken om
interactieve formulieren te ontwerpen. U kunt ook tabvolgorden en knopinfo opgeven zonder nabewerking in Adobe Acrobat. Toegankelijkheidstags
worden eveneens toegevoegd aan het geëxporteerde PDF-formulier.
Bekijk de video PDF-formulieren maken van Lynda.com voor een kort overzicht.
16
Naar boven
Deelvenster Knoppen en formulieren met PDF-formuliercomponenten
1. Kies Venster > Interactief > Knoppen en formulieren om de formuliercomponenten weer te geven en deze op de pagina te plaatsen. U kunt
deze desgewenst wijzigen met aangepaste labels, andere kleuren of andere formaten.
2. In het deelvenster Knoppen en formulieren kiest u Acties om een formulieractie toe te passen op de formuliervelden.
Zie Formulieren voor meer informatie over het toevoegen van formuliervelden en het opgeven van de tabvolgorde.
Interactieve PDF als pagina's exporteren
U kunt nu interactieve PDF-bestanden exporteren als spreads of pagina's. Kies in het dialoogvenster Exporteren als interactieve PDF (Bestand >
Exporteren) de optie Pagina's of Spreads. De standaardinstelling is Spreads.
Adobe Edge-ontwerpen plaatsen
Gebruik het nieuwe Adobe® Edge-gereedschap voor webbeweging en interactieontwerp om websites te voorzien van geanimeerde inhoud met
behulp van webstandaarden zoals HTML5, JavaScript en CSS3. U kunt een Adobe Edge-pakket op uw layout plaatsen om interactiviteit en
animatie aan uw Folio- of HTML-export toe te voegen.
Kies Bestand > Plaatsen en navigeer naar het bestand (.OAM) om het te plaatsen. Het ontwerp wordt geplaatst en InDesign haalt een
posterafbeelding op.
Wanneer u een voorvertoning van het folio weergeeft of het folio exporteert naar HTML, wordt het geplaatste Edge-ontwerp afgespeeld.
Oudere versies van Adobe Edge bieden geen ondersteuning voor exporteren als OAM-bestand. Comprimeer de uitvoermap en verander de
extensie in OAM.
HTML-fragmenten insluiten
U kunt veelgebruikte HTML-elementen insluiten, zoals insluitcodes voor YouTube-video's of Google Maps. U kunt de HTML-insluitcode kopiëren
en in InDesign plakken
Kies Object > HTML invoegen en plak de HTML-code
Kopieer de code naar het klembord en plak deze op uw layout
InDesign haalt automatisch een posterafbeelding op. Het ingesloten object is niet interactief in de InDesign-layout. Exporteer de layout naar HTML
of geef een voorvertoning van het folio weer (Bestand > Voorvertoning folio) om te communiceren met het object.
Productiviteitsverbeteringen
Venster splitsen
Als u twee verschillende layouts in hetzelfde document met elkaar wilt vergelijken, kunt u het actieve venster splitsen. Gebruik de twee
deelvensters om alternatieve layouts naast elkaar weer te geven.
Layout gesplitste weergave
17
Opmerking:
Klik op de knop in de rechteronderhoek van het documentvenster
Kies Venster > Schikken > Venster splitsen
In het menu Layout van het deelvenster Pagina's kiest u Venster splitsen om layouts te vergelijken
Recent gebruikte lettertypen
Als u lettertypen gemakkelijk wilt vinden en minder wilt schuiven, bekijkt u de recent gebruikte lettertypen boven aan het pop-upmenu Lettertype
en het menu Lettertype > Lettertypen.
Geef het aantal recente gebruikte lettertypen dat moeten worden weergegeven op bij Bewerken > Voorkeuren > Type > Aantal recent
gebruikte lettertypen dat wordt weergegeven:.
Standaard worden de recent gebruikte lettertypen in chronologische volgorde weergegeven. Om deze weer te geven in alfabetische volgorde,
kiest u Bewerken > Voorkeuren > Type > Recent gebruikte lettertypen op alfabet sorteren.
Uitlijnen op hoofdobject
Er is een extra optie beschikbaar voor het distribueren van objecten in het deelvenster Uitlijnen.
1. Selecteer de te distribueren objecten en kies in het deelvenster Uitlijnen (Vensters > Uitlijnen) de optie Uitlijnen op hoofdobject in de lijst
Uitlijnen op.
2. Het hoofdobject wordt weergegeven met een dikke rand. Klik op een ander object om het als hoofdobject te selecteren.
Opslaan naar lagere versies
Als u een InDesign-document in een vorige versie wilt openen of naar iemand wilt sturen die nog geen upgrade heeft uitgevoerd, slaat u het
document op in de IDML-indeling (InDesign Markup Language). IDML-bestanden worden ondersteund door InDesign CS4 of hoger. Functies die
niet door de vorige versie worden ondersteund, zijn niet beschikbaar.
De optie voor het opslaan van documenten naar lagere versies is nu beschikbaar in de dialoogvensters Opslaan en Opslaan als.
1. Kies Bestand > Opslaan als
2. Selecteer in de lijst Opslaan als type de optie InDesign CS4 of later (IDML)
PDF-bestanden in grijswaarden exporteren en proefdrukken van PDF-bestanden in grijswaarden maken
U kunt nu proefdrukken van ontwerpen maken en ontwerpen exporteren als PDF-bestanden in grijswaarden. U kunt met deze functie bijvoorbeeld
uw layout snel exporteren voor afdrukken in grijswaarden. De digitale publicatie blijft volledig in kleur en er zijn geen aparte layouts voor
grijswaarden- en kleurenuitvoer nodig.
GebruikInstellen proef (Weergave > Instellen proef) om opties voor de grijswaardenproefdruk op te geven en kies een puntvergrotings- of gamma-
doel. Nadat u de proefdruk hebt ingesteld, kiest u Weergave > Proefkleuren om te schakelen tussen grijswaarden- en kleurenuitvoer.
U kunt een PDF-bestand in grijswaarden ook vanuit InDesign exporteren. Alle pagina-items, ongeacht hun oorspronkelijke kleurruimte, worden
omgezet in grijswaarden tijdens het exporteren naar PDF.
1. Kies Bestand > Exporteren en selecteer Adobe PDF (afdrukken).
2. Klik in het dialoogvenster Exportopties op het tabblad Uitvoer.
3. Kies bij Kleuromzetting, de optie Omzetten in doel.
4. Kies bij Doel voor Puntvergroting of Grijs gamma.
Grijswaardendoelen zijn niet beschikbaar onder de PDF/X-1a-standaard. De standaard ondersteunt alleen CMYK-intents. Ook
PDF/X-2- of PDF/X-3-standaarden ondersteunen geen Grijs gamma-doelen.
Complexe berekeningen in deelvensters en dialoogvensters
U kunt nu complexe berekeningen in de tekstvelden van deelvensters en dialoogvensters uitvoeren. Voer een wiskundige expressie uit met behulp
van wiskundige operatoren, bijvoorbeeld 120p0/2 + 10.
Exporteren naar PNG
Als u een selectie of een paginabereik als afbeelding wilt exporteren, kiest u Bestand > Exporteren en selecteert u vervolgens PNG in de lijst
Opslaan als type. Gebruik het dialoogvenster Exportopties om op te geven wat u wilt exporteren en om de exportinstellingen op te geven.
Exportverbeteringen
SWF exporteren: in het dialoogvenster Exportopties wordt lettertypelicentie-informatie weergegeven.
Exporteren voor: het menu Bestand > Exporteren voor is verwijderd. Alle ondersteunde opties zijn geconsolideerd in de lijst Opslaan als type
in het dialoogvenster Exporteren.
De opties voor exporteren naar Buzzword, SVG en SVG gecomprimeerd zijn niet meer beschikbaar.
18
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
Ondersteunde talen
Dankzij Adobe World-Ready-compositieprogramma's en ondersteuning voor open-source HunSpell-woordenboeken kunt u in InDesign
verschillende aanvullende talen gebruiken.
Plaatsaanduidingstekst met opgegeven alfabet
U kunt plaatsaanduidingstekst in onder andere het Romeins, Arabisch, Hebreeuws en Chinees invoeren.
Als u de taal van plaatsaanduidingstekst wilt opgeven, houdt u CTRL (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt wanneer u Tekst > Vullen met
plaatsaanduidingstekst kiest. Kies in het dialoogvenster Opvulopties een alfabet en klik op OK.
HunSpell-verbeteringen
Voor de meeste talen wordt InDesign geleverd met open-source HunSpell-woordenboeken en levert HunSpell het standaardwoordenboek. U kunt
aanvullende woordenboeken voor spelling en woordafbreking voor andere talen downloaden en installeren via OpenOffice-website.
Als u InDesign met extra talen wilt gebruiken, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek en klikt u op HunSpell-info.
Indic-ondersteuning
Adobe World-Ready Composer (WRC) biedt de correcte woordvorming voor de meeste niet-westerse scripts, zoals bijvoorbeeld Devanagari. De
Adobe World-Ready composers in de internationale Engelse versie van InDesign bieden ondersteuning voor meerdere Indische talen, waaronder
Hindi, Marathi, Gujarati, Tamil, Punjabi, Bengaals, Telugu, Oriya, Malayalam en Kannada.
De Hunspell-woordenboeken voor spelling en woordafbreking zijn inbegrepen, evenals de lettertypefamilie Adobe Devanagari.
U schakelt de Adobe World-Ready Composer in via een alineastijl (Alineastijl > Uitvulling > Composer) of in het menu van het deelvenster Alinea.
Stel indic-voorkeuren in om aan indic-scripts te kunnen werken en inhoud goed te kunnen importeren in InDesign.
1. Kies Venster > Hulpmiddelen > Scripts
2. Dubbelklik op indicPreferences.js
3. Open een nieuw document of start InDesign opnieuw op.
Ondersteuning voor het Midden-Oosten
InDesign CS6 is ook beschikbaar in de edities voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Deze editie biedt ondersteuning voor het Arabisch en
Hebreeuws en bevat verschillende functies voor het werken met bidirectionele tekst die van rechts naar links loopt, en andere taalspecifieke
eigenschappen. Tot de uitgebreide functies behoren ondersteuning voor tabellen in de artikeleditor, verbeterde Kashida-uitlijning, verbeterde
positionering van diakritische tekens en andere verbeteringen op het gebied van tekstverwerking.
Zie Werken met Arabisch en Hebreeuws voor meer informatie.
Extension Manager CS6
Met Extension Manager CS6 kunt u extensiesets maken, bewerken, activeren, importeren en exporteren. Extension Manager CS6 biedt
ondersteuning voor het volgende:
Installatie van extensies op gebruikersniveau
Zoeken en filteren van extensies
Omzetting van MXP in ZXP
Ondersteuning van extensieafhankelijkheid
Installatie van extensies wanneer meerdere taalversies van een product zijn geïnstalleerd
Aanvullende informatie over extensies weergeven
Zie Extension Manager CS6 voor meer informatie over het gebruik van Extension Manager CS6.
19
Nieuw in CS5.5
Naar boven
EPUBS
Gebruiksmogelijkheden en productiviteit
De CS5.5 standaardfuncties van InDesign op Adobe TV bevat verschillende video's waarin de nieuwe functies worden getoond.
EPUBS
Artikelen
Artikelen zijn een gemakkelijke manier om relaties tussen pagina-items te maken. Deze verbanden worden gebruikt om de inhoud te bepalen die
naar EPUB, HTML of toegankelijke PDF's moet worden geëxporteerd en om de volgorde van de inhoud vast te stellen.
Deelvenster Artikelen met het keuzemenu met opties
Zie Artikelen (CS5.5) voor meer informatie.
Gekoppelde artikelen
Met gekoppelde artikelen kunt u in Adobe InDesign CS5.5 eenvoudig meerdere versies van hetzelfde artikel of van dezelfde tekstinhoud beheren
in een document.
Ga voor meer informatie naar Gekoppelde inhoud.
Exportopties voor object
Exportopties voor object worden gebruikt om exportparameters op te geven. Deze parameters zijn vereist voor het exporteren naar verschillende
indelingen zoals EPUB, HTML of toegankelijke PDF's. Exportopties voor object worden op zowel tekst- en afbeeldingskaders als groepen
toegepast. Exportopties voor object worden gespecificeerd volgens individuele objecten of groepen en kunnen algemene exportinstellingen
overschrijven. Kies Object > Exportopties voor object.
Dialoogvenster Exportopties voor object
Ga voor meer informatie naar Exportopties voor object (CS5.5)
Stijlen toewijzen aan labels
De alinea- en tekenstijlen hebben een nieuwe subfunctie: Exportlabels. Met Exportlabels kunt u bepalen hoe tekst met InDesign-stijlen wordt
gemarkeerd in HTML/EPUB of in de gelabelde PDF-uitvoer.
20
Dialoogvenster Alineastijl met opties voor Exportlabels
Zie Stijlen toewijzen aan exportlabels (CS5.5)
Integratie met Adobe Digital Publishing Suite
InDesign biedt de deelvensters Folio Builder en Overlay Creator voor het maken van interactieve publicaties met uitgebreide ontwerpen voor
tablets. U kunt deze deelvensters gebruiken om digitale publicaties te maken, de zogenaamde folio's.
Workflow InDesign en Digital Publishing Suite
Zie Overzicht van Digital Publishing Suite voor een overzicht van de oplossing. Ga voor meer informatie over het maken van digitale publicaties
voor mobiele toestellen naar www.adobe.com/go/learn_dps_help_nl.
Verbeterde EPUB- en HTML-export
InDesign CS5.5 bevat een opnieuw ontwikkelde EPUB- en HTML-exportoplossing die verschillende verbeteringen biedt voor de EPUB-
exportworkflow.
Zie Inhoud exporteren voor EPUB en Inhoud exporteren naar HTML.
Een aantal functies wordt hieronder beschreven:
Algemene exportopties: Hiermee kunt u boekmarges definiëren en artikelvolgorde gebruiken om de leesvolgorde te bepalen.
Exportopties voor afbeeldingen: Hiermee kunt u de afbeeldingsresolutie in ppi, de afbeeldingsgrootte en extra ondersteuning voor PNG-
afbeeldingen instellen. Daarnaast kunt u de uitlijning en de ruimte vóór en na afbeeldingen instellen en pagina-einden invoegen.
Inhoudexportopties: Hiermee kunt u documenten onderbreken op alineastijlen, voetnoten verbeteren en zachte regeleinden verwijderen.
21
Naar boven
Opmerking:
EPUB-exportopties
Audio- en videolabels in HTML: Hiermee worden audio- en h.264 videobestanden in HTML5 tussen de labels <audio> en <video> geplaatst.
Steeds meer hardware- en softwarefabrikanten bieden tegenwoordig ondersteuning voor HTML5-audio- en -videolabels.
Functies voor J-taal: Ondersteuning voor verticale tekst en Ruby-tekens.
Extra ondersteuning voor sublijsten: Sublijsten op basis van de functies voor automatische opsommingslijsten en automatische nummering
van InDesign worden weergegeven als geneste geordende en ongeordende lijsten.
Kopteksten en voetteksten van tabellen: Kopteksten en voetteksten van tabellen worden naar EPUB en HTML geëxporteerd.
Inhoudsopgave: De InDesign-inhoudsopgave wordt in de EPUB-export opgenomen in plaats van het NCX-manifest.
Publicatiedatum: De metagegevenswaarde van de publicatiedatum wordt automatisch ingevoegd. Andere gegevens zoals auteur en
trefwoorden die u via Bestand > Bestandsgegevens opgeeft, worden ook naar het EPUB-bestand geëxporteerd.
Gebruiksmogelijkheden en productiviteit
Verbeteringen voor PDF
Er is nu ondersteuning voor PDF/X-4:2010 toegevoegd. PDF/X-4:2010 is identiek aan de eerdere PDF/X-4:2008, behalve dat PDF/X-4:2010
soepeler omgaat met bepaalde beperkingen voor de manier waarop lagen in de PDF kunnen worden gespecificeerd. Dankzij deze wijziging kan
InDesign CS5.5 meerdere lagen in de geëxporteerde PDF creëren en is er compatibiliteit met PDF 1.6. Behalve ondersteuning voor lagen staat
PDF 1.6 ook JPEG2000-compressie toe als een optie voor de afbeeldingen in kleur en grijswaarden.
Als u voorheen PDF/X-4:2008 gebruikte voor de certificering van bestanden die u naar de printer verzendt, dan hoeft u geen wijzigingen in uw
workflow te verwachten.
De standaard [PDF/X-4:2008] Adobe PDF-voorinstelling is bewaard gebleven, maar bijgewerkt om de PDF/X-4:2010-specificatie te
kunnen gebruiken, zodat er geen onderbrekingen in uw bestaande workflows optreden.
Verankerde objecten slepen en neerzetten
U kunt nu een bestaand object naar een tekstkader slepen om het object te verankeren. Sleep het blauwe vakje naast de rechterbovenhoek naar
de positie waarop u het object wilt verankeren.
Blauw vakje slepen om object te verankeren
Zie Werken met verankerde objecten met behulp van slepen en neerzetten (CS5.5)
Betere ondersteuning voor PDF-labels
Maak toegankelijke PDF's voor Adobe Acrobat, Adobe Reader of andere software zoals schermlezers. InDesign voegt automatisch labels toe voor:
Tabellen en geneste tabellen
22
Trefwoorden: nieuwe gebruiker, InDesign niet eerder gebruikt, video's om aan de slag te gaan
Opmerking:
Opmerking:
Tabellabels in geëxporteerde PDF
Lijsten en geneste lijsten
Lijstlabels in geëxporteerde PDF
Voetnoten
Voetnootlabels in geëxporteerde PDF
Hyperlinks
Hyperlinklabels in geëxporteerde PDF
De labels THead, TBody en TFoot worden alleen opgenomen als u naar PDF versie 1.5 of hoger exporteert.
Zie Exporteren naar PDF om af te drukken en Interactieve documenten maken voor PDF voor informatie over exporteren als PDF.
Verbeteringen voor PDF
Er is nu ondersteuning voor PDF/X-4:2010 toegevoegd. PDF/X-4:2010 is identiek aan de eerdere PDF/X-4:2008, behalve dat PDF/X-4:2010
soepeler omgaat met bepaalde beperkingen voor de manier waarop lagen in de PDF kunnen worden gespecificeerd. Dankzij deze wijziging kan
InDesign CS5.5 meerdere lagen in de geëxporteerde PDF creëren en is er compatibiliteit met PDF 1.6. Behalve ondersteuning voor lagen staat
PDF 1.6 ook JPEG2000-compressie toe als een optie voor de afbeeldingen in kleur en grijswaarden.
Als u voorheen PDF/X-4:2008 gebruikte voor de certificering van bestanden die u naar de printer verzendt, dan hoeft u geen wijzigingen in uw
workflow te verwachten.
De standaard [PDF/X-4:2008] Adobe PDF-voorinstelling is bewaard gebleven, maar bijgewerkt om de PDF/X-4:2010-specificatie te
kunnen gebruiken, zodat er geen onderbrekingen in uw bestaande workflows optreden.
23
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
24
Aan de slag - InDesign-zelfstudies
Wat is InDesign CC?
Adobe TV (21 mei 2013)
videozelfstudie
Leer meer over Adobe Indesign, de industriële standaardtoepassing voor het drukken van publicaties, interactieve PDF-documenten,
digitale tijdschriften en EPUB's.
Leer werken met InDesign CC - videozelfstudies
Adobe TV (21 mei 2013)
videozelfstudie
Leer de basisbeginselen van InDesign CC met de zelfstudies Aan de slag en Nieuwe functies van productdeskundigen.
Tien dingen waarvan beginners willen weten hoe ze die kunnen doen in InDesign
Terry White (26 november 2012)
videozelfstudie
Terry laat tien dingen zien waarvan beginners willen weten hoe ze die kunnen doen in Adobe InDesign CS6.
Inhoud koppelen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Bekijk deze videozelfstudie om te leren hoe u koppelingen kunt maken en bijwerken tussen objecten in hetzelfde document en andere
documenten.
Gebruik van Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Leer meer over Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen. Kijk hoe u de Conveyor gebruikt en de meeste opties ervan, zoals navigeren en
uitvouwen naar groepen.
Boekjes afdrukken met uw desktopprinter
Jeff Witchel (15 oktober 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u een boek kunt maken en dit kunt afdrukken met een desktopprinter
Uw eigen werkruimte maken en opslaan
Jeff Witchel (15 oktober 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u de werkruimte kunt aanpassen
Paginering instellen (video 3:56)
David Blatner (1 september 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u pagina's en hoofdstukken in meerdere documenten automatisch kunt nummeren.
Layers Magazine videozelfstudies
videozelfstudie (1 augustus 2012)
Bezoek Layers Magazine voor de meest recente InDesign-zelfstudies.
Regels voor vloeiende layout toepassen aan de hand van hulplijnen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Leer hoe de op hulplijnen gebaseerde regels voor vloeiende layout werken en hoe u vloeiende hulplijnen en liniaalhulplijnen kunt maken.
Regels voor vloeiende layout toepassen aan de hand van objecten
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
25
Leer hoe de op objecten gebaseerde regels voor vloeiende layout werken, zowel op het object als via het deelvenster Vloeiende layout.
Een nieuwsbrief opstellen
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
Deze zelfstudie laat zien hoe u een nieuwsbrief kunt maken, een van de gemakkelijkste, goedkoopste manieren om klanten en collega's
te bereiken of contact met familie te houden.
Een briefhoofd maken
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
Het briefhoofd is fundamenteel voor merken. In deze InDesign-zelfstudie stellen we er een vanaf het begin samen, compleet met
hulplijnen, logo en contacttekst.
Een basisformulier maken en voorvertonen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Een zelfstudie waarin u ziet hoe u een eenvoudig formulier maakt aan de hand van de meeste verschillende typen velden die
beschikbaar zijn in InDesign.
Exporteren naar EPUB 3 en vaste layout
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
In deze videodemonstratie leert u meer over de nieuwe EPUB3-optie in het dialoogvenster EPUB exporteren.
Kennismaken met de formuliergereedschappen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Een overzicht van de knoppen, vensters en menuopdrachten die te maken hebben met formuliervelden in InDesign. Vergelijk de oude en
nieuwe manieren voor het maken van interactieve formulieren.
Een formulier testen in Acrobat
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
In deze zelfstudie ziet u hoe de InDesign-formuliervelden eruitzien in Acrobat of Reader. Vervolgens leert u hoe u de interactieve velden
in Acrobat kunt blijven wijzigen voor extra functionaliteit, en hoe het formulier in Acrobat functioneert.
Regels voor vloeiende layout begrijpen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Deze zelfstudie bevat een definitie en demonstratie van Vloeiende layout, en doorloopt de locatie van opdrachten en dialoogvensters in
verband met Vloeiende layout.
Geavanceerde opties voor exporteren naar EPUB 2 gebruiken
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
In deze zelfstudie wordt de nieuwe optie voor alineastijlen om een document te splitsen voor EPUB-export, behandeld.
Basisregels voor vloeiende layout gebruiken: schalen, opnieuw centreren en gebaseerd op stramien
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Ontdek hoe u regels voor Geen, Schalen en Opnieuw centreren kunt toepassen bij het aanpassen van de grootte van een layout. Ontdek
ook de betekenis achter 'Gebaseerd op stramien'.
Wat is InDesign CS6?
Adobe TV (15 mei 2012)
videozelfstudie
Leer meer over Adobe Indesign, de industriële standaardtoepassing voor het drukken van publicaties, interactieve PDF-documenten,
digitale tijdschriften en EPUB's.
Werken met alternatieve layouts
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
26
videozelfstudie
Leer hoe u Alternatieve layouts kunt gebruiken voor publiceren in druk en digitaal.
Werken met kaders
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
Alles wat u in InDesign plaatst, wordt in een kader gezet. U kunt kaders helemaal opnieuw maken, of als u tekst of afbeeldingen 'plaatst'
(importeert) in een document, maakt InDesign het kader automatisch voor u.
Werken met afbeeldingen
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
In deze video leert u meer over plaatsen, namelijk het importeren van foto's of tekst in uw InDesign-pagina. We bespreken de populaire
afbeeldingsindelingen: PSD, AI, PSD, TIFF en JPEG. U ziet ook hoe u foto's kunt schalen, centreren en uitsnijden.
Werken met gereedschappen
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
De InDesign-werkbalk bevat veel gereedschappen, waarvan vele zijn verborgen of genest onder de gereedschappen die u het eerst ziet.
In deze video ziet u de belangrijkste gereedschappen die worden gebruikt om objecten te selecteren, te roteren en de grootte ervan te
wijzigen. U leert ook hoe u het gereedschap Tekst kunt gebruiken om tekst te bewerken en kaders te maken met of zonder randen, van
gereedschap te wisselen met het toetsenbord en te navigeren met de gereedschappen Handje en Zoomen.
Digitale tijdschriften maken met InDesign CS5.5 en Adobe Digital Publishing Suite (video 9:06)
Terry White (7 mei 2012)
videozelfstudie
In deze video ziet u hoe u met InDesign indrukwekkende digitale tijdschriften kunt maken voor tablets.
Aantrekkelijkere e-books maken met InDesign CS5.5 (video 16:11)
Terry White (7 mei 2012)
videozelfstudie
In deze video ziet u alle nieuwe functies in InDesign CS5.5 (inclusief gekoppelde tekst, het deelvenster Artikelen en de mogelijkheid om
audio en video in te sluiten) die u helpen bij het ontwerpen van mooiere ebooks dan ooit tevoren.
Videozelfstudies - InDesign CS6
Adobe TV (7 mei 2012)
videozelfstudie
Leer de basisbeginselen van InDesign CS6 met de zelfstudies Aan de slag en Nieuwe functies van productdeskundigen.
Het regelpaneel gebruiken (video 2:14), CS3-CS6
Adam Pratt (2 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u het contextgevoelige Regelpaneel in InDesign gebruikt om toegang te krijgen tot vaak gebruikte functies.
Het deelvenster Koppelingen gebruiken (video 5:23), CS4-CS6.
Michael Ninness (2 januari 2011)
videozelfstudie
Kijk en leer hoe u het deelvenster Koppelingen kunt aanpassen aan uw wensen.
Audio- en video-inhoud toevoegen aan EPUB (video 2:46)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze videozelfstudie ziet u hoe eenvoudig het is om audio- en video-inhoud in te sluiten in InDesign CS5.5 en hoger, voor exporteren
naar EPUB.
Kop-en voetteksten toevoegen aan tabellen (video 3:18)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk deze video om te leren hoe u kop- en voetteksten kunt toevoegen aan tabellen in uw InDesign-layout.
Adobe Creative Suite 5/5.5 Handleiding voor afdrukken (PDF, 21 MB)
artikel (1 januari 2011)
27
Download deze handleiding om te leren hoe u Adobe-documenten kunt instellen voor afdrukken. Alle informatie die u nodig hebt voor
professionele afdrukken op één locatie.
GREP-stijlen toepassen (video 4:46)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
In de volgende videozelfstudie ziet u hoe u een tekenstijl kunt toepassen op alle tekst die overeenkomt met de GREP-uitdrukking die u
opgeeft. Maak van de GREP-stijl een onderdeel van een alineastijl.
Snel een raster met objecten maken (PDF, 100 KB)
artikel (1 januari 2011)
Zelfstudie voor het bouwen van een raster van objecten in InDesign CS5 en hoger.
Klaslokaal in een boek
Adobe Press (1 januari 2011)
artikel
Deze volledig gereviseerde CS6-versie behandelt de nieuwe gereedschappen voor het toevoegen van PDF-formuliervelden, het
koppelen van inhoud en het maken van alternatieve indelingen voor digitaal publiceren. De begeleidende cd bevat alle lesbestanden die
lezers nodig hebben om met het boek te werken.
De volgorde bepalen waarin inhoud vanuit InDesign naar EPUB wordt geëxporteerd, zonder uw layout te wijzigen (video 4:54)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer artikelen maken en ordenen in het deelvenster Artikelen voor exporteren naar EPUB zonder de layout te wijzigen of code te
schrijven.
Een inhoudsopgave maken (video 4:15), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze video leert u de basiselementen van het instellen van een inhoudsopgave.
Toegankelijke PDF-documenten maken (PDF, 2,6 MB)
artikel (1 januari 2011)
Voorinstellingen voor beweging maken (video 5:23)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u voorinstellingen voor het bewegingspad kunt bewerken en aanpassen, waardoor u afbeeldingen of tekst in InDesign kunt laten
bewegen.
Tabellen maken en opmaken (video 6:29), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u tabellen kunt maken en opmaken.
Opsommingstekens en nummering maken (video 12:16), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u opsommingstekens kunt maken en toevoegen aan uw layout.
Voorwaardelijke tekst maken (video 6:48), CS4-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u voorwaardelijke tekst in InDesign gebruikt.
Omslagen en titelpagina's maken voor EPUB (video 05:50)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u omslagen en titelpagina's voor uw EPUB-titels te maken.
Kruisverwijzingen maken (video 5:45), CS4-CS6
28
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk de procedure om kruisverwijzingen toe te voegen. Maak kruisverwijzingen die snel kunnen worden bijgewerkt wanneer de
doeltekst of paginering verandert. Maak een aangepaste opmaak voor kruisverwijzingen.
Documenten met interactieve functies maken (video 8:06)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u het deelvenster Medium, het deelvenster Voorvertoning en het deelvenster Timing gebruikt om te bepalen wat er wanneer
gebeurt.
Slagschaduwen maken (video 3:39), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze korte demo ziet u hoe u het Slagschaduweffect op objecten in uw layout kunt toepassen.
Voetnoten maken (video 2:44), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze korte video leert u de belangrijkste elementen van het toevoegen van voetnoten.
Eenvoudig interactieve documenten maken (PDF, 201 KB)
artikel (1 januari 2011)
Een handige zelfstudie over het toevoegen van interactiviteit aan uw documenten.
Objecten met meerdere statussen maken (PDF, 203 KB)
artikel (1 januari 2011)
Deze korte zelfstudie laat zien hoe u objecten met meerdere statussen kunt maken om interactiviteit toe te voegen.
Rijke interactieve documenten maken (PDF, 6,7 MB)
artikel (1 januari 2011)
Leer hoe u rijke interactieve documenten maakt met InDesign.
Doorlopende kop- en voetteksten maken (video 5:22), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u variabelen kunt gebruiken om actieve kop- en voetteksten te maken.
Secties definiëren (video 4:59), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u secties in een InDesign-document definieert.
Geïnstalleerde lettertypen documenteren (video 2:29)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u in uw document geïnstalleerde lettertypen in uw ontwerpen in InDesign CS5 en hoger kunt gebruiken.
Betere eBooks maken (video 1:10)
videozelfstudie (1 januari 2011)
Bekijk een kort overzicht van de EPUB-mogelijkheden in InDesign CS5.5.
De nieuwe FLA-exportopties (video 6:26)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u uw InDesign-project in diverse Flash-indelingen kunt publiceren met het verbeterde dialoogvenster Exporteren in InDesign CS5
en hoger.
Documenten exporteren naar EPUB (PDF, 265 KB)
artikel (1 januari 2011)
Een kort overzicht dat laat zien hoe u uw layouts naar EPUB kunt exporteren in InDesign CS5.
29
Exporteren naar EPUB voor de Apple iBookstore (PDF, 2,5 MB)
artikel (1 januari 2011)
Leer hoe u een EPUB maakt voor de Apple iBookstore
Expressies, tekst- en objectopmaak zoeken en wijzigen (video 6:38), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u met de opdracht Zoeken/Wijzen tekens, opmaak en dergelijke kunt zoeken en vervangen.
Gereedschappen voor Folio Producer (video 1:04)
videozelfstudie (1 januari 2011)
Een kort overzicht van Folio Producer-gereedschappen voor digitaal publiceren.
Bijschriften bij afbeeldingen genereren met metagegevens (PDF, 148 kB)
artikel (1 januari 2011)
Een korte zelfstudie over het werken met metagegevens en het automatisch genereren van bijschriften voor afbeeldingen in uw layout.
Rastermodus en live distribueren (video 2:48)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u snel en zonder onderbreking rasters kunt maken met de ontwerpfuncties in de rastermodus.
Inhoud importeren in InDesign (video 8:37), CS3-CS6
Terry White (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u inhoud uit Word-, Excel-, Photoshop- en PDF-bestanden importeert.
Het deelvenster Lagen (video 2:59)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u in het geheel nieuwe deelvenster Lagen objecten in complexe documenten met meer controle kunt beheren in InDesign CS5.
Tekstartikelen koppelen (PDF, 217 KB)
artikel (1 januari 2011)
Een korte zelfstudie over het plaatsen en koppelen van artikelen in InDesign CS5.5.
Actieve bijschriften (video 3:04)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u in InDesign CS5 en hoger gebruik kunt maken van metagegevens die zijn ingesloten in een afbeelding om actieve bijschriften
te maken en deze automatisch en flexibel in uw layout te plaatsen.
Glanzende afbeeldingen maken (PDF, 203 kB)
Mike Rankin (1 januari 2011)
artikel
In deze zelfstudie wordt uitgelegd hoe u een glanzend effect kunt toepassen op objecten in uw layout.
Documenten met meerdere paginaformaten beheren (PDF, 136 kB)
artikel (1 januari 2011)
Een korte zelfstudie over het beheren van documenten met meerdere paginaformaten in InDesign CS5 en hoger.
Pagina's beheren (video 3:53), CS3-CS6
Mordy Golding (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u pagina's kunt beheren in InDesign. Gebruik het deelvenster Pagina's om pagina's toe te voegen, te verwijderen en de volgorde
ervan te wijzigen.
Mini Bridge: Toegang krijgen tot uw items (PDF, 180 kB)
artikel (1 januari 2011)
30
Gebruik Bridge als een zwevend venster in InDesign. ja Mini Bridge.
Een combinatie van paginaformaten gebruiken met het nieuwe gereedschap Pagina (video 8:03)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Maak volledige brochures en boekomslagen in combinatie met tekst met de nieuwe mogelijkheid om meerdere paginaformaten in één
bestand te gebruiken.
Nieuwe exportopties voor EPUB (video 05:56), CS5.5
Colin Fleming (1 januari, 2011)
videozelfstudie
Bekijk een overzicht van alle nieuwe exportopties voor EPUB in InDesign CS5.5, zoals het venster Volgorde en verbeteringen in
voorbladen.
Alinea's die kolommen overspannen en splitsen (video 2:01)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u met minder muisklikken complexe layouts kunt maken met alinea's die kolommen overspannen en splitsen in InDesign CS5 en
hoger.
Afbeeldingen in tabellen plaatsen (video 4:16), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u een afbeelding in een cel van een tabel plaatst.
Bestanden voorbereiden voor uitvoer (video 7:09), CS3-CS5
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u bestanden voorbereidt voor uitvoer.
Spreadweergave roteren (video 3:31), CS4-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u de spreadweergave kunt roteren als objecten op een pagina zijn geroteerd en hoe u op die manier gemakkelijk bewerkingen
kunt uitvoeren. Ontdek navigatietips waarmee u tijd bespaart.
Productietijd besparen (PDF, 148 kB), CS5
artikel (1 januari 2011)
Een aantal eenvoudige functies waarmee u veel tijd bespaart in CS5.
Het selectiegereedschap, het gereedschap Tussenruimte en actieve-hoekeffecten (video 5:13)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u dagelijkse opmaaktaken in een handomdraai uitvoert met deze intuïtieve productiviteitsgereedschappen.
Exportopties voor objecten instellen (PDF, 160 KB), CS5.5 en later
artikel (1 januari 2011)
Hoe u de exportopties voor objecten gebruikt om uw exportworkflow te stroomlijnen.
Dekking instellen (video 2:31)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u onafhankelijke dekkingsinstellingen voor objecten, vullingen, lijnen en tekst toepast.
Uitstrekken over kolommen en kolommen splitsen (video 6:15)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Stel koppen in die zich uitstrekken over elk gewenst aantal kolommen of splits een groep kolommen op in aanvullende kolommen om
verticale ruimte te besparen.
Aan labels toegewezen stijlen in InDesign voor verbeterde EPUB-export (video 05:13)
31
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
In InDesign CS5.5 of hoger kunt u alinea- en tekenstijlen rechtstreeks aan EPUB-, HTML- en PDF-labels toewijzen om ervoor te zorgen
dat de stijlen die u in InDesign instelt, op de juiste wijze worden geëxporteerd. U kunt ook CSS-klassenamen toevoegen en uw eigen
labels typen.
Stramienpagina's synchroniseren (video 2:54), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk in deze video hoe u stramienpagina's, stijlen en stalen kunt synchroniseren om een consistente vormgeving in meerdere
documenten te behouden.
Tekstwijzigingen bijhouden (video 2:01)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u nog efficiënter kunt samenwerken dankzij functies voor het bijhouden van tekstwijzigingen in InDesign CS5 en hoger.
Exportopties voor object gebruiken om aan te passen hoe objecten en afbeeldingen naar EPUB worden geëxporteerd ( video
05:18)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Gebruik Exportopties voor object om in te stellen hoe objecten en afbeeldingen naar EPUB worden geëxporteerd en de beste weergave
op elk scherm te krijgen - ongeacht de grootte.
Sneltoetsen gebruiken (video 8:36), CS3-CS6
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk een demonstratie van frequent gebruikte sneltoetsen en de functie Snel toepassen.
Objectstijlen gebruiken (video 3:54), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u objectstijlen kunt maken in InDesign, en stijlen kunt gebruiken om dezelfde set kenmerken en effecten op meerdere objecten
toe te passen.
Tabelstijlen gebruiken (video 7:23), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk in deze video hoe u tabel- en celstijlen kunt maken en toepassen.
Het deelvenster Tekstomloop gebruiken (video 5:03)
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u het deelvenster Tekstomloop kunt gebruiken om tekst automatisch om afbeeldingen en objecten te laten lopen.
Werken met Microsoft Word- en Excel-tabellen in InDesign (video 9:36), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u tabellen uit Word en Excel in InDesign importeert of koppelt. Zie hoe u tabellen met of zonder opmaak kunt importeren en
opmaak kunt toepassen met behulp van stijlen in InDesign.
Werken met slimme hulplijnen (video 4:04), CS4-CS6
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Gebruik slimme hulplijnen bij het maken, verplaatsen, roteren en uitlijnen van objecten. Leer hoe u uw layout overzichtelijk houdt.
Werken met verankerde objecten (video 6:10), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze videodemonstratie ziet u hoe u verankerde objecten kunt invoegen in een InDesign-tekstkader.
Werken met stramienpagina's (video 3:00), CS3-CS6
32
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer werken met stramienpagina's, met de mogelijkheid om items op stramienpagina's te negeren en tekst op een stramienpagina te
laten doorlopen.
Werken met tekst (video 5:51), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u tekens en alinea's kunt beheren met het regelpaneel in InDesign.
Werken met tekststijlen (video 3:36)
Terry White (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u met tekststijlen werkt. Leer ook hoe u Snel toepassen gebruikt
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
33
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
34
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
35
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
36
Create new documents (Chinese, Japanese, and Korean only)
To the top
Note:
To the top
Creating new documents
Create a new document
Create a new document with a layout grid
Create a new document with margins and columns
New Document options
Document window overview
Create custom page sizes
Define document presets
Create a document using a preset
Page design begins with the basics: starting a new document, setting up pages, and positioning margins and columns or changing grid settings.
When creating a document you can select from two workflows, either Layout Grid or Margins and Columns.
note: Whichever workflow you select, the file type of the document will be exactly the same. You can view a layout grid created in the document
using Margins and Columns, or hide a document layout grid created using the Layout Grid option by switching between views.
The workflow based on typesetting composition using Layout Grid is only available in Asian language versions. When you select Layout Grid, a
grid of squares will be displayed in the document. You can set the number of individual squares (number of rows or characters) from the page size
settings. Page margins will also be determined by this. By using a layout grid you can position an object accurately on a page using grid cell units.
The Margins and Columns workflow option is the same as in Western workflows. Western workflows are configured from Margins and Columns,
and objects are arranged on pages without layout grids. You can set the writing direction to horizontal or vertical using either the Margins and
Columns or Layout Grid workflow.
A document showing a layout grid (left) A document showing margins and columns (right)
Create a new document
1. Choose File > New > Document.
The New Document dialog box combines the Document Setup and the Margins And Columns dialog boxes, so that you can set up the page
size, margins, and page columns all in one place. You can change these settings at any time.
2. Specify document setup options. (See New Document options.)
To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options. The bleed and slug areas extend out from the edges of the
defined Page Size. To make the bleed or slug areas extend evenly on all sides, click the Make All Settings The Same icon
.
3. Click OK to open a new document with the settings you specified.
To set default layout settings for all new documents, choose File > Document Setup or Layout > Margins And Columns, and set options
when no documents are open.
Create a new document with a layout grid
1. Choose File > New > Document.
2. Change the number of pages, page size, and other options. To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options.
3. Click Layout Grid Dialog, and then specify the layout grid settings. (See Layout Grid options.)
37
To the top
To the top
Document Preset
Intent
Number of pages
Start Page #
Facing Pages
Master Text Frame
Primary Text Frame
Page Size
Orientation
Bleed
Slug
4. Click OK to open a new document with the settings you specified.
The layout grid is for layout purposes only. To add text to your document, add frame grids or text frames.
Create a new document with margins and columns
When creating a document with Western style workflow, use Margins and Columns. If the general layout settings such as margins and number of
columns in a document are already known, use the Margins and Columns dialog box as the simplest method.
1. Choose File > New > Document.
2. Specify options using the New Document dialog box. Each option is the same as when creating a document using a layout grid.
3. Click Margins and Columns and select your options using the New Margins and Columns dialog box. The options are the same as in the
Margins and Columns dialog box. (See Change document setup, margins, and columns.)
4. Click OK.
Even when a document has been created using Margins and Columns, you can view its layout grid by choosing View > Grids & Guides > Show
Layout Grid, and you can modify the layout grid settings by choosing Layout > Layout Grid.
To set the default settings for all new documents, choose File > Document Setup, Layout > Margins and Columns, or Layout > Layout Grid
Settings, and set options when no documents are open.
New Document options
Choose a preset that you have saver earlier.
If you are creating a document to be output to PDF or SWF for the web, choosing the Web option changes several options in the dialog
box, such as turning off Facing Pages, changing the orientation from portrait to landscape, and using a page size based on monitor resolution. You
can edit any of these settings, but you cannot change the Intent setting after the document is created.
CS6: Digital publishing intent has been added for publications aimed for the Digital Publishing Suite.
Specify the number of pages to create in the new document.
Specify which number the document starts on. If you specify an even number (such as 2) with Facing Pages selected, the first
spread in the document begins with a two-page spread. See Start a document with a two-page spread.
Select this option to make left and right pages face each other in a double-page spread, such as for books and magazines.
Deselect this option to let each page stand alone, such as when you’re printing flyers or posters or when you want objects to bleed in the binding.
After you’ve created a document, you can use the Pages panel to create spreads with more than two pages or force the first two pages to open as
a spread. (See Control spread pagination.)
CS5.5 and earlier: Select this option to create a text frame the size of the area within the margin guides, matching the column
settings you specified. The master text frame is added to the A-Master. (See Using text frames on master pages.)
The Master Text Frame option is available only when you’ve chosen File > New > Document.
CS6 only: select this option to add a primary text frame on the master page. When you apply a new master page, the story
in the primary text frame automatically flows into the primary text frame of the new master page.
Choose a page size from the menu, or type values for Width and Height. Page size represents the final size you want after bleeds or
other marks outside the page are trimmed.
Click Portrait
(tall) or Landscape (wide). These icons interact dynamically with the dimensions you enter in Page Size. When
Height is the larger value, the portrait icon is selected. When Width is the larger value, the landscape icon is selected. Clicking the deselected icon
switches the Height and Width values.
Tip: To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options in the New Document dialog box. To make the bleed or slug areas
extend evenly on all sides, click the Make All Settings The Same icon
.
The Bleed area allows you to print objects that are arranged at the outer edge of the defined page size. For a page of the required
dimensions, if an object is positioned at its edge, some white may appear at the edge of the printed area due to slight misalignment during printing
or trimming. For this reason, you should position an object that is at the edge of the page of the required dimensions a little beyond the edge, and
trim after printing. Bleed area is shown by a red line on the document. You can set bleed area settings from Bleed in the Print dialog box.
The slug area is discarded when the document is trimmed to its final page size. The slug area holds printing information, customized color
bar information, or displays other instructions and descriptions for other information in the document. Objects (including text frames) positioned in
the slug area are printed but will disappear when the document is trimmed to its final page size.
38
Note:
To the top
To the top
To the top
To the top
Objects outside the bleed or slug area (whichever extends farther) do not print.
You can also click the Save Document Preset icon to save document settings for future use.
Document window overview
Each page or spread in your document has its own pasteboard and guides, which are visible in Normal View mode. (To switch to Normal View,
choose View > Screen Mode > Normal.) The pasteboard is replaced with a gray background when the document is viewed using one of the
Preview modes. (See Preview documents.) You can change the color of this preview background and guides in Guides & Pasteboard preferences.
Document and guides in Normal View Mode
A. Spread (black lines) B. Page (black lines) C. Margin guides (magenta lines) D. Column guides (violet lines) E. Bleed area (red lines) F. Slug
area (blue lines)
Document window notes:
Lines of other colors are ruler guides which, when present, appear in the layer color when selected. See Layers.
Column guides appear in front of margin guides. When a column guide is exactly in front of a margin guide, it hides the margin guide.
Create custom page sizes
You can create custom page sizes that appear in the Page Size menu in the New Document dialog box.
1. Choose File > New > Document.
2. Choose Custom Page Size from the Page Size menu.
3. Type a name for the page size, specify page size settings, and then click Add.
The New Doc Sizes.txt file that lets you create custom page sizes in previous version of InDesign is not available in InDesign CS5 or later.
Define document presets
You can save document settings for page size, columns, margins, and bleed and slug areas in a preset to save time and ensure consistency when
creating similar documents.
1. Choose File > Document Presets > Define.
2. Click New in the dialog box that appears.
3. Specify a name for the preset and select basic layout options in the New Document Preset dialog box. (See New Document options for a
description of each option.)
4. Click OK twice.
You can save a document preset to a separate file and distribute it to other users. To save and load document preset files, use the Save and
Load buttons in the Document Presets dialog box.
Create a document using a preset
1. Do one of the following:.
Choose File > Document Preset > [name of preset]. (Hold down Shift while choosing the preset to create a new document based on the
preset without opening the New Document dialog box.)
39
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Legal Notices | Online Privacy Policy
Choose File > New > Document, and then choose a preset from the Document Preset menu in the New Document dialog box.
The New Document dialog box displays the preset layout options.
2. Make changes to the options (if desired) and click OK.
To skip the New Document dialog box, press the Shift key as you select a preset from the Document Preset menu.
Recommended workflow for InDesign documents
Use document templates
Add documents to a book file
Change document setup, margins, and columns
40
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
41
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
42
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
43
Werkruimte en workflow
Uw eigen werkruimte maken en opslaan
Jeff Witchel (15 oktober 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u de werkruimte kunt aanpassen
Werken met gereedschappen
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
De InDesign-werkbalk bevat veel gereedschappen, waarvan vele zijn verborgen of genest onder de gereedschappen die u het eerst ziet.
In deze video ziet u de belangrijkste gereedschappen die worden gebruikt om objecten te selecteren, te roteren en de grootte ervan te
wijzigen. U leert ook hoe u het gereedschap Tekst kunt gebruiken om tekst te bewerken en kaders te maken met of zonder randen, van
gereedschap te wisselen met het toetsenbord en te navigeren met de gereedschappen Handje en Zoomen.
Sneltoetsen gebruiken (video 8:36), CS3-CS6
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk een demonstratie van frequent gebruikte sneltoetsen en de functie Snel toepassen.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
44
Beginselen van de werkruimte
Naar boven
Overzicht van de werkruimte
Vensters en deelvensters beheren
Werkruimten opslaan en schakelen tussen werkruimten
Over de weergavemodi
Werken met de statusbalk
Overzicht van het regelpaneel
Over het deelvenster Navigator
Contextmenu's gebruiken
Interfacevoorkeuren wijzigen
Klik op de volgende koppelingen voor meer informatie.
Overzicht van de werkruimte
U kunt documenten en bestanden maken en bewerken met verschillende elementen, zoals deelvensters, balken en vensters. Elke schikking van
deze elementen wordt een werkruimte genoemd. De werkruimten van de verschillende toepassingen in Adobe® Creative Suite® 5 zien er allemaal
hetzelfde uit, zodat u moeiteloos tussen de toepassingen kunt schakelen. Het is ook mogelijk de toepassingen aan te passen aan uw manier van
werken door een vooraf ingestelde werkruimte te selecteren of een nieuwe werkruimte te maken.
Hoewel de standaardindeling van de werkruimte in de verschillende producten verschilt, kunt u de elementen van de werkruimten op min of meer
dezelfde wijze manipuleren.
Standaard Illustrator-werkruimte
A. Als tabbladen weergegeven documentvensters B. Toepassingsbalk C. Werkruimteschakelaar D. Titelbalk van
deelvenster E. Regelpaneel/deelvenster Beheer F. Gereedschapsset/deelvenster Gereedschappen G. Knop voor samenvouwen tot
pictogrammen H. Vier deelvenstergroepen in verticaal koppelingsgebied
De toepassingsbalk boven in het scherm bevat een schakeloptie Werkruimte, menu's (alleen Windows) en andere besturingselementen voor
de toepassing. Op de Mac kunt u voor bepaalde producten via het menu Venster de toepassingsbalk tonen of verbergen.
Het deelvenster Gereedschappen bevat gereedschappen om afbeeldingen, illustraties, pagina-elementen enzovoort te maken en te
bewerken. Gerelateerde gereedschappen worden gegroepeerd.
In het deelvenster Beheer (het regelpaneel) ziet u opties voor het momenteel geselecteerde gereedschap. In Illustrator worden de opties voor
het momenteel geselecteerde object weergegeven in het deelvenster Besturing. (In Adobe Photoshop® wordt dit de optiebalk genoemd. In
Adobe Flash®, Adobe Dreamweaver® en Adobe Fireworks® wordt dit de eigenschappencontrole genoemd, waarin de eigenschappen van
het momenteel geselecteerd element zijn opgenomen.)
45
Naar boven
In het documentvenster ziet u het bestand waaraan u werkt. U kunt documentvensters weergeven als tabbladen en in bepaalde gevallen kunt
u documentvensters groeperen en koppelen.
Deelvensters helpen u uw werk overzichtelijk te houden en te wijzigen. Voorbeelden hiervan zijn de tijdlijn in Flash, het deelvenster Penseel
in Illustrator, het deelvenster Lagen in Adobe Photoshop® en het deelvenster CSS-stijlen in Dreamweaver. Deelvensters kunnen worden
gegroepeerd, gestapeld of gekoppeld.
In het toepassingsframe worden alle werkruimte-elementen gegroepeerd in één, geïntegreerd venster waarin u de toepassing als een
eenheid kunt behandelen. Wanneer u het toepassingskader of een van de elementen in het kader verplaatst, vergroot of verkleint, passen de
elementen zich aan elkaar aan, zodat ze elkaar niet overlappen. Deelvensters verdwijnen niet wanneer u overschakelt op een andere
toepassing of wanneer u per ongeluk buiten de toepassing klikt. Als u met twee of meer toepassingen werkt, kunt u deze naast elkaar op het
scherm of op meerdere beeldschermen plaatsen.
Als u een Mac gebruikt en de voorkeur geeft aan de traditionele vrije gebruikersinterface, kunt u het toepassingsframe uitschakelen. In Adobe
Illustrator® selecteert u bijvoorbeeld Venster > Toepassingsframe om het frame in of uit te schakelen. (In Flash is het toepassingsframe
permanent ingeschakeld voor Mac en in Dreamweaver voor Mac wordt het toepassingsframe niet gebruikt.)
Alle deelvensters verbergen of weergeven
(Illustrator, Adobe InCopy®, Adobe InDesign®, Photoshop, Fireworks) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, inclusief de
gereedschapsset en het regelpaneel/deelvenster Beheer, drukt u op Tab.
(Illustrator, InCopy, InDesign, Photoshop) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, behalve de gereedschapsset en het
regelpaneel/deelvenster Beheer, drukt u op Shift+Tab.
U kunt verborgen deelvensters tijdelijk weergeven als Verborgen deelvensters automatisch tonen is geselecteerd bij de Interface-
voorkeuren. Deze functie is altijd ingeschakeld in Illustrator. Verplaats de aanwijzer naar de rand van het toepassingsvenster (Windows®)
of naar de rand van het beeldscherm (Mac OS®) en houd deze boven de strook die dan wordt weergegeven.
(Flash, Dreamweaver, Fireworks) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, drukt u op F4.
Opties in het deelvenster weergeven
Klik op het deelvenstermenupictogram rechtsboven in het deelvenster.
U kunt een deelvenstermenu ook openen als het deelvenster is verkleind tot pictogram.
In Photoshop kunt u de tekengrootte van de tekst in de deelvensters en de knopinfo wijzigen. Kies een grootte in het menu Tekengrootte
gebruikersinterface bij de voorkeuren voor de interface.
(Ilustrator) Helderheid van het deelvenster aanpassen
Verplaats de schuifregelaar Helderheid in de Voorkeuren voor de gebruikersinterface. Dit besturingselement heeft invloed op alle deelvensters,
inclusief het regelpaneel.
Deelvenster Gereedschappen opnieuw configureren
U kunt de gereedschappen in het deelvenster Gereedschappen in één kolom of naast elkaar in twee kolommen weergeven. (Deze functie is niet
beschikbaar in het deelvenster Gereedschappen in Fireworks en Flash.)
In InDesign en InCopy kunt u ook schakelen tussen de weergave in één kolom en dubbele kolommen (of één rij) door een optie in de
voorkeuren voor de interface in te stellen.
Klik op de dubbele pijl boven aan het deelvenster Gereedschappen.
Vensters en deelvensters beheren
U kunt een aangepaste werkruimte maken door documentvensters en deelvensters te verplaatsen en te manipuleren. U kunt aangepaste
werkruimten opslaan en schakelen tussen deze werkruimten. Als u in Fireworks de naam wijzigt van aangepaste werkruimten, kan dit leiden tot
onverwacht gedrag.
Opmerking: In de volgende voorbeelden wordt ter demonstratie Photoshop gebruikt. De werkruimte werkt in alle producten op dezelfde manier.
Documentvensters opnieuw rangschikken, koppelen of laten zweven
Als u meerdere bestanden opent, worden de documentvensters als tabbladen weergegeven.
Als u de rangschikking van dergelijke documentvensters wilt wijzigen, sleept u de tab van een venster naar een nieuwe locatie in de groep.
Als u een documentvenster wilt loskoppelen (zweven of verwijderen uit tabbladgroep) van een groep vensters, sleept u het tabblad van dat
venster uit de groep.
Opmerking: In Photoshop kunt u ook Venster > Ordenen > Zweven in venster selecteren één documentvenster te laten zweven of Venster
> Ordenen > Alles zweven in vensters om alle documentvensters tegelijkertijd te laten zweven. Zie TechNote kb405298 voor meer informatie.
Opmerking: Dreamweaver biedt geen ondersteuning voor het koppelen en loskoppelen van documentvensters. Gebruik de knop
Minimaliseren van het documentvenster om vensters te laten zweven (Windows) of kies Venster > Naast elkaar om documentvensters naast
46
elkaar weer te geven. Zoek op “Naast elkaar” in Dreamweaver Help voor meer informatie over dit onderwerp. De werkwijze voor Macintosh-
gebruikers wijkt enigszins af.
Als u een documentvenster wilt koppelen aan een afzonderlijke groep documentvensters, sleept u het venster naar de groep.
Als u groepen gestapelde of naast elkaar geplaatste documenten wilt maken, sleept u het venster naar een van de neerzetzones boven,
onder of aan een zijde van een ander venster. U kunt ook een lay-out voor de groep selecteren aan de hand van de knop Lay-out op de
toepassingsbalk.
Opmerking: Niet alle producten bieden ondersteuning voor deze functie. U kunt echter de opdrachten Trapsgewijs en Naast elkaar in het
menu Venster gebruiken om de lay-out van uw documenten te bepalen.
Als u een selectie sleept en wilt overschakelen naar een ander document in een als tabblad weergegeven groep, houdt u de selectie een
ogenblik boven het tabblad van een document.
Opmerking: Niet alle producten bieden ondersteuning voor deze functie.
Deelvensters koppelen en ontkoppelen
Een koppelingsgebied is een verzameling deelvensters of deelvenstergroepen die samen en meestal in een verticale positie worden weergegeven.
U koppelt en ontkoppelt deelvensters door ze in en uit een koppelingsgebied te verplaatsen.
Om een deelvenster te koppelen, sleept u het aan de tab naar het koppelingsgebied bovenaan, onderaan of tussen andere deelvensters.
Om een deelvenstergroep te koppelen, sleept u het aan de titelbalk (de effen, lege balk boven de tabs) in het koppelingsgebied.
Om een deelvenster of deelvenstergroep te verwijderen, sleept u deze aan de tab of de titelbalk uit het koppelingsgebied. U kunt ze naar een
ander koppelingsgebied slepen of ze vrij laten zweven.
Deelvensters verplaatsen
Terwijl u een deelvenster verplaatst, ziet u blauw gemarkeerde neerzetzones. Dit zijn gebieden waarnaar u het deelvenster kunt verplaatsen. U
kunt een deelvenster bijvoorbeeld omhoog of omlaag in een koppelingsgebied verplaatsen door het naar de smalle blauwe neerzetzone boven of
onder een ander deelvenster te slepen. Als u het naar een gebied sleept dat geen neerzetzone is, zweeft het venster vrij in de werkruimte.
Opmerking: De neerzetzone wordt geactiveerd door de positie van de muisaanwijzer (en niet door de positie van het deelvenster), dus als de
neerzetzone niet wordt weergegeven, kunt u de muisaanwijzer naar de positie slepen waar de neerzetzone zich moet bevinden.
U verplaatst een deelvenster door de tab van het deelvenster te slepen.
Als u een deelvenstergroep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk.
De smalle, blauwe neerzetzone geeft aan dat het deelvenster Kleur zal worden gekoppeld boven het deelvenster Lagen.
A. Titelbalk B. Tab C. Neerzetzone
Druk op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) terwijl u een deelvenster verplaatst om te voorkomen dat het wordt gekoppeld. Druk tijdens het
verplaatsen van het deelvenster op Esc om de bewerking te annuleren.
Deelvensters toevoegen en verwijderen
Als u alle deelvensters uit een koppelingsgebied verwijdert, verdwijnt het koppelingsgebied. U kunt een koppelingsgebied maken door deelvensters
naar de rechterrand van het werkgebied te verplaatsen totdat u een neerzetzone ziet.
Als u een deelvenster wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac) op het tabblad
van het deelvenster en selecteert u Sluiten. U kunt de selectie van het deelvenster ook opheffen in het menu Venster.
Als u een deelvenster wilt toevoegen, selecteert u het in het menu Venster en koppelt u het op de gewenste positie.
Deelvenstergroepen bewerken
Om een deelvenster in een groep te verplaatsen, sleept u de tab van het deelvenster naar de gemarkeerde neerzetzone in de groep.
47
Een deelvenster toevoegen aan een deelvenstergroep
Om deelvensters in een groep te herschikken, sleept u de tab van het deelvenster naar een nieuwe locatie in de groep.
Om een deelvenster uit de groep te verwijderen zodat het vrij zweeft, sleept u het deelvenster aan de tab buiten de groep.
Als u een groep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk (het gebied boven de tabbladen).
Zwevende deelvensters stapelen
Als u een deelvenster uit het koppelingsgebied sleept, maar niet neerzet in een neerzetzone, wordt het een vrij zwevend venster. U kunt zwevende
vensters overal in de werkruimte plaatsen. U kunt zwevende deelvensters of deelvenstergroepen stapelen, zodat ze zich verplaatsen als een
eenheid wanneer u de bovenste titelbalk versleept.
Vrij zwevende gestapelde deelvensters
Om zwevende deelvensters te stapelen, sleept u het deelvenster aan de tab naar de neerzetzone onder aan een ander deelvenster.
Om de stapelvolgorde te wijzigen, sleept u een deelvenster omhoog of omlaag aan de tab.
Opmerking: Zorg ervoor dat u de tab boven de smalle neerzetzone tussen deelvensters loslaat en niet in de brede neerzetzone in een
titelbalk.
Om een deelvenster of deelvenstergroep uit de stapel te verwijderen, zodat het uit zichzelf zweeft, sleept u het aan de tab of titelbalk uit de
stapel.
De grootte van deelvensters wijzigen
Dubbelklik op een tabblad van een deelvenster, deelvenstergroep of stapel deelvensters om deze op minimale of maximale grootte weer te
geven. U kunt dubbelklik in het tabbladgebied (de lege ruimte naast de tabbladen).
Als u het formaat van een deelvenster wilt wijzigen, sleept u een van de zijden van het deelvenster. Bepaalde deelvensters, zoals het
deelvenster Kleur in Photoshop, kunnen niet worden vergroot of verkleind door te slepen.
Deelvensterpictogrammen samenvouwen en uitvouwen
U kunt deelvensters samenvouwen tot pictogrammen om de werkruimte overzichtelijk te houden. In bepaalde gevallen worden deelvensters
samengevouwen tot pictogrammen in de standaardwerkruimte.
Deelvensters samengevouwen tot pictogrammen
48
Naar boven
Deelvensters die vanuit pictogrammen zijn uitgevouwen
Klik op de dubbele pijl boven in het koppelingsgebied om alle deelvensterpictogrammen in een kolom samen of uit te vouwen.
Als u het pictogram van één deelvenster wilt uitvouwen, klikt u erop.
Als u het formaat van deelvensterpictogrammen zodanig wilt aanpassen dat u alleen de pictogrammen ziet (en niet de titels), versmalt u het
koppelingsgebied totdat de tekst verdwijnt. Maak het koppelingsgebied breder als u de pictogramtekst weer wilt weergeven.
Om een uitgevouwen deelvenster opnieuw samen te vouwen tot een pictogram, klikt u op de tab, het pictogram of de dubbele pijl in de
titelbalk van het deelvenster.
Als u in bepaalde producten Pictogramdeelvensters automatisch samenvouwen in de voorkeuren van de interface- of gebruikersinterface-
opties selecteert, wordt een pictogram van een uitgevouwen deelvenster automatisch samengevouwen wanneer u elders klikt.
Om een zwevend deelvenster of een zwevende deelvenstergroep aan een koppelingsgebied voor pictogrammen toe te voegen, sleept u het
venster of de groep aan de tab of de titelbalk naar het koppelingsgebied. (Deelvensters worden automatisch samengevouwen tot
pictogrammen als ze aan een pictogramkoppelingsgebied worden toegevoegd.)
Als u een deelvensterpictogram (of groep met deelvensterpictogrammen) wilt verplaatsen, sleept u het pictogram. U kunt pictogrammen van
deelvensters omhoog of omlaag slepen in het koppelingsgebied, naar andere koppelingsgebieden (waar ze worden weergegeven in de
deelvensterstijl van dat koppelingsgebied) of buiten het koppelingsgebied (waar ze verschijnen als zwevende pictogrammen).
Werkruimten opslaan en schakelen tussen werkruimten
Door de huidige grootte en positie van deelvensters als een benoemde werkruimte op te slaan, kunt u die werkruimte ook herstellen wanneer u
een deelvenster verplaatst of sluit. De namen van de opgeslagen werkruimten worden weergegeven via de schakeloptie Werkruimte op de
toepassingsbalk.
Een aangepaste werkruimte opslaan
1. Als de werkruimte de configuratie heeft die u wilt opslaan, gaat u op een van de volgende manieren te werk:
(Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte opslaan.
(Photoshop, InDesign, InCopy) Kies Venster > Werkruimte > Nieuwe werkruimte.
(Dreamweaver) Kies Venster > Lay-out werkruimte > Nieuwe werkruimte.
(Flash) Kies Nieuwe werkruimte in de schakeloptie voor werkruimte op de toepassingsbalk.
(Fireworks) Kies Huidige opslaan in de schakeloptie Werkruimte op de toepassingsbalk.
2. Typ een naam voor de werkruimte.
3. (Photoshop, InDesign) Onder Vastleggen selecteert u een of meer opties:
Locaties van deelvensters Hiermee slaat u de huidige deelvensterlocaties op (alleen InDesign).
Sneltoetsen Hiermee slaat u de huidige set sneltoetsen op (alleen Photoshop).
Menu's of Menu's aanpassen Hiermee slaat u de huidige set menu's op.
Werkruimten weergeven of schakelen tussen werkruimten
Selecteer een werkruimte met de schakeloptie Werkruimte op de toepassingsbalk.
In Photoshop kunt u sneltoetsen aan elke werkruimte toewijzen om snel tussen werkruimten te kunnen navigeren.
Een aangepaste werkruimte verwijderen
Selecteer Werkruimten beheren via de schakeloptie voor werkruimte op de toepassingsbalk, selecteer de werkruimte en klik op Verwijderen.
(Deze optie is niet beschikbaar in Fireworks.)
(Photoshop, InDesign, InCopy) Selecteer Werkruimte verwijderen via de schakeloptie voor werkruimte.
(Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimten beheren, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op het pictogram Verwijderen.
(Photoshop, InDesign) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte verwijderen, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op Verwijderen.
49
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De standaardwerkruimte herstellen
1. Selecteer de werkruimte Standaard of Hoofdpunten via de schakeloptie voor werkruimten op de toepassingsbalk. Raadpleeg het artikel
http://www.adobe.com/devnet/fireworks/articles/workspace_manager_panel.html voor Fireworks.
Opmerking: in Dreamweaver is Ontwerpen de standaardwerkruimte.
2. Verwijder voor Fireworks (Windows) de volgende mappen:
Windows Vista \\Gebruikers\<gebruikersnaam>\AppData\Roaming\Adobe\Fireworks CS4\
Windows XP \\Documents and Settings\<gebruikersnaam>\Application Data\Adobe\Fireworks CS4
3. (Photoshop, InDesign, InCopy) Selecteer Venster > Werkruimte > [Naam werkruimte] opnieuw instellen.
(Photoshop) Indeling van een opgeslagen werkruimte herstellen
In Photoshop wordt werkruimten automatisch weergegeven in de rangschikking die u het laatst hebt ingesteld, maar u kunt oorspronkelijke,
opgeslagen rangschikking van de deelvensters herstellen.
Als u een afzonderlijke werkruimte opnieuw wilt instellen, kiest u Venster > Werkruimte > Naam werkruimte opnieuw instellen.
Als u alle werkruimten die met Photoshop zijn geïnstalleerd, opnieuw wilt instellen, klikt u op Standaardwerkruimten opnieuw instellen bij
Interfacevoorkeuren.
Als u de volgorde van de werkruimten op de toepassingsbalk wilt wijzigen, moet u de werkruimten slepen.
Over de weergavemodi
U kunt de zichtbaarheid van het documentvenster wijzigen met de modusknoppen onder in de gereedschapsset of met de opdrachten in het menu
Weergave > Schermmodus. Wanneer de gereedschapsset als één kolom wordt weergegeven, kunt u de weergavemodi selecteren door op de
knop voor de huidige modus te klikken en een andere modus te kiezen in het menu dat verschijnt.
Modus Normaal
In deze modus verschijnen illustraties in een standaardvenster en worden alle zichtbare rasters en hulplijnen, niet-afdrukbare
objecten en een wit plakbord weergegeven.
Modus Voorvertoning
In deze modus worden illustraties weergegeven zoals in de uiteindelijke uitvoer: alle niet-afdrukbare elementen worden
onderdrukt (rasters, hulplijnen, niet-afdrukbare objecten) en het plakbord wordt ingesteld op de achtergrondkleur van de voorvertoning die is
opgegeven in de Voorkeuren.
Modus Afloopgebied
In deze modus worden illustraties weergegeven zoals in de uiteindelijke uitvoer: alle niet-afdrukbare elementen worden
onderdrukt (rasters, hulplijnen, niet-afdrukbare objecten), het plakbord wordt ingesteld op de achtergrondkleur van de voorvertoning die is
opgegeven in de Voorkeuren en afdrukbare elementen worden in het afloopgebied van het document (opgegeven in Documentinstelling)
weergegeven.
Modus Witruimte rond pagina
In deze modus worden illustraties weergegeven zoals in de uiteindelijke uitvoer: alle niet-afdrukbare elementen
worden onderdrukt (rasters, hulplijnen, niet-afdrukbare objecten), het plakbord wordt ingesteld op de achtergrondkleur van de voorvertoning die is
opgegeven in de Voorkeuren en afdrukbare elementen worden in de witruimte rondom de pagina van het document (opgegeven in
Documentinstelling) weergegeven.
Presentatiemodus
In deze modus worden illustraties weergegeven zoals in een diapresentatie, dus zonder menu's, deelvensters of
gereedschappen. Zie Presentatiemodus gebruiken.
Werken met de statusbalk
De statusbalk (linksonder in een documentvenster) bevat informatie over de status van een bestand. U kunt de statusbalk gebruiken om naar een
andere pagina te gaan. Klik op het menu van de statusbalk om een van de volgende handelingen uit te voeren:
Het huidige bestand weergeven in het bestandssysteem door Tonen in Verkenner (Windows®) of Tonen in Finder (Mac OS®) te kiezen.
Het huidige bestand in Adobe® Bridge® weergeven door Tonen in Bridge te kiezen.
Het huidige bestand in Adobe Mini Bridge weergeven door Tonen in Bridge te kiezen.
In Mac OS kunt u het zoompercentage op de statusbalk weergeven door de toepassingsbalk te verbergen (Venster > Toepassingsbalk). In
Windows kunt u de toepassingsbalk niet verbergen.
Overzicht van het regelpaneel
Met het regelpaneel (Venster > Regelpaneel) hebt u snel toegang tot opties, opdrachten en andere deelvensters voor het geselecteerde pagina-
item of de geselecteerde objecten. Standaard is het regelpaneel aan de bovenkant van het documentvenster gekoppeld, maar u kunt het
regelpaneel ook onderaan het venster koppelen, het laten zweven of verbergen.
De opties in het regelpaneel zijn afhankelijk van het type object dat is geselecteerd.
Wanneer u bijvoorbeeld een kader selecteert, bevat het regelpaneel opties voor het vergroten/verkleinen, opnieuw plaatsen, schuintrekken
en roteren van het kader of voor het toepassen van een objectstijl.
50
Naar boven
Naar boven
Als u tekst in een kader selecteert, staan in het regelpaneel opties voor tekens of alinea's. Klik op de pictogrammen aan de linkerkant van het
regelpaneel om te bepalen of alinea- of tekenopties worden weergegeven. Afhankelijk van de grootte en resolutie van uw beeldscherm
worden extra opties weergegeven in het regelpaneel. Als u bijvoorbeeld het tekenpictogram hebt geselecteerd, worden alle tekenopties
weergegeven. Rechts van het regelpaneel worden ook enkele alineaopties weergegeven. Als u klikt op het alineapictogram, worden alle
alineaopties weergegeven en worden er rechts ook enkele tekenopties weergegeven.
Als u een tabelcel selecteert, worden in het regelpaneel opties weergegeven voor het aanpassen van afmetingen van rijen en kolommen, het
samenvoegen van cellen, het uitlijnen van tekst en het toevoegen van lijnen.
Er staan steeds andere opties in het regelpaneel. Met de gereedschapstips kunt u informatie over elke optie krijgen. Deze gereedschapstips
verschijnen als u de muisaanwijzer op een pictogram of optie laat staan.
Regelpaneel met gereedschapstip weergegeven
Menu van het regelpaneel
Als u dialoogvensters wilt openen die horen bij de pictogrammen van het regelpaneel, klikt u op het gewenste pictogram terwijl u de toets Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt. Wanneer u bijvoorbeeld een kader hebt geselecteerd, houdt u de toets Alt of Option ingedrukt en
klikt u op het pictogram Draaiingshoek
om het dialoogvenster Roteren te openen.
Op www.adobe.com/go/vid0064_nl vindt u een videodemo over het gebruik van het regelpaneel.
Het menu van het regelpaneel weergeven
Klik op het pictogram rechts van het regelpaneel.
Het regelpaneel koppelen of laten zweven
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep de verticale balk aan de linkerkant van het regelpaneel totdat de werkbalk is gekoppeld aan de onder- of bovenkant van het
toepassingsvenster (Windows) of het scherm (Mac OS).
Kies Bovenaan koppelen, Onderaan koppelen of Zweven in het menu van het regelpaneel.
Het regelpaneel aanpassen
1. Kies Aanpassen in het menu rechts in het regelpaneel.
2. Bepaal welke opties u wilt weergeven of verbergen en klik op OK.
Over het deelvenster Navigator
Als u veel hebt gewerkt met oudere versies van InDesign, vraagt u zich misschien af waarom u het deelvenster Navigator niet kunt vinden. Het
deelvenster Navigator maakt geen deel uit van InDesign CS5. Het deelvenster Navigator is vervangen door de functie Extra sterk zoomen. Zie
Extra sterk zoomen gebruiken.
Contextmenu's gebruiken
In tegenstelling tot de menu's bovenaan het scherm staan in contextgevoelige menu's opdrachten voor het geselecteerde gereedschap of de
selectie. U kunt de contextgevoelige menu’s gebruiken als een snel alternatief om veelgebruikte opdrachten uit te voeren.
51
Naar boven
1. Plaats de aanwijzer op het document, object of deelvenster.
2. Klik met de rechtermuisknop.
Opmerking: (Mac OS) Als u geen muis met twee knoppen hebt, kunt u het contextmenu openen door tijdens het klikken met de muis op de Ctrl-
toets te drukken.
Interfacevoorkeuren wijzigen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Interface (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Interface (Mac OS).
2. Kies de instellingen die u wilt opgeven en klik op OK.
Knopinfo Knopinfo verschijnt als u de muisaanwijzer boven interface-items zoals gereedschap in de werkbalk en opties in het regelpaneel houdt.
Kies Geen om de knopinfo uit te schakelen.
Miniaturen op plaats tonen Als u een afbeelding plaatst, wordt een miniatuur van de afbeelding weergegeven in de geladen afbeeldingscursor.
Op dezelfde manier wordt een miniatuur van de eerste paar regels tekst weergegeven in de geladen tekstcursor. Deselecteer deze optie als u niet
wilt dat miniaturen worden weergegeven als u afbeeldingen of tekst plaatst.
Transformatiewaarden tonen Als u een object maakt, vergroot/verkleint of roteert, geeft de cursor de [x,y]-coördinaten, breedte en hoogte of
rotatie-informatie weer.
Gebaren met meerdere aanrakingen inschakelen Selecteer deze optie als u de multi-touchbesturing van Windows en Mac OS wilt gebruiken in
InDesign. Als u bijvoorbeeld de Magic Mouse in Mac OS gebruikt, kunt u met een veegbeweging omhoog of omlaag bladeren of naar de vorige of
volgende pagina of spread gaan, en kunt u met een draaibeweging de spread roteren.
Object markeren onder selectiegereedschap Selecteer deze optie om de frameranden van objecten te markeren als het gereedschap Direct
selecteren eroverheen wordt bewogen.
Zwevende gereedschapsset Geef op of de werkbalk wordt weergegeven als een enkele kolom, dubbele kolom of enkele rij.
Pictogramdeelvensters automatisch samenvoegen Als deze optie is geselecteerd, wordt het open deelvenster automatisch gesloten als u op
het documentvenster klikt.
Verborgen deelvensters automatisch tonen Als u deelvensters verbergt door op Tab te drukken, worden de deelvensters tijdelijk weergegeven
als u de muisaanwijzer boven de zijkant van het documentvenster houdt en deze optie is geselecteerd. Als deze optie niet is geselecteerd, moet u
nogmaals op Tab drukken om deelvensters weer te geven.
Documenten openen als tabs Als deze optie niet is geselecteerd, worden documenten die u maakt of opent, weergegeven als zwevende
vensters in plaats van als vensters met tabbladen.
Koppelen van zwevend documentvenster inschakelen Als deze optie is ingeschakeld, kunt u zwevende documenten aan elkaar koppelen als
vensters met tabs. Als de optie is uitgeschakeld, worden zwevende documentvensters niet aan andere documentvensters gekoppeld, tenzij u
tijdens het slepen de Ctrl-toets (Windows) of de Option-toets (Mac OS) ingedrukt houdt.
Handje Als u wilt instellen of tekst en afbeeldingen worden gesimuleerd wanneer u door een document bladert, sleept u de schuifregelaar van het
gereedschap Handje naar het gewenste prestatieniveau ten opzichte van het kwaliteitsniveau.
Actieve beeldopbouw Selecteer een optie om te bepalen of de afbeelding opnieuw wordt opgebouwd wanneer een object wordt versleept. Met
de optie Meteen wordt de afbeelding tijdens het slepen opnieuw opgebouwd. Met de optie Nooit wordt bij het slepen van een afbeelding alleen het
kader verplaatst en wordt de afbeelding pas verplaatst wanneer de muisknop wordt losgelaten. Met de optie Met vertraging wordt de afbeelding
pas opnieuw opgebouwd als u wacht alvorens te slepen. De optie Met vertraging is vergelijkbaar met de werking in InDesign CS4.
Meer Help-onderwerpen
Video over het regelpaneel
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
52
Menu's en sneltoetsen aanpassen
Naar boven
Naar boven
Menu's aanpassen
Ontbrekende menuopdrachten
Sneltoetssets gebruiken
Menu's aanpassen
Door menuopdrachten te verbergen of in te kleuren kunt u menu's overzichtelijker maken en opdrachten die u vaak gebruikt benadrukken. Houd er
rekening mee dat wanneer u opdrachten verbergt, deze menuopdrachten alleen uit het zicht worden verwijderd. Er worden hierdoor geen functies
uitgeschakeld. U kunt verborgen opdrachten op elk gewenst moment weergeven door de opdracht Alle menu-items weergeven onder aan een
menu te selecteren. U kunt ook Venster > Werkruimte > Volledige menu's tonen selecteren als u alle menu's voor de geselecteerde werkruimte
wilt weergeven. U kunt in de werkruimten die u opslaat aangepaste menu's opnemen.
U kunt het hoofdmenu, de contextmenu's en de deelvenstermenu's aanpassen. Contextmenu's worden weergegeven wanneer u met de
rechtermuisknop klikt (Windows) of klikt terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS). Deelvenstermenu's worden weergegeven wanneer u op het
pictogram klikt in de rechterbovenhoek van een deelvenster.
Opmerking: als u een andere werkruimte selecteert, zoals Aan de slag, zijn bepaalde menuopdrachten verborgen. Als u de menuopdrachten wilt
weergeven, kiest u Alle menu-items tonen onder aan het menu. U kunt ook een andere werkruimte kiezen, bijvoorbeeld de werkruimte
Geavanceerd.
Een aangepaste menuset maken
1. Kies Bewerken > Menu's.
U kunt de standaardmenuset niet bewerken.
2. Klik op Opslaan als, typ de naam van de menuset en klik op OK.
3. Kies in het menu Categorie de opdracht Toepassingsmenu's of Context- en deelvenstermenu's om te bepalen welke menu's zijn aangepast.
4. Klik op de pijlen links van de menucategorieën om subcategorieën of menuopdrachten weer te geven. Voor elke opdracht die u wilt
aanpassen, klikt u op het oogpictogram onder Zichtbaarheid om de opdracht weer te geven of te verbergen. Klik op Geen onder Kleur om
een kleur uit het menu te kiezen.
5. Klik op Opslaan en op OK.
Een aangepaste menuset selecteren
1. Kies Bewerken > Menu's.
2. Kies de menuset in het menu Set en klik op OK.
Een aangepaste menuset maken of bewerken
1. Kies Bewerken > Menu's.
2. Kies de menuset in het menu Set en voer een van de volgende handelingen uit.
Als u een menuset wilt bewerken of de zichtbaarheid of kleur van menuopdrachten wilt wijzigen, klikt u op Opslaan en op OK.
Als u een menuset wilt verwijderen, klikt u op Verwijderen en op Ja. Als u de menuset hebt gewijzigd zonder deze op te slaan, wordt u
gevraagd de desbetreffende menuset op te slaan. Klik op Ja als u de menuset wilt opslaan of op Nee als u de wijzigingen wilt negeren.
Verborgen menu-items tonen
Kies Venster > Werkruimte > Volledige menu's tonen. Met deze opdracht worden alle menu's voor de geselecteerde werkruimte
ingeschakeld. U kunt de menu's weer verbergen door de werkruimte te herstellen.
Kies Alle menu-items tonen onder aan het menu met de verborgen opdrachten.
Als u de toets Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt houdt en op een menunaam klikt, worden tijdelijk de opdrachten weergegeven
die u bij het aanpassen van het menu hebt verborgen.
Ontbrekende menuopdrachten
Als u een menuopdracht niet kunt vinden, is deze mogelijk verborgen. Als u een andere werkruimte dan Geavanceerd selecteert, worden bepaalde
menuopdrachten niet weergegeven. Het is ook mogelijk dat u of een andere gebruiker de opdracht Menu's heeft gebruikt om menuonderdelen te
53
Naar boven
verbergen.
Als u een opdracht die u zoekt niet kunt vinden, probeert u een van de onderstaande methoden:
Kies Alle menu-items tonen onder aan het menu.
Kies Venster > Werkruimte > Volledige menu's tonen.
Kies Venster > Werkruimte en selecteer een andere werkruimte. (Met de werkruimte Geavanceerd worden alle menuonderdelen
weergegeven.)
Kies Bewerken > Menu's, zoek de menuopdracht en controleer of deze niet verborgen is.
Als menuopdrachten nog steeds ontbreken, probeert u voorkeuren te herstellen.
Sneltoetssets gebruiken
Gereedschapstips geven informatie over sneltoetsen. InDesign beschikt ook over een sneltoetseditor waarin u een lijst met sneltoetsen kunt
bekijken en genereren, en zelf sneltoetsen kunt bewerken of maken. De sneltoetseditor bevat alle opdrachten waarvoor sneltoetsen kunnen
worden gebruikt, maar die niet altijd in de standaardset met sneltoetsen zijn gedefinieerd.
U kunt ook sneltoetsen koppelen aan alinea- of tekenstijlen (zie Alinea- en tekenstijlen toevoegen) of aan scripts.
Op www.adobe.com/go/vid0066_nl vindt u een videodemo over het gebruik van sneltoetsen.
In Free keyboard shortcuts 4 (alleen Engelstalig) geeft Mike Witherell een overzicht van sneltoetsen.
De actieve set sneltoetsen wijzigen
1. Als u de sneltoetsset actief wilt maken voor alle documenten, mogen er geen documenten geopend zijn.
2. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
3. Selecteer een sneltoetsset in het menu Set. Selecteer bijvoorbeeld Sneltoetsen voor QuarkXPress® 4.0.
4. Klik op OK.
Sneltoetsen weergeven
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
2. Selecteer bij Set een set sneltoetsen.
3. Selecteer bij Productgebied het gebied met de opdrachten die u wilt weergeven.
4. Selecteer bij Opdrachten de gewenste opdracht. De sneltoets wordt weergegeven onder Huidige sneltoetsen.
Een lijst met afdruksneltoetsen genereren
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
2. Selecteer bij Set een set sneltoetsen.
3. Klik op Set tonen.
Er wordt een tekstbestand met alle huidige en niet-gedefinieerde sneltoetsen voor die set geopend.
Een nieuwe set sneltoetsen maken
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
2. Klik op Nieuwe set.
3. Typ een naam voor de nieuwe set, selecteer een sneltoetsset in het menu Gebaseerd op set en klik op OK.
Een sneltoets maken of opnieuw definiëren
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen.
2. Selecteer voor Set een sneltoetsset of klik op Nieuwe set om een nieuwe sneltoetsset te maken.
Opmerking: U kunt de standaardset met sneltoetsen of de set sneltoetsen voor QuarkXPress niet bewerken. U kunt echter wel op basis
van deze sets een nieuwe set maken en de nieuwe set vervolgens bewerken.
3. Selecteer voor Productgebied een gebied met de opdracht die u (opnieuw) wilt definiëren.
4. Selecteer in de lijst Opdrachten de opdracht die u (opnieuw) wilt definiëren.
5. Druk in het vak Nieuwe sneltoets op de toetsen voor de nieuwe sneltoets. Als de toetsencombinatie al voor een andere opdracht wordt
gebruikt, wordt die opdracht onder Huidige sneltoetsen weergegeven. U kunt de originele sneltoets wijzigen of een andere sneltoets kiezen.
Opmerking: Wijs geen sneltoets van één toets aan menuopdrachten toe, omdat dit een conflict oplevert als u tekst gaat invoeren. Als een
invoegpositie actief is en u typt een sneltoets van één toets, wordt het desbetreffende teken niet in de tekst ingevoerd, maar wordt de
sneltoets geactiveerd.
6. Selecteer in de lijst Context de context van de functie voor de sneltoets. De context zorgt ervoor dat de sneltoets wordt uitgevoerd zoals u
dat had bedoeld. U kunt bijvoorbeeld in de tabelcontext met de sneltoets Ctrl+G twee cellen samenvoegen en in de tekstcontext met
54
dezelfde sneltoets een speciaal teken invoegen.
Opmerking: Wijs sneltoetsen in de standaardcontext toe wanneer u ze ongeacht de status van het document dezelfde bewerking wilt laten
uitvoeren. Sneltoetsen die u in andere contexten toevoegt, zoals tabel of tekst, overschrijven de sneltoetsen die in de standaardcontext zijn
toegewezen.
7. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Toewijzen om een nieuwe sneltoets te maken als er nog geen sneltoets is.
Klik op Toewijzen om een andere sneltoets aan een opdracht toe te wijzen. U kunt voor een menuopdracht meerdere sneltoetsen
instellen.
8. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten of klik op Opslaan als u nog meer sneltoetsen wilt invoeren. Het venster wordt dan niet gesloten.
Sneltoetssets kopiëren
Sneltoetssets (*.indk) worden op twee locaties opgeslagen. De vooraf ingestelde sneltoetsen staan in de map Presets in de toepassingsmap. De
sneltoetssets die u zelf maakt, staan in de map Shortcut Sets op de volgende locaties:
Windows XP Documents and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\InDesign Shortcut Sets
Windows Vista en Windows 7 Users\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InDesign\[versie]\[Taal]\InDesign Shortcut Sets
Mac OS Gebruikers/[gebruikersnaam]/Bibliotheek/Voorkeuren/Adobe InDesign/[versie]/[taal]/InDesign Shortcut Sets
Als u een sneltoetsset op één computer hebt gemaakt en u wilt deze op een andere computer gebruiken, kopieert u het *.indk-bestand naar
dezelfde locatie op de andere computer.
U kunt een sneltoetsset verplaatsen van de aangepaste locatie naar de toepassingsmap. Hiermee stelt u de aangepaste sneltoetsen beschikbaar
voor alle gebruikers die een computer delen. Zorg er echter voor dat u geen twee sets met dezelfde naam hebt, één op elke locatie. De
sneltoetsset van de toepassing en de aangepaste sets moeten verschillende namen hebben.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
55
Gereedschapset
Naar boven
Overzicht van de gereedschapsset
Overzicht van gereedschappen
Galerie met selectiegereedschappen
Galerie van teken- en tekstgereedschappen
Galerie met transformatiegereedschappen
Galerie met wijzigings- en navigatiegereedschappen
Overzicht van de gereedschapsset
Sommige gereedschappen in de gereedschapsset zijn bedoeld voor het selecteren, bewerken en maken van pagina-elementen. Andere
gereedschappen zijn voor het kiezen van tekst, vormen, lijnen en verlopen. U kunt de layout van de gereedschapsset wijzigen zodat deze aansluit
op de door u gewenste layout van vensters en deelvensters. De gereedschapsset wordt standaard weergegeven als een verticale kolom met
gereedschappen. U kunt de gereedschapsset ook als twee verticale kolommen of één horizontale rij instellen. U kunt echter niet de positie van de
afzonderlijke gereedschappen in de gereedschapsset wijzigen. Sleep de bovenrand van de gereedschapsset als u de gereedschapsset wilt
verplaatsen.
U selecteert een gereedschap door erop te klikken. De gereedschapsset bevat ook diverse verborgen gereedschappen die verwant zijn aan de
zichtbare gereedschappen. Verborgen gereedschappen zijn te herkennen aan een pijltje rechts van de gereedschapspictogrammen. U selecteert
een verborgen gereedschap door op het actieve gereedschap in de gereedschapsset te klikken en de muis ingedrukt te houden. Selecteer
vervolgens het gewenste gereedschap.
De naam van het gereedschap en de sneltoets worden weergegeven wanneer u de aanwijzer boven het gereedschap houdt. Deze tekst wordt een
gereedschapstip genoemd. U kunt knopinfo uitschakelen door Geen te kiezen in het menu Knopinfo in de interfacevoorkeuren.
Open het deelvenster Gereedschaphints (kies Venster > Hulpmiddelen > Gereedschaphints) om te zien welke sneltoetsen en wijzigingstoetsen
u met het geselecteerde gereedschap kunt gebruiken.
Opmerking: De gereedschappen Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen zijn niet beschikbaar in CS5.5 of oudere versies.
56
Naar boven
Naar boven
De gereedschapsset weergeven
Kies Venster > Gereedschappen.
Opties voor gereedschappen weergeven
Dubbelklik op een gereedschap in de gereedschapsset.
Deze procedure werkt slechts bij bepaalde gereedschappen, zoals het gereedschap Pipet, Potlood en Veelhoek.
Verborgen gereedschappen weergeven en selecteren
1. Plaats de aanwijzer op een gereedschap in de gereedschapsset waaronder de verborgen gereedschappen staan en houd de muisknop
ingedrukt.
2. Selecteer een gereedschap als de verborgen gereedschappen verschijnen.
Gereedschappen tijdelijk selecteren
1. Druk, terwijl een gereedschap is geselecteerd, de sneltoets voor een ander gereedschap in.
2. Houd de sneltoets ingedrukt en voer een handeling uit.
3. Laat de sneltoets los om terug te keren naar het vorige gereedschap.
Als u bijvoorbeeld het gereedschap Tussenruimte hebt geselecteerd, houdt u de V-toets ingedrukt om het gereedschap Selecteren tijdelijk te
gebruiken. Wanneer u de V-toets loslaat, wordt het gereedschap Tussenruimte geselecteerd.
Gereedschaphints weergeven
In het deelvenster Gereedschaphints wordt beschreven hoe wijzigingstoetsen voor het geselecteerde gereedschap werken.
1. Kies Venster > Hulpmiddelen > Gereedschaphints om het deelvenster Gereedschaphints weer te geven.
2. Selecteer een gereedschap in de gereedschapsset om een beschrijving van het desbetreffende gereedschap, de desbetreffende
wijzigingstoetsen en sneltoetsen weer te geven.
De layout van de gereedschapsset wijzigen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Interface (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Interface (Mac OS).
2. Kies een layoutoptie in het menu Zwevend deelvenster Gereedschappen en klik op OK.
U kunt ook klikken op het pictogram met de dubbele pijl boven aan de gereedschapsset om de layout van de gereedschapsset te wijzigen.
Overzicht van gereedschappen
Tekstgereedschappen Hiermee kunt u tekst typen en opmaken in standaardblokken en -paden of aangepaste blokken en paden. (Zie
Tekstkaders maken.)
Tekengereedschappen Hiermee kunt u eenvoudige en complexe objecten tekenen en stileren, zoals rechthoeken, ovalen, veelhoeken en vrije
vormen. (Zie Tekenen.)
Selectiegereedschappen Hiermee kunt u objecten, punten of lijnen selecteren (activeren). (Zie Objecten selecteren.)
Transformatiegereedschappen Hiermee kunt u objecten omvormen, draaien en vergroten of verkleinen. (Zie Objecten transformeren.)
Navigatiegereedschappen Hiermee kunt u door een document navigeren, de weergave van een document instellen en afstanden in een
document meten. (Zie In- en uitzoomen en Linialen en maateenheden.)
Het gereedschap Schaar Paden en kaders splitsen. (Zie Een pad splitsen.)
Galerie met selectiegereedschappen
Met het gereedschap
Selecteren kunt u gehele
objecten selecteren.
Met het gereedschap Direct
selecteren kunt u punten op
een pad of inhoud in een
kader selecteren.
Met het gereedschap Pagina
kunt u meerdere
paginaformaten in een
document maken.
Met het gereedschap
Tussenruimte kunt u de
afstand tussen objecten
aanpassen.
57
Naar boven
Naar boven
Galerie van teken- en tekstgereedschappen
Met het gereedschap Pen kunt
u rechte en gebogen paden
tekenen.
Met het gereedschap
Ankerpunt toevoegen kunt u
ankerpunten toevoegen aan
een pad.
Met het gereedschap
Ankerpunt verwijderen kunt u
ankerpunten verwijderen uit
een pad.
Met het gereedschap
Richtingspunt omzetten kunt u
hoekpunten en boogpunten
omzetten.
Met het gereedschap Tekst
kunt tekstkaders maken en
tekst selecteren.
Met het gereedschap Padtekst
kunt u tekst op paden maken
en bewerken.
Met het gereedschap Potlood
kunt u een vrijevormpad
tekenen.
Met het gereedschap Vloeiend
kunt u ongewenste
uitstulpingen verwijderen uit
een pad.
Met het gereedschap
Gummetje kunt u punten op
een pad verwijderen.
Met het gereedschap Lijn kunt
u een lijnsegment tekenen.
Met het gereedschap
Rechthoekkader kunt u een
vierkante of rechthoekige
plaatsaanduiding maken.
Met het gereedschap
Ovaalkader kunt u een ronde
of ovale plaatsaanduiding
maken.
Met het gereedschap
Veelhoekkader kunt u een
plaatsaanduiding met
meerdere zijden maken.
Met het gereedschap
Rechthoek kunt u een vierkant
of rechthoek maken.
Met het gereedschap Ovaal
kunt u een cirkel of ovaal
maken.
Met het gereedschap Veelhoek
kunt u een vorm met meerdere
zijden maken.
Galerie met transformatiegereedschappen
58
Naar boven
Met het gereedschap Vrije
transformatie kunt u een object
roteren, schalen en
schuintrekken.
Met het gereedschap Roteren
kunt u objecten roteren
rondom een vast punt.
Met het gereedschap Schalen
kunt u het formaat van
objecten wijzigen ten opzichte
van een vast punt.
Met het gereedschap
Schuintrekken kunt u objecten
schuintrekken ten opzichte van
een vast punt.
Galerie met wijzigings- en navigatiegereedschappen
Met het gereedschap Pipet
kunt u kleur- of
tekstkenmerken van objecten
kopiëren en toepassen op
andere objecten.
Met het gereedschap Meetlat
meet u de afstand tussen twee
punten.
Met het gereedschap
Verloopstaal past u de begin-
en eindpunten en de hoek van
verlopen binnen objecten aan.
Met het gereedschap
Verloopdoezelaar kunt u een
object vervagen in de
achtergrond.
Met het gereedschap Schaar
knipt u paden op bepaalde
punten.
Met het gereedschap Handje
verplaatst u de
paginaweergave in het
documentvenster.
Met het gereedschap Zoomen
verhoogt en verlaagt u het
zoompercentage in het
documentvenster.
Met het gereedschap Notitie
kunt u opmerkingen
toevoegen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
59
De werkruimte weergeven
Naar boven
Naar boven
In- en uitzoomen
De weergave aanpassen
Pagina's omslaan
Werken met extra vensters
Anti-aliasing gebruiken voor vloeiende randen
Tekstsimulatie
Waarden in deelvensters en dialoogvensters berekenen
Waarden in deelvensters en dialoogvensters invoeren
In- en uitzoomen
Met het gereedschap Zoomen of de zoomopdrachten kunt u een document groter of kleiner weergeven.
In- of uitzoomen
Als u wilt inzoomen, selecteert u het gereedschap Zoomen en klikt u op het gebied dat u wilt vergroten. Bij elke muisklik wordt de
weergave met het vooraf ingestelde percentage vergroot. De plaats waar u klikt, is hierbij als het midden van de vergroting. Bij de maximale
vergroting is het midden van het gereedschap Zoomen leeg. Als u wilt uitzoomen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en
klikt u op het gebied dat u wilt verkleinen. Elke keer dat u klikt, wordt de weergave verkleind.
Als u de weergave wilt vergroten tot het volgende vooraf ingestelde percentage, activeert u het venster dat u wilt weergeven en klikt u op
Weergave > Inzoomen. Als u de weergave tot het vorige vooraf ingestelde percentage wilt verkleinen, kiest u Weergave > Uitzoomen.
Als u een vergrotingsniveau wilt instellen, typt of kiest u een niveau in het vak Zoomniveau op de toepassingsbalk.
In Mac OS kunt u het zoompercentage op de statusbalk weergeven door de toepassingsbalk te verbergen (Venster > Toepassingsbalk).
In Windows kunt u de toepassingsbalk niet verbergen.
Als u wilt in- of uitzoomen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u het muiswieltje of de muisaanwijzer gebruikt.
Als u een gebied wilt vergroten door te slepen, selecteert u het gereedschap Zoomen en sleept u om het gebied dat u wilt vergroten.
Extra sterk zoomen gebruiken
Met Extra sterk zoomen kunt u snel door documentpagina's bladeren. Met het handje kunt u in- of uitzoomen en door het volledige document
bladeren. Deze functie is vooral handig bij documenten met veel pagina's.
1. Klik op het gereedschap Handje
.
U kunt het handje ook activeren door in de tekstmodus de spatiebalk of Alt/Option ingedrukt te houden.
2. Als het handje geactiveerd is, klikt u en houdt u de muisknop ingedrukt.
U zoomt nu uit op het document zodat u een groter deel van de spread zichtbaar wordt. Het weergavegebied wordt aangegeven met een
rood vak.
3. Houd de muisknop ingedrukt en sleep het rode vak om door de pagina's van het document te bladeren. Druk op de pijltoetsen of gebruik het
muiswieltje om het rode vak groter of kleiner te maken.
4. Laat de muisknop los om in te zoomen op het nieuwe gedeelte van het document.
Het oorspronkelijke zoompercentage van het documentvenster of het oorspronkelijk formaat van het rode vak wordt hersteld.
In-/uitzoomen op ware grootte
Dubbelklik op het gereedschap Zoomen.
Kies Weergave > Ware grootte.
Typ of kies 100 als vergrotingsniveau in het vak Zoomniveau op de toepassingsbalk.
De weergave aanpassen
Focus op het gewenste gedeelte van uw document door pagina's en spreads passend te maken in het actieve venster en door de weergave te
verschuiven.
De pagina, spread of het plakbord in zijn geheel in het huidige venster weergeven
60
Naar boven
Naar boven
Kies Weergave > Pagina in venster passen.
Kies Weergave > Spread in venster passen.
Kies Weergave > Geheel plakbord.
De weergave opschuiven
U kunt op eenvoudige wijze de mate instellen waarmee pagina's of objecten worden gecentreerd in het documentvenster. Deze technieken kunt u
ook gebruiken bij het bladeren door pagina's.
Ga als volgt te werk:
Selecteer in het gereedschapsset het gereedschap Hand en klik en sleep vervolgens in het documentvenster. Als u de toets Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt en op de spatiebalk drukt, wordt het gereedschap Handje tijdelijk geactiveerd.
Klik op de horizontale of verticale schuifbalk of sleep het schuifblokje.
Druk op Page Up of Page Down.
Schuif omhoog of omlaag met het muiswieltje of de muisaanwijzer. Om naar links of rechts te schuiven drukt u op Ctrl (Windows) of
Command (Mac OS) terwijl u het muiswieltje of de muisaanwijzer gebruikt.
Pagina's omslaan
In InDesign kunt u heel gemakkelijk naar een andere pagina in een document gaan. Net zoals u bijvoorbeeld in elke webbrowser met de knoppen
Vorige en Volgende door de bezochte pagina's kunt navigeren, wordt in InDesign bijgehouden in welke volgorde u de documentpagina's hebt
geopend.
Ga als volgt te werk:
Als u pagina's wilt doorbladeren in de volgorde waarin u deze hebt weergegeven tijdens de huidige sessie, kiest u Layout > Terug of Naar
voren.
Als u naar de volgende of vorige pagina wilt gaan, klikt u op de knop Volgende pagina of Vorige pagina onder aan het documentvenster.
U kunt ook Layout > Volgende pagina of Vorige pagina kiezen.
Als u naar de eerste of laatste pagina wilt gaan, klikt u op de knop Eerste spread of Laatste spread linksonder in het documentvenster.
U kunt ook Layout > Eerste pagina of Laatste pagina kiezen.
Als u naar een bepaalde pagina wilt gaan, kiest u Layout > Ga naar pagina. Geef het paginanummer op en klik op OK. U kunt ook klikken
op Pijl-omlaag rechts naast het paginavak en een pagina kiezen.
Kies een pagina in het paginavak om naar een bepaalde pagina te gaan
Als u naar een stramienpagina wilt gaan, klikt u in het paginavak linksonder in het documentvenster. Typ de eerste letters van de naam van
de stramienpagina en druk op Enter (Windows) of Return (Mac OS). U kunt ook dubbelklikken op een stramienpaginapictogram in het
deelvenster Pagina's.
Werken met extra vensters
U kunt voor hetzelfde document of voor andere InDesign-documenten extra vensters openen. Met extra vensters kunt u verschillende spreads
tegelijkertijd vergelijken, wat vooral handig is bij spreads die niet naast elkaar liggen. U kunt ook verschillende vergrotingen van dezelfde pagina
weergeven, zodat u details kunt wijzigen en kunt zien hoe de algehele opmaak door deze wijzigingen verandert. Bovendien kunt u een
stramienpagina in één venster weergeven, en de pagina's die zijn gebaseerd op deze stramienpagina in andere vensters. Zo kunt u zien hoe de
bewerkingen op de stramienpagina de diverse delen van het document beïnvloeden.
Als u het document opent, wordt alleen het laatst gebruikte venster geopend.
Als u een nieuw venster voor hetzelfde document wilt maken, kiest u Venster > Schikken > Nieuw venster.
Als u vensters trapsgewijs of naast elkaar wilt plaatsen, kiest u Venster > Schikken > Trapsgewijs. Alle vensters worden in een stapel
geschikt, waarbij elk venster iets verschuift ten opzichte van het vorige venster. U kunt ook Venster > Schikken > Naast elkaar kiezen om alle
vensters even groot en zonder overlapping naast elkaar weer te geven.
Als u een venster wilt activeren, klikt u op de tab van het venster of op de titelbalk. U kunt ook de naam van de desbetreffende weergave
61
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
kiezen in het menu Venster. Meerdere vensters voor een document worden genummerd in de volgorde waarin ze zijn gemaakt.
Als u alle vensters voor een actief document wilt sluiten, drukt u op Shift+Ctrl+W (Windows) of Shift+Command+W (Mac OS).
Als u alle vensters voor alle geopende documenten wilt sluiten, drukt u op Shift+Ctrl+Alt+W (Windows) of Shift+Command+Option+W
(Mac OS).
Anti-aliasing gebruiken voor vloeiende randen
Bij anti-aliasing worden de gekartelde randen van tekst en bitmapafbeeldingen vloeiend gemaakt door de kleurovergang tussen de pixels aan de
rand en van de achtergrond geleidelijk in elkaar te laten overlopen. Omdat alleen de randpixels worden gewijzigd, gaat er geen detail verloren.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergaveprestaties (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Weergaveprestaties (Mac OS).
2. Kies in het menu Weergave-instellingen aanpassen de instelling waarvoor u anti-aliasing wilt inschakelen.
U kunt anti-aliasing voor elke weergave-instelling in- of uitschakelen. U kunt bijvoorbeeld anti-aliasing inschakelen voor de weergave Hoge
kwaliteit en uitschakelen voor de weergave Snel.
3. Selecteer Anti-aliasing inschakelen.
Tekstsimulatie
Als kleine tekst niet kan worden weergegeven vanwege beperkingen in de weergave, wordt de tekst weergeven als een grijze balk. Dit wordt
tekstsimulatie genoemd. Elke tekst van of onder de opgegeven tekengrootte wordt op het scherm vervangen door niet-lettervormen die als
plaatsaanduiding fungeren.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergaveprestaties (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Weergaveprestaties (Mac OS).
2. Kies in het menu Weergave-instellingen aanpassen de instelling waarvoor u de tekstsimulatie wilt wijzigen.
Voor elke weergave-instelling kunt u een verschillende tekstsimulatie opgeven.
3. Typ een waarde bij Tekstsimulatie onder en klik op OK.
Als u wilt instellen of tekst en afbeeldingen worden gesimuleerd wanneer u door een document bladert, opent u het gedeelte Interface van het
dialoogvenster Voorkeuren en sleept u de schuifregelaar van het gereedschap Handje naar het gewenste prestatieniveau ten opzichte van het
kwaliteitsniveau en klikt u op OK.
Waarden in deelvensters en dialoogvensters berekenen
U kunt in elk numeriek bewerkvak een berekening uitvoeren. Als u bijvoorbeeld een geselecteerd object met de huidige maateenheid 3 eenheden
naar rechts wilt verplaatsen, hoeft u niet de nieuwe horizontale positie te berekenen, maar alleen maar +3 te typen na de waarde in het
deelvenster Transformeren.
Bij deelvensters wordt het maatstelsel gebruikt dat in het dialoogvenster Voorkeuren is geselecteerd, maar u kunt waarden in een andere
maateenheid opgeven.
1. Ga als volgt te werk in een tekstvak waarin u numerieke waarden kunt invoeren:
Als u de gehele huidige waarde wilt vervangen door een wiskundige uitdrukking, selecteert u de gehele actieve waarde.
Als u de huidige waarde als onderdeel van een wiskundige uitdrukking wilt gebruiken, klikt u voor of na deze waarde.
2. Typ een eenvoudige rekenkundige uitdrukking met een rekenkundige operator, zoals + (plus), - (min), * (vermenigvuldigen), / (delen) of
% (procent).
Bijvoorbeeld 0p0+3 of 5mm + 4.
3. Druk op Enter of Return om de berekening toe te passen.
In het regelpaneel en het deelvenster Transformeren kunt u het geselecteerde object dupliceren en de berekening op de kopie in plaats van op
het origineel toepassen. Voer de berekening in en druk op Alt+Enter (Windows) of Option+Return (Mac OS).
Waarden in deelvensters en dialoogvensters invoeren
Deelvensters en dialoogvensters gebruiken de maateenheden en toenamen die u hebt gedefinieerd via Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en
toenamen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS). U kunt echter te allen tijde waarden met de ondersteunde
maateenheden opgeven door de huidige voorkeurinstellingen tijdelijk te overschrijven.
Ga als volgt te werk:
Typ een waarde in het vak X en druk op Enter of Return.
Sleep de schuifregelaar.
62
Sleep de wijzer.
Klik op de pijlknoppen in het deelvenster om de waarde te wijzigen.
Klik in het vak en druk op de pijltoetsen op het toetsenbord om de waarde te wijzigen.
Selecteer een waarde in het menu van het vak.
Opmerking: De waarden worden direct toegepast als u de pijltoetsen, pijlknoppen of pop-upmenu's gebruikt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
63
Voorkeuren instellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over voorkeuren en standaardinstellingen
Algemene voorkeuren instellen
Standaardinstellingen opgeven
Alle voorkeuren en standaardinstellingen herstellen
Over stijlen en voorinstellingen van InDesign
Over voorkeuren en standaardinstellingen
Voorkeuren zijn onder andere posities van deelvensters, maatopties en weergave-opties voor afbeeldingen en typografie. Voorkeurinstellingen
bepalen hoe InDesign-documenten en -objecten in eerste instantie werken.
Algemene voorkeuren instellen
In dit gedeelte komen de voorkeursinstellingen op het tabblad Algemeen van het dialoogvenster Voorkeuren aan de orde. Voor informatie over
andere voorkeuren zoekt u naar de desbetreffende instelling.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en kies het type voorkeur dat u wilt
opgeven.
2. Kies een nummeringsmethode in het menu Weergeven in de sectie Paginanummering. (Zie De absolute nummering of sectienummering in
het deelvenster Pagina's weergeven.)
3. Geef in het deelvenster Downloaden en insluiten van lettertypen een drempel voor het starten van het maken van een subset van het
lettertype op basis van het aantal glyphs in het lettertype op. Deze instelling is van invloed op de downloadopties in de dialoogvensters
Afdrukken en Exporteren.
4. In het gedeelte Tijdens schalen kunt u de weergave van geschaalde objecten in deelvensters en het gedrag van de inhoud van geschaalde
kaders instellen.
Selecteer Toepassen op inhoud als u de tekengrootte wilt aanpassen wanneer tekstkader wordt geschaald. (Zie Tekst schalen.) Als u
deze optie hebt geselecteerd en u een afbeeldingskader schaalt, verandert de grootte in procenten van de afbeelding, maar wordt het
percentage van het kader weer ingesteld op 100%. (Zie Objecten schalen.)
Selecteer Schaalpercentage aanpassen om bij het schalen van tekst de oorspronkelijke tekengrootte gevolgd door de nieuwe
tekengrootte tussen haakjes weer te geven. Als u deze optie hebt geselecteerd en u afbeeldingskaders schaalt, verandert de grootte in
procenten van zowel het kader als de afbeelding.
5. Klik op Alle waarschuwingsdialoogvensters opnieuw instellen om alle waarschuwingen weer te geven, ook de waarschuwingen die u niet wilt
weergeven. (Wanneer waarschuwingen verschijnen, kunt u een selectievakje inschakelen om te zorgen dat een waarschuwing niet meer
wordt weergegeven.)
Standaardinstellingen opgeven
Als u instellingen wijzigt wanneer er geen documenten zijn geopend, worden dit de standaardinstellingen voor nieuwe documenten. Is er wel een
document geopend, dan zijn die instellingen alleen op dat document van toepassing.
Als u instellingen wijzigt terwijl er geen objecten zijn geselecteerd, worden de instellingen gebruikt als standaardinstellingen voor nieuwe objecten.
Standaardinstellingen voor nieuwe documenten wijzigen
1. Alle documenten sluiten.
2. Wijzig de instellingen voor menu-items, deelvensters of dialoogvensters.
Als u over het algemeen voor documenten hetzelfde paginaformaat en dezelfde taal gebruikt, kunt u deze standaardinstellingen wijzigen als er
geen document is geopend. Wilt u bijvoorbeeld het standaard paginaformaat wijzigen, dan sluit u alle documenten, kiest u Bestand >
Documentinstelling en selecteert u een paginaformaat. Sluit alle documenten om een standaardwoordenboek in te stellen en kies Bewerken >
Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS) en selecteer een optie in het menu Taal.
Standaardinstellingen voor nieuwe objecten in een document opgeven
1. Open een InDesign-document en kies Bewerken > Alles deselecteren.
2. Wijzig de instellingen voor menu-items, deelvensters of dialoogvensters.
64
Naar boven
Naar boven
Alle voorkeuren en standaardinstellingen herstellen
Als InDesign onverwacht gedrag vertoond, kunt u dit probleem vaak oplossen door voorkeuren te verwijderen. (Dit wordt ook wel “voorkeuren
weggooien” genoemd.)
Het verdient aanbeveling een reservekopie te maken van de voorkeursbestanden met de naam InDesign Defaults en InDesign SavedData. Bij
problemen kunt u deze reservekopiebestanden dan over de beschadigde voorkeursbestanden heen kopiëren, zodat u uw voorkeuren niet hoeft te
verwijderen en er geen aanpassingen verloren gaan.
In Adobe InDesign Presets (PDF, alleen Engelstalig) geeft Mike Witherell een uitgebreid overzicht van de bestanden die bij het herstellen van
voorkeuren betrokken zijn.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
(Windows) Start InDesign en druk op Shift+Ctrl+Alt. Klik op Ja wanneer wordt gevraagd of de voorkeurenbestanden mogen worden
verwijderd.
(Mac OS) Druk op Shift+Option+Command+Control en start InDesign. Klik op Ja wanneer wordt gevraagd of de voorkeurenbestanden mogen
worden verwijderd.
De verschillende programmavoorkeuren en standaardinstellingen worden in de voorkeurenbestanden van Adobe InDesign opgeslagen. Deze
bestanden, waaronder het bestand met standaardinstellingen van InDesign, worden bij het afsluiten van InDesign opgeslagen. Als u bestanden
handmatig wilt verwijderen of hernoemen, gaat u naar volgende locaties van voorkeurenbestanden:
Mac OS
InDesign SavedData Users/[gebruiker]/Library/Caches/Adobe InDesign/Version [versie]/InDesign SavedData
InDesign Defaults Users/[gebruiker]/Library/Preferences/Adobe InDesign/Version [versie]/InDesign Defaults
Windows XP
InDesign SavedData \Documents and Settings\[gebruikersnaam]\Local Settings\Application Data\Adobe\InDesign\Version [versie]\Caches
InDesign Defaults \Documents and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InDesign\Version [versie]
Windows Vista of Windows 7
InDesign SavedData Users\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InDesign\Version [versie]\Caches\InDesign SavedData
InDesign Defaults C:\Users\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InDesign\Version [versie]\InDesign Defaults
Over stijlen en voorinstellingen van InDesign
U kunt instellingen opslaan om deze later opnieuw te gebruiken, waaronder de instellingen voor de volgende items:
Alinea- en tekenstijlen maken. (Zie Alinea- en tekenstijlen toevoegen.)
Objectstijlen maken. (Zie Objectstijlen.)
Tabel- en celstijlen maken. (Zie Tabel- en celstijlen.)
Voorinstellingen voor PDF-export maken. (Zie Adobe PDF-voorinstellingen aanpassen.)
Voorinstellingen voor afdrukken maken. Alle kenmerken in het dialoogvenster Afdrukken worden in de stijl opgenomen. (Zie Een document of
boek afdrukken.)
Voorinstellingen voor overvulling maken. (Zie Kleuren overvullen.)
Voorinstellingen voor transparantieafvlakker maken. (Zie Transparante illustraties afvlakken.)
Stijlen voor inhoudsopgave maken. (Zie Inhoudsopgavestijlen maken voor meerdere lijsten.)
De configuratie van de werkruimte opslaan.
Voorinstellingen voor documenten maken. (Zie Documentvoorinstellingen definiëren.)
Lijnstijlen maken. (Zie Aangepaste lijnstijlen definiëren.)
Wijzig de functie-instellingen in het dialoogvenster en sla vervolgens de instellingen op. Stijlen worden opgeslagen in het document waarin ze zijn
gemaakt. U kunt de instellingen van een ander document gebruiken door de stijlen en voorinstellingen uit dat document te importeren of te laden.
Bovendien kunnen de meeste voorinstellingen worden geëxporteerd naar of opgeslagen in een bestand dat naar andere computers kan worden
gestuurd.
In Adobe InDesign Presets (PDF, alleen Engelstalig) geeft Mike Witherell een uitgebreide lijst van voorinstellingen.
Ook kunt u stijlen en voorinstellingen in alle documenten in een boekbestand gebruiken. Zie Documenten in een boekbestand synchroniseren voor
meer informatie.
65
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
66
Standaardsneltoetsen
Naar boven
Naar boven
Overzicht van interactieve snelkoppelingen
Toetsen voor gereedschappen
Toetsen voor het selecteren en verplaatsen van objecten
Toetsen voor het transformeren van objecten
Toetsen voor het bewerken van paden en kaders
Toetsen voor tabellen
Toetsen voor het zoeken en wijzigen van tekst
Toetsen voor het werken met tekst
Toetsen voor navigatie door tekst en selectie van tekst
Toetsen voor het weergeven van documenten en documentwerkruimten
Toetsen voor het werken met XML
Toetsen voor het indexeren
Toetsen voor deelvensters
Toetsen voor het regelpaneel
Toetsen voor tekst- en dialoogvensters
Toetsen voor de teken- en alineastijlen
Toetsen voor het deelvenster Tabs
Toetsen voor het deelvenster Lagen
Toetsen voor het deelvenster Pagina's
Toetsen voor het deelvenster Kleur
Toetsen voor gebruik van het deelvenster Voorvertoning scheidingen
Toetsen voor het deelvenster Stalen
Toetsen voor het deelvenster Transformeren
Toetsen voor het oplossen van conflicten tussen Mac OS 10.3x en 10.4
Adobe InDesign CS5 beschikt over sneltoetsen waarmee u zonder muis documenten kunt bewerken. Veel sneltoetsen worden direct naast
opdrachtnamen in menu's weergegeven. U kunt de standaardsneltoetsset van InDesign, de sneltoetsset van QuarkXPress 4.0 of Adobe
PageMaker 7.0 of een eigen sneltoetsset gebruiken. U kunt sneltoetssets delen met andere InDesign-gebruikers, vooropgesteld dat zij hetzelfde
platform gebruiken.
InDesign beschikt over sneltoetsen waarmee u zonder muis documenten kunt bewerken. Veel sneltoetsen worden direct naast opdrachtnamen in
menu's weergegeven. U kunt de standaard InDesign-sneltoetsset gebruiken of een sneltoetsset die u zelf maakt. U kunt sneltoetssets delen met
andere InDesign-gebruikers, vooropgesteld dat zij hetzelfde platform gebruiken.
Overzicht van interactieve snelkoppelingen
Toetsen voor gereedschappen
U kunt een lijst genereren van de huidige sneltoetsset door Set tonen te kiezen in het dialoogvenster Sneltoetsen. Deze optie is vooral nuttig
voor het afdrukken van een kopie van uw aangepaste sneltoetsen.
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Kies Venster > Hulpprogramma's > Gereedschaphints en selecteer het gereedschap waarvan u de sneltoetsen en wijzigingstoetsen wilt
weergeven.
Een overzicht van interactieve
snelkoppelingen waarmee u gemakkelijk
snelkoppelingen kunt vinden. Video online
bekijken of als AIR-toepassing
downloaden.... Meer informatie
http://goo.gl/80wvo
door Marijan Tompa
http://tomaxxi.com/nl
Lever een bijdrage aan
Adobe Community Help
67
Gereedschap Windows Mac OS
Gereedschap Selecteren V, Esc V, Esc
Gereedschap Direct selecteren A. A.
Gereedschap Selecteren en Direct
selecteren in-/uitschakelen
Ctrl+Tab Command+Control+Tab
Gereedschap Pagina Shift+P Shift+P
Gereedschap Tussenruimte U U
Gereedschap Pen P P
Gereedschap Ankerpunt toevoegen = =
Gereedschap Ankerpunt toevoegen = = (op het numerieke toetsenblok)
Gereedschap Ankerpunt verwijderen - -
Gereedschap Ankerpunt verwijderen -
Gereedschap Ankerpunt omzetten Shift+C Shift+C
Gereedschap Tekst T T
Gereedschap Padtekst Shift+T Shift+T
Gereedschap Potlood (gereedschap
Notitie)
N N
Gereedschap Lijn \ \
Gereedschap Rechthoekkader F F
Gereedschap Rechthoek M M
Gereedschap Ovaal L L
Gereedschap Roteren R R
Gereedschap Schalen S S
Gereedschap Schuintrekken O O
Gereedschap Vrije transformatie E E
Gereedschap Pipet I I
Gereedschap Meetlat K K
Gereedschap Verloop G G
Gereedschap Schaar C C
Gereedschap Handje H H
Gereedschap Handje tijdelijk selecteren Spatiebalk (modus Layout), Alt (modus
Tekst) of Alt+Spatiebalk (beide)
Spatiebalk (modus Layout), Option (modus
Tekst) of Option+Spatiebalk (beide)
Gereedschap Zoomen Z Z
Gereedschap Zoomen tijdelijk selecteren Ctrl+spatiebalk Command+spatiebalk
Vulling en lijn in-/uitschakelen X X
Vulling en lijn wisselen Shift+X Shift+X
68
Naar boven
Toetsen voor het selecteren en verplaatsen van objecten
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Opmaak heeft gevolgen voor de container
en Opmaak heeft gevolgen voor de tekst
in-/uitschakelen
J J
Kleur toepassen , [komma] , [komma]
Verloop toepassen . [punt] . [punt]
Geen kleur toepassen / /
Modus Normale weergave en
Voorvertoning in-/uitschakelen
W W
Gereedschap Kaderraster (horizontaal) Y Y
Gereedschap Kaderraster (verticaal) Q Q
Gereedschap Verloopdoezelaar Shift+G Shift+G
Resultaat Windows Mac OS
Gereedschap Selecteren of Direct
selecteren tijdelijk selecteren (laatst
gebruikt)
Alle gereedschappen (behalve
selectiegereedschappen)+Ctrl
Alle gereedschappen (behalve
selectiegereedschappen)+ Command
Gereedschap Groep selecteren tijdelijk
selecteren
Gereedschap Direct selecteren+Alt; of
Gereedschap Pen, Ankerpunt toevoegen
of Ankerpunt verwijderen+Alt+Ctrl
Gereedschap Direct selecteren+Option; of
Gereedschap Pen, Ankerpunt toevoegen
of Ankerpunt
verwijderen+Option+Command
Container van geselecteerde inhoud
selecteren
Esc of dubbelklik Esc of dubbelklik
Inhoud van geselecteerde container
selecteren
Shift+Esc of dubbelklik Shift+Esc of dubbelklik
Objecten toevoegen of verwijderen uit
selectie met meerdere objecten
Gereedschap Selecteren, Direct
selecteren of Groep selecteren+houd Shift
ingedrukt en klik (klik op middelpunt om te
deselecteren)
Gereedschap Selecteren, Direct
selecteren of Groep selecteren+houd Shift
ingedrukt en klik (klik op middelpunt om te
deselecteren)
Selectie dupliceren Gereedschap Selecteren, Direct
selecteren of Groep selecteren+houd Alt
ingedrukt en sleep*
Gereedschap Selecteren, Direct
selecteren of Groep selecteren+houd
Option ingedrukt en sleep*
Selectie dupliceren en verschuiven Alt+Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-omhoog of
Pijl-omlaag
Option+Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-omhoog
of Pijl-omlaag
Selectie met tien keer** de waarde
dupliceren en verschuiven
Alt+Shift+Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-omhoog
of Pijl-omlaag
Option+Shift+Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-
omhoog of Pijl-omlaag
Selectie verplaatsen** Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-omhoog of Pijl-
omlaag
Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-omhoog of Pijl-
omlaag
Selectie met tien keer** de waarde
verplaatsen
Ctrl+Shift+Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-
omhoog of Pijl-omlaag
Command+Shift+Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-
omhoog of Pijl-omlaag
Selectie met tien keer** de waarde
verplaatsen
Shift+Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-omhoog of
Pijl-omlaag
Shift+Pijl-links, Pijl-rechts, Pijl-omhoog of
Pijl-omlaag
Stramienpagina-item in documentpagina
selecteren
Gereedschap Selecteren of Direct
selecteren+houd Ctrl+Shift ingedrukt en
Gereedschap Selecteren of Direct
selecteren+houd Command+Shift
69
Naar boven
Naar boven
Toetsen voor het transformeren van objecten
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor het bewerken van paden en kaders
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
klik ingedrukt en klik
Volgend object voor of achter selecteren Gereedschap Selecteren+houd Ctrl
ingedrukt en klik, of gereedschap
Selecteren+houd Alt+Ctrl ingedrukt en klik
Gereedschap Selecteren+houd Command
ingedrukt en klik, of gereedschap
Selecteren+houd Option+Command
ingedrukt en klik
Volgend of vorig kader in artikel
selecteren
Alt+Ctrl+PgDn / Alt+Ctrl+PgUp Option+Command+Page Down /
Option+Command+Page Up
Eerste of laatste kader in artikel
selecteren
Shift+Alt+Ctrl+PgDn / Shift+Alt+Ctrl+PgUp Shift+Option+Command+PgDn /
Shift+Option+Command+PgUp
*Druk op Shift om de beweging tot 45° te beperken.
**Kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS)
om de waarde in te stellen.
Resultaat Windows Mac OS
Selectie dupliceren en transformeren Gereedschap Transformatie+houd Alt
ingedrukt en sleep*
Gereedschap Transformatie+houd Option
ingedrukt en sleep*
Dialoogvenster voor gereedschap Vrije
transformatie openen
Selecteer object+dubbelklik op
gereedschap Schalen, Roteren of
Schuintrekken in gereedschapsset
Selecteer object+dubbelklik op
gereedschap Schalen, Roteren of
Schuintrekken in gereedschapsset
Schaal verkleinen met 1% Ctrl+, Command+,
Schaal verkleinen met 5% Ctrl+Alt+, Command+Option+,
Schaal vergroten met 1% Ctrl+. Command+.
Schaal vergroten met 5% Ctrl+Alt+. Command+Option+.
Formaat van kader en inhoud wijzigen Gereedschap Selecteren+houd Ctrl
ingedrukt en sleep
Gereedschap Selecteren+houd Command
ingedrukt en sleep
Formaat van kader en inhoud
proportioneel wijzigen
Gereedschap Selecteren+Shift+houd Ctrl
ingedrukt en sleep
Gereedschap Selecteren+houd Shift en
Command ingedrukt en sleep
Verhouding behouden Gereedschap Ovaal, Veelhoek of
Rechthoek+houd Shift ingedrukt en sleep
Gereedschap Ovaal, Veelhoek of
Rechthoek+houd Shift ingedrukt en sleep
Afbeelding overschakelen van Weergave
van hoge kwaliteit naar Snelle weergave
Ctrl+Alt+Shift+Z Command+Option+Shift+Z
*Houd nadat u een transformatiegereedschap hebt gekozen, de muisknop ingedrukt en houd Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt en sleep. Druk op Shift om de beweging tot 45° te beperken.
Resultaat Windows Mac OS
Gereedschap Richtingspunt omzetten
tijdelijk selecteren
Gereedschap Direct selecteren+Alt+Ctrl of
gereedschap Pen+Alt
Gereedschap Direct
selecteren+Option+Command of
70
Naar boven
Naar boven
Toetsen voor tabellen
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor het zoeken en wijzigen van tekst
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
gereedschap Pen+Option
Tijdelijk schakelen tussen gereedschap
Ankerpunt toevoegen en Ankerpunt
verwijderen
Alt Option
Gereedschap Ankerpunt toevoegen
tijdelijk selecteren
Gereedschap Schaar+Alt Gereedschap Schaar+Option
Gereedschap Pen blijft geselecteerd als
aanwijzer op pad of ankerpunt staat
Gereedschap Pen+Shift Gereedschap Pen+Shift
Ankerpunt en handgrepen verplaatsen
tijdens tekenen
Gereedschap Pen+spatiebalk Gereedschap Pen+spatiebalk
Het deelvenster Lijn weergeven F10 Command + F10
Resultaat Windows Mac OS
Rijen of kolommen invoegen of
verwijderen tijdens slepen
Begin met slepen van rij- of kolomrand en
houd Alt ingedrukt terwijl u verder sleept
Begin met slepen van rij- of kolomrand en
houd Option ingedrukt terwijl u verder
sleept
Grootte van rijen en/of kolommen wijzigen
zonder grootte van tabel te wijzigen
Houd Shift ingedrukt en sleep binnenrand
van rij of kolom
Houd Shift ingedrukt en sleep binnenrand
van rij of kolom
Grootte van rijen of kolommen
proportioneel wijzigen
Houd Shift ingedrukt en sleep rechter- of
onderrand van tabel
Houd Shift ingedrukt en sleep rechter- of
onderrand van tabel
Naar vorige/volgende cel Tab/Shift+Tab Tab/Shift+Tab
Naar eerste/laatste cel in kolom Alt+PgUp / Alt+PgDn Option+PgUp / Option+PgDn
Naar eerste/laatste cel in rij Alt+Home / Alt+End Option+Home / Option+End
Naar eerste/laatste rij in kader Page Up/Page Down Page Up/Page Down
Een cel omhoog/omlaag Pijl-omhoog/Pijl-omlaag Pijl-omhoog/Pijl-omlaag
Een cel naar links/rechts Pijl-links/Pijl-rechts Pijl-links/Pijl-rechts
Een cel boven/onder actieve cel
selecteren
Shift+Pijl-omhoog / Shift+Pijl-omlaag Shift+Pijl-omhoog / Shift+Pijl-omlaag
Een cel rechts/links van actieve cel
selecteren
Shift+Pijl-rechts / Shift+Pijl-links Shift+Pijl-rechts / Shift+Pijl-links
Rij bij volgende kolom laten beginnen Enter (numerieke toetsenblok) Enter (numerieke toetsenblok)
Rij bij volgend kader laten beginnen Shift+Enter (numerieke toetsenblok) Shift+Enter (numerieke toetsenblok)
Selectie van tekst en selectie van cellen
in-/uitschakelen
Esc Esc
71
Naar boven
Toetsen voor het werken met tekst
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Resultaat Windows Mac OS
Geselecteerde tekst in vak Zoeken naar
plaatsen
Ctrl+F1 Command+F1
Geselecteerde tekst invoegen in vak
Zoeken naar en volgende zoeken
Shift+F1 Shift+F1
Volgende instantie van gevonden tekst
opzoeken
Shift+F2 of Alt+Ctrl+F Shift+F2 of Option+Command+F
Geselecteerde tekst in vak Wijzigen in
plaatsen
Ctrl+F2 Command+F2
Selectie vervangen door tekst in vak
Wijzigen in
Ctrl+F3 Command+F3
Resultaat Windows Mac OS
Vet (alleen voor lettertypen die ook vet
kunnen worden weergegeven)
Shift+Ctrl+B Shift+Command+B
Cursief (alleen voor lettertypen die ook
cursief kunnen worden weergegeven)
Shift+Ctrl+I Shift+Command+I
Normaal Shift+Ctrl+Y Shift+Command+Y
Onderstrepen Shift+Ctrl+U Shift+Command+U
Doorhalen Shift+Ctrl+/ Control+Shift+Command+/
Kapitalen (aan/uit) Shift+Ctrl+K Shift+Command+K
Woordafbreking Aziatische talen Shift+Ctrl+K Shift+Command+K
Kleinkapitalen (aan/uit) Shift+Ctrl+H Shift+Command+H
Tate-chu-yoko instellen Shift+Ctrl+H Shift+Command+H
Superscript Shift+Ctrl+(+) [plusteken] Shift+Command+(=)
Subscript Shift+Alt+Ctrl+(+) [plusteken] Shift+Option+Command+(=)
Horizontale of verticale schaal opnieuw
instellen op 100%
Shift+Ctrl+X of Shift+Alt+Ctrl+X Shift+Command+X of
Shift+Option+Command+X
Basislettergroep instellen of gedetailleerd
instellen
Shift+Ctrl+X of Shift+Alt+Ctrl+X Shift+Command+X of
Shift+Option+Command+X
Links of rechts uitlijnen of centreren Shift+Ctrl+L, R of C Shift+Command+L, R of C
Alle regels uitvullen Shift+Ctrl+F (alle regels) of J (alle regels
m.u.v. laatste)
Shift+Command+F (alle regels) of J (alle
regels m.u.v. laatste)
Beide uiteinden uitlijnen of gelijke afstand Shift+Ctrl+F (beide uiteinden uitlijnen) of J
(gelijke afstand)
Shift+Command+F (beide uiteinden
uitlijnen) of J (gelijke afstand)
Tekengrootte vergroten of verkleinen* Shift+Ctrl+. of , Shift+Command+. of ,
Tekengrootte met vijf keer* de waarde
vergroten of verkleinen
Shift+Ctrl+Alt+. of , Shift+Command+Option+. of ,
72
Naar boven
Toetsen voor navigatie door tekst en selectie van tekst
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Regelafstand vergroten of verkleinen
(horizontale tekst)*
Alt+Pijl-omhoog / Alt+Pijl-omlaag Option+Pijl-omhoog / Option+Pijl omlaag
Regelafstand vergroten of verkleinen
(verticale tekst)*
Alt+Pijl-rechts / Alt+Pijl-links Option+Pijl-rechts / Option+Pijl-links
Regelafstand vijf keer vergroten of
verkleinen (horizontale tekst)*
Alt+Ctrl+Pijl-omhoog / Alt+Ctrl+Pijl-omlaag Option+Command+Pijl-omhoog /
Option+Command+Pijl-omlaag
Regelafstand vijf keer vergroten of
verkleinen (verticale tekst)*
Alt+Ctrl+Pijl-rechts / Alt+Ctrl+Pijl-links Option+Command+Pijl-rechts /
Option+Command+Pijl-links
Automatische regelafstand Shift+Alt+Ctrl+A Shift+Option+Command+A
Uitlijnen op raster (aan/uit) Shift+Alt+Ctrl+G Shift+Option+Command+G
Automatische woordafbreking (aan/uit) Shift+Alt+Ctrl+H Shift+Option+Command+H
Spatiëring en reeksspatiëring vergroten of
verkleinen (horizontale tekst)
Alt+Pijl-links/Alt+Pijl-rechts Option+Pijl-links / Option+Pijl-rechts
Spatiëring en reeksspatiëring vergroten of
verkleinen (verticale tekst)
Alt+Pijl-omhoog / Alt+Pijl-omlaag Option+Pijl-omhoog / Option+Pijl omlaag
Spatiëring en reeksspatiëring vijf keer
vergroten of verkleinen (horizontale tekst)
Alt+Ctrl+Pijl-links / Alt+Ctrl+Pijl-rechts Option+Command+Pijl-links /
Option+Command+Pijl-rechts
Spatiëring en reeksspatiëring vijf keer
vergroten of verkleinen (verticale tekst)
Alt+Ctrl+Pijl-omhoog / Alt+Ctrl+Pijl-omlaag Option+Command+Pijl-omhoog /
Option+Command+Pijl-omlaag
Spatiëring tussen woorden vergroten* Alt+Ctrl+\ Option+Command+\
Spatiëring tussen woorden verkleinen* Alt+Ctrl+Backspace Option+Command+Delete
Alle handmatige spatiëring verwijderen en
reeksspatiëring weer op 0 instellen
Alt+Ctrl+Q Option+Command+Q
Verschuiving basislijn** vergroten of
verkleinen (horizontale tekst)
Shift+Alt+Pijl-omhoog / Shift+Alt+Pijl-
omlaag
Shift+Option+Pijl-omhoog /
hift+Option+Pijl-omlaag
Verschuiving basislijn** vergroten of
verkleinen (verticale tekst)
Shift+Alt+Pijl-rechts / Shift+Alt+Pijl-links Shift+Option+Pijl-rechts /
Shift+Option+Pijl-links
Verschuiving basislijn vijf keer vergroten
of verkleinen (horizontale tekst)
Shift+Alt+Ctrl+Pijl-omhoog /
Shift+Alt+Ctrl+Pijl-omlaag
Shift+Option+Command+Pijl-omhoog /
Shift+Option+Command+Pijl-omlaag
Verschuiving basislijn vijf keer vergroten
of verkleinen (verticale tekst)
Shift+Alt+Ctrl+Pijl-rechts /
Shift+Alt+Ctrl+Pijl-links
Shift+Option+Command+Pijl-rechts /
Shift+Option+Command+Pijl-links
Artikel automatisch laten doorlopen Houd Shift ingedrukt en klik op geladen-
tekstpictogram
Houd Shift ingedrukt en klik op geladen-
tekstpictogram
Artikel halfautomatisch laten doorlopen Houd Alt ingedrukt en klik op geladen-
tekstpictogram
Houd Option ingedrukt en klik op geladen-
tekstpictogram
Alle artikelen opnieuw samenstellen Alt+Ctrl+/ Option+Command+/
Huidig paginanummer invoegen Alt+Ctrl+N Option+Command+N
*Druk op Shift om de spatiëring tussen woorden met vijf keer de waarde te vergroten of verkleinen.
**Kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS)
om de waarde in te stellen.
73
Naar boven
Toetsen voor het weergeven van documenten en documentwerkruimten
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Resultaat Windows-actie Mac OS-actie
Eén teken naar links of rechts Pijl-rechts/Pijl-links Pijl-rechts/Pijl-links
Eén regel omhoog of omlaag Pijl-omhoog/Pijl-omlaag Pijl-omhoog/Pijl-omlaag
Eén woord naar links of rechts Ctrl+Pijl-rechts / Ctrl+Pijl-links Command+Pijl-rechts / Command+Pijl-
links
Naar begin of eind van regel Home/End Home/End
Naar vorige of volgende alinea Ctrl+Pijl-omhoog / Ctrl+Pijl-omlaag Command+Pijl-omhoog / Command+Pijl-
omlaag
Naar begin of eind van artikel Ctrl+Home/ Ctrl+End Command+Home/ Command+End
Eén woord selecteren Dubbelklik op woord Dubbelklik op woord
Eén teken rechts of links selecteren Shift+Pijl-rechts / Shift+Pijl-links Shift+Pijl-rechts / Shift+Pijl-links
Eén regel hoger of lager selecteren Shift+Pijl-omhoog / Shift+Pijl-omlaag Shift+Pijl-omhoog / Shift+Pijl-omlaag
Begin of einde van regel selecteren Shift+Home/ Shift+End Shift+Home/ Shift+End
Eén alinea selecteren Klik afhankelijk van de instelling voor
tekstvoorkeuren 3 of 4 x snel achter elkaar
op de alinea
Klik afhankelijk van de instelling voor
tekstvoorkeuren 3 of 4 x snel achter elkaar
op de alinea
Vorige of volgende alinea selecteren Shift+Ctrl+Pijl-omhoog / Shift+Ctrl+Pijl-
omlaag
Shift+Command+Pijl-omhoog /
Shift+Command+Pijl-omlaag
Huidige regel selecteren Shift+Ctrl+\ Shift+Command+\
Tekens vanaf invoegpositie selecteren Houd Shift ingedrukt en klik Houd Shift ingedrukt en klik
Begin of einde van artikel selecteren Shift+Ctrl+Home/ Shift+Ctrl+End Shift+Command+Home/
Shift+Command+End
Alles in artikel selecteren Ctrl+A Command+A
Eerste/laatste kader selecteren Shift+Alt+Ctrl+PgUp / Shift+Alt+Ctrl+PgDn Shift+Option+Command+PgUp /
Shift+Option+Command+PgDn
Vorig/volgend kader selecteren Alt+Ctrl+PgUp / Alt+Ctrl+PgDn Option+Command+PgUp /
Option+Command+PgDn
Woord voor invoegpositie verwijderen
(Artikeleditor)
Ctrl+Backspace of Delete Command+Delete of Del (numeriek
toetsenblok)
Lijst met ontbrekende lettertypen
bijwerken
Ctrl+Alt+Shift+/ Command+Option+Shift+/
Resultaat Windows Mac OS
Gereedschap Handje tijdelijk selecteren Spatiebalk (zonder tekstinvoegpositie),
houd Alt ingedrukt en sleep (met
tekstinvoegpositie) of houd Alt ingedrukt
en druk op spatiebalk (zowel in modus
Tekst als niet in modus Tekst)
Spatiebalk (zonder tekstinvoegpositie,
houd Option ingedrukt en sleep (met
tekstinvoegpositie) of houd Option
ingedrukt en druk op spatiebalk (zowel in
modus Tekst als niet in modus Tekst)
74
Naar boven
Toetsen voor het werken met XML
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Gereedschap Inzoomen tijdelijk selecteren Ctrl+spatiebalk Command+spatiebalk
Gereedschap Uitzoomen tijdelijk
selecteren
Alt+Ctrl+spatiebalk of Gereedschap
Alt+Inzoomen
Option+Command+spatiebalk of
Option+Gereedschap Inzoomen
In-/uitzoomen naar 50%, 200% of 400% Ctrl+5, 2 of 4 Command+5, 2 of 4
Scherm opnieuw opbouwen Shift+F5 Shift+F5
Nieuw standaarddocument openen Ctrl+Alt+N Command+Option+N
Schakelen tussen huidige en vorige
zoomniveaus
Alt+Ctrl+2 Option+Command+2
Schakelen tussen volgend/vorig
documentvenster
Ctrl+~ [tilde]/Shift+Ctrl+F6 of Ctrl+Shift+~
[tilde]
Command+F6 of Command+~ [tilde]/
Command+Shift+~ [tilde]
Eén scherm omhoog/omlaag schuiven Page Up/Page Down Page Up/Page Down
Naar laatst weergegeven pagina Ctrl+PgUp / Ctrl+PgDn Command+PgUp/ Command+PgDn
Naar vorige/volgende spread Alt+PgUp/ Alt+PgDn Option+PgUp / Option+PgDn
Spread in venster passen Dubbelklik op gereedschap Handje Dubbelklik op gereedschap Handje
De opdracht Ga naar activeren Ctrl+J Command+J
Selectie in venster passen Ctrl+Alt+(+) [plusteken] Command+Option+(=)
Het hele object weergeven Ctrl+Alt+(+) [plusteken] Command+Option+(=)
Naar stramienpagina gaan terwijl \
deelvenster is gesloten
Ctrl+J, typ prefix van stramien, druk op
Enter
Command+J, typ prefix van stramien, druk
op Return
Door lijst met maateenheden gaan Shift+Alt+Ctrl+U Shift+Option+Command+U
Hulplijn aan verdeling op liniaal koppelen Houd Shift ingedrukt en sleep hulplijn Houd Shift ingedrukt en sleep hulplijn
Schakelen tussen paginahulplijnen en
spreadhulplijnen (alleen bij maken)
Houd Ctrl ingedrukt en sleep hulplijn Houd Command ingedrukt en sleep
hulplijn
Uitlijnen op tijdelijk in-/uitschakelen Houd Ctrl ingedrukt en sleep object
Verticale en horizontale liniaalhulplijnen
voor spread maken
Houd Ctrl ingedrukt en sleep vanuit
nulpunt
Houd Command ingedrukt en sleep vanuit
nulpunt
Alle hulplijnen selecteren Alt+Ctrl+G Option+Command+G
Nulpunt vergrendelen of ontgrendelen Klik met de rechtermuisknop op nulpunt
en kies optie
Houd Control ingedrukt en klik op nulpunt
en kies optie
Huidige vergroting voor weergavedrempel
van nieuwe hulplijn gebruiken
Houd Alt ingedrukt en sleep hulplijn Houd Option ingedrukt en sleep hulplijn
Knoppen in waarschuwingsvensters
selecteren
Druk op eerste letter van knopnaam,
indien onderstreept
Druk op eerste letter van knopnaam
Informatie over geïnstalleerde plug-ins en
InDesign-componenten tonen
Ctrl+Help > Info over Design Command+InDesign-menu > Info over
InDesign
Resultaat Windows Mac OS
75
Naar boven
Naar boven
Toetsen voor het indexeren
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor deelvensters
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Element uitvouwen/samenvouwen Pijl-rechts/Pijl-links Pijl-rechts/Pijl-links
Element en onderliggende elementen
uitvouwen/samenvouwen
Alt+Pijl-rechts / Alt+Pijl-links Option+Pijl-rechts / Option+Pijl-links
XML-selectie omhoog/omlaag uitbreiden Shift+Pijl-omhoog / Shift+Pijl-omlaag Shift+Pijl-omhoog / Shift+Pijl-omlaag
XML-selectie omhoog/omlaag verplaatsen Pijl-omhoog/Pijl-omlaag Pijl-omhoog/Pijl-omlaag
Structuurdeelvenster een scherm
omhoog/omlaag schuiven
Page Up/Page Down Page Up/Page Down
Eerste/laatste XML-node selecteren Home/End Home/End
Selectie naar eerste/laatste XML-node
uitbreiden
Shift+Home/ Shift+End Shift+Home/ Shift+End
Naar vorige/volgende validatiefout Ctrl+Pijl-links / Ctrl+Pijl-rechts Command+Pijl-links / Command+Pijl-
rechts
Tekstkaders en tabellen automatisch
labelen
Ctrl+Alt+Shift+F7 Command+Option+Shift+F7
Resultaat Windows Mac OS
Indexitem maken zonder dialoogvenster
(alleen alfanumeriek)
Shift+Ctrl+Alt+[ Shift+Command+Option+[
Dialoogvenster Indexitem openen Ctrl+7 Command+7
Indexitem voor naam maken (achternaam,
voornaam)
Shift+Ctrl+Alt+] Shift+Command+Option+]
Resultaat Windows Mac OS
Verwijderen zonder bevestiging Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram
Verwijderen
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram Verwijderen
Item maken en opties opgeven Houd Alt ingedrukt en klik op knop Nieuw Houd Option ingedrukt en klik op knop
Nieuw
Waarde toepassen en focus op optie
houden
Shift+Enter Shift+Enter
Laatst gebruikte optie in laatst gebruikt
deelvenster activeren
Ctrl+Alt+~ [tilde] Command+Option+~ [tilde]
Reeks stijlen, lagen, koppelingen, stalen
of bibliotheekobjecten in deelvenster
selecteren
Houd Shift ingedrukt en klik Houd Shift ingedrukt en klik
Niet naast elkaar liggende stijlen, lagen,
koppelingen, stalen of bibliotheekobjecten
Houd Ctrl ingedrukt en klik Houd Command ingedrukt en klik
76
Naar boven
Toetsen voor het regelpaneel
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
in deelvenster selecteren
Waarde toepassen en volgende waarde
selecteren
Tab Tab
Focus naar geselecteerd(e) object, tekst
of venster verplaatsen
Esc Esc
Alle deelvensters, gereedschapsset en
regelpaneel (zonder invoegpositie)
tonen/verbergen
Tab Tab
Alle deelvensters m.u.v. gereedschapsset
en regelpaneel (wel of niet gekoppeld)
tonen/verbergen
Shift+Tab Shift+Tab
Alle verborgen deelvensters openen of
sluiten
Ctrl+Alt+Tab Command+Option+Tab
Deelvenstergroep verbergen Houd Alt ingedrukt en sleep een tabblad
van het deelvenster (in de groep) naar de
rand van het scherm
Houd Option ingedrukt en sleep een
tabblad van het deelvenster (in de groep)
naar de rand van het venster
Item op naam selecteren Houd Alt+Ctrl ingedrukt en klik in lijst en
selecteer daarna met toetsenbord item op
naam
Houd Option+Command ingedrukt en klik
in lijst en selecteer daarna met
toetsenbord item op naam
Het deelvenster Slagschaduw openen Alt+Ctrl+M Command+Option+M
Resultaat Windows Mac OS
Focus van/naar regelpaneel verplaatsen Ctrl+6 Command+6
Tekstkenmerkenmodus Teken/Alinea in-
/uitschakelen
Ctrl+Alt+7 Command+Option+7
Referentiepunt wijzigen als proxy de focus
heeft
Willekeurige toets op numerieke
toetsenblok of toetsenbordnummer
Willekeurige toets op numerieke
toetsenblok of toetsenbordnummer
Pop-upmenu dat de focus heeft
weergeven
Alt+Pijl-omlaag
Voorkeuren voor eenheden en toenamen
openen
Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram
Spatiëring
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram Spatiëring
Dialoogvenster Opties tekstkader openen Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram
Aantal kolommen
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram Aantal kolommen
Dialoogvenster Verplaatsen openen Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram X
of Y
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram X of Y
Dialoogvenster Roteren openen Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram
Hoek
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram Hoek
Dialoogvenster Schaal openen Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram X
of Y
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram X of Y
Dialoogvenster Schuintrekken openen Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram
Schuintrekken
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram Schuintrekken
Tekstvoorkeuren openen Houd Alt ingedrukt en klik op knop
Superscript, Subscript of Kleinkapitalen
Houd Option ingedrukt en klik op knop
Superscript, Subscript of Kleinkapitalen
77
Naar boven
Naar boven
Toetsen voor tekst- en dialoogvensters
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor de teken- en alineastijlen
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Dialoogvenster Opties voor onderstrepen
openen
Houd Alt ingedrukt en klik op knop
Onderstrepen
Houd Option ingedrukt en klik op knop
Onderstrepen
Dialoogvenster Opties voor doorhalen
openen
Houd Alt ingedrukt en klik op knop
Doorhalen
Houd Option ingedrukt en klik op knop
Doorhalen
De rastervoorkeuren openen Houd Alt ingedrukt en klik op knop
Uitlijnen op basislijnraster of Niet uitlijnen
op basislijnraster
Houd Option ingedrukt en klik op knop
Uitlijnen op basislijnraster of Niet uitlijnen
op basislijnraster
Dialoogvenster Initialen en geneste stijlen
openen
Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram
Initiaal over aantal regels of Initiaal van
één of meer tekens
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram Initiaal over aantal regels of
Initiaal van één of meer tekens
Dialoogvenster Uitvulling openen Houd Alt ingedrukt en klik op pictogram
Regelafstand
Houd Option ingedrukt en klik op
pictogram Regelafstand
Het dialoogvenster Benoemd raster
openen
Dubbelklik op het pictogram Benoemd
raster
Dubbelklik op het pictogram Benoemd
raster
Het dialoogvenster Opties nieuw benoemd
raster openen
Houd Alt ingedrukt en klik op het
pictogram Benoemd raster
Houd Option ingedrukt en klik op het
pictogram Benoemd raster
Het dialoogvenster Opties kaderraster
openen
Houd Alt ingedrukt en klik op Aantal
tekens horizontaal, aantal tekens
verticaal, Teken Aki, Lijn Aki, Verticaal
schalen, Horizontaal schalen,
Rasterweergave, Tekengrootte, Aantal
kolommen of het pictogram Tussenruimte
voor kolom
Houd Option ingedrukt en klik op Aantal
tekens horizontaal, aantal tekens verticaal,
Teken Aki, Lijn Aki, Verticaal schalen,
Horizontaal schalen, Rasterweergave,
Tekengrootte, Aantal kolommen of het
pictogram Tussenruimte voor kolom
Resultaat Windows Mac OS
Dialoogvenster Uitvulling openen Alt+Ctrl+Shift+J Option+Command+Shift+J
Dialoogvenster Alinealijnen openen Alt+Ctrl+J Option+Command+J
Dialoogvenster Opties bijeenhouden
openen
Alt+Ctrl+K Option+Command+K
Het deelvenster Teken activeren Ctrl+T Command+T
Het deelvenster Alinea activeren Ctrl+Alt+T Command+Option+T
Resultaat Windows Mac OS
Tekenstijldefinitie overeen laten komen
met tekst
Selecteer tekst en druk op
Shift+Alt+Ctrl+C
Selecteer tekst en druk
Shift+Option+Command+C
Alineastijldefinitie overeen laten komen
met tekst
Selecteer tekst en druk op
Shift+Alt+Ctrl+R
Selecteer tekst en druk op
Shift+Option+Command+R
Opties wijzigen zonder stijl toe te passen Houd Shift+Alt+Ctrl ingedrukt en Houd Shift+Option+Command ingedrukt
78
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Toetsen voor het deelvenster Tabs
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor het deelvenster Lagen
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor het deelvenster Pagina's
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
dubbelklik op stijl en dubbelklik op stijl
Stijl en lokale opmaak verwijderen Houd Alt ingedrukt en klik op
alineastijlnaam
Houd Option ingedrukt en klik op
alineastijlnaam
Overschrijvingen wissen uit alineastijl Houd Alt+Shift ingedrukt en klik op
alineastijlnaam
Houd Option+Shift ingedrukt en klik op
alineastijlnaam
Deelvensters Alineastijlen en Tekenstijlen
tonen/verbergen
F11, Shift+F11 Command+F11, Command+Shift+F11
Resultaat Windows Mac OS
Het deelvenster Tabs activeren Shift+Ctrl+T Shift+Command+T
Schakelen tussen uitlijningsopties Houd Alt ingedrukt en klik op tabblad Houd Option ingedrukt en klik op tabblad
Resultaat Windows Mac OS
Alle objecten op laag selecteren Houd Alt ingedrukt en klik op laag Houd Option ingedrukt en klik op laag
Selectie naar nieuwe laag kopiëren Houd Alt ingedrukt en sleep vierkantje
naar nieuwe laag
Houd Option ingedrukt en sleep vierkantje
naar nieuwe laag
Nieuwe laag onder geselecteerde laag
toevoegen
Houd Ctrl ingedrukt en klik op Nieuwe
laag maken
Houd Command ingedrukt en klik op
Nieuwe laag maken
Nieuwe laag boven aan lijst met lagen
toevoegen
Houd Shift+Ctrl ingedrukt en klik op
Nieuwe laag maken
Houd Shift+Command ingedrukt en klik op
Nieuwe laag maken
Nieuwe laag boven aan lijst met lagen
toevoegen en dialoogvenster Nieuwe laag
openen
Houd Shift+Alt+Ctrl ingedrukt en klik op
Nieuwe laag maken
Houd Cmd+Option+Shift ingedrukt en klik
op Nieuwe laag maken
Nieuwe laag toevoegen en dialoogvenster
Nieuwe laag openen
Houd Alt ingedrukt en klik op Nieuwe laag
maken
Houd Option ingedrukt en klik op Nieuwe
laag maken
Resultaat Windows Mac OS
Stramien op geselecteerde pagina
toepassen
Houd Alt ingedrukt en klik op stramien Houd Option ingedrukt en klik op stramien
Andere stramienpagina op geselecteerd
stramien baseren
Houd Alt ingedrukt en klik op het stramien
waarop u het geselecteerde stramien wilt
baseren
Houd Option ingedrukt en klik op het
stramien waarop u het geselecteerde
stramien wilt baseren
79
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Toetsen voor het deelvenster Kleur
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor gebruik van het deelvenster Voorvertoning scheidingen
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor het deelvenster Stalen
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Stramienpagina maken Houd Ctrl ingedrukt en klik op knop
Nieuwe pagina maken
Houd Command ingedrukt en klik op knop
Nieuwe pagina maken
Dialoogvenster Pagina's invoegen
weergeven
Houd Alt ingedrukt en klik op knop Nieuwe
pagina
Houd Option ingedrukt en klik op knop
Nieuwe pagina
Nieuwe pagina aan laatste pagina
toevoegen
Shift+Ctrl+P Shift+Command+P
Resultaat Windows Mac OS
Kleurschuifregelaars achter elkaar
verplaatsen
Houd Shift ingedrukt en sleep
schuifregelaar
Houd Shift ingedrukt en sleep
schuifregelaar
Kleur selecteren voor niet-actieve vulling
of lijn
Houd Alt ingedrukt en klik op kleurenbalk Houd Option ingedrukt en klik op
kleurenbalk
Schakelen tussen kleurmodi (CMYK,
RGB, Lab)
Houd Shift ingedrukt en klik op
kleurenbalk
Houd Shift ingedrukt en klik op
kleurenbalk
Resultaat Windows-actie Mac OS-actie
Voorvertoning overdruk inschakelen Ctrl+Alt+Shift+Y Command+Option+Shift+Y
Alle platen tonen Ctrl+Alt+Shift+~ [tilde] Command+Option+Shift+~ [tilde]
Cyaan plaat tonen Ctrl+Alt+Shift+1 Command+Option+Shift+1
Magenta plaat tonen Ctrl+Alt+Shift+2 Command+Option+Shift+2
Gele plaat tonen Ctrl+Alt+Shift+3 Command+Option+Shift+3
Zwarte plaat tonen Ctrl+Alt+Shift+4 Command+Option+Shift+4
Eerste steunplaat tonen Ctrl+Alt+Shift+5 Command+Option+Shift+5
Tweede steunplaat tonen Ctrl+Alt+Shift+6 Command+Option+Shift+6
Derde steunplaat tonen Ctrl+Alt+Shift+7 Command+Option+Shift+7
Resultaat Windows Mac OS
Nieuw staal maken op basis van huidige
staal
Houd Alt ingedrukt en klik op knop Nieuw
staal
Houd Option ingedrukt en klik op knop
Nieuw staal
80
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
Toetsen voor het deelvenster Transformeren
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Toetsen voor het oplossen van conflicten tussen Mac OS 10.3x en 10.4
Dit is geen volledig overzicht van alle sneltoetsen. In deze tabel staan alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven bij menuopdrachten of
gereedschapstips.
Sneltoetssets gebruiken
Steunkleurstaal maken op basis van
huidig staal
Houd Alt+Ctrl ingedrukt en klik op knop
Nieuw staal
Houd Option+Command ingedrukt en klik
op knop Nieuw staal
Opties wijzigen zonder staal toe te passen Houd Shift+Alt+Ctrl ingedrukt en
dubbelklik op staal
Houd Shift+Option+Command ingedrukt
en dubbelklik op staal
Resultaat Windows Mac OS
Waarde toepassen en object kopiëren Alt+Enter Option+Enter
Breedte-, hoogte- of schaalwaarde
proportioneel aanpassen
Ctrl+Enter Command+Enter
Resultaat Mac OS
Dialoogvenster Voorkeuren openen Command+K
Deelvenster Alineastijlen openen Command+F11
Deelvenster Tekenstijlen openen Command+Shift+F11
Deelvenster Stalen openen F5
Deelvenster Pagina's openen Command+F12
Actief toepassingsvenster minimaliseren Command+M
Toepassing verbergen Command+H
81
Uw workflow aanpassen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inhoud tussen toewijzingen verplaatsen (InDesign)
Toewijzingen verwijderen (InDesign)
Ontbrekende toewijzingsbestanden opnieuw koppelen (InDesign)
Fouten corrigeren
Vergrendelde bestanden overschrijven (InDesign)
Inhoudsbestanden ontkoppelen (InDesign)
InCopy-bestanden in InDesign-documenten plaatsen
Inhoud tussen toewijzingen verplaatsen (InDesign)
InDesign-gebruikers kunnen inhoud tussen bestaande toewijzingen en vanuit het gedeelte Niet toegewezen InCopy-inhoud van het deelvenster
Toewijzingen verplaatsen. U kunt ook een nieuwe toewijzing maken en inhoud daarnaar verplaatsen.
1. Sla het InDesign-document op.
2. Klik in het deelvenster Toewijzingen op de pijl links van de toewijzingsnaam om de inhoud van de toewijzing weer te geven.
3. Selecteer een item in een toewijzing.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep de inhoud van de ene naar een andere toewijzing.
Als u inhoud naar een bestaande toewijzing wilt verplaatsen, kiest u Toevoegen aan toewijzing in het menu van het deelvenster
Toewijzingen en selecteert u de gewenste toewijzing.
Als u tijdens het verplaatsen van inhoud een nieuwe toewijzing wilt maken, kiest u Toevoegen aan toewijzing > Nieuw in het menu van
het deelvenster Toewijzingen en stelt u opties in het dialoogvenster Nieuwe toewijzing in.
5. Kies Alle toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
Als de toewijzingslijsten kort zijn, kunt u de inhoudsitems naar en van toewijzingen en de sectie Niet toegewezen InCopy-inhoud slepen.
Toewijzingen verwijderen (InDesign)
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen een of meer toewijzingen en kies Toewijzing verwijderen in het deelvenstermenu.
Als u toewijzingen verwijdert, gebeurt het volgende:
De toewijzingsgegevens worden rechtstreeks uit het document verwijderd.
Het toewijzingsbestand wordt uit het bestandssysteem verwijderd.
De toewijzingsnaam wordt uit de lijst verwijderd.
InCopy-inhoud wordt naar het gedeelte Niet toegewezen InCopy-inhoud in het deelvenster Toewijzingen geplaatst.
Opmerking: Als een InCopy-gebruiker een toewijzing heeft geopend maar die toewijzing is in InDesign verwijderd, wordt de InCopy-gebruiker
gewaarschuwd dat de toewijzing is verwijderd. De inhoudsbestanden worden echter niet verwijderd en kunnen zonder gegevensverlies worden
bijgewerkt.
Ontbrekende toewijzingsbestanden opnieuw koppelen (InDesign)
Als u een toewijzingsbestand verplaatst of verwijdert van de schijf en vervolgens het InDesign-document opent waarvan het is gemaakt, weet
InDesign niet meer waar het toewijzingsbestand is opgeslagen. U moet het toewijzingsbestand opnieuw maken zodat InDesign het kan
terugvinden.
Het toewijzingsbestand opnieuw maken op de oorspronkelijke locatie
Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Toewijzingen:
Selecteer de ontbrekende toewijzing (staat in het deelvenster) en kies Geselecteerde toewijzingen bijwerken in het deelvenstermenu.
Kies Alle toewijzingen bijwerken in het deelvenstermenu.
De locatie van een toewijzing wijzigen
82
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Voer de volgende handelingen in het deelvenster Toewijzingen uit om het toewijzingsbestand opnieuw op een nieuwe locatie te maken:
Selecteer de toewijzing en kies Locatie van toewijzing wijzigen in het deelvenstermenu. Geef een locatie en naam voor het nieuwe bestand
op.
Dubbelklik op de naam van de toewijzing. Klik in het dialoogvenster Toewijzingsopties op de knop Wijzigen om een locatie en naam voor het
nieuwe bestand op te geven.
Fouten corrigeren
Als u een fout maakt, kunt u de wijzigingen negeren die zijn gemaakt sinds de laatste keer dat u de opdracht Opslaan hebt gebruikt, en herstelt u
de inhoud van het bestandssysteem.
Omdat in InDesign automatisch elk bewerkbaar InCopy-inhoudsbestand wordt opgeslagen wanneer u het InDesign-document opslaat, herstelt de
opdracht Uitchecken annuleren alleen versies vanaf de laatste keer dat het document is gewijzigd.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Bewerken > Ongedaan maken [actie] om de laatste wijziging ongedaan te maken.
Als u alle wijzigingen die u hebt doorgevoerd vanaf het moment dat u het document voor het laatst hebt opgeslagen, ongedaan wilt maken,
klikt u op Bestand > Inhoud herstellen.
Om de wijzigingen ongedaan te maken die zijn aangebracht nadat de versie voor het laatst is opgeslagen, en het vergrendelingsbestand te
verwijderen, selecteert u de inhoud in het deelvenster Toewijzingen en kiest u Uitchecken annuleren in het deelvenstermenu. Deze actie
maakt de inhoud alleen-lezen en beschikbaar voor anderen om uit te checken.
Vergrendelde bestanden overschrijven (InDesign)
Gebruikers realiseren zich waarschijnlijk niet direct wat het effect van hun acties voor anderen in de workflow kan betekenen, en creëren onbewust
situaties waarin conflicten tussen status en eigendom kunnen ontstaan. De InDesign-gebruiker kan conflicten oplossen door een vergrendeld
bestand te ontkoppelen dat door een andere gebruiker is uitgecheckt, en de controle over het bestand in handen te nemen. Bij het ontkoppelen
van een bestand wordt de inhoud in het InDesign-document opgeslagen, maar die inhoud wordt niet meer gedeeld met InCopy.
Inhoudsbestanden ontkoppelen (InDesign)
Indien nodig (bijvoorbeeld vanwege een productiedeadline) kunnen InDesign-gebruikers een inhoudsbestand uit de beheerde workflow en uit het
deelvenster Koppelingen verwijderen door dat bestand te ontkoppelen. Wilt u de inhoud beschikbaar wilt maken voor bewerking, dan moet u de
inhoud met een nieuwe bestandsnaam opnieuw als InCopy-inhoud exporteren. Zo kan het oude vergrendelingsbestand gebruikers niet beletten
het bestand te bewerken.
Opmerking: Door het ontkoppelen van uw eigen uitgecheckte bestand wordt dat bestand uit de workflow verwijderd en wordt het
vergrendelingsbestand van schijf verwijderd. U kunt de inhoud opnieuw exporteren en de bestandsnaam zonder conflict overschrijven.
Als u een InCopy-inhoudsbestand wilt ontkoppelen, selecteert u het bestand (.icml- of .incx-extensie) in het deelvenster Koppelingen en kiest u
Ontkoppelen in het deelvenstermenu. Bij het ontkoppelen wordt de inhoud in het document ingesloten en wordt de koppeling naar het InCopy-
bestand op schijf verwijderd.
Kies Bewerken > Ontkoppelen ongedaan maken om het bestand weer te koppelen.
U kunt ook ontkoppelen door een kader te verwijderen of door een inhoudsbestand opnieuw aan een ander bestand te koppelen via het
InDesign-deelvenster Koppelingen. U kunt ook het artikel selecteren in het deelvenster Toewijzingen en het artikel vervolgens naar de
prullenmand slepen.
InCopy-bestanden in InDesign-documenten plaatsen
Hoewel een standaardworkflow in InDesign begint waar de standaardlayout en plaatsaanduidingen voor de tekst en afbeeldingen worden
opgegeven en naar InCopy worden geëxporteerd, kan een andere workflow worden gestart met een zelfstandig InCopy-inhoudsbestand (.icml of
.incx) dat u in InDesign plaatst met de opdracht Bestand > Plaatsen.
Houd bij het plaatsen van InCopy-inhoudsbestanden in een InDesign-document rekening met het volgende:
Stijlen Als er op het InCopy-tekstbestand stijlen zijn toegepast, worden deze toegevoegd aan de InDesign-lijst met stijlen voor het document. Als
een bestaande stijl dezelfde naam heeft als een van de geïmporteerde stijlen, overschrijft InDesign de geïmporteerde stijl met de bestaande stijl.
De aanpassing van de layout U kunt de standaard layoutgeometrie voor de inhoud in InDesign maken en vervolgens de tekst en stijlen vanuit
een tekstverwerker maken of importeren. (Tekstbestanden die in InCopy zijn geplaatst, worden in het InCopy-document ingesloten en niet
gekoppeld aan een extern bestand.)
Plaatsen/Dupliceren Als u een InCopy-inhoudsbestand meerdere keren plaatst, staat elke instantie van de inhoud in het InDesign-deelvenster
Koppelingen. Al deze instanties worden echter als één inhoudsbestand beheerd. Dit geldt ook voor exacte kopieën van een inhoudsbestand (door
middel van dupliceren).
Opmerking: Als u een gedeelte van de tekst (niet de hele tekst) kopieert naar of plaatst in een beheerd InCopy-inhoudsbestand, resulteert dit in
83
een nieuw inhoudsbestand dat niet is verbonden met het origineel en geen koppeling naar een extern bestand (InCopy of anderszins) bevat. Het
origineel en de geplakte delen kunnen onafhankelijk van elkaar worden bewerkt.
Updates/Beheer Zodra een InDesign-document meerdere instanties van een beheerd inhoudsbestand bevat, 'gedragen' deze zich alsof ze zijn
geopend in twee toepassingen. Als u bijvoorbeeld één instantie van het inhoudsbestand vergrendelt, worden alle andere instanties vergrendeld
zodat alleen de uitgecheckte instantie kan worden bewerkt. In dit geval vernieuwt u met de desbetreffende opdracht Bijwerken de overige
(geopende) instanties van de inhoud.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
84
Toewijzingspakketten
Naar boven
Pakketten maken en verzenden (InDesign)
Pakketten ontvangen (InCopy)
Geretourneerde pakketten ontvangen (InDesign)
Pakketten maken en verzenden (InDesign)
Het meest ideale is als alle InDesign- en InCopy-gebruikers toegang hebben tot de server waarop de toewijzingsbestanden worden opgeslagen.
Als echter een of meer gebruikers geen toegang tot de server hebben, kunt u gecomprimeerde toewijzingspakketten maken en naar de gebruikers
versturen. Nadat de InCopy-gebruikers aan de toewijzingen hebben gewerkt, maken zij weer pakketten van deze toewijzingen en sturen die terug
naar de InDesign-gebruiker die deze toewijzingen in het InDesign-document integreert. Pakketbestanden die in InDesign worden gemaakt, hebben
de extensie .icap. De geretourneerde pakketbestanden die in InCopy zijn gemaakt, hebben de extensie .idap.
Er zijn twee opdrachten voor het maken van pakketbestanden: Pakket maken voor Incopy en Pakket en e-mail. Gebruik Pakket maken voor
InCopy als u een gecomprimeerd pakketbestand wilt maken dat u zelf onder de gebruikers wilt verspreiden, en Pakket en e-mail als u een
gecomprimeerd pakketbestand wilt maken dat vervolgens automatisch aan een e-mailbericht wordt toegevoegd.
Opmerking: Verwar een toewijzingspakket niet met de opdracht Bestand > Pakket in InDesign waarmee u een document en de daarbij
behorende elementen kunt bundelen en naar een drukker kunt verzenden.
Een pakket maken en handmatig verspreiden
1. Maak een toewijzing en voeg de inhoud toe die u in het pakket wilt opnemen.
Alleen ingecheckte inhoud kan aan de verpakte toewijzing worden toegevoegd. Als u uitgecheckte inhoud hebt gekozen, wordt u gevraagd
die inhoud eerst in te checken.
2. Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de toewijzing en kies Pakket maken voor InCopy in het deelvenstermenu.
3. Geef een naam en locatie op voor het pakketbestand en klik op Opslaan.
U kunt het pakketbestand aan een e-mailbericht toevoegen, het pakketbestand naar een FTP-server uploaden of naar een schijf of een ander
extern medium kopiëren.
Opmerking: Als u na het maken van een pakket Bewerken > Ongedaan maken kiest, wordt het pakket geannuleerd en worden de items in de
toewijzing ontgrendeld. Het pakketbestand wordt daarbij echter niet van de computer verwijderd en het versturen van het e-mailbericht wordt niet
ongedaan gemaakt.
Een pakket maken en per e-mail verzenden (InDesign)
1. Maak een toewijzing en voeg de inhoud toe die u in het pakket wilt opnemen.
Alleen ingecheckte inhoud wordt aan de verpakte toewijzing toegevoegd. Als u uitgecheckte inhoud hebt gekozen, wordt u gevraagd die
inhoud eerst in te checken.
2. Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de toewijzing en kies Pakket maken voor InCopy en e-mail in het deelvenstermenu.
Er wordt een gecomprimeerd toewijzingspakket gemaakt dat vervolgens wordt toegevoegd aan het e-mailbericht dat u in uw standaard e-
mailprogramma hebt gemaakt.
Opmerking: Als u een ander e-mailprogramma wilt gebruiken, stelt u dit als het standaard e-mailprogramma in. In de documentatie van het
workflowsysteem vindt u meer informatie.
3. Selecteer de gewenste geadresseerde en voeg desgewenst instructies aan het e-mailbericht toe. Verzend het bericht.
Alle items in de toewijzing worden voor de toegewezen gebruiker uitgecheckt. De inhoud van het pakket is echter niet vergrendeld, dus iedereen
kan het pakket openen en bewerken.
Een pakket annuleren
Soms wordt het pakket dat u hebt verzonden, niet teruggestuurd. Het kan zijn dat het bericht niet is aangekomen of dat de geadresseerde niet
langer aan het project werkt. Als dat zo is, kunt u het pakket annuleren.
1. Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de verpakte toewijzing en kies Pakket annuleren in het deelvenstermenu.
2. Klik op OK om het pakket te annuleren.
Als u een pakket annuleert, wordt het pakketbestand niet van de computer verwijderd.
Wanneer een pakket is geannuleerd, kan de inhoud van het pakket worden bewerkt. Houd er rekening mee dat er zich problemen kunnen
85
Naar boven
Naar boven
voordoen wanneer iemand een geannuleerd pakket terugstuurt.
Een pakket bijwerken
Nadat u een pakket hebt gemaakt, kunt u er items aan toevoegen, er items uit verwijderen en het formaat van die items wijzigen.
1. Voeg een of meer artikelen aan de verpakte toewijzing toe, verwijder een of meer artikelen of wijzig het formaat van een of meer artikelen.
2. Selecteer het kanaal in het deelvenster Kanalen en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Pakket bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen. Geef de naam en locatie van het bestand op. Maak het
bijgewerkte pakket beschikbaar voor gebruikers door het te plaatsen op een server die voor alle medewerkers toegankelijk is of door het
pakket via e-mail naar de desbetreffende gebruikers te sturen. Vergeet de InCopy-gebruikers niet te melden dat het pakket is bijgewerkt.
Kies Pakket en e-mail bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen en verstuur het bericht.
Wanneer de InCopy-gebruikers het bijgewerkte pakket openen, wordt alle nieuwe inhoud automatisch aan de toewijzing toegevoegd. De InCopy-
gebruikers kunnen zelf beslissen of de bestaande inhoud wel of niet mag worden overschreven, zodat zij indien nodig vorige versies kunnen
bewaren.
Pakketten ontvangen (InCopy)
U kunt een pakket ontvangen van een InDesign-gebruiker die het pakket heeft gemaakt, of van een InCopy-gebruiker die het pakket naar u heeft
doorgestuurd. Wanneer u een toewijzingsbestand opent, wordt het pakket gedecomprimeerd en wordt de inhoud naar een nieuwe submap in de
map InCopy-toewijzingen gekopieerd.
Een pakket openen (InCopy)
U opent als volgt een InCopy-pakket (.incp of .icap):
Start het pakket vanuit het e-mailprogramma. U kunt het pakket starten door te dubbelklikken op de bijlage.
Zoek het desbetreffende bestand op met de Verkenner of Finder. Dubbelklik op het bestand of sleep het naar het programmapictogram van
InCopy.
(InCopy) Kies Bestand > Openen en dubbelklik op het verpakte toewijzingsbestand.
Kies in InCopy de opdracht Pakket openen in het menu van het deelvenster Toewijzingen en dubbelklik op het pakketbestand.
U kunt de artikelen in het pakket nu bewerken. Wanneer u een artikel gaat bewerken, wordt u gevraagd de inhoud van het kader uit te checken.
Als u het artikel hebt bewerkt, slaat u de inhoud op en retourneert u het pakket of stuurt u het pakket door.
Een pakket retourneren of doorsturen (InCopy)
Nadat u een pakket hebt geopend en bewerkt, kunt u het naar een andere InCopy-gebruiker sturen of het terugsturen naar de InDesign-gebruiker
die het pakket heeft gemaakt. Pakketbestanden die voor andere InCopy-gebruikers zijn gemaakt, hebben de bestandsextensie .icap en de
pakketbestanden die voor InDesign-gebruikers zijn gemaakt en worden geretourneerd, hebben de bestandsextensie .idap.
1. Bewerk de inhoud die u in het pakket wilt opnemen en check die inhoud in.
2. Kies in het menu van het deelvenster Toewijzingen een van de volgende opties:
Doorsturen voor InCopy Maak een pakket voor nog een InCopy-gebruiker. Geef de naam en locatie van het verpakte bestand op en maak
dat bestand vervolgens beschikbaar voor de InCopy-gebruiker.
Doorsturen voor InCopy en e-mail Maak een pakket voor nog een InCopy-gebruiker en verstuur dat pakket via e-mail naar die gebruiker.
Het pakket wordt als een bijlage toegevoegd aan het e-mailbericht dat u in uw standaard e-mailprogramma hebt gemaakt. Geef de
geadresseerde op, voeg instructies toe en verstuur het e-mailbericht.
Retourneren voor InDesign Maak een pakket dat u wilt retourneren naar de InDesign-gebruiker.
Retourneren voor InDesign en e-mail Maak een pakket dat u wilt retourneren naar de InDesign-gebruiker en verstuur dat pakket via e-
mail naar die gebruiker. Het pakket wordt als een bijlage toegevoegd aan het e-mailbericht dat u in uw standaard e-mailprogramma hebt
gemaakt. Geef de geadresseerde op, voeg instructies toe en verstuur het e-mailbericht.
Geretourneerde pakketten ontvangen (InDesign)
U opent als volgt een InDesign-pakket (.indp of .idap):
Start het pakket vanuit het e-mailprogramma. U kunt het pakket starten door te dubbelklikken op de bijlage.
Zoek het desbetreffende bestand op met de Verkenner of Finder. Dubbelklik op het bestand of sleep het naar het programmapictogram van
InDesign.
(InDesign) Kies Bestand > Openen en dubbelklik op het pakketbestand.
Kies in InDesign de opdracht Pakket openen in het menu van het deelvenster Toewijzingen en dubbelklik op het pakketbestand.
86
Bij het openen van het bestand wordt u gevraagd alle koppelingen bij te werken. Als er na het verpakken van de toewijzing een artikel is
gewijzigd, kunt u de inhoud in het InDesign-bestand bijwerken of ontkoppelen. Nadat de artikelen zijn geretourneerd en ingecheckt, kunt u de
inhoud uitchecken en bewerken.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
87
QuarkXPress- en PageMaker-documenten omzetten
Naar boven
QuarkXPress-bestanden openen in InDesign
PageMaker-documenten omzetten
QuarkXPress-bestanden openen in InDesign
Document- en sjabloonbestanden van QuarkXPress 3.3 en 4.1x kunnen met InDesign worden omgezet. Ook kunnen document- en
sjabloonbestanden van meertalige QuarkXPress Passport 4.1-bestanden naar InDesign worden omgezet. Dergelijke bestanden hoeven dus in het
vervolg niet meer eerst als eentalige bestanden te worden opgeslagen. (Om documenten die in QuarkXPress 5.0 of hoger zijn gemaakt om te
zetten, opent u de documenten in QuarkXPress en slaat u ze op in de 4.0-indeling.)
Raadpleeg voor meer informatie de QuarkXPress-omzettingshandleiding (PDF-bestand) op www.adobe.com/go/learn_quarkconv_nl.
Een QuarkXPress-document of -sjabloon openen
1. Sluit zo nodig het originele toepassingsbestand.
2. Kopieer alle gekoppelde bestanden naar dezelfde documentmap van QuarkXPress om er zeker van te zijn dat er geen koppelingen verloren
gaan.
3. Kies in InDesign Bestand > Openen.
4. In Windows kiest u QuarkXPress (3.3 of 4.1x) of QuarkXPress Passport (4.1x) in het menu Bestandstypen.
5. Selecteer een bestand en klik op Openen.
Opmerking: Als InDesign een bestand of een specifiek deel van een bestand niet kan omzetten, wordt er een waarschuwingsbericht
weergegeven met de reden en de omzettingsresultaten.
6. Doe het volgende als er een waarschuwingsvenster verschijnt:
Klik op Opslaan om een kopie van de waarschuwingen als een tekstbestand op te slaan en open het bestand vervolgens in InDesign.
Klik op Sluiten om het dialoogvenster te sluiten en het bestand in InDesign te openen.
7. Als u de tekstomloop die wordt toegepast in QuarkXPress, nauwkeuriger wilt bepalen, gaat u als volgt te werk in InDesign:
Selecteer Tekstomloop heeft alleen effect op onderliggende tekst in het gedeelte Compositie in het dialoogvenster Voorkeuren.
Wijs in het menu van het deelvenster Alinea de Adobe Composer enkele regel toe aan een of meer alinea's.
Als u problemen ondervindt met het omgezette QuarkXPress-document, gebruikt u het dialoogvenster Exporteren om het document op te slaan
in de indeling InDesign Markup (IDML). Open het IDML-bestand en sla het op als een InDesign-document.
Een QuarkXPress-sjabloon opslaan als een InDesign-sjabloon
1. Open de sjabloon in InDesign.
2. Kies Bestand > Opslaan als en geef een locatie en bestandsnaam op.
3. Kies InDesign-sjabloon bij Opslaan als type (Windows) of Opmaak(Mac OS) en klik op Opslaan.
Omgezette QuarkXPress-onderdelen
Wanneer u een QuarkXPress-bestand opent, worden in InDesign de originele bestandsgegevens omgezet naar de indeling van InDesign.
Tekstvakken worden omgezet naar tekstkaders van InDesign.
Als u tekstomloop van QuarkXPress nauwkeurig wilt omzetten, selecteert u Tekstomloop heeft alleen effect op objecten onder in het
gedeelte Compositie in het dialoogvenster Voorkeuren.
Stijlen worden omgezet naar bestaande InDesign-stijlen.
Omdat QuarkXPress verschillende kleurenprofielen gebruikt, worden deze in InDesign genegeerd.
Tekst- en afbeeldingskoppelingen blijven behouden en worden in het deelvenster Koppelingen weergegeven.
Opmerking: Ingesloten afbeeldingen (afbeeldingen die met behulp van de opdracht Plakken in het originele document zijn geplaatst)
worden niet omgezet. Zie Over koppelingen en ingesloten afbeeldingen voor meer informatie over ingesloten afbeeldingen.
InDesign ondersteunt OLE of Quark XTensions niet. Als u bestanden met OLE- of Quark XTensions-afbeeldingen opent, worden deze
afbeeldingen dus niet in het InDesign-document weergegeven. Controleer het originele document als het QuarkXPress-document niet
wordt omgezet en verwijder objecten die met een XTension zijn gemaakt. Sla het bestand op en zet het opnieuw om.
88
Naar boven
Alle stramienpagina's en lagen worden naar InDesign-stramienen en -lagen omgezet.
Alle objecten op een stramienpagina, inclusief QuarkXPress-hulplijnen, worden op de overeenkomende stramienpagina's van InDesign
geplaatst.
Gegroepeerde objecten blijven gegroepeerd, behalve wanneer niet-afdrukbare items in de groep staan.
Alle lijnen (ook alinealijnen) worden omgezet naar de lijnstijlen die er het meest op lijken. Aangepaste lijnen en streepjes worden omgezet
naar de aangepaste lijnen en streepjes in InDesign.
Kleuren worden exact omgezet naar InDesign-kleuren, behalve in de volgende gevallen:
QuarkXPress-kleuren van meerdere inkten worden toegewezen aan gemengde inkten in InDesign, tenzij die kleuren niet minstens één
steunkleur bevatten. In dat geval worden dergelijke kleuren naar proceskleuren omgezet.
QuarkXPress 4.1-kleuren uit de kleurbibliotheek worden op basis van hun CMYK-waarden omgezet.
QuarkXPress 3.3 HSB-kleuren worden omgezet in RGB en de kleuren uit de kleurbibliotheek worden op basis van hun CMYK-waarden
omgezet.
QuarkXPress 4.1 HSB- en Lab-kleuren worden omgezet in RGB en de kleuren uit de kleurbibliotheek worden op basis van hun RGB/CMYK-
waarden omgezet.
Meer informatie over andere omzettingsonderwerpen vindt u in de ondersteuningsdocumenten op de website van Adobe op
www.adobe.com/nl/support.
PageMaker-documenten omzetten
In InDesign kunnen document- en sjabloonbestanden vanuit Adobe PageMaker 6.0 en hoger worden omgezet. Wanneer u een PageMaker-
bestand opent, zet InDesign de originele bestandsgegevens om in de indeling van InDesign. InDesign-bestanden worden opgeslagen met de
bestandsextensie .INDD.
Raadpleeg voor meer informatie de PageMaker-omzettingshandleiding (PDF-bestand) op www.adobe.com/go/learn_pmconv_nl.
Voordat u het document opent in InDesign, is het verstandig het volgende te doen:
Als het PageMaker-bestand of de daaraan gekoppelde afbeeldingen zich op een netwerkserver, diskette of verwijderbaar station bevinden,
kan het zijn dat het bestand niet goed geopend wordt als de gegevensoverdracht onderbroken wordt. U voorkomt problemen met het
overbrengen van bestanden door de documenten en de bijbehorende koppelingen eerst naar de vaste schijf te kopiëren, bij voorkeur naar de
map waarin de PageMaker-publicatie is opgeslagen, en dan pas de bestanden in InDesign te openen.
Het is verstandig de opdracht Opslaan als in PageMaker te gebruiken om overbodige verborgen gegevens te wissen.
Kopieer alle gekoppelde bestanden naar dezelfde map als het PageMaker-document om ervoor te zorgen dat alle koppelingen behouden
blijven.
Controleer of alle vereiste lettertypen beschikbaar zijn in InDesign.
Herstel beschadigde koppelingen naar afbeeldingen in het PageMaker-document.
Als er problemen optreden bij het omzetten van een groot PageMaker-document, kunt u het in gedeelten omzetten om vast te stellen waar
het probleem ligt.
Als u een beschadigd PageMaker-document niet kunt openen in PageMaker, kunt u proberen het te openen in InDesign. In InDesign kunnen
de meeste documenten worden hersteld die u niet kunt openen in PageMaker.
Een PageMaker-document of -sjabloon openen
1. Sluit zo nodig het originele toepassingsbestand.
2. Kies in InDesign Bestand > Openen.
3. Kies in Windows de indeling PageMaker (6.0-7.0) in het menu Bestandstypen.
4. Selecteer een bestand en klik op Openen.
Opmerking: Als InDesign een bestand of een specifiek deel van een bestand niet kan omzetten, wordt er een waarschuwingsbericht
weergegeven met de reden en de omzettingsresultaten.
5. Doe het volgende als er een waarschuwingsvenster verschijnt:
Klik op Opslaan om een kopie van de waarschuwingen als een tekstbestand op te slaan en open het bestand vervolgens in InDesign.
Klik op Sluiten om het bestand te openen in InDesign zonder het tekstbestand op te slaan.
Als u problemen ondervindt met het omgezette PageMaker-document, gebruikt u het dialoogvenster Exporteren om het document op te slaan
in de indeling InDesign Markup (IDML). Open het IDML-bestand en sla het op als een InDesign-document.
Een PageMaker-sjabloon opslaan als een InDesign-sjabloon
89
1. Open de sjabloon in InDesign.
2. Kies Bestand > Opslaan als en geef een locatie en bestandsnaam op.
3. Kies InDesign -sjabloon bij Opslaan als Type (Windows) of Opmaak(Mac OS) en klik op Opslaan.
Algemene opmerkingen over omzetten vanuit PageMaker
Belangrijk:
Alle stramienpagina's en lagen worden naar InDesign-stramienen en -lagen omgezet. Stramienpagina's in PageMaker worden in InDesign
omgezet in stramienpagina's en alle objecten blijven behouden, inclusief paginanummering en hulplijnen. Als u de volgorde van overlappende
items wilt handhaven, creëert InDesign twee lagen bij het omzetten van een PageMaker-document: standaard en standaardstramien.
Standaardstramien bevat de stramienpaginaelementen.
Documenthulplijnen van PageMaker worden op de standaardlaag in InDesign geplaatst.
Alle items op het plakbord van PageMaker verschijnen op het plakbord van de eerste spread in het InDesign-document.
Alle objecten die in PageMaker zijn aangewezen als Niet af te drukken, worden omgezet met het kenmerk Niet-afdrukbaar geselecteerd in
het InDesign-deelvenster Kenmerken.
Gegroepeerde objecten blijven gegroepeerd, behalve wanneer niet-afdrukbare items in de groep staan.
Informatie over het omzetten van tekst en tabellen
Belangrijk:
Tekst wordt omgezet naar tekstkaders van InDesign.
Tabellen in PageMaker-bestanden worden omgezet in InDesign-tabellen.
Stijlen worden omgezet naar InDesign-stijlen. De stijl [Geen stijl] in PageMaker is het equivalent van [Geen alineastijl] in InDesign. [Geen
alineastijl] neemt echter de kenmerken over van een stijl met een naam als de stijl geselecteerd was voordat er iets getypt werd in het
PageMaker-document.
InDesign gebruikt de Adobe Composer voor alinea's voor alle alinea's, zodat tekst op een andere manier overloopt. U kunt de Adobe
Composer enkele regel toewijzen aan een of meerdere alinea's om regeleinden aan te brengen die sterker overeenkomen met de
compositie-engine van PageMaker, maar ook dan kan het zijn dat tekst op een andere manier overloopt.
InDesign maakt alleen gebruik van basislijnregelafstand. Proportionele regelafstand en Bovenlijn hoofdletters uit PageMaker worden omgezet
in basislijnregelafstand in InDesign, hetgeen zou kunnen leiden tot het verschuiven van tekst.
De Eerste basislijn van omgezette tekst kan anders overkomen dan tekst die is gemaakt in InDesign. De Eerste basislijn van omgezette tekst
is ingesteld op Regelafstand, maar de Eerste basislijn van in InDesign gemaakte tekst is standaard ingesteld op Stokhoogte.
InDesign gebruikt een andere methode voor woordafbreking dan PageMaker en daarom kunnen regeleinden verschillen.
Schaduwtekst wordt omgezet in standaardtekst. Omtrektekst wordt omgezet als tekst met een lijn van 0,25 inch en een vulling van Papier.
Opmerkingen over het omzetten van boeken, indexen en inhoudsopgaven
Belangrijk:
InDesign negeert opnamelijsten bij het openen van PageMaker-documenten. Als u alle documenten van een opnamelijst tegelijkertijd wilt
openen, gebruikt u de plug-in Katernindeling in PageMaker en selecteert u de layout Geen, zodat alle opgenomen documenten
gecombineerd worden in één document. Tekstblokken en kaders zijn dan niet meer verbonden.
Indexitems uit een PageMaker-document staan in het deelvenster Index van InDesign. Tekst met kruisverwijzingen die gebruikmaken van de
optie Zie hier of Zie hier ook worden toegewezen als Zie of Zie ook.
Inhoudsopgavetekst wordt omgezet als een inhoudsopgave, waarbij de PageMaker-stijl voor inhoudsopgaven beschikbaar is in het pop-
upmenu Stijl in het InDesign-dialoogvenster Inhoudsopgave.
Informatie over het omzetten van insluitingen en verbindingen
Belangrijk:
Tekst- en afbeeldingskoppelingen blijven behouden en worden in het deelvenster Koppelingen weergegeven.
Als InDesign de originele koppeling naar een afbeelding niet kan vinden, verschijnt er een waarschuwing om u te vragen de koppeling te
herstellen in PageMaker.
InDesign ondersteunt geen OLE (Object Linking and Embedding). Daarom worden de afbeeldingen van bestanden met OLE-afbeeldingen
niet in het InDesign-document weergegeven.
Opmerkingen over het omzetten van kleuren en overvullen
Belangrijk:
Kleuren worden precies omgezet in InDesign-kleuren. PageMaker HLS-kleuren worden omgezet in RGB-kleuren en kleuren uit andere
90
kleurenbibliotheken worden omgezet op basis van hun CMYK-waarden.
Tinten worden omgezet als percentages van de hoofdkleur. Als de hoofdkleur niet in het deelvenster Stalen staat, wordt deze tijdens de
omzetting toegevoegd. Als u een object met een tint hebt geselecteerd, wordt de hoofdkleur geselecteerd in het deelvenster Stalen en staat
de tintwaarde in het pop-upmenu.
Kleurenprofielen voor PageMaker-bestanden worden direct omgezet. Alle Hexachrome-kleuren worden omgezet in RGB-waarden. Niet-ICC-
compatibele profielen worden vervangen door de standaardinstellingen en -profielen voor CMS die u voor InDesign hebt opgegeven.
Alle vullingen en lijnen (inclusief alinearegels) worden omgezet in de standaard lijnstijlen waar ze het meest op lijken. Aangepaste lijnen en
streepjes worden omgezet naar de aangepaste lijnen en streepjes in InDesign.
InDesign ondersteunt geen schermpatronen of -hoeken die toegepast zijn op TIFF-afbeeldingen in Retoucheren. Deze worden weggelaten uit
geïmporteerde TIFF-bestanden.
Als Lijnen en/of Vullingen zijn geselecteerd voor de optie Auto-overdruk zwart in het dialoogvenster Overvullen (voorkeuren) in PageMaker,
worden deze instellingen doorgevoerd in InDesign, maar is Lijn overdrukken of Vulling overdrukken uitgeschakeld in het deelvenster
Kenmerken.
Meer informatie over andere PageMaker-omzettingsonderwerpen vindt u in de ondersteuningsdocumenten op de website van Adobe.
Meer Help-onderwerpen
PageMaker-omzettingshandleiding
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
91
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
92
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
93
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
94
PageMaker-menuopdrachten
Naar boven
Opdrachten in het menu Bestand in PageMaker
Opdrachten in het menu Bewerken in PageMaker
Opdrachten in het menu Layout in PageMaker
Opdrachten in het menu Tekst in PageMaker
Opdrachten in het menu Element in PageMaker
Opdrachten in het menu Extra in PageMaker
Opdrachten in het menu Weergave in PageMaker
Opdrachten in het menu Venster in PageMaker
In deze tabellen wordt aangegeven waar u menuopdrachten uit Adobe PageMaker kunt vinden in AdobeInDesign CS5.
Opdrachten in het menu Bestand in PageMaker
PageMaker-opdracht Equivalent in InDesign Aanvullende informatie
Bestand > Nieuw Bestand > Nieuw > Document
Bestand > Openen Bestand > Openen
Bestand > Recente publicaties Bestand > Recente openen (Windows®)
Bestand > Sluiten Bestand > Sluiten
Bestand > Opslaan Bestand > Opslaan InDesign beschikt niet over een
voorkeursoptie voor sneller opslaan of
voor het opslaan van een kleinere
bestandsversie. Gebruik Opslaan om het
document snel op te slaan en Opslaan als
om het document in het kleinst mogelijke
formaat op te slaan.
Bestand > Opslaan als Bestand > Opslaan als Zie bovenstaande opmerking.
Bestand > Vorige versie Bestand > Vorige versie InDesign herstelt geen “opgeslagen
miniversies” van bestanden zoals
PageMaker. In plaats daarvan biedt
InDesign het ongedaan maken van een
onbeperkt aantal stappen.
Bestand > Plaatsen Bestand > Plaatsen
Bestand > Aankoppelen Geen equivalent Scan afbeeldingen met de bij de scanner
geleverde software en plaats de
afbeeldingen InDesign.
Bestand > Exporteren Bestand > Exporteren
Bestand > Koppelingen Venster > Koppelingen
Bestand > Documentinstelling Bestand > Documentinstelling
Bestand > Printerinstellingen Bestand > Voorinstellingen afdrukken
Bestand > Afdrukken Bestand > Afdrukken
Bestand > Instellingen > Algemeen Bewerken > Voorkeuren (Windows) of
InDesign > Voorkeuren (Mac OS)
U vindt soortgelijke instellingen in de
deelvensters Compositie, Eenheden en
toenamen, Hulplijnen en plakbord en
Weergaveprestaties.
95
Naar boven
Naar boven
Bestand > Instellingen > Online Geen equivalent U kunt objecten uit een webbrowser naar
InDesign slepen zonder een proxy te
configureren.
Bestand > Instellingen > Layout
aanpassen
Layout > Aanpassing layout U geeft opties voor het aanpassen van de
layout op en schakelt deze aanpassing
tegelijkertijd in. De instellingen in InDesign
komen vrijwel helemaal overeen met die in
PageMaker. Liniaalhulplijnen volgen
standaard de gekoppelde kolom- of
margehulplijnen. Als u deze instelling wilt
wijzigen, schakelt u Verplaatsen
liniaalhulplijnen toestaan uit.
Bestand > Instellingen > Overvullen Venster > Uitvoer > Voorinstellingen
overvul
Maak een nieuwe voorinstelling voor
overvullen om overvulvoorkeuren op te
geven.
Bestand > Stoppen (Windows) of
Archief > Stop (Mac OS).
Bestand > Afsluiten (Windows) of
InDesign > Stop InDesign (Mac OS).
Opdrachten in het menu Bewerken in PageMaker
PageMaker-opdracht Equivalent in InDesign Aanvullende informatie
Bewerken > Ongedaan maken Bewerken > Ongedaan maken InDesign staat een onbeperkt aantal
niveaus voor Ongedaan maken toe.
Bewerken > Knippen Bewerken > Knippen
Bewerken > Kopiëren Bewerken > Kopiëren
Bewerken > Plakken Bewerken > Plakken InDesign ondersteunt geen OLE, maar u
kunt soortgelijke opties instellen in het
deelvenster Koppelingen.
Bewerken > Wissen Bewerken > Wissen
Bewerken > Alles selecteren Bewerken > Alles selecteren
Bewerken > Alles deselecteren Bewerken > Alles deselecteren
Bewerken > Edities (Mac OS) Geen equivalent InDesign biedt geen ondersteuning voor
Publiceren/Abonneren, maar u kunt
soortgelijke opties instellen in het
deelvenster Koppelingen.
Bewerken > Meermalen plakken Bewerken > Stap en herhalen
Bewerken > Plakken, speciaal Bewerken > Plakken zonder opmaak
Bewerken > Object invoegen (Windows) Bestand > Plaatsen
Bewerken > Artikel bewerken Bewerken > Bewerken in artikeleditor
Bewerken > Origineel bewerken Bewerken > Origineel bewerken U kunt ook Origineel bewerken in het
menu van het deelvenster Koppelingen
kiezen.
Bewerken > Klembord op scherm
(Mac OS)
Geen equivalent
Opdrachten in het menu Layout in PageMaker
96
Naar boven
PageMaker-opdracht Equivalent in InDesign Aanvullende informatie
Layout > Ga naar pagina Layout > Ga naar pagina U kunt ook naar de desbetreffende pagina
springen door te dubbelklikken op een
paginapictogram in het deelvenster
Pagina's.
Layout > Pagina's invoegen Layout > Pagina's > Pagina's invoegen
Layout > Pagina's verwijderen Layout > Pagina's > Pagina's verwijderen
Layout > Pagina's sorteren Venster > Pagina's Klik op pagina's in het deelvenster
Pagina's en sleep ze om ze te sorteren.
Layout > Terug Layout > Terug
Layout > Verder Layout > Verder
Layout > Kolomscheidingen Layout > Marges en kolommen
Layout > Hulplijnen stramien kopiëren Geen equivalent InDesign-hulplijnen van een bepaald
stramien worden altijd naar de pagina's
gekopieerd die gebruikmaken van het
desbetreffende stramien.
Layout > Zelfmontage Druk op Shift als er een geladen-
tekstpictogram
wordt weergegeven.
U kunt tekst handmatig, automatisch (met
automatische doorloop) of halfautomatisch
door laten lopen.
Opdrachten in het menu Tekst in PageMaker
PageMaker-opdracht Equivalent in InDesign Aanvullende informatie
Tekst > Lettertype Tekst > Lettertype
Tekst > Grootte Tekst > Grootte
Tekst > Interlinie Tekst > Teken of regelpaneel in modus
Teken (Venster > Regelpaneel)
InDesign gebruikt standaard
basislijnregelafstand terwijl PageMaker
standaard proportionele regelafstand
gebruikt.
Tekst > Schriftsoort Tekst > Teken of regelpaneel in modus
Teken (Venster > Regelpaneel)
InDesign geeft de tekststijlen weer die
beschikbaar zijn voor het geselecteerde
lettertype. U kunt ook de opdracht Snel
toepassen gebruiken.
Tekst > Speciale afspatiëring Tekst > Teken of regelpaneel in modus
Teken (Venster > Regelpaneel)
Speciale afspatiëring in PageMaker lijkt
sterk op optische spatiëring in InDesign.
Tekst > Horizontaal schalen Regelpaneel in modus Teken (Venster >
Regelpaneel)
Tekst > Tekstspecificaties Tekst > Tekstspecificaties
Tekst > Alinea Tekst > Alinea
Tekst > Inspringing/tabs Tekst > Tabs
Tekst > Woordafbreking Tekst > Alinea Kies Woordafbreking in het menu van het
deelvenster Alinea.
Tekst > Uitlijning Tekst > Alinea of regelpaneel in modus
Alinea (Venster > Regelpaneel)
Tekst > Opmaak Tekst > Alineastijlen of Tekst >
Tekenstijlen
InDesign ondersteunt zowel alinea- als
tekenstijlen.
97
Naar boven
Tekst > Opmaak creëren Tekst > Alineastijlen of Tekst >
Tekenstijlen
Kies Nieuwe alineastijl in het deelvenster
Alineastijlen om een alineastijl in te stellen.
Kies Nieuwe tekenstijl in het deelvenster
Tekenstijlen om een alineastijl in te stellen.
Opdrachten in het menu Element in PageMaker
PageMaker-opdracht Equivalent in InDesign Aanvullende informatie
Element > Vulling Venster > Kleur > Stalen of Venster >
Kleur > Kleur
InDesign ondersteunt geen vullingen met
patronen. Het deelvenster Stalen in
InDesign is equivalent aan het palet
Kleuren in PageMaker.
Element > Lijn Venster > Lijn Kies een lijnstijl in het deelvenster Lijn of
definieer een aangepaste lijnstijl.
Element > Vullingen en lijnen Venster > Kleur > Stalen, Venster > Lijn,
en Venster > Uitvoer > Kenmerken
Maak tinten in het deelvenster Stalen.
Bepaal overdrukopties in het deelvenster
Kenmerken.
Element > Kader > Inhoud aanhechten Geen equivalent InDesign maakt automatisch een kader
voor tekstbestanden of afbeeldingen die u
importeert. Als u inhoud in een bestaand
kader wilt plakken, selecteert u het kader
en plakt of plaatst u de inhoud er in.
Element > Kader > Kaderopties Object > Opties tekstkader (alleen
tekstkaders) of Object > Aanpassen
Voor tekstkaders kunt u kolommen,
verticale uitlijning en inzetafstand opgeven
in het dialoogvenster Opties tekstkader.
Stel horizontale uitlijning in het deelvenster
Alinea (Tekst > Alinea) in. Voor
afbeeldingen en tekstkaders gebruikt u de
opdrachten in het submenu Object >
Aanpassing om inhoud aan te passen aan
een kader (of omgekeerd).
Element > Kader > Omzetten in kader Object > Inhoud > [type inhoud]
Element > Kader > Volgend kader Weergave > Extra's > Tekstverbindingen
tonen
Element > Kader > Vorig kader Weergave > Extra's > Tekstverbindingen
tonen
Element > Kader > Verwijderen uit
verbindingen
Dubbelklik op de inpoort of uitpoort om
een tekstverbinding te verbreken.
Element > Kader > Inhoud wissen Selecteer de inhoud in het kader en druk
op Delete.
Selecteer tekst met het gereedschap
Tekst. Selecteer afbeeldingen met het
gereedschap Direct selecteren.
Element > Schikken Object > Schikken
Element > Objecten uitlijnen (Windows) of
Element > Uitlijnen (Mac OS)
Venster > Object en layout > Uitlijnen
Element > Tekstomloop Venster > Tekstomloop
Element > Groeperen Object > Groeperen
Element > Degroeperen Object > Degroeperen
Element > Vastzetten Object > Positie vergrendelen
Element > Losmaken Object > Positie ontgrendelen
98
Naar boven
Element > Bedekken Object > Uitknippad U kunt een afbeelding ook maskeren door
de maskervorm te maken, de afbeelding
die u wilt maskeren te kopiëren en deze
vervolgens in de vorm te plakken
(Bewerken > Plakken in) of door het
afbeeldingskader ervan aan te passen.
Element > Bedekking eraf Object > Uitknippad Zie bovenstaande opmerking.
Element > Afbeelding > Retoucheren Geen equivalent Gebruik de opdracht Origineel bewerken
om de retoucheerinstellingen in de
oorspronkelijke toepassing te wijzigen.
Element > Afbeelding > CMS bron Object > Kleurinstellingen afbeelding
Element > Afbeelding > Photoshop
effecten
Object > Effecten
Element > Veelhoekinstellingen Dubbelklik op het gereedschap Veelhoek
in de gereedschapsset.
Element > Afgeronde hoeken Object > Hoekopties
Element > Info koppelingen Venster > Koppelingen Kies Koppelingsinformatie in het menu van
het deelvenster Koppelingen.
Element > Opties koppelingen Voorkeuren > Tekst of Venster >
Koppelingen
Selecteer of deselecteer bij de voorkeuren
voor bestandsafhandeling Koppelingen
maken bij het plaatsen van tekst- en
spreadsheetbestanden. Of kies
Ontkoppelen in het menu van het
deelvenster Koppelingen.
Element > Niet af te drukken Venster > Uitvoer > Kenmerken
Element > Transformatie ongedaan
maken
Geen equivalent
Opdrachten in het menu Extra in PageMaker
PageMaker-opdracht Equivalent in InDesign Aanvullende informatie
Extra > Plug-ins Help > Plug-ins configureren (Windows) of
InDesign > Plug-ins configureren
(Mac OS).
Extra > Zoeken Bewerken > Zoeken/Wijzigen U kunt Zoeken- en Wijzigen-bewerkingen
uitvoeren in de layoutweergave of in de
artikeleditor.
Extra > Volgende zoeken Bewerken > Volgende zoeken Zie bovenstaande opmerking.
Extra > Veranderen Bewerken > Zoeken/Wijzigen Zie bovenstaande opmerking.
Extra > Spelling Bewerken > Spelling > Spellingcontrole U kunt de spelling controleren in de
layoutweergave of in de artikeleditor.
Extra > Boek Bestand > Nieuw > Boek U kunt in het deelvenster Boek
documenten aan een boek toevoegen,
eruit verwijderen en sorteren.
Extra > Trefwoord index Venster > Tekst en tabellen > Index Klik op de knop Nieuw in het deelvenster
Index om een indexitem toe te voegen.
Extra > Index op scherm Het deelvenster Index in de modus
Verwijzing (Venster > Tekst en tabellen >
Index)
99
Naar boven
Extra > Index samenstellen Venster > Tekst en tabellen > Index Kies Index genereren in het menu van het
deelvenster Index.
Extra > IO maken Layout > Inhoudsopgave
Extra > Kleuren creëren Venster > Kleur > Stalen Kies Nieuw kleurenstaal in het menu van
het deelvenster Stalen.
Opdrachten in het menu Weergave in PageMaker
PageMaker-opdracht Equivalent in InDesign Aanvullende informatie
Weergave > Stramienelementen op
scherm
Kies Stramienitems verbergen/tonen in het
menu van het deelvenster Pagina's
Weergave > Niet af te drukken elementen
tonen
Selecteer de normale weergavemodus
in de gereedschapsset om niet-afdrukbare
items weer te geven. Selecteer de
voorvertoningsmodus
als u deze items
wilt verbergen.
U kunt ook een laag maken voor objecten
die u niet wilt afdrukken en die laag dan
bij het afdrukken of exporteren verbergen
of tonen.
Weergave > Inzoomen Weergave > Inzoomen
Weergave > Uitzoomen Weergave > Uitzoomen
Weergave > Ware grootte Weergave > Ware grootte
Weergave > In venster passen Weergave > Pagina in venster passen of
Weergave > Spread in venster passen
Weergave > Geheel plakbord Weergave > Geheel plakbord
Weergave > Zoomen naar Kies een vergrotingsniveau in het menu
Zoomen onder aan het documentvenster.
Weergave > Linialen verbergen/tonen Weergave > Linialen verbergen/tonen
Weergave > Linialen magnetisch Geen equivalent
Weergave > Nulpunt vast Klik met de rechtermuisknop (Windows) of
klik terwijl u Control ingedrukt houdt
(Mac OS) op het nulpunt en kies Nulpunt
vastzetten in het contextmenu dat wordt
geopend.
Weergave > Hulplijnen verbergen/tonen Weergave > Rasters en hulplijnen >
Hulplijnen tonen/verbergen
Weergave > Hulplijnen magnetisch Weergave > Rasters en hulplijnen >
Hulplijnen magnetisch
Weergave > Hulplijnen vast Weergave > Rasters en hulplijnen >
Hulplijnen vergrendelen en Weergave >
Rasters en hulplijnen > Kolomhulplijnen
vergrendelen
Weergave > Hulplijnen wissen Met de InDesign-sneltoetsen: druk op
Ctrl+Alt+G (Windows) of
Command+Option+G (Mac OS) om alle
hulplijnen van de actieve spread te
selecteren en druk op Delete.
Weergave > Hulplijnen naar achtergrond Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en
plakbord (Windows) of InDesign >
Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord
(Mac OS)
Selecteer de optie Hulplijnen op
achtergrond.
100
Naar boven
Weergave > Schuifbalken verbergen/tonen Geen equivalent
Opdrachten in het menu Venster in PageMaker
PageMaker-opdracht Equivalent in InDesign Aanvullende informatie
Venster > Pictogrammen schikken
(Windows)
Geen equivalent
Venster > Naast elkaar Venster > Schikken > Naast elkaar
Venster > Trapsgewijs Venster > Schikken > Trapsgewijs
Venster > Palet verbergen/tonen Venster > Gereedschappen
Venster > Regelpalet verbergen/tonen Venster > Regelpaneel
Venster > Kleurenpalet verbergen/tonen Venster > Kleur > Stalen of Venster >
Kleur > Kleur
Venster > Opmaakpalet verbergen/tonen Venster > Stijlen > Alineastijlen of
Tekenstijlen
Venster > Lagenpalet verbergen/tonen Venster > Lagen
Venster > Stramienpagina's
verbergen/tonen
Venster > Pagina's
Venster > Hyperlinks verbergen/tonen Venster > Interactief > Hyperlinks
Venster > Plug-in paletten Geen equivalent Plug-ins worden als toegevoegde opties
weergegeven in de menu's, deelvensters
of dialoogvensters van InDesign.
Venster > [naam van open document] Venster > [naam van open document]
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
101
Herstellen en ongedaan maken
Naar boven
Naar boven
Documenten herstellen
Fouten ongedaan maken
Documenten herstellen
InDesign bevat de functie voor automatisch herstel, waarmee uw gegevens worden beveiligd tegen stroomuitval of computerstoringen.
Automatisch herstelde gegevens staan in een tijdelijk bestand apart van het originele documentbestand op schijf. Normaal gesproken hoeft u zich
niet te bekommeren om automatisch herstelde gegevens, omdat elk gewijzigd document dat in het automatische herstelbestand wordt opgeslagen,
ook in het originele documentbestand wordt opgeslagen als u de opdracht Opslaan of Opslaan als kiest of als u InDesign op de normale manier
afsluit. Automatisch herstelde gegevens zijn alleen belangrijk als u door een stroomstoring of fout met het systeem uw bestand niet kon opslaan.
Hoewel deze functies bestaan, moet u uw bestanden regelmatig opslaan en reservekopieën maken.
Herstelde documenten zoeken
1. Start de computer opnieuw op.
2. Start InDesign.
Als er automatisch herstelde gegevens aanwezig zijn, wordt het herstelde document automatisch weergegeven in InDesign. Het woord
[Hersteld] staat na de bestandsnaam op de titelbalk van het documentvenster om aan te geven dat het document niet-opgeslagen
wijzigingen bevat die automatisch zijn hersteld.
Opmerking: Als InDesign vastloopt nadat er is geprobeerd een document te openen met de optie voor automatisch herstelde wijzigingen,
kunnen de automatisch herstelde gegevens zijn beschadigd.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U slaat de herstelde gegevens op door Bestand > Opslaan als te kiezen, een locatie en bestandsnaam op te geven en op Opslaan te
klikken. De opdracht Opslaan als behoudt de herstelde versie met de automatisch herstelde gegevens. Het woord [Hersteld] verdwijnt
van de titelbalk.
U kunt de automatisch herstelde gegevens wissen en de laatste versie van het document gebruiken dat op schijf is opgeslagen voordat
het probleem optrad, door het bestand te sluiten zonder het op te slaan en het bestand vanaf schijf te openen of Bestand > Terug te
kiezen.
De locatie van herstelde documenten wijzigen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Bestandsafhandeling (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Bestandsafhandeling (Mac OS).
2. Klik onder Herstelgegevens document op Bladeren (Windows) of Kies (Mac OS).
3. Geef de nieuwe locatie van het herstelde document op, klik op Selecteren (Windows) of Kiezen (Mac OS) en klik op OK.
Fouten ongedaan maken
Indien nodig, kunt u een langdurige bewerking annuleren voordat deze helemaal is uitgevoerd, recente wijzigingen ongedaan maken of een eerder
opgeslagen versie gebruiken. U kunt honderden recente acties ongedaan maken of opnieuw uitvoeren (het aantal hangt af van het beschikbare
RAM-geheugen en het soort acties dat u hebt uitgevoerd). De reeks acties wordt verwijderd wanneer u de opdracht Opslaan als kiest, een
document sluit of het programma afsluit.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Bewerken > Ongedaan maken [handeling] om de laatste wijziging ongedaan te maken. (Bepaalde handelingen, zoals opschuiven,
kunnen niet ongedaan worden gemaakt.)
Als u een ongedaan gemaakte handeling weer opnieuw wilt uitvoeren, kiest u Bewerken > Opnieuw [handeling].
Als u alle wijzigingen ongedaan wilt maken die u hebt doorgevoerd vanaf het moment dat u het project voor het laatst hebt opgeslagen, kiest
u Bestand > Terug (InDesign) of Bestand > Inhoud herstellen (InCopy).
Klik op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten zonder wijzigingen aan te brengen.
102
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
103
Documenten opslaan
Naar boven
Documenten opslaan
Bestanden opslaan in de indeling van de vorige versie van InDesign
Werken met metagegevens
Documenten opslaan
Als u een document opslaat, slaat u de huidige opmaak, verwijzingen naar bronbestanden, de weergegeven pagina en het zoomniveau op.
Beveilig uw werk door het regelmatig op te slaan. U kunt het bestand opslaan als:
Een standaarddocument.
Een kopie van het document. Er wordt een kopie van het document onder een andere naam gemaakt, waarbij het originele document
geopend blijft.
Een sjabloon. Sjablonen worden doorgaans als een naamloos document geopend. Een sjabloon bevat vooraf ingestelde instellingen, tekst en
afbeeldingen en wordt gebruikt als basis voor andere documenten.
Als u een document opslaat, worden ook de metagegevens (of bestandsgegevens) bijgewerkt die deel uitmaken van het InDesign-document.
Deze metagegevens bestaan uit een miniatuur, lettertypen die worden gebruikt in het document, kleurenstalen en alle metagegevens in het
dialoogvenster Bestandsgegevens, zodat u eenvoudig kunt zoeken op basis van deze gegevens. Mogelijk wilt u bijvoorbeeld alle
documenten zoeken waarin een bepaalde kleur wordt gebruikt.
U kunt deze metagegevens weergeven in Bridge en in het deelvenster Geavanceerd van het dialoogvenster Bestandsgegevens. Met een
voorkeursinstelling kunt u instellen of de voorvertoning wordt bijgewerkt wanneer u opslaat. De andere metagegevens (lettertypen, kleuren en
koppelingen) worden bijgewerkt wanneer u een document opslaat.
Met de opdrachten Opslaan, Opslaan als en Een kopie opslaan slaat u documenten alleen in de bestandsindeling van InDesign op. Zie de
index voor het opslaan van documenten in andere bestandsindelingen.
Als u het document opslaat voor verwerking door een prepress-bureau, worden door InDesign automatisch alle noodzakelijke bestanden,
zoals gekoppelde afbeeldingen en lettertypen, in één map geplaatst. (Zie Pakketbestanden.)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sla het bestand onder een andere naam op. Kies Bestand > Opslaan als, geef een locatie en bestandsnaam op en klik op Opslaan. Het
bestand met de nieuwe naam wordt het actieve document. Met Opslaan als wordt het bestand mogelijk kleiner.
Kies Bestand > Opslaan als u een bestaand document onder dezelfde naam wilt opslaan.
U slaat alle geopende documenten op de bestaande locaties en onder dezelfde bestandsnamen op met Control+Alt+Shift+S (Windows) of
Command+Option+Shift+S (Mac OS).
Om een kopie van een document onder een andere naam op te slaan, kiest u Bestand > Een kopie opslaan, geeft u een locatie en
bestandsnaam op en klikt u op Opslaan. De opgeslagen kopie wordt niet het actieve document.
Belangrijk: U voorkomt problemen door geen gereserveerde tekens te gebruiken die in sommige besturingssystemen een speciale betekenis
hebben. Gebruik geen bestandsnamen met spaties, tabtekens of beginpunten of bestandsnamen waarin de volgende tekens voorkomen: / \ : ; * ?
< > , $ %. Gebruik ook geen accenttekens, zoals ü, ñ of é), ook niet bij een niet-Engelse versie van InDesign. Er kunnen zich dan problemen
voordoen als het bestand in kwestie op een ander platform wordt geopend.
Als u vaak meerdere documenten tegelijk geopend hebt en u wilt deze allemaal in een keer opslaan, gebruikt u een sneltoets. Kies Bewerken >
Sneltoetsen, kies Weergaven > Navigatie in het menu Productgebied en selecteer Alles opslaan in de lijst Opdrachten. Vervolgens kunt u een
sneltoets bewerken of toevoegen. U kunt Snel toepassen gebruiken om de opdracht Alles opslaan op te geven.
Voorvertoningen in opgeslagen documenten opnemen
Aan de hand van miniatuurvoorvertoningen van documenten en sjablonen kunt u de desbetreffende bestanden gemakkelijk herkennen in Adobe
Bridge en Adobe Mini Bridge. Er wordt een voorvertoning gemaakt wanneer u een document of sjabloon opslaat. Een voorvertoning van een
document bevat alleen een JPEG-afbeelding van de eerste spread. Een voorvertoning van een sjabloon bevat een JPEG-afbeelding van elke
pagina in de sjabloon. U kunt de grootte van de voorvertoning en het aantal pagina's naar wens aanpassen. Met de optie Extra groot 1024x1024
kunt u bijvoorbeeld snel de inhoud van een pagina op hoge resolutie doornemen voordat u het bestand opent.
U kunt deze optie inschakelen in de Voorkeuren of in het dialoogvenster Opslaan als. Als u voorvertoningen opslaat, worden de bestanden niet
alleen groter maar duurt het ook langer om het document op te slaan. Daarom is het vaak raadzaam deze optie alleen in specifieke situaties in te
schakelen in het dialoogvenster Opslaan als.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
104
Naar boven
Naar boven
Als u steeds een voorvertoning aan een document wilt toevoegen wanneer u dat document opslaat, kiest u Bewerken > Voorkeuren >
Bestandsafhandeling (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Bestandsafhandeling (Mac OS).
Als u een voorvertoning voor een specifiek document wilt toevoegen, kiest u Bestand > Opslaan als.
2. Selecteer Altijd voorvertoningsafbeeldingen opslaan bij documenten.
3. Als u de voorvertoning instelt in het dialoogvenster Voorkeuren, selecteert u het aantal voorvertoningspagina's in het menu Pagina's en kiest
u een optie in het menu Grootte voorvertoning.
Opmerking: Als u de optie voor een voorvertoning selecteert in het dialoogvenster Opslaan als, wordt deze optie ook geselecteerd in het
dialoogvenster Voorkeuren en worden de standaardinstellingen voor Pagina's en Grootte voorvertoning gebruikt.
Een InDesign Markup-document (IDML) opslaan
In sommige gevallen wilt u wellicht een InDesign-document opslaan in interchange-markupindeling. Opslaan in deze indeling is vooral nuttig als u
een QuarkXPress- of PageMaker-publicatie opent in InDesign, als u een document opent dat is gemaakt in een vorige versie van InDesign of als
er problemen optreden met uw document en u bijvoorbeeld geen kleurenstalen kunt verwijderen.
1. Kies Bestand > Opslaan (CS6) of Bestand > Exporteren (CS5).
2. Kies InDesign Markup Language (IDML) in het menu Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS).
3. Klik op Opslaan.
U kunt het opgeslagen IDML-bestand openen in InDesign CS5 en InDesign CS4, maar niet in eerdere versies van InDesign.
Voor informatie over het gebruik van IDML voor ontwikkelingsdoeleinden gaat u naar www.adobe.com/go/learn_id_indesignmarkup_cs4_nl.
Bestanden opslaan in de indeling van de vorige versie van InDesign
Als u een InDesign CS6-document in InDesign CS5 wilt openen, sla het document dan in InDesign CS6 op (Bestand > Opslaan) in de InDesign
Markup Language (IDML). (De IDML-indeling vervangt de Interchange-indeling INX die werd gebruikt om bestanden als oudere versies op te
slaan.)
Als u een InDesign CS5-document in InDesign CS4 wilt openen, exporteer het document dan in InDesign CS5 (Bestand > Exporteren ) naar de
InDesign Markup Language (IDML). (De IDML-indeling vervangt de Interchange-indeling INX die werd gebruikt om bestanden als oudere versies
op te slaan.)
Controleer of de computer waarop de vorige versie van InDesign wordt uitgevoerd, is bijgewerkt met de juiste plug-ins, zodat het geëxporteerde
IDML-bestand op deze computer kan worden geopend. Degene die de oudere versie van InDesign uitvoert, kan de compatibiliteitsplug-ins
verkrijgen door Help > Updates te selecteren en de instructies op het scherm te volgen. Plug-ins kunnen ook worden gedownload en geïnstalleerd
vanaf de Adobe-website. Ga naar de pagina Productupdates op de Adobe-website en selecteer InDesign in de lijst met producten.
Het kunnen openen van een document in een oudere versie van InDesign wordt ook wel “achterwaarts compatibel opslaan” genoemd.
Opmerking: Inhoud die is gemaakt met functies die specifiek zijn voor de latere versie van InDesign, worden mogelijk aangepast of weggelaten
wanneer u het document opent in een eerdere versie van InDesign.
1. Kies Bestand > Opslaan (CS6) of Bestand > Exporteren (CS5).
2. Kies InDesign Markup Language (IDML) in het menu Bestandstype (Windows) of opmaak (Mac OS).
3. Klik op Opslaan.
U kunt het IDML-bestand openen in de oudere versie van InDesign en het omzetten in een naamloos InDesign-document.
Opmerking: Als u het InDesign CS5-document in InDesign CS3 wilt openen, opent u het geëxporteerde IDML-bestand in InDesign CS4 en slaat
u het document op. Vervolgens exporteert u het als een INX-bestand (InDesign CS3 Interchange) en opent u het geëxporteerde INX-bestand in
InDesign CS3. Zorg ervoor dat alle versies van InDesign volledig zijn bijgewerkt.
Werken met metagegevens
Metagegevens zijn een aantal gestandaardiseerde gegevens over een bestand, zoals de auteursnaam, resolutie, kleurruimte, auteursrecht en
toegepaste sleutelwoorden. Met behulp van metagegevens kunt u uw workflow stroomlijnen en uw bestanden ordenen.
Over de XMP-standaard
Metagegevensinformatie wordt opgeslagen met de Extensible Metadata Platform-standaard (XMP), waarop Adobe Bridge, Adobe Illustrator,
Adobe InDesign en Adobe Photoshop zijn gebouwd. XMP is samengesteld op basis van XML en in de meeste gevallen worden de metagegevens
in het bestand opgeslagen. Indien het niet mogelijk is om de informatie in het bestand op te slaan, worden metagegevens in een apart bestand
opgeslagen, een zogenaamd secundair bestand. XMP vereenvoudigt het uitwisselen van metagegevens tussen Adobe-toepassingen en tussen
verschillende publicatieworkflows. U kunt bijvoorbeeld de metagegevens van een bestand als een sjabloon opslaan en de metagegevens
vervolgens importeren in andere bestanden.
Metagegevens die in andere indelingen zijn opgeslagen, zoals de Exif-, IPTC (IIM)-, GPS- en TIFF-indelingen, worden gesynchroniseerd en
beschreven met XMP, zodat ze gemakkelijker kunnen worden weergegeven en beheerd. Andere toepassingen en functies maken ook gebruik van
XMP om te communiceren en om informatie (zoals opmerkingen bij een versie) op te slaan. U kunt deze informatie opzoeken met Adobe Bridge.
105
In de meeste gevallen blijven de metagegevens in het bestand behouden, zelfs als de bestandsindeling wordt gewijzigd, bijvoorbeeld van .psd in
.jpg. Metagegevens worden ook behouden wanneer de bestanden in een Adobe-document of -project worden geplaatst.
Met de XMP Software Development Kit kunt u de manier aanpassen waarop metagegevens worden gemaakt, verwerkt en uitgewisseld. U kunt
met de XMP SDK bijvoorbeeld velden toevoegen aan het dialoogvenster Bestandsgegevens. Meer informatie over XMP en de XMP SDK vindt
u op de Adobe-website.
Werken met metagegevens in Adobe Bridge en Adobe Creative Suite-componenten
Veel van de krachtige functies van Adobe Bridge waarmee u uw bestanden en bestandsversies kunt ordenen, zoeken en bijhouden, zijn
afhankelijk van XMP-metagegevens in uw bestanden. Adobe Bridge biedt twee manieren om met metagegevens te werken: via het deelvenster
Metagegevens in via het dialoogvenster Bestandsgegevens (InDesign) of het dialoogvenster Bestandsgegevens (InCopy).
In bepaalde gevallen kunnen er meerdere weergaven voor dezelfde metagegevenseigenschap bestaan. Een eigenschap kan bijvoorbeeld in een
weergave worden aangeduid met Auteur en in een andere met Maker, maar allebei verwijzen ze naar dezelfde onderliggende eigenschap. Zelfs
als u deze weergaven voor bepaalde workflows aanpast, blijven ze voldoen aan de XMP-standaard.
Metagegevens toevoegen via het dialoogvenster Bestandsinfo
Het·dialoogvenster·Bestandsinfo·toont cameragegevens, bestandseigenschappen, bewerkingsgeschiedenis, copyright en auteursinformatie van het
huidige document. Het dialoogvenster Bestandsinfo bevat ook deelvensters voor aangepaste metagegevens. U kunt metagegevens rechtstreeks
vanuit het dialoogvenster Bestandsgegevens toevoegen. Alle informatie die u in een veld invoert, overschrijft de bestaande metagegevens en past
de nieuwe waarde toe op alle geselecteerde bestanden.
1. Kies Bestand > Bestandsinfo (InDesign) of Bestand > Inhoud bestandsinfo (InCopy).
2. Selecteer een van de volgende opties in de lijst bovenaan in het dialoogvenster:
Gebruik de pijl naar rechts en de pijl naar links om door de tabbladen te scrollen of klik op de pijl-omlaag en kies een categorie in de
lijst.
Beschrijving Hier kunt u documentgegevens voor het bestand invoeren, zoals documenttitel, auteur, beschrijving en trefwoorden die kunnen
worden gebruikt om het bestand op te zoeken. Als u copyrightinformatie wilt opgeven, selecteert u Met copyright in het pop-upmenu
Copyrightstatus. Voer vervolgens de eigenaar van het copyright, de tekst van de copyrightinformatie en de URL in van de persoon of het
bedrijf die eigenaar is van het copyright.
IPTC Omvat vier gebieden: in IPTC-inhoud wordt de visuele inhoud van de afbeelding beschreven. In IPTC-contact staan de
contactgegevens van de fotograaf. In IPTC-afbeelding wordt de afbeelding beschreven. Bij IPTC-status worden gegevens over de workflow
en het copyright weergegeven.
Cameragegevens Dit omvat twee gebieden: in Cameragegevens 1 wordt alleen lezen-informatie weergegeven over de camera en de
instellingen die zijn gebruikt toen de foto is gemaakt, zoals het merk, het model, de sluitersnelheid en de F-stop. Cameragegevens 2 biedt
alleen lezen-informatie over de foto, zoals pixeldimensies en resolutie.
Videogegevens Hier worden informatie weergegeven over het videobestand, inclusief breedte en hoogte van de videoframes. U kunt hier
ook gegevens invoeren zoals de naam van de tape en de scène.
Audiogegevens Hier kunt u gegevens invoeren over het audiobestand, zoals de titel, de kunstenaar, de bitsnelheid en lusinstellingen.
Mobiele SWF Hier vindt u informatie over mobiele mediabestanden, zoals titel, auteur, beschrijving en type inhoud.
Categorieën Hier kunt u gegevens invoeren op basis van categorieën van Associated Press.
Oorsprong Hier kunt u bestandsgegevens invoeren die handig zijn voor nieuwsdiensten, zoals waar en wanneer het bestand is gemaakt,
transmissiegegevens, speciale instructies voor de verwerking van het bestand en titelgegevens.
DICOM Hier worden gegevens over patient, studie, serie en apparatuur voor DICOM-afbeeldingen weergegeven.
Historie Hier wordt het logboek met historische gegevens van Adobe Photoshop weergegeven voor afbeeldingen die zijn opgeslagen met
Photoshop. Het tabblad Historie wordt alleen weergegeven als Adobe Photoshop is geïnstalleerd.
Illustrator Hiermee kunt u een documentprofiel voor afdrukken, web of mobiele output toepassen.
Geavanceerd Hier worden velden en structuren weergegeven voor het opslaan van metagegevens in naamruimten en eigenschappen,
zoals de bestandsindeling en XMP-, Exif- en PDF-eigenschappen.
Raw-gegevens Toont XMP-tekstinformatie over het bestand.
3. Typ de informatie die u in een weergegeven veld wilt invoeren.
4. Klik op OK om de wijzigingen toe te passen.
Metagegevens exporteren als een XMP-bestand
U kunt metagegevens in een XMP-bestand opslaan en vervolgens met andere gebruikers delen. Deze XMP-bestanden kunnen worden gebruikt
als sjablonen voor het invullen van InDesign-documenten en andere documenten die gemaakt zijn met voor XMP geschikte toepassingen. De
sjablonen die u exporteert, worden opgeslagen op een gedeelde locatie die voor alle XMP-compatibele toepassingen toegankelijk is. Deze worden
ook weergegeven in het pop-upmenu onderaan in het dialoogvenster Bestandsgegevens.
1. Kies Bestand > Bestandsinfo (InDesign) of Bestand > Inhoud bestandsinfo (InCopy).
106
2. Kies Exporteren in het pop-upmenu, onderaan in het dialoogvenster.
3. Typ een bestandsnaam, kies een locatie voor het bestand en klik op Opslaan.
Als u sjablonen van metagegevens in Verkenner (Windows) of de Finder (Mac OS) wilt weergeven, klikt u in het pop-upmenu onderaan in
het dialoogvenster Bestandsgegevens en kiest u Sjablonenmap weergeven.
Metagegevens uit een XMP-bestand importeren
Als u metagegevens in een document importeert vanuit een geëxporteerd XMP-sjabloonbestand, kunt u het volgende aangeven: alle
metagegevens in het huidige document wissen en de nieuwe metagegevens toevoegen; alles behouden behalve overeenkomende metagegevens;
of metagegevens aan bestaande metagegevens toevoegen.
Kies Bestand > Bestandsinfo (InDesign) of Bestand > Inhoud bestandsinfo (InCopy).
Kies een XMP-bestand in het pop-upmenu onderaan in het dialoogvenster, selecteer een importoptie en klik op OK.
Kies Importeren in het pop-upmenu onderaan in het dialoogvenster, selecteer een importoptie en klik op OK. Dubbelklik vervolgens op het
XMP-sjabloonbestand dat u wilt importeren.
Metagegevens in afbeeldingsbestanden bewerken
Wanneer u bijschriften maakt voor afbeeldingen die in InDesign zijn geplaatst, worden de metagegevens van de geplaatste afbeeldingen gebruikt.
U kunt namelijk wel de metagegevens van InDesign-documenten bewerken, maar niet de metagegevens van bestanden die in InDesign zijn
geplaatst. Wijzig in dat geval de metagegevens van de geplaatste afbeeldingen in de toepassing waarin ze zijn gemaakt, in Finder of Explorer, of
in Adobe Bridge of Adobe Mini Bridge.
1. Klik in InDesign met de rechtermuisknop op de afbeelding (Windows) of houd Control ingedrukt en klik op de afbeelding (Mac OS) en kies
Origineel bewerken.
U kunt ook Bewerken met selecteren en een toepassing kiezen, bijvoorbeeld Adobe Illustrator of Adobe Photoshop.
2. Kies Bestand > Bestandsgegevens in de toepassing waarin de afbeelding is gemaakt.
3. Bewerk de metagegevens en klik op OK.
U kunt ook een afbeelding selecteren in Adobe Bridge en Bestand > Bestandsgegevens kiezen om de metagegevens van de afbeelding te
bewerken. Zie Metagegevens toevoegen via het dialoogvenster Bestandsinfo.
Meer Help-onderwerpen
Werken met metagegevens in Adobe
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
107
Inhoud delen
Naar boven
Naar boven
Inhoud vanuit InDesign exporteren
Overzicht van het deelvenster Toewijzingen
Toewijzingsbestanden
Toewijzingen maken en inhoud toevoegen (InDesign)
Inhoud als aparte InCopy-bestanden exporteren (InDesign)
Inhoud vanuit InDesign exporteren
Door inhoud vanuit InDesign naar InCopy te exporteren ontstaat er een koppeling tussen de twee toepassingen. U kunt aan de hand van twee
methoden tekstkaders, afbeeldingskaders en de inhoud van InDesign naar InCopy exporteren:
Maak een containerbestand (*.icma), ook wel een toewijzing genoemd, en voeg verwante groepen documentitems (zoals tekst en
afbeeldingen van een artikel) toe aan de toewijzing, zodat hier gelijktijdig aan kan worden gewerkt. Inhoud in toewijzingen wordt
geëxporteerd als een *.icml-bestand.
Exporteer tekst- en afbeeldingskaders apart (waaronder kaders voor plaatsaanduidingen) met behulp van de menuopdrachten Bewerken >
InCopy > Exporteren. Geëxporteerde inhoud wordt opgeslagen als een .icml-bestand.
Als de inhoud is geëxporteerd, staan er kleine pictogrammen links boven in de geëxporteerde kaders in InDesign en InCopy en in het deelvenster
Toewijzingen. Een koppeling naar het geëxporteerde bestand wordt weergegeven in het deelvenster Koppelingen. Deze pictogrammen geven de
status van beheerde kaders aan en onderscheiden beheerde kaders van kaders die geen deel uitmaken van de workflow. Alle geëxporteerde
inhoud wordt in het deelvenster Toewijzingen weergegeven. Inhoud die wordt geëxporteerd via menuopdrachten, komt in het gedeelte Niet
toegewezen InCopy-inhoud van de lijst in het deelvenster Toewijzingen te staan. Hoewel beide methoden een gecontroleerde verbinding tussen
InCopy-inhoud en een InDesign-document tot stand brengen, zijn toewijzingsbestanden de beste manier van werken.
Door inhoud te exporteren kunnen gebruikers inhoud uitchecken, terwijl de koppeling met het originele InDesign-document behouden blijft. (Deze
koppeling wordt gemaakt vanuit InDesign; u kunt geen koppeling vanuit InCopy maken.)
Nadat de inhoud is geëxporteerd, kunnen de InCopy-gebruikers de paginalayout, stijlen, afbeeldingen, enzovoort, wel bekijken zoals die in het
InDesign-document worden weergegeven, maar niet wijzigen.
Opmerking: Daarnaast kunt u met InCopy tekst of verankerde afbeeldingen maken en vervolgens in InDesign plaatsen.
Overzicht van het deelvenster Toewijzingen
Het belangrijkste hulpmiddel voor het werken met toewijzingen is het deelvenster Toewijzingen (Venster > Toewijzingen in InCopy, Venster >
Redactie > Toewijzingen in InDesign). In het deelvenster Toewijzingen staan de bestanden die zijn geëxporteerd vanuit het actieve InDesign-
document, en geeft een pictogram de status van die bestanden aan. Het menu van het deelvenster Toewijzingen bevat tevens opdrachten voor
het controleren van de importversie en functies voor bestandsbeheer tussen InCopy en InDesign. Wanneer u een toewijzing in InCopy opent,
worden de toewijzingsnaam en de inhoud daarvan in het deelvenster Toewijzingen weergegeven. U kunt deze in het documentvenster selecteren
door te dubbelklikken op tekst- en afbeeldingskaders in het deelvenster Toewijzingen.
Opmerking: Alle inhoud die naar InCopy is geëxporteerd of aan een toewijzing is toegevoegd, wordt ook in het deelvenster Koppelingen
weergegeven. Hoewel u sommige workflowbeheertaken kunt uitvoeren, zoals het uitchecken en inchecken van inhoud, kunt u voor deze taken
beter het deelvenster Toewijzingen gebruiken.
108
Naar boven
Het deelvenster Toewijzingen van InDesign
A. Namen InCopy-inhoud B. Naam InDesign-document C. Status Toewijzing verouderd D. Status Beschikbaar en Tekst up-to-date E. Status
In gebruik en Tekst verouderd F. Status Bewerkbaar en Tekst up-to-date G. Niet toegewezen inhoud H. Gebruikersnaam I. Knop Inhoud
bijwerken J. Knop Selectie inchecken/uitchecken K. Knop Nieuwe toewijzing L. Knop Geselecteerde toewijzingen verwijderen/Verwijderen
Het deelvenster Toewijzingen van InCopy
A. Namen InCopy-inhoud B. Status Toewijzing verouderd C. Naam van toewijzing D. Status Beschikbaar en Tekst up-to-date E. Status In
gebruik en Tekst verouderd F. Status Bewerkbaar en Tekst up-to-date G. Gebruikersnaam H. Knop Ontwerp bijwerken I. Knop Inhoud
bijwerken J. Knop Selectie inchecken/uitchecken
Toewijzingsbestanden
In InDesign worden toewijzingsbestanden gebruikt als containers voor het organiseren van verzamelingen van pagina-items. U kunt bijvoorbeeld
alle items in een artikel (titel, subtitel, kopie, afbeeldingen en bijschriften) selecteren en vervolgens toewijzen aan één InCopy-gebruiker. Door
deze items aan een toewijzing toe te wijzen kunnen InCopy-gebruikers gemakkelijker de inhoud benaderen waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Toewijzingsbestanden (*.icma) worden weergegeven in het bestandssysteem, op de InCopy-artikelbalk en in statusberichten. Alleen InDesign-
gebruikers kunnen toewijzingsbestanden maken en alleen InCopy-gebruikers kunnen deze openen.
Wanneer u een toewijzing maakt, wordt er standaard een map gemaakt op de locatie waar het InDesign-document is opgeslagen. In deze
toewijzingsmap staan de *.icma-toewijzingsbestanden en een inhoudssubmap waarin de geëxporteerde InCopy-artikelbestanden, die onderdeel
zijn van afbeeldingen en andere bronnen, als .icml-bestanden worden opgeslagen. Als de toewijzing is gemaakt, maakt u de projectmap op een
locatie waartoe alle gebruikers toegang hebben, of maakt u een toewijzingspakket en verstuurt u dat pakket naar alle betrokken gebruikers. Als er
inhoud is geëxporteerd voordat er een toewijzing is gemaakt, worden de bestanden op schijf niet naar de inhoudsmap of het toewijzingsbestand
verplaatst.
Toewijzingsbestanden bevatten het volgende:
Koppelingen of aanwijzers naar bijbehorende pagina-items, waaronder kaders voor plaatsaanduidingen. Hiermee kan de InCopy-gebruiker
één bestand in InCopy openen en meerdere pagina-items bewerken.
Transformaties in de afbeeldingen die in de toewijzing voorkomen, zoals verplaatsen, schalen, roteren of schuintrekken.
Paginageometrie, zodat InCopy-gebruikers de layout van het kader kunnen bekijken waarvan zij de inhoud aan het bewerken zijn, zonder dat
het InDesign-bestand hoeft te worden geopend.
Kleurcodering van toegewezen kaders in het document.
109
Naar boven
Afbeelding van een pagina in InCopy met paginageometrie en kleurcodering.
Toewijzingen maken en inhoud toevoegen (InDesign)
Alleen InDesign-gebruikers kunnen toewijzingen maken en er inhoud aan toevoegen. U kunt op verschillende manieren toewijzingen maken. De
methode die u kiest, hangt af van het feit of u inhoud wilt toevoegen op het moment dat u de toewijzing maakt.
Maak lege toewijzingsbestanden. U kunt vanuit het InDesign-document een reeks lege toewijzingen maken die fungeren als sjablonen voor
toekomstige inhoud.
Maak toewijzingen en voeg er tegelijkertijd inhoud aan toe.
Voeg inhoud aan een bestaand toewijzingsbestand toe. U kunt gekoppelde inhoud (tekst en afbeeldingen die al zijn geëxporteerd als
InCopy-inhoud) toevoegen of geselecteerde pagina-items toevoegen die gekoppelde InCopy-inhoud worden. Als een of meer geselecteerde
kaders al InCopy-inhoudsbestanden bevatten en geen enkel kader is deel van een toewijzing, kunt u deze kaders aan een nieuw of
bestaand toewijzingsbestand toevoegen.
De toewijzingsmap die u maakt, wordt standaard opgeslagen in de map waarin het InDesign-document is opgeslagen. U kunt die map vervolgens
op een server plaatsen of een toewijzingspakket maken en versturen.
Opmerking: Voeg geen afbeeldingskaders aan een toewijzing toe als u niet wilt dat InCopy-gebruikers afbeeldingen mogen plaatsen en aan het
kader aanpassen.
Lege toewijzingsbestanden maken (InDesign)
1. Sla in InDesign het document op.
2. Kies Nieuwe toewijzing in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
3. Geef in het dialoogvenster Nieuwe toewijzing opties op en klik op OK.
Gelijktijdig toewijzingen maken en inhoud toevoegen (InDesign)
1. Maak in InDesign een document met een of meer tekstkaders, afbeeldingskaders of plaatsaanduidingsitems en sla het document op.
2. Selecteer de tekst- en afbeeldingskaders die u wilt toevoegen.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies in het menu van het deelvenster Toewijzingen de optie Toevoegen aan toewijzing en selecteer Nieuw.
Kies Bewerken > InCopy > [optie] toevoegen aan toewijzing > Nieuw.
4. Geef in het dialoogvenster Nieuwe toewijzing opties op en klik op OK.
Het nieuwe toewijzingsbestand bevat kaders die in het documentvenster zijn geselecteerd.
Inhoud aan bestaande toewijzingen toevoegen (InDesign)
1. Sla het InDesign-document op.
2. Selecteer de tekst- en afbeeldingskaders die u wilt toevoegen.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies in het menu van het deelvenster Toewijzingen de optie Toevoegen aan toewijzing en selecteer de toewijzing.
Sleep inhoud vanuit het gedeelte Niet toegewezen InCopy-inhoud van het deelvenster Toewijzingen naar een bestaande toewijzing.
Selecteer met het gereedschap Selecteren pagina-items en sleep die naar een bestaande toewijzing in het deelvenster Toewijzingen.
Kies Bewerken > InCopy > [optie] toevoegen aan toewijzing en selecteer de toewijzing.
4. Kies Alle toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen om de inhoudsbestanden beschikbaar te maken voor
InCopy-gebruikers.
110
Naar boven
Opmerking: U kunt inhoud alleen aan toewijzingen in hetzelfde document toevoegen. Dezelfde inhoud kan echter naar meerdere documenten
worden geïmporteerd en worden toegevoegd aan een toewijzing in elk van deze documenten.
Opties toewijzingsbestand (InDesign)
Wanneer u een toewijzingsbestand maakt of wijzigt, kunt u de volgende opties instellen:
Naam van toewijzing De unieke id van de toewijzing in het deelvenster Toewijzingen, bijvoorbeeld "Watersportartikel". Deze naam moet voldoen
aan de conventies van het besturingssysteem voor het benoemen van bestanden.
Toegewezen aan De unieke id van de gebruiker die is toegewezen aan de bestanden. De gebruikersnaam staat tussen haakjes achter de
toewijzingsnaam in het deelvenster Toewijzingen. Het invoeren van een naam dient alleen ter informatie en geeft de gebruiker geen speciale
rechten of toestemmingen.
Kleur Geeft een lijst met kleuren weer voor het toevoegen van een onderscheidende markering aan de kaders van de huidige toewijzing in het
documentvenster, en aan de toewijzingsnamen in het deelvenster Toewijzingen. Door deze kleurcodering zijn kaders van de ene toewijzing te
onderscheiden van kaders van een andere toewijzing en van niet-toegewezen kaders. U schakelt de weergave van deze kleurcodering in of uit
door Weergave > Extra's > Toegewezen kaders verbergen/Toegewezen kaders tonen te kiezen. In InCopy is de kleurcodering alleen in de
layoutweergave zichtbaar.
Opmerking: Als het schakelen tussen de weergave van toegewezen kaders tot onverwachte resultaten leidt, kunnen die kaders voor XML
worden gelabeld en kan de optie Gelabelde kaders tonen (Weergave > Structuur) worden ingeschakeld. U kunt toegewezen kaders en gelabelde
kaders niet tegelijkertijd weergeven.
Wijzigen Klik op de knop Wijzigen en geef een locatie voor de toewijzingsmap op. Standaard wordt de toewijzingsmap in dezelfde map gemaakt
als waar het InDesign-bestand is opgeslagen.
Kaders voor plaatsaanduidingen Hiermee kunnen InCopy-gebruikers de tekst- en afbeeldingskaders in de toewijzing bekijken en ook de vakken
(of andere vormen) die andere kaders op deze InDesign-pagina's aangeven. Alle kaders en plaatsaanduidingen geven nauwkeurig het formaat, de
vorm en locatie van de InDesign-originelen weer. Kaders voor plaatsaanduidingen zijn lege vormen in het InDesign-document. De optie Kaders
voor plaatsaanduidingen is snel maar biedt minder getrouwheid. In InCopy zijn de kaders voor plaatsaanduidingen alleen zichtbaar in de
layoutweergave. InCopy-gebruikers kunnen kaders voor plaatsaanduidingen niet uitchecken en bewerken.
Toegewezen spreads Hiermee kunnen InCopy-gebruikers alle toegewezen kaders en de inhoud van andere kaders, die geen deel uitmaken van
de toewijzing, op dezelfde spread bekijken. In InCopy kan inhoud in kaders buiten de toewijzing niet worden bewerkt en wordt de inhoud alleen in
de layoutweergave weergegeven.
Alle spreads Exporteert alle inhoud in het InDesign-document naar het toewijzingsbestand. Deze optie biedt de hoogste getrouwheid maar is ook
erg traag, omdat het ontwerp en de layout van elke pagina, ook van de pagina's die niet relevant zijn voor het gedeelte dat door een gebruiker
wordt bewerkt, door het toewijzingsbestand worden weergegeven.
Gekoppelde afbeeldingsbestanden bij opnemen in pakket Bij deze optie wordt van elke gekoppelde afbeelding een kopie in het
toewijzingspakket geplaatst. Als u deze optie inschakelt, kunnen InCopy-gebruikers de afbeeldingen bekijken maar wordt het pakketbestand
groter. InCopy-gebruikers kunnen afbeeldingen in een pakket opnemen wanneer zij het pakket retourneren.
Inhoud als aparte InCopy-bestanden exporteren (InDesign)
Als de leden van uw team liever met afzonderlijke bestanden werken dan toewijzingen gebruiken, exporteert u InCopy-inhoud zonder een
toewijzingsbestand te gebruiken. Vergeleken met het maken van één toewijzingsbestand met verwijzingen naar meerdere inhoudsbestanden en
layoutgegevens maakt deze methode een afzonderlijk bestand (.icml) voor elk tekst- of afbeeldingskader dat u in het document opgeeft. Als u de
context wilt weergeven van de inhoud die u bewerkt, moet u ook het gekoppelde InDesign-document (.indd) openen.
Pas het InDesign-document aan zodat het geschikt is voor uw workflow. Als u bijvoorbeeld alle opmerkingen van de editor in één bestand wilt
laten exporteren, maakt u een laag waarop de editor zijn opmerkingen kan toevoegen. Vervolgens kunt u alle inhoud op de geselecteerde laag
exporteren.
Opmerking: Een snelle manier om inhoud als afzonderlijke InCopy-bestanden te exporteren is door geselecteerde kaders met behulp van het
gereedschap Selecteren naar Niet toegewezen InCopy-inhoud in het deelvenster Toewijzingen te slepen.
1. Maak in InDesign een document met een of meer tekstkaders, afbeeldingskaders of plaatsaanduidingsitems.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het tekst- of afbeeldingskader van een enkel artikel of houd Shift ingedrukt en klik om meerdere kaders te selecteren.
Klik op een invoegpositie in een artikel of selecteer tekst in een tekstkader.
3. Kies Bewerken > InCopy > Exporteren en kies een van de volgende opties:
Selectie Exporteert alle geselecteerde tekst- en afbeeldingskaders.
Laag Exporteert alle inhoud op de geselecteerde laag.
Alle artikelen Exporteert elk artikel dat nog niet is geëxporteerd.
Alle afbeeldingen Exporteert elke afbeelding die nog niet is geëxporteerd.
Alle afbeeldingen en artikelen Exporteert elk artikel en elke afbeelding die nog niet is geëxporteerd.
Als u alle inhoud in het document exporteert en vervolgens meer tekst- of afbeeldingskaders aan hetzelfde document toevoegt, kunt u tijd
besparen door nieuwe inhoud nogmaals te exporteren met de opdracht Exporteren > Alle artikelen (of Alle afbeeldingen of Alle
afbeeldingen en artikelen). InDesign exporteert alleen de nieuwe inhoud.
111
4. Voer een naam en locatie voor de bestanden in en klik op Opslaan.
De opgegeven bestandsnaam wordt als prefix voor het identificeren van elk geëxporteerd inhoudsbestand in het bestandssysteem gebruikt.
Als u meerdere tekstkaders exporteert, worden de eerste tekens van de tekst automatisch toegevoegd aan de bestandsnaam, bijvoorbeeld
'mijnartikel-Komende fietsevenementen.icml'. Bij meerdere afbeeldingskaders krijgen de bestandsnamen de notatie 'mijnartikel-afbeelding',
'mijnartikel-afbeelding-1', enzovoort. De bestandsnaam wordt in het bestandssysteem, op de InCopy-artikelbalk en in statusberichten
weergegeven.
5. Sla het InDesign-bestand op als daarom wordt gevraagd.
De InCopy-inhoud wordt nu beheerd en kan door andere gebruikers in de workflow worden uitgecheckt en bewerkt.
Gedeelde inhoud wordt net zoals geïmporteerde afbeeldingen in het deelvenster Koppelingen weergegeven. Als u een gedeeld bestand handmatig
verplaatst, kunt u met het deelvenster Koppelingen de koppeling van dat bestand bijwerken.
Wanneer u inhoud exporteert, wordt het pictogram Beschikbaar op het tekstkader (InDesign en InCopy) en in het deelvenster Toewijzingen
(InCopy) weergegeven. Het woord [Bewerken] staat op de artikelbalk (InCopy).
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
112
Een standaardworkflow met bestandsbeheer
Naar boven
Naar boven
Inhoud delen
Manieren om met inhoud in InCopy te werken
Beheerde bestanden
Aanbevolen werkwijzen voor het gebruik van beheerde bestanden
Voorbeelden van een workflow met beheerde bestanden
Gebruikersidentificatie invoeren
Workflowpictogrammen
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Inhoud delen
Met de Adobe InCopy LiveEdit Workflow-plug-ins kunnen schrijvers en editors kopij in InCopy maken terwijl ontwerpers tegelijkertijd in Adobe
InDesign de layout maken. Deze workflow bevat containerbestanden, toewijzingen genoemd, voor het samenvoegen van stukken tekst die bij
elkaar horen, gereedschappen voor het blokkeren van bestanden en meldingsgereedschappen voor het delen en bijwerken van bestanden in
InCopy of InDesign via een gezamenlijk netwerk of in gecomprimeerde pakketten die via e-mail kunnen worden verstuurd.
In een workflow op een gezamenlijk netwerk kunnen InDesign-gebruikers tekst en afbeeldingen naar een gedeelde bestandslocatie op een
bestandssysteem exporteren, waar de bestanden beschikbaar zijn voor InCopy-gebruikers die de inhoud willen schrijven en bewerken.
Geselecteerde tekstkaders en afbeeldingskaders worden geëxporteerd naar de toewijzing of geëxporteerd als aparte InCopy-bestanden, waar zij
onderdeel worden van het beheerde proces en aan het InDesign-document worden gekoppeld. Deze gedeelde bestanden worden ook beheerde
bestanden genoemd. Wanneer gebruikers in het toewijzingsbestand of het InDesign-bestand werken dat op een lokale server staat, worden
wijzigingen in de gekoppelde layout of inhoud doorgegeven aan alle gebruikers die deel uitmaken van de workflow voor dat document.
Meerdere InCopy- of InDesign-gebruikers kunnen hetzelfde inhoudsbestand gelijktijdig openen en meerdere InCopy-gebruikers kunnen hetzelfde
toewijzingsbestand gelijktijdig openen. Slechts één gebruiker kan het InCopy-bestand uitchecken voor bewerken. De overige gebruikers kunnen
het bestand alleen lezen. De gebruiker die een beheerd InCopy-bestand uitcheckt, kan zijn of haar werk delen met andere gebruikers door het
bestand op een voor ieder toegankelijke server op te slaan of door het bestand terug te sturen naar de InDesign-gebruiker. In het laatste geval
kunnen andere gebruikers het bestand alleen bewerken als het opnieuw is ingecheckt. Dankzij dit systeem hebben meerdere gebruikers toegang
tot hetzelfde bestand, maar kunnen ze elkaars werk niet overschrijven.
Raadpleeg de InCopy LiveEdit Workflow-handleiding (PDF-bestand) op www.adobe.com/go/learn_liveedit_nl voor meer informatie.
Manieren om met inhoud in InCopy te werken
Inhoud is een tekst die een of meer kaders beslaat, of een geïmporteerde afbeelding. Er zijn vijf manieren waarop met inhoud in InCopy kan
worden gewerkt: een toewijzingsbestand openen, een toewijzingspakket openen, een gekoppeld InCopy-bestand openen, een InDesign-bestand
openen waaraan InCopy-bestanden zijn gekoppeld, of inhoud volledig in InCopy maken.
Toewijzingsbestanden openen die in InDesign zijn gemaakt
InDesign-gebruikers kunnen een toewijzingsbestand maken en aangeven welke inhoud door andere gebruikers mag worden gebruikt. Met deze
methode kan de InDesign-gebruiker samenhangende onderdelen (kop, tekst, illustraties, bijschriften enzovoort) samenvoegen en deze vervolgens
aan verschillende InCopy-gebruikers toewijzen om te schrijven of te redigeren. InCopy-gebruikers openen het toewijzingsbestand en kunnen
alleen die onderdelen bewerken die aan hen zijn toegewezen. In de live layoutweergave zien ze hoe hun bewerkte kopie zich verhoudt tot de
InDesign-layout, zonder dat ze het hele InDesign-document hoeven te openen. Als de layout verandert, moet de InDesign-gebruiker de
toewijzingen bijwerken en de InCopy-gebruikers op de hoogte stellen van de wijzigingen. U kunt toewijzingsbestanden via een server of via
toewijzingspakketten beschikbaar maken.
113
Een InDesign-document (.indd) met een toewijzingsbestand (.icml) dat bestaat uit drie gekoppelde inhoudsbestanden (.incx). De toewijzing en de
onderdelen worden vermeld in het deelvenster Toewijzingen en geopend in InCopy.
Toewijzingspakketten openen
Een workflow met toewijzingspakketten is vooral handig wanneer ontwerpers en schrijvers aan hetzelfde project werken maar geen toegang tot
een lokale server hebben. In een dergelijke situatie kan de InDesign-gebruiker een of meerdere pakketten maken en de gecomprimeerde
bestanden via e-mail naar de desbetreffende InCopy-gebruikers sturen. De InCopy-gebruikers kunnen de toewijzingspakketten openen, de inhoud
bewerken en vervolgens de pakketten terugsturen naar de InDesign-gebruiker die daarop het document bijwerkt.
Gekoppelde InCopy-bestanden openen die zijn geëxporteerd uit InDesign
In bepaalde workflows kunnen InDesign-gebruikers tekst en afbeeldingen exporteren als afzonderlijke bestanden, in plaats van ze samen in een
toewijzingsbestand te plaatsen. Het exporteren van afzonderlijke bestanden is handig als u werkt met afbeeldingen en teksten die niet met elkaar
samenhangen. De InCopy-gebruikers kunnen echter niet zien hoe de inhoud er in de InDesign-inhoud komt uit te zien.
114
Naar boven
Een InDesign-document (.indd) met drie gekoppelde maar niet-toegewezen inhoudsbestanden (.icml) die zijn geopend in InCopy
InDesign-documenten openen waaraan InCopy-bestanden zijn gekoppeld
Als gebruikers van InCopy alle pagina-onderdelen in de context van een complete layout willen zien, kunnen zij het InDesign-document in InCopy
openen en bewerken. Deze benadering kan van pas komen bij het bewerken en passend maken van inhoud als het belangrijk is om de gehele
layout te kunnen bekijken of wanneer er veel artikelen in een document moeten worden bewerkt. Nadat de InCopy-gebruiker de artikelen heeft
bewerkt, kan de InDesign-gebruiker de koppelingen naar de gewijzigde bestanden bijwerken. Als de InDesign-gebruiker de layout wijzigt, wordt de
InCopy-gebruiker daarvan op de hoogte gebracht wanneer het InDesign-document wordt opgeslagen.
Inhoud volledig samenstellen in InCopy
U kunt in InCopy inhoud maken die volledig losstaat van een InDesign-bestand. In deze zelfstandige bestanden kunt u tekst invoeren en tekst
verfraaien door lettertypen en stijlen toe te wijzen en afbeeldingen uit andere toepassingen (zoals Adobe Illustratoren Adobe Photoshop) te
importeren. U kunt ook labels toewijzen voor gebruik in XML. Dit is een handige optie in een workflow waar eerst de inhoud wordt gemaakt en
vervolgens pas wordt opgemaakt. Verder kunt u het tekstgedeelte, het paginaformaat en de afdrukstand instellen en wijzigen voor zelfstandige
InCopy-documenten. Als het artikel later wordt gekoppeld aan een InDesign-document, hebben de instellingen in InDesign echter voorrang boven
de instellingen in InCopy.
Beheerde bestanden
Om een bestand te kunnen beheren moet het aan een toewijzingsbestand worden toegevoegd, vanuit InDesign als InCopy-inhoud worden
geëxporteerd of als InCopy-inhoud in InDesign worden geplaatst. Beheerde bestanden geven beide status en eigendom van inhoud door. Met
beheerde bestanden kunt u:
Artikelen vergrendelen en ontgrendelen om de integriteit van het bestand te behouden.
De InCopy-gebruikers waarschuwen wanneer de gekoppelde InDesign-layout is verouderd.
De gebruiker die met een bestand werkt identificeren.
De gebruikers waarschuwen wanneer een InCopy-inhoudsbestand is verouderd, door iemand anders wordt gebruikt of kan worden bewerkt.
115
Naar boven
Naar boven
Methoden voor het waarschuwen zijn onder andere waarschuwingsberichten, kaderpictogrammen, statuspictogrammen in het deelvenster
Koppelingen en statuspictogrammen in het deelvenster Toewijzingen.
Alleen-lezen bestanden
Zodra een inhoudsbestand wordt beheerd, is dat te allen tijde een alleen-lezen bestand voor alle gebruikers in de workflow, met uitzondering van
degene die het inhoudsbestand heeft uitgecheckt. Door de software wordt een vergrendelingsbestand (.idlk-bestand) gemaakt wanneer een
gebruiker een inhoudsbestand uitcheckt, waardoor alleen die gebruiker het bestand kan bewerken. Alleen-lezen bestanden hebben de volgende
kenmerken:
Een InCopy-gebruiker kan tekst in dergelijke bestanden niet handmatig opmaken. Als er echter teken- of alineastijlen op die tekst zijn
toegepast, kan een InDesign-gebruiker de definitie van die stijlen wijzigen waardoor de opmaak van de tekst wordt gewijzigd, ook als het
bestand aan iemand anders is uitgecheckt. Deze wijzigingen in de stijldefinitie worden in de tekst zichtbaar wanneer de InDesign-gebruiker
het bestand bijwerkt.
Over het algemeen kan een InCopy- en een InDesign-gebruiker geen objecten, zoals tekst en toegepaste stijlen, in vergrendelde InCopy-
inhoud wijzigen. Sommige objecten, zoals teken- en alineastijlen, worden alleen door de inhoud gebruikt. U kunt bijvoorbeeld niet wijzigen
hoe een tekenstijl wordt toegepast op objecten in vergrendelde inhoud, maar wel de tekenstijl zelf, waardoor de vormgeving van de tekst
verandert.
Een InDesign-gebruiker kan behalve de marges en kolommen van de tekstinhoud ook de vorm, locatie en het aantal tekstkaders in het artikel
wijzigen.
Een InDesign-gebruiker kan de geometrie en de opmaak van een afbeeldingskader wijzigen zonder dat hiervoor de afbeelding moet worden
uitgecheckt. Een InCopy-gebruiker kan geen afbeeldingskader of opmaak van het kader wijzigen. Zowel InDesign- als InCopy-gebruikers
moeten echter het afbeeldingskader uitchecken om de afbeelding te kunnen wijzigen (voor bijvoorbeeld roteren of schalen).
Aanbevolen werkwijzen voor het gebruik van beheerde bestanden
Gebruik de volgende werkwijzen om er zeker van te zijn dat u met de meest actuele inhoud werkt en niet het werk van iemand anders overschrijft:
Sla toewijzingsbestanden op een server op waartoe alle leden van het team toegang hebben. Als er teamleden zijn die geen toegang tot een
server hebben, maakt u toewijzingspakketten en stuurt u die pakketten naar de teamleden.
Wanneer u een toewijzing maakt, wordt er een speciale map voor het toewijzingsbestand en de inhoud gemaakt. Gebruik deze
toewijzingsmappen voor het beheren van toewijzings- en inhoudsbestanden. Dit maakt het beheren van gedeelde bestanden in een
werkgroep eenvoudiger en zorgt ervoor dat gebruikers de juiste bestanden openen.
Open in InCopy het toewijzingsbestand in plaats van een afzonderlijk InCopy-artikel. Op die manier kunt u in de drukproefweergave bekijken
of de tekst op de pagina past en in de layoutweergave de layout controleren. Als u inhoud zonder behulp van toewijzingsbestanden
exporteert, kunt u de copyfit en layout alleen controleren door het InDesign-bestand te openen.
Als u een toewijzingsbestand opent, een InDesign-document opent of inhoud in InDesign of InCopy uitcheckt, moeten de kaderranden
zichtbaar zijn (Weergave > Extra's > Kaderranden tonen), zodat u de kaderpictogrammen ziet wanneer deze verschijnen.
Als u in InDesign bestanden uit de workflow moet verwijderen (bijvoorbeeld vanwege een productiedeadline), kunt u deze bestanden
ontkoppelen of een toewijzingspakket annuleren.
Voorbeelden van een workflow met beheerde bestanden
Wanneer u workflowbeheer instelt tussen InCopy en InDesign, kunnen schrijvers en editors documenten samenstellen, herschrijven, uitbreiden en
bewerken op het moment dat ontwerpers de layout voorbereiden. Tot gedeelde workflows behoren het beheren van bestanden op een lokale
server, het delen van bestanden via e-mailpakketten of een willekeurige combinatie van beide.
In deze workflow wordt ervan uitgegaan dat u een standaard InDesign-sjabloon met layoutgeometrie, stijlen en plaatsaanduidingstekst hebt.
Layoutgeometrie omvat pagina-afmetingen en tekst- en afbeeldingskaders. In InCopy worden deze items gebruikt voor een juiste plaatsing van de
gegevens op de pagina.
Workflow met een lokale server
1. Maak in InDesign toewijzingen en voeg er inhoud aan toe.
Hierdoor worden geëxporteerde tekst- en afbeeldingskaders in het beheerde proces samengevoegd, waar InCopy-gebruikers deze kunnen
schrijven en bewerken.
2. Maak de toewijzingsbestanden beschikbaar voor InCopy-gebruikers.
Sla de bestanden op een server op die voor alle workflowgebruikers toegankelijk is.
3. Open het toewijzingsbestand in InCopy, check een artikel of afbeelding uit en bewerk het artikel of de afbeelding.
In InCopy worden de bestanden met inhoud die aan u is toegewezen, weergegeven in het deelvenster Toewijzingen. Als u het bestand op een
lokale server opslaat, worden de wijzigingen in het bestandssysteem opgeslagen en iedereen die met dat document (de InDesign-layout of een
116
Naar boven
Naar boven
ander bestand met beheerde inhoud in het document) werkt, wordt op de hoogte gesteld van de wijzigingen. Deze gebruikers kunnen de inhoud
bijwerken en de laatste wijzigingen bekijken. De inhoud blijft uitgecheckt totdat u deze weer incheckt.
4. Werk in InDesign aan de layout.
InDesign-gebruikers kunnen met de documentlayout werken, of de inhoudsbestanden nu wel of niet in InCopy worden bewerkt. Het document
hoeft hiervoor niet te worden uitgecheckt. Wanneer de InCopy-gebruiker de uitgecheckte inhoud opslaat, kan de InDesign-gebruiker die inhoud
bijwerken in de layout en de laatste revisies bekijken.
5. Ga in InCopy verder met uw werk.
Wanneer u de bewerkingen hebt doorgevoerd, checkt u de inhoud in. Andere gebruikers kunnen de inhoud uitchecken en ermee werken. Als een
gebruiker de layout gelijktijdig in InDesign wijzigt, kunt u de layoutgeometrie tijdens uw werkzaamheden bijwerken en bekijken.
6. Controleer in InDesign of alle inhoud is ingecheckt.
Dankzij de beheerde workflow kunt u zien wie een bestand heeft uitgecheckt. Zodra inhoudsbestanden zijn ingecheckt, kunnen InDesign-
gebruikers de bestanden uitchecken en de layout waar nodig afwerken.
Workflow voor e-mailpakket
1. Maak in InDesign toewijzingspakketten en verzend deze.
Maak toewijzingspakketten en wijs inhoud toe aan de juiste InCopy-gebruikers, en verzend vervolgens de pakketten naar de InCopy-gebruikers.
De pakketbestanden worden automatisch uitgecheckt, zodat conflicten bij het bewerken worden voorkomen.
2. Open het toewijzingsbestand in InCopy, check een artikel of afbeelding uit en bewerk het artikel of de afbeelding.
Wanneer u een toewijzingspakket via e-mail ontvangt, kunt u dubbelklikken op het pakket om dit te openen in InCopy. Wijzigingen die u aanbrengt
in het bestand worden alleen lokaal opgeslagen. Andere gebruikers ontvangen geen bericht als u wijzigingen aanbrengt.
3. Werk in InDesign aan de layout.
InDesign-gebruikers kunnen met de documentlayout werken, of de inhoudsbestanden nu wel of niet in een pakket zijn opgenomen. Het document
hoeft hiervoor niet te worden uitgecheckt. Als u de layout of toewijzingen moet bijwerken, kunt u een bijgewerkt pakket naar de InCopy-gebruikers
sturen.
4. Retourneer het bewerkte pakket in InCopy.
Voer de gewenste bewerkingen uit, check de inhoud in en retourneer het gewijzigde pakket. Andere gebruikers kunnen de inhoud vervolgens
uitchecken, de laatste wijzigingen bekijken en aan het bestand werken.
5. Controleer in InDesign of alle inhoud is ingecheckt.
Dankzij de beheerde workflow kunt u zien wie een bestand heeft uitgecheckt. Nadat de toewijzingspakketten door de andere gebruikers zijn
geretourneerd, worden de artikelen in de toewijzingspakketten ingecheckt. InDesign-gebruikers kunnen de bestanden uitchecken en de layout waar
nodig afwerken.
Gebruikersidentificatie invoeren
Alle gebruikers in de workflow moeten een gebruikersnaam hebben. Deze identificatie geeft aan wie een bepaald bestand heeft uitgecheckt. Deze
informatie kan door de andere gebruikers worden bekeken en is nodig om een bestand voor bewerken te kunnen uitchecken.
Als u al een gebruikersnaam hebt opgegeven en u wilt deze wijzigen, moet u uitgecheckte inhoud inchecken. Als u een gebruikers-id tijdens het
bewerken wijzigt, kunt u uw bevoegdheid voor het bewerken van de uitgecheckte inhoud kwijtraken. De inhoud wordt onder een andere naam
uitgecheckt.
De gebruikers-id is specifiek voor een toepassing. Geen enkele gebruiker kan meerdere gebruikers-id's per toepassing hebben.
Opmerking: De InCopy-functies Notities en Wijzigingen bijhouden gebruiken ook de opgegeven naam om de auteur van een notitie of
bijgehouden wijziging te identificeren.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Gebruiker.
Kies Gebruiker in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
2. Typ een unieke naam en klik op OK.
Als u bent vergeten aan de hand van deze methode een gebruikersnaam op te geven, wordt u gevraagd een gebruikersnaam in te voeren
wanneer u uw eerste workflowactie gaat uitvoeren.
Opmerking: Het pop-upmenu Kleur in dit dialoogvenster dient ter identificatie van redactionele notities en bijgehouden wijzigingen. U kunt hier de
gewenste kleur kiezen, maar dit heeft geen effect op wat u in de beheerde workflow doet.
Workflowpictogrammen
117
Pictogrammen kunnen op tekst- en afbeeldingskaders, in het deelvenster Toewijzingen en op de artikelbalk (alleen InCopy) worden weergegeven.
De pictogrammen voor Status bewerken staan naast het beheerde bestand in het deelvenster Koppelingen en het deelvenster Toewijzingen en
geven de inhoudsstatus door. Pictogrammen kunnen worden weergegeven op kaders die een gekoppeld InCopy-artikel bevatten (in de
layoutweergave in zowel InDesign als InCopy). Deze pictogrammen geven de inhoudsstatus door en kunnen worden gebruikt om beheerde en
niet-beheerde inhoud van elkaar te onderscheiden. De bijbehorende gereedschapstip geeft de bewerkstatus en het eigendom aan. U kunt de
kaderpictogrammen alleen weergeven als kaderranden in InDesign en InCopy zichtbaar zijn (Weergave > Extra's > Kaderranden tonen).
Opmerking: (InDesign) Het InDesign-documentvenster moet in de modus Normaal zijn geopend willen de kaderranden zichtbaar zijn. (Klik op de
knop Modus Normaal
linksonder in de gereedschapsset.)
Pictogram Naam Locatie
Beschikbaar Deelvenster Toewijzingen (InDesign en
InCopy), tekstkaders en afbeeldingskaders
Wordt gebruikt door [naam] Deelvenster Toewijzingen, tekstkaders en
afbeeldingskaders
Bewerkbaar Deelvenster Toewijzingen, tekstkaders en
afbeeldingskaders
Beschikbaar en Verouderd Tekst- en afbeeldingskaders
Wordt gebruikt door [naam] en Verouderd Tekst- en afbeeldingskaders
Bewerkbaar en Verouderd Tekst- en afbeeldingskaders
Verouderd Deelvenster Toewijzingen
Tekstinhoud is verouderd Deelvenster Toewijzingen en tekstkaders
Tekstinhoud is up-to-date Deelvenster Toewijzingen en tekstkaders
Afbeeldingsinhoud is verouderd Deelvenster Toewijzingen en
afbeeldingskaders
Afbeeldingsinhoud is up-to-date Deelvenster Toewijzingen en
afbeeldingskaders
Verpakte inhoud Deelvenster Toewijzingen
Opmerking: Het pictogram Verouderd op de pictogrammen Beschikbaar, In gebruik, Bewerkbaar, Tekstinhoud en Afbeeldingsinhoud geeft aan
dat de inhoud verouderd is. Dat wil zeggen, dat de versie in het bestandssysteem nieuwer is dan de versie op de computer.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
118
Werken met ConnectNow
Adobe® ConnectNow verschaft u een veilige, persoonlijke onlinevergaderruimte waarin u via het web met collega's in real-time kunt afspreken en
samenwerken. Dankzij ConnectNow kunt u uw computerscherm delen en er notities aan toevoegen, chatberichten verzenden en communiceren
aan de hand van de geïntegreerde audio. Het is ook mogelijk live videobeelden uit te zenden, bestanden te delen, vergadernotities vast te leggen
en de computer van een aanwezige te besturen.
U hebt rechtstreeks vanuit de toepassingsinterface toegang tot ConnectNow.
1. Kies Bestand > Mijn scherm delen.
2. Geef in het dialoogvenster Intekenen bij Adobe CS Live uw e-mailadres en wachtwoord op en klik op Aanmelden. Als u geen Adobe-id hebt,
klikt u op de knop Adobe-id maken.
3. Als u uw scherm wilt delen, klikt u op de knop Mijn computerscherm delen midden in het toepassingsvenster van ConnectNow.
Zie Adobe ConnectNow Help voor gedetailleerde informatie over het gebruik van ConnectNow.
Ga voor een zelfstudie over het gebruik van ConnectNow naar Using ConnectNow to share your screen (7:12). (Deze demonstratie is in
Dreamweaver.)
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
119
Werken met bestanden en sjablonen
Naar boven
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
InDesign-documenten openen
Vorige versies van InDesign-documenten omzetten
Adobe Bridge gebruiken met InDesign
Adobe Version Cue
Documentsjablonen gebruiken
InDesign-documenten evalueren
Kalenders en visitekaartjes maken op basis van sjablonen
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
U kunt de prestaties verbeteren en veel problemen voorkomen door een goede workflow voor het gebruik van Adobe InDesign op te zetten.
Computer regelmatig opschonen
Door wijzigingen aan software en hardware kunnen de prestaties van het systeem achteruit gaan en kunnen er zich problemen gaan voordoen. U
kunt voorkomen dat toepassingen en bestanden beschadigd raken door de vaste schijf te defragmenteren, stuurprogramma's voor apparaten bij te
werken, oude versies van software te verwijderen, het geheugen te optimaliseren, een antivirusprogramma te gebruiken en andere
onderhoudstaken uit te voeren. Als u deze taken geregeld uitvoert, worden documenten zoals verwacht in InDesign geopend, weergegeven en
afgedrukt.
Een projectmap maken
Voordat u met een project begint, bepaalt u eerst welke bestanden u nodig hebt en waar u deze bestanden gaat opslaan. Als u problemen hebt
ondervonden met verbroken verbindingen, kunt u overwegen uw gekoppelde bestanden in dezelfde map als uw document op te slaan. De
koppelingen naar bestanden die u in het document plaatst, worden bijgehouden. Als een koppeling wordt verbroken, wordt in de map van het
document naar het desbetreffende bestand gezocht. Als u een document en de bijbehorende gekoppelde bestanden in dezelfde map opslaat, kunt
u ze gemakkelijk naar een andere computer verplaatsen. Het voordeel daarvan is ook dat bij het afdrukken van een document de afbeeldingen
altijd worden gevonden. Kan een gekoppelde afbeelding niet worden gevonden, dan worden de wijzigingen die in de originele afbeelding zijn
aangebracht, niet in de gekoppelde afbeelding doorgevoerd en wordt de afbeelding niet correct of helemaal niet afgedrukt.
Als uw project uit diverse documenten bestaat (bijvoorbeeld een boek met hoofdstukken), werkt het waarschijnlijk overzichtelijker als u een
projectmap maakt met voor elk document en de bijbehorende bestanden een aparte map.
Een sjabloon gebruiken
Gebruik een sjabloon als u vaak projecten maakt die veel op elkaar lijken. Met sjablonen kunt u sneller eenvormige documenten maken zonder
dat het oorspronkelijke bestand wordt veranderd. Als u bijvoorbeeld elke maand een nieuwsbrief maakt, kunt u een sjabloon met liniaalhulplijnen,
paginanummers, het impressum van de nieuwsbrief en stijlen maken die u bij elke nieuwsbrief kunt gebruiken. (Zie Documentsjablonen
gebruiken.)
Documenten lokaal openen
Voordat u een document opent dat op een netwerkvolume of een verwisselbaar opslagmedium is opgeslagen, kopieert u dat document en de
bijbehorende gekoppelde afbeeldingen eerst naar de vaste schijf van uw computer. Doordat het vaak langer duurt om een document op een
netwerkvolume of een verwisselbaar opslagmedium te openen, kunnen gegevens verloren of beschadigd raken waardoor het document kan
worden beschadigd. Houd er bovendien rekening mee dat u mogelijk het werk van iemand anders overschrijft als u de lokale bestanden weer naar
een netwerkserver kopieert.
Problemen oplossen voordat een bestand wordt omgezet
Beschadigde bestanden van Adobe PageMaker of QuarkXPress® blijven doorgaans beschadigd wanneer u ze in InDesign opent. Als er zich bij
het omgezette bestand een fout voordoet of het bestand gedraagt zich anders dan verwacht, moet u het originele bestand in de brontoepassing
openen en daar het probleem oplossen.
Als u problemen ondervindt met het omgezette bestand, exporteert u het naar de IDML-indeling. Open daarna het IDML-bestand en sla het op als
een InDesign-document.
Documenten opslaan
Sla documenten vaak op en maak een reservekopie van belangrijke bestanden. U kunt overbodige gegevens uit een document verwijderen door
het document met de opdracht Opslaan als op te slaan. Wanneer u de opdracht Opslaan gebruikt, worden de nieuwe gegevens in het document
opgeslagen, maar worden verouderde gegevens zoals informatie over een verwijderde afbeelding niet verwijderd. Gebruikt u daarentegen de
opdracht Opslaan als, dan wordt het document helemaal opnieuw opgeslagen, met alleen de informatie over objecten en pagina's die op dat
120
Naar boven
moment in het document staan. Een document dat alleen de noodzakelijke gegevens bevat, neemt minder schijfruimte in beslag en wordt sneller
geopend en afgedrukt.
Ontwerp met beleid
Maak stijlen in een document. Als u stijlen maakt zonder dat er een document is geopend, kunnen stijlen dubbel worden weergegeven
wanneer u een nieuw document opent. U deelt stijlen in documenten door de stijlen op te slaan en te laden.
Gebruik de juiste lettertypen. Wanneer u lettertypen voor een document kiest, moet u zich eerst afvragen hoe u de tekst wilt opmaken en
afdrukken. InDesign werkt goed met OpenType-®, Type 1- (ofwel PostScript) en TrueType-lettertypen. Door beschadigde of slecht
ontworpen lettertypen kan een document beschadigd raken of niet goed worden afgedrukt. Gebruik dus bij voorkeur alleen lettertypen van de
bekende leveranciers van lettertypen. Als u uw documenten door een servicebureau laat afdrukken, moet u van tevoren overleggen welke
lettertypen zij gebruiken.
Wees spaarzaam met tekstkaders. Gebruik zo weinig mogelijk tekstkaders. Hoe kleiner het aantal tekstkaders, des te kleiner is het bestand
en des te makkelijker is het om de layout aan te passen.
Het belang van bestandsindelingen voor afbeeldingen
Gebruik de juiste bestandsindeling voor afbeeldingen. Wanneer u afbeeldingen voor een project maakt, moet u al een idee hebben hoe u het
document wilt afdrukken. Als u het document door een servicebureau wilt laten afdrukken, vraagt u van tevoren aan het servicebureau welke
bestandsindeling voor afbeeldingen het beste op hun printers wordt afgedrukt. Het servicebureau kan u ook advies geven over de optimale
resolutie voor afbeeldingen.
Sla afbeeldingen extern op. Wanneer u een afbeeldingsbestand importeert, wordt er standaard een koppeling met die afbeelding gemaakt.
Gekoppelde afbeeldingen staan niet in het document waardoor het document klein blijft en sneller wordt geopend en verwerkt. Wanneer u
een document met gekoppelde afbeeldingen afdrukt, moeten die afbeeldingen wel op de computer staan. Als de originele afbeeldingen niet
kunnen worden gevonden, worden ze waarschijnlijk met een lage resolutie of als een leeg, grijs vak afgedrukt.
Koppelingen en lettertypen controleren voordat u gaat afdrukken
Om er zeker van te zijn dat een document goed wordt afgedrukt, controleert u eerst of alle koppelingen intact zijn en of alle lettertypen aanwezig
zijn. Een koppeling wordt verbroken als u de originele afbeelding verwijdert, verplaatst of de naam van het afbeeldingsbestand wijzigt. Gebruik de
functies Preflight en Pakket voordat u bestanden naar een servicebureau verstuurt.
Op www.adobe.com/go/lrvid4273_id_nl vindt u een videodemo over het maken van documenten.
InDesign-documenten openen
In feite opent u document- en sjabloonbestanden net zoals u dat in andere programma's doet. Als u een InDesign-sjabloon opent, wordt er
standaard een nieuw, naamloos document geopend. Documentbestanden krijgen de uitbreiding .indd, sjabloonbestanden krijgen de uitbreiding
.indt, fragmentbestanden krijgen de uitbreiding.idms, bibliotheekbestanden krijgen de uitbreiding .indl, interchange-bestanden krijgen de uitbreiding
.inx, markupbestanden krijgen de uitbreiding .idml en boekbestanden krijgen de uitbreiding .indb.
U kunt ook de opdracht Bestand > Openen gebruiken om bestanden uit oudere versies van InDesign, InDesign Interchange-bestanden (.inx),
InDesign Markup-bestanden (.idml), bestanden uit Adobe PageMaker 6.0 en later, QuarkXPress 3.3- en 4.1-bestanden, en QuarkXPress Passport
4.1-bestanden te openen. Daarnaast bieden andere softwareleveranciers mogelijk plug-ins waarmee u bestanden in andere indelingen kunt
openen.
U kunt extra informatie over een InDesign-document weergeven door Ctrl ingedrukt te houden en Help > Info over InDesign (Windows) te
kiezen of Command ingedrukt te houden en InDesign > Info over InDesign te kiezen (Mac OS).
De opdracht Openen gebruiken
1. Kies Bestand > Openen en selecteer een of meer documenten.
2. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op Openen:
Selecteer Normaal (Windows) of Normaal openen (Mac OS) om het originele document of een kopie van een sjabloon te openen.
Selecteer Origineel (Windows) of Origineel openen (Mac OS) om een origineel document of een originele sjabloon te openen.
Selecteer Kopie (Windows) of Kopie openen (Mac OS) om een kopie van een document of sjabloon te openen.
3. Wanneer een waarschuwing wordt weergegeven met de melding dat de kleurinstellingen in het document niet overeenkomen met die in de
toepassing, selecteer u een optie en klikt u op OK.
Opmerking: Kleurwaarschuwingsberichten zijn standaard uitgeschakeld, maar u kunt waarschuwingen weergeven als u de
standaardinstellingen in het dialoogvenster Kleurinstellingen (Bewerken > Kleurinstellingen) wijzigt.
4. Ga als volgt te werk als u een waarschuwing ontvangt met de mededeling dat het document ontbrekende lettertypen bevat:
Klik op OK. InDesign maakt automatisch de tekst met een vervangend lettertype op.
Klik op Lettertype zoeken voor een overzicht van de lettertypen die in het document worden gebruikt.
121
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Zie Lettertypen zoeken en wijzigen voor meer informatie over het zoeken naar ontbrekende lettertypen.
5. Als een waarschuwing wordt weergegeven met de melding dat het document ontbrekende of gewijzigde koppelingen bevat, herstelt u de
koppelingen in het deelvenster Koppelingen. Zie Koppelingen bijwerken, herstellen en vervangen.
Open recent document
Kies Bestand > Recente bestanden openen en selecteer een van de documenten die u recentelijk hebt opgeslagen.
Als u wilt opgeven hoeveel recente documenten worden weergegeven, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Bestandsafhandeling (Windows), of
InDesign > Voorkeuren > Bestandsafhandeling en specificeert u vervolgens een aantal voor Aantal recent gebruikte items dat wordt weergegeven.
Het maximumaantal dat u kunt opgeven, is 30.
Woordenlijsten kiezen bij het openen van documenten
Tijdens het openen van een document kan er een waarschuwingsbericht verschijnen met de vraag of u de woordenlijst in het document of de lijst
met uitzonderingen in het gebruikerswoordenboek wilt gebruiken. Een lijst met uitzonderingen bevat woorden die worden toegevoegd aan het
gebruikerswoordenboek terwijl u werkt aan een document. Als u weet welke lijst met uitzonderingswoorden u moet gebruiken, klikt u op de knop
van die lijst. Weet u dit niet, klik dan op een van de knoppen of kies Bewerken > Spelling > Woordenboek om de woordenlijsten te doorzoeken en
kies, indien nodig, Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS) om de woordenlijst
die voor compositie wordt gebruikt, opnieuw in te stellen. Zie Afbrekings- en spellingwoordenboeken.
Vorige versies van InDesign-documenten omzetten
Als u documenten uit vorige versies van InDesign wilt omzetten in de huidige versie, kiest u Bestand > Openen en opent u het bestand.
Let op het volgende:
Als u een vorige versie van een document hebt gemaakt met plug-ins van derden en u wilt dat document omzetten, vraagt u eerst bij de
leverancier na of u de plug-ins op de juiste manier hebt geïnstalleerd en of deze compatibel zijn met InDesign CS5.
Tijdens het omzetten van een document kan er een waarschuwingsbericht verschijnen met de vraag of u de lijst met uitzonderingen of de
woordenlijst in het document wilt gebruiken. Zie Woordenlijsten kiezen bij het openen van documenten voor meer informatie over dit
waarschuwingsbericht.
Bibliotheekbestanden die zijn gemaakt in vorige versies van InDesign worden geopend in en omgezet naar InDesign CS5, ook als de
bibliotheek vergrendeld is. U moet een naam en locatie voor de omgezette bibliotheekbestanden opgeven. De standaard
naamgevingsconventie is bestandsnaam-X.indl.
In eerdere versies van InDesign kunnen de recentste InDesign-documenten niet rechtstreeks worden geopend. Als u bijvoorbeeld een
InDesign CS5-document wilt openen in InDesign CS4, moet u twee dingen doen. Kies eerst Bestand > Exporteren in InDesign CS5 en sla
het document op als een IDML-bestand. Werk daarna InDesign CS4 bij met de speciale plug-ins waarmee u het IDML-bestand kunt openen.
(Zie Bestanden opslaan in de indeling van de vorige versie van InDesign.)
Als u problemen ondervindt met een document dat is gemaakt in een oudere versie van InDesign, gebruikt u het dialoogvenster Exporteren in
InDesign CS5 om het document op te slaan in de indeling InDesign Markup Language (IDML). Open het IDML-bestand en sla het op als een
InDesign-document.
Adobe Bridge gebruiken met InDesign
Adobe Bridge is een toepassing die op verschillende platforms kan worden gebruikt en die deel uitmaakt van Adobe Creative Suite . Met Bridge
kunt u de elementen zoeken, ordenen en bekijken waarmee u materiaal voor drukwerk, het web, video en audio maakt. U kunt Adobe Bridge
starten vanuit elke toepassing van Creative Suite (behalve Adobe Acrobat®) en gebruiken om zowel Adobe- als niet-Adobe-bestanden te openen.
In Adobe Bridge kunt u de volgende handelingen uitvoeren:
Afbeeldings-, video- en audiobestanden beheren: u kunt bestanden voorvertonen, zoeken, sorteren en verwerken in Adobe Bridge zonder
afzonderlijke toepassingen te openen. U kunt eveneens metagegevens voor bestanden bewerken en bestanden in uw documenten, projecten
of composities plaatsen.
De koppelingen in een InDesign-document als miniaturen weergeven terwijl u in Adobe Bridge werkt, zonder dat u het InDesign-document
hoeft te openen in InDesign.
Elementen slepen van Adobe Bridge naar het InDesign-documentvenster of van het documentvenster naar Adobe Bridge om fragmenten te
maken. Zie Fragmenten gebruiken.
Geautomatiseerde taken uitvoeren, zoals batchopdrachten.
Kleurinstellingen synchroniseren in alle Creative Suite-componenten waarin kleurbeheer wordt toegepast.
Een webconferentie in real-time starten om uw desktop te delen en documenten te reviewen.
122
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Adobe Version Cue
Adobe Version Cue® en Adobe Drive worden niet meegeleverd bij Adobe Creative Suite 5 of bij toekomstige versies van Creative Suite. Adobe
blijft echter via open industriestandaarden en partnerschappen investeren in functionaliteit voor middelenbeheer. Zie
www.adobe.com/go/learn_vc_end_nl voor meer informatie.
Documentsjablonen gebruiken
Sjablonen zijn handig voor het maken van standaarddocumenten, omdat u de layout, afbeeldingen en tekst vooraf kunt instellen. Als u
bijvoorbeeld een maandelijks tijdschrift gaat maken, kunt u een sjabloon met de layout van een typische uitgave maken met liniaalhulplijnen,
rasters, stramienpagina's, aangepaste stijlen en stalen, plaatsaanduidingskaders, lagen en standaardafbeeldingen of tekst. Zo hoeft u elke maand
alleen maar de sjabloon te openen en de tekst voor het nieuwe nummer van het maandblad te importeren.
U maakt een sjabloon op dezelfde manier als een standaarddocument, alleen wordt een sjabloon anders opgeslagen. Wanneer u een sjabloon
voor andere gebruikers maakt, kunt u een laag met sjablooninstructies toevoegen die vóór het afdrukken kan worden verborgen of verwijderd. Zie
Lagen.
Een document als sjabloon opslaan
1. Kies Bestand > Opslaan als en geef een locatie en bestandsnaam op.
2. Kies InDesign CS5-sjabloon bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
Een nieuw document op basis van een sjabloon maken
1. Kies Bestand > Openen.
2. Selecteer een sjabloon.
3. Selecteer Normaal (Windows) of Normaal openen (Mac OS) en klik op Openen.
4. Sla het document onder de eigen naam op.
Een bestaande sjabloon bewerken
1. Kies Bestand > Openen.
2. Selecteer een sjabloon.
3. Selecteer Origineel (Windows) of Origineel openen (Mac OS) en klik op Openen.
InDesign-documenten evalueren
Adobe biedt diverse methoden voor het evalueren van InDesign-documenten.
Wijzigingen bijhouden
Als Wijzigingen bijhouden is ingeschakeld, markeert InDesign toegevoegde tekst en streept het verwijderde tekst door wanneer u of iemand anders
tekstwijzigingen aanbrengt. U gebruikt de Artikeleditor om wijzigingen weer te geven. De eigenaar van het document kan door de wijzigingen gaan
en deze accepteren of negeren. Zie Wijzigingen bijhouden en evalueren.
Een PDF-bestand evalueren met Acrobat
U kunt het InDesign-document exporteren naar PDF en Adobe Acrobat gebruiken om een e-mailevaluatie of een gedeelde evaluatie op
Acrobat.com of een andere server op te zetten. Revisoren kunnen opmerkingen toevoegen met het gereedschap Notities en andere
markeringsmethoden. De eigenaar van het document kan vervolgens de evaluatieopmerkingen in de PDF doornemen en het originele InDesign-
document bewerken. Raadpleeg de Help bij Acrobat voor meer informatie.
CS Review gebruiken
CS Review is een online abonnementsservice waarmee u uw ontwerp kunt delen op het web zodat anderen direct feedback kunnen geven. Als u
een revisie maakt met het deelvenster CS Review, kunt u een of meer momentopnamen van het bestand uploaden naar de werkruimte van
Acrobat.com. Revisoren kunt vervolgens commentaar toevoegen.
Als u een revisie maakt, kunt u het bestand opsplitsen in onderdelen met afzonderlijke gedeelten voor revisieopmerkingen. Een revisie kan
bestaan uit onderdelen uit verschillende bestanden en toepassingen. Naarmate de revisie vordert, kunt u revisieonderdelen toevoegen en
verwijderen. Zo krijgt u een dynamisch revisieproces.
Kalenders en visitekaartjes maken op basis van sjablonen
U kunt sjablonen gebruiken voor het maken van kalenders, visitekaartjes, cv's of andere speciale documenten.
U vindt een groot aantal sjablonen via de gemeenschappen Uitwisselingsbasis en Marktplaats op de website van Adobe:
www.adobe.com/go/exchange_nl
123
Gebruik de zoekfunctie om naar aanvullende bronnen voor speciale documenten te zoeken.
Meer Help-onderwerpen
Adobe Bridge
Mini Bridge
CS Review
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
124
Werken met beheerde bestanden
Naar boven
Naar boven
Gedeelde inhoud openen
Inhoud uitchecken
Beheerde bestanden openen (InCopy)
Toewijzingsbestanden bijwerken (InDesign)
Inhoud bijwerken
Uw werk per ongeluk bijwerken
De InDesign-layout bijwerken
Inhoud inchecken
Wijzigingen opslaan (InDesign)
Wijzigingen opslaan (InCopy)
Gedeelde inhoud openen
Alleen InCopy-gebruikers kunnen toewijzingsbestanden (.inca) openen. Als een InCopy-gebruiker een InDesign-bestand met toewijzingen opent,
heeft de gebruiker toegang tot alle beheerde inhoud, ongeacht de toewijzingen.
Ga op een van de volgende manieren te werk.
(InCopy) Kies Bestand > Openen, selecteer een toewijzingsbestand (.icma of .inca) en klik op Openen.
(InDesign of InCopy) Kies Bestand > Openen, selecteer een InDesign-bestand (.indd) met toegewezen inhoud en klik op Openen.
Open een toewijzingspakket. Zie Pakketten ontvangen (InCopy)
De toewijzingsnamen en inhoud worden in het deelvenster Toewijzingen weergegeven.
Inhoud uitchecken
Wanneer u een item hebt uitgecheckt, wordt een verborgen vergrendelingsbestand (.idlk) op het bestandssysteem geplaatst. Zodra de inhoud is
uitgecheckt, hebt u exclusieve controle over de inhoud en kunnen er geen wijzigingen door andere gebruikers worden aangebracht. U kunt alleen
InCopy-inhoud uitchecken. InDesign-documenten met layoutgegevens kunnen niet worden uitgecheckt.
Als u een InDesign-document met een of meer InCopy-inhoudsbestanden wilt sluiten die voor u zijn uitgecheckt, verschijnt er een
waarschuwingsbericht waarin u wordt gevraagd alle inhoud in te checken. Als u het document sluit zonder de inhoudsbestanden in te checken, zijn
ze nog steeds voor u uitgecheckt wanneer u het InDesign-document weer opent. Door het InDesign-document automatisch op te slaan wordt elk
bewerkbaar InCopy-inhoudsbestand opgeslagen.
Inhoud uitchecken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer in de layout de tekst- of afbeeldingskaders die u wilt bewerken, en kies Bewerken > InCopy > Uitchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de bestanden en kies Uitchecken in het deelvenstermenu.
Wanneer u beschikbare inhoud in InDesign uitcheckt, verschijnt het pictogram Bewerkbaar
in het InDesign-kader. In InCopy staat het pictogram
In gebruik in het InCopy-kader en in het deelvenster Toewijzingen als de toewijzingsbestanden op een lokale server zijn opgeslagen.
Inhoud uitchecken (InCopy)
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als de gewenste inhoud deel uitmaakt van een toewijzing, kiest u Bestand > Openen en selecteert u het toewijzingsbestand (.icma of
.inca).
Als de gewenste inhoud als afzonderlijke bestanden is geëxporteerd, kiest u Bestand > Openen en selecteert u het InCopy-bestand
(.icml of .incx). Als u de layout wilt weergeven zodat u de tekst passend kunt maken, selecteert u het InDesign-document.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om één InCopy-inhoudsbestand uit te checken kiest u Bestand > Uitchecken.
Om alle inhoud in een toewijzing tegelijkertijd uit te checken selecteert u de toewijzing in het deelvenster Toewijzingen en kiest u
Uitchecken in het deelvenstermenu.
125
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Om afzonderlijke items in een toewijzing uit te checken opent u de toewijzingslijst in het deelvenster Toewijzingen, selecteert u een of
meer items en kiest u Uitchecken in het deelvenstermenu.
Het pictogram Bewerkbaar
verschijnt naast het item of de items in het deelvenster Toewijzingen en geeft aan dat de inhoud voor u is
uitgecheckt, zodat u er exclusief mee kunt werken.
3. Als wordt gevraagd de inhoud met wijzigingen bij te werken, klikt u op OK.
Wanneer u beschikbare inhoud in InCopy uitcheckt, staat het pictogram Bewerkbaar
in het InCopy-kader en in het deelvenster Toewijzingen. In
InDesign verschijnt het pictogram In gebruik in het InDesign-kader.
Beheerde bestanden openen (InCopy)
Als u snel tekst wilt invoeren en bewerken, kunt u het beste een beheerd inhoudsbestand (.icml of .incx) rechtstreeks in InCopy in de
artikelweergave openen. U hoeft een afzonderlijk beheerd bestand niet uit te checken om het te bewerken. Dit wordt automatisch door InCopy
gedaan. Wanneer u het bestand opslaat en sluit, wordt de inhoud automatisch door InCopy ingecheckt. De opdrachten voor Opslaan verschillen
wanneer u afzonderlijke bestanden opent.
Toewijzingsbestanden bijwerken (InDesign)
U kunt wijzigingen in toewijzingen handmatig opslaan of wanneer u het geopende document sluit. Het bijwerken van een toewijzingsbestand is de
enige manier om layoutwijzigingen beschikbaar te maken voor InCopy-gebruikers.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u geselecteerde toewijzingen wilt bijwerken, selecteert u deze in het deelvenster Toewijzingen en kiest u Geselecteerde toewijzingen
bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
Kies Verouderde toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen om alle verouderde toewijzingen in het huidige
document bij te werken. Alleen verouderde toewijzingen worden bijgewerkt.
Kies Alle toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen om alle toewijzingen in het geopende document bij te werken.
Opmerking: Als een InCopy-gebruiker een toewijzing opent op het moment dat u de toewijzing bijwerkt, staat het pictogram Verouderd
naast
de toewijzing in het InCopy-deelvenster Toewijzingen.
Inhoud bijwerken
Voordat u inhoud gaat bijwerken, moet u eerst aan de hand van de pictogrammen Verouderd in het deelvenster Toewijzingen controleren of u met
de meest actuele inhoud werkt. Wanneer u een InCopy-toewijzingsbestand en de inhoud of afzonderlijke inhoudsbestanden bijwerkt, worden
gegevens van de meest recente bestandssysteemkopie gekopieerd, zodat de versie op uw computer overeenkomt met de versie op het
bestandssysteem. Voor het bijwerken hoeft er niet te worden in- of uitgecheckt en krijgt u geen bewerkrechten. Het bijwerken kan echter
problemen geven als een andere gebruiker uw vergrendeling heeft verwijderd.
Opmerking: Bij het bijwerken van inhoud wordt niet de inhoud bijgewerkt in toewijzingsbestanden die niet zijn geretourneerd.
Een standaard bijwerkworkflow ziet er als volgt uit:
1. De InCopy-gebruiker opent een toewijzingsbestand of checkt een afzonderlijk inhoudsbestand uit en bewerkt de inhoud.
2. De InCopy-gebruiker slaat het inhoudsbestand op, waarmee de kopie op het bestandssysteem wordt bijgewerkt, en gaat verder met werken.
3. De InDesign-gebruiker ziet het pictogram Verouderd
in zowel het deelvenster Toewijzingen als het deelvenster Koppelingen naast de
selectie, en het pictogram In gebruik en het pictogram Tekstinhoud is verouderd of het pictogram Afbeeldingsinhoud is verouderd
in het bijbehorende kader.
Het deelvenster Toewijzingen met de pictogrammen In gebruik en Verouderd (links) en Layout met verouderde inhoud (rechts)
126
Naar boven
Naar boven
4. De InDesign-gebruiker werkt de inhoud bij.
Inhoud tijdens het openen van een beheerd document bijwerken (InDesign)
1. Kies Bestand > Openen, zoek het bestand dat u wilt openen, en klik op Openen.
2. Klik op Ja wanneer wordt gevraagd het document met de gewijzigde inhoud op het bestandssysteem bij te werken.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de koppelingen in InDesign wilt laten bijwerken, klikt u op Koppelingen automatisch repareren.
Klik op Niet repareren als u de koppelingen handmatig wilt repareren, selecteer vervolgens in het deelvenster Koppelingen het bestand
dat u wilt bijwerken, en kies Koppeling bijwerken in het deelvenstermenu.
Inhoud tijdens werken bijwerken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de tekst- of afbeeldingskaders in de layout en kies Bewerken > InCopy > Inhoud bijwerken.
Selecteer de tekst- of afbeeldingskaders in het deelvenster Koppelingen en klik op de knop Koppeling bijwerken of kies Koppeling
bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
Inhoud tijdens werken bijwerken (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik met de invoegpositie in het tekstkader om dit te selecteren en kies Bestand > Inhoud bijwerken.
Selecteer de inhoud in het deelvenster Toewijzingen en klik op de knop Inhoud bijwerken of kies Inhoud bijwerken in het menu van het
deelvenster Toewijzingen.
U kunt inhoud ook bijwerken via het deelvenster Koppelingen.
Uw werk per ongeluk bijwerken
Over het algemeen zijn de bijwerkopdrachten voor uitgecheckte inhoud uitgeschakeld, omdat die inhoud altijd up-to-date is. Er kan zich echter een
ongewenste situatie voordoen als een andere gebruiker de vergrendeling op uitgecheckte inhoud verwijdert (door het vergrendelingsbestand (.idlk)
naar de Prullenbak [Windows] of Prullenmand [Mac OS] te slepen) en de inhoud wijzigt. In dit geval is het mogelijk dat de bijwerkopdrachten weer
beschikbaar worden, zelfs als de inhoud voor u is uitgecheckt. Dit betekent in feite dat twee personen de inhoud op hetzelfde moment kunnen
bewerken. Wanneer de inhoud wordt bijgewerkt, gaat werk verloren. U bereikt de beste resultaten wanneer u de vergrendelingsbestanden niet
verwijdert.
De InDesign-layout bijwerken
InDesign-gebruikers kunnen de layout wijzigen (bijvoorbeeld het formaat of de locatie van tekstkaders van een artikel wijzigen) en de wijzigingen
opslaan terwijl de InCopy-gebruikers de tekst van deze tekstkaders aan het wijzigen zijn. De manier waarop InCopy-gebruikers in een workflow op
een server worden gewaarschuwd over wijzigingen in de layout, hangt af van het feit of zij een toewijzingsbestand hebben geopend of
afzonderlijke inhoudsbestanden hebben uitgecheckt en ook het gekoppelde InDesign-bestand hebben geopend.
Neem het volgende in acht:
Als een InDesign-gebruiker de layout van kaders in een toewijzing wijzigt, moet de gebruiker de toewijzing bijwerken om de
ontwerpwijzigingen voor InCopy-gebruikers beschikbaar te stellen. InDesign werkt toewijzingsbestanden niet automatisch bij wanneer het
document wordt opgeslagen.
Zodra de InDesign-gebruiker de toewijzing op een gedeelde server bijwerkt, staat het pictogram Verouderd naast de toewijzing in het
InCopy-deelvenster Toewijzingen. De InCopy-gebruiker moet het ontwerp bijwerken om de huidige layout te kunnen zien.
Als een InDesign-gebruiker de layout bijwerkt van geëxporteerde inhoud die geen deel uitmaakt van een toewijzing, staat het pictogram
Verouderd naast de naam van het InDesign-document in het deelvenster Toewijzingen en geeft de titelbalk van het document aan dat de
layout verouderd is. InCopy-gebruikers kunnen het actieve InDesign-document bijwerken met de meest recente layout- en stijlwijzigingen.
Het bijwerken van de layout in InCopy is met name handig voor het passend maken van taken, omdat de laatste weergave en regeleinden
zichtbaar zijn in de layout- en drukproefweergaven.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u een toewijzingsbestand hebt geopend en in het deelvenster Toewijzingen, staat het pictogram Verouderd naast de toewijzingsnaam,
klikt u op de knop Ontwerp bijwerken
of kiest u Bestand > Ontwerp bijwerken. Deze opdracht kan niet ongedaan worden gemaakt.
Als u niet werkt met toewijzingsbestanden en u hebt meerdere InDesign-documenten geopend, selecteer dan het document dat u wilt
activeren, en kies Bestand > Ontwerp bijwerken.
127
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inhoud inchecken
Wanneer u een beheerd inhoudsbestand incheckt, slaat u het op een gedeelde locatie op een bestandssysteem op waar het voor bewerking door
anderen kan worden uitgecheckt. Bij het exporteren van een tekst- of afbeeldingskader vanuit InDesign wordt dit kader meteen ingecheckt.
Ondanks dat een ingecheckt bestand kan worden bewerkt, is dit feitelijk pas bewerkbaar als het is uitgecheckt (tenzij u de inhoud in de
zelfstandige modus in InCopy bewerkt). Bij het inchecken van inhoud is de bewerkfunctie niet meer beschikbaar, maar het bestand wordt niet
gesloten. De inhoud blijft op het scherm staan, maar kan alleen worden gelezen.
Met LiveEdit Workflow-plug-ins worden er geen meerdere versies van een bestand gemaakt. In plaats daarvan worden de bestanden
overschreven wanneer deze worden bijgewerkt in InCopy of InDesign.
Als u met een toewijzingspakket werkt, retourneert of stuurt u het toewijzingspakket door nadat u het hebt ingecheckt.
Beheerde inhoud inchecken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de inhoud in de layout en kies Bewerken > InCopy > inchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de inhoud en kies Inchecken in het deelvenstermenu.
Beheerde inhoud inchecken (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de inhoud in de layoutweergave en kies Bestand > Inchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de inhoud en kies Inchecken in het deelvenstermenu.
Opmerking: U kunt de meest recente wijzigingen ongedaan maken, voordat u de inhoud gaat inchecken.
Wanneer u een bestand incheckt, staat het pictogram Beschikbaar in het tekst- of afbeeldingskader in de InDesign-layout, in de InCopy-
layoutweergave, in het deelvenster Toewijzingen en op de artikelbalk (InCopy).
Wijzigingen opslaan (InDesign)
Als u werkt met inhoud die u hebt uitgecheckt, kunt u de wijzigingen opslaan en het bestandssysteemexemplaar bijwerken.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om de geselecteerde inhoud op te slaan zonder de wijzigingen in het InDesign-document of de gekoppelde bestanden op te slaan selecteert
u de inhoud in de layout en kiest u Bewerken > InCopy > Inhoud opslaan.
Om elk voor u uitgecheckt inhoudsbestand op te slaan kiest u Bestand > Opslaan. Bij deze manier van opslaan worden niet automatisch
toewijzingsbestanden of uitgecheckte inhoudsbestanden in InCopy bijgewerkt. Voor de uitgecheckte bestanden in InCopy staat echter het
pictogram Verouderd
in het deelvenster Toewijzingen.
U slaat het InDesign-document onder een andere naam met koppelingen naar bestaande InCopy-bestanden op door Bestand > Opslaan als
te kiezen. Door deze actie worden de toewijzingen in het InDesign-bestand weergegeven als ontbrekend, totdat ze worden bijgewerkt.
U slaat een kopie van het actieve document op door Bestand > Een kopie opslaan te kiezen. U kunt de kopie een nieuwe naam en locatie
met koppelingen naar bestaande InCopy-bestanden geven.
Wijzigingen opslaan (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
U slaat het InCopy-bestand onder dezelfde naam en op dezelfde locatie op het bestandssysteem op door Bestand >Inhoud opslaan te
kiezen. Het bestand is nog steeds uitgecheckt.
Als u het InCopy-inhoudsbestand onder een andere naam wilt opslaan, kiest u Bestand > Inhoud opslaan als. Het nieuwe inhoudsbestand
wordt niet in de workflow beheerd. De opdracht Inhoud opslaan als is alleen beschikbaar als u het InCopy-inhoudsbestand (.icml of .incx)
rechtstreeks hebt geopend.
U slaat een kopie van het actieve InCopy-inhoudsbestand op door Bestand > Kopie van inhoud opslaan te kiezen. U kunt de kopie eventueel
onder een andere naam en op een andere plaats opslaan. De opgeslagen kopie wordt niet in de workflow beheerd. De opdracht Kopie van
inhoud opslaan als is alleen beschikbaar als u het InCopy-inhoudsbestand (.icml of .incx) rechtstreeks hebt geopend.
U slaat alle geopende en uitgecheckte InCopy-inhoudsbestanden op door Bestand > Alle inhoud opslaan te kiezen. Hiermee worden alle
bestanden op de huidige locatie opgeslagen. De opdracht Alle inhoud opslaan is alleen beschikbaar als u een toewijzing of InDesign-bestand
hebt geopend.
Meer Help-onderwerpen
128
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
129
Layout en ontwerp
Paginering instellen (video 3:56)
David Blatner (1 september 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u pagina's en hoofdstukken in meerdere documenten automatisch kunt nummeren.
Inhoud koppelen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Bekijk deze videozelfstudie om te leren hoe u koppelingen kunt maken en bijwerken tussen objecten in hetzelfde document en andere
documenten.
Kennismaken met de formuliergereedschappen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Een overzicht van de knoppen, vensters en menuopdrachten die te maken hebben met formuliervelden in InDesign. Vergelijk de oude en
nieuwe manieren voor het maken van interactieve formulieren.
Een formulier testen in Acrobat
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
In deze zelfstudie ziet u hoe de InDesign-formuliervelden eruitzien in Acrobat of Reader. Vervolgens leert u hoe u de interactieve velden
in Acrobat kunt blijven wijzigen voor extra functionaliteit, en hoe het formulier in Acrobat functioneert.
Werken met kaders
Kelly McCathran (15 mei 2012)
videozelfstudie
Alles wat u in InDesign plaatst, wordt in een kader gezet. U kunt kaders helemaal opnieuw maken, of als u tekst of afbeeldingen 'plaatst'
(importeert) in een document, maakt InDesign het kader automatisch voor u.
Doezelaar op objecten toepassen (video 2:31), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze video ziet u hoe u doezelaareffecten kunt toepassen.
Snel een raster met objecten maken (PDF, 100 KB)
artikel (1 januari 2011)
Zelfstudie voor het bouwen van een raster van objecten in InDesign CS5 en hoger.
Een inhoudsopgave maken (video 4:15), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze video leert u de basiselementen van het instellen van een inhoudsopgave.
Opsommingstekens en nummering maken (video 12:16), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u opsommingstekens kunt maken en toevoegen aan uw layout.
Kruisverwijzingen maken (video 5:45), CS4-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk de procedure om kruisverwijzingen toe te voegen. Maak kruisverwijzingen die snel kunnen worden bijgewerkt wanneer de
doeltekst of paginering verandert. Maak een aangepaste opmaak voor kruisverwijzingen.
Slagschaduwen maken (video 3:39), CS3-CS6
130
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze korte demo ziet u hoe u het Slagschaduweffect op objecten in uw layout kunt toepassen.
Voetnoten maken (video 2:44), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze korte video leert u de belangrijkste elementen van het toevoegen van voetnoten.
Doorlopende kop- en voetteksten maken (video 5:22), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u variabelen kunt gebruiken om actieve kop- en voetteksten te maken.
Secties definiëren (video 4:59), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u secties in een InDesign-document definieert.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
131
Stramienpagina's
Naar boven
Naar boven
Over stramienen, stapelvolgorde en lagen
Stramienen maken
Stramienpagina's toepassen
Stramienen kopiëren
Een stramien uit een document verwijderen
Stramienitems overschrijven of loskoppelen
Een stramien uit een ander document importeren
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Over stramienen, stapelvolgorde en lagen
Een stramien is te vergelijken met een achtergrond die u snel op een reeks pagina's kunt toepassen. Objecten in een stramien staan op alle
pagina's waarop dat stramien is toegepast. Stramienitems op documentpagina's zijn te herkennen aan een gestippelde rand. De wijzigingen die u
in het stramien aanbrengt, worden automatisch op alle betrokken pagina's doorgevoerd. Stramienen bevatten doorgaans logo's, paginanummers
en kop- en voetteksten. Zij kunnen ook lege tekst- of afbeeldingskaders bevatten die als plaatsaanduidingen op documentpagina's fungeren.
Stramienitems kunnen niet op een documentpagina worden geselecteerd, tenzij die objecten zijn overschreven.
Stramienen kunnen meerdere lagen hebben, net als pagina's in een document. Objecten op een enkele laag hebben hun eigen stapelvolgorde
binnen deze laag. Objecten op de laag van een stramienpagina staan achter de objecten die aan dezelfde laag op de documentpagina zijn
toegewezen.
Als u een stramienitem vóór objecten op de documentpagina wilt plaatsen, moet u een hogere laag aan het object op het stramien toewijzen. Een
stramienitem op een hogere laag staat vóór alle objecten op lagere lagen. Wanneer u alle lagen samenvoegt, worden de stramienitems achter de
documentpaginaobjecten geplaatst.
Stramienitems (linksboven) achter de paginaobjecten op dezelfde laag (linksonder). Als u een stramienitem naar een hogere laag verplaatst
(rechtsboven), wordt dit vóór alle objecten op de lagere lagen geplaatst (rechtsonder).
Tips en richtlijnen voor werken met stramienen
U kunt uw verschillende ontwerpideeën met elkaar vergelijken door hiervoor een reeks stramienen te maken en deze na elkaar toe te passen
op de voorbeeldpagina's met inhoud.
Om documenten snel op te maken slaat u een set stramienen samen met alinea- en tekenstijlen, kleurbibliotheken en andere stijlen en
voorinstellingen in een documentsjabloon op.
Als u de instellingen voor kolommen en marges op een stramien wijzigt of een nieuw stramien met andere instellingen toepast, kunt u
objecten op een pagina automatisch aan de nieuwe layout laten aanpassen. (Zie Over automatische aanpassing van de layout.)
Automatische paginanummers die op een stramien zijn ingevoegd, geven het juiste paginanummer aan voor elke sectie van het document
waarop het stramien wordt toegepast. (Zie Standaardpaginanummering toevoegen.)
Stramienen maken
Elk bestand dat u maakt, heeft standaard een stramienpagina. U kunt nieuwe stramienpagina's maken of een bestaande stramien- of
documentpagina als basis nemen. Nadat u stramienpagina's hebt toegepast op andere pagina's, wordt elke wijziging in het bronstramien
doorgevoerd in de stramienen en de documentpagina's die hierop zijn gebaseerd. Op deze manier kunt u heel eenvoudig de layout van meerdere
132
pagina's in een document wijzigen.
Op www.adobe.com/go/vid0069_nl vindt u een videodemo over het werken met stramienpagina's.
Een nieuw leeg stramien maken
1. Kies Nieuw stramien in het menu van het deelvenster Pagina's.
2. Geef de volgende opties op en klik op OK:
Voer in het vak Voorvoegsel een voorvoegsel in dat verwijst naar het stramien dat wordt toegepast op elke pagina in het deelvenster
Pagina's. U kunt maximaal vier tekens invoeren.
Typ in het tekstvak Naam een naam voor de stramienspread.
Kies in de lijst Gebaseerd op stramien een bestaande stramienspread waarop u deze stramienspread wilt baseren of kies Geen.
Typ in het tekstvak Aantal pagina's een waarde voor het aantal pagina's dat u in de stramienspread wilt gebruiken (maximaal tien).
Een stramien maken op basis van een bestaande pagina of spread
Sleep een volledige spread van de sectie Pagina's in het deelvenster Pagina's naar de sectie Stramienen.
Selecteer een spread in het deelvenster Pagina's en kies de optie Opslaan als Stramien in het menu van het deelvenster Pagina's.
Alle objecten die op de originele pagina of spread stonden, maken nu deel uit van het nieuwe stramien. Als op de originele pagina een stramien is
toegepast, zal het nieuwe stramien gebaseerd zijn op het stramien van de originele pagina.
Een nieuwe stramienspread maken op basis van een andere pagina of spread
Een stramien op een ander stramien baseren
U kunt een variant op een stramien maken dat is gebaseerd op een ander stramien in hetzelfde document en dat tegelijk wordt bijgewerkt. Een
dergelijk stramien wordt hoofdstramien genoemd. De stramienspreads die op een hoofdstramien zijn gebaseerd, worden substramienen genoemd.
Als uw document bijvoorbeeld tien hoofdstukken bevat waarvoor stramienspreads worden gebruikt die maar weinig van elkaar verschillen, baseert
u alle stramienspreads op een stramienspread die de layout en objecten bevat die alle tien hoofdstukken gemeenschappelijk hebben. Op die
manier hoeft u voor wijzigingen in het basisontwerp alleen aanpassingen uit te voeren op één stramienspread – het hoofdstramien – en hoeft u
niet alle tien stramienspreads afzonderlijk te bewerken. Varieer de opmaak in de substramienen. U kunt de objecten van een hoofdstramien op een
substramien overschrijven om zo varianten van een stramien te maken, net zoals u stramienitems op documentpagina's kunt overschrijven. Dit is
een uiterst krachtige en handige methode als u een consistent en toch gevarieerd ontwerp wilt behouden en aanpassen.
Oorspronkelijke hoofdstramien en substramien (links); als het hoofdstramien wordt gewijzigd, worden de substramienen automatisch bijgewerkt
(rechts).
Als u een stramien op een ander stramien wilt baseren, voert u een van de volgende handelingen uit in de sectie Stramienen van het
deelvenster Pagina's:
Selecteer een stramienspread en kies Stramienopties voor [naam van stramienspread] in het menu van het deelvenster Pagina's. Kies in de
lijst Gebaseerd op stramien een ander stramien en klik op OK.
Selecteer de naam van de stramienspread die u als basis wilt gebruiken, en sleep deze naar de naam van een ander stramien om die
spread toe te passen.
133
Naar boven
B-stramien gebaseerd op A-stramien
De layout van een stramien bewerken
U kunt de layout van stramienpagina's te allen tijde wijzigen. De wijzigingen worden automatisch doorgevoerd op alle pagina's waarop dat stramien
is toegepast. Zo worden alle tekst en afbeeldingen die u aan een stramien toevoegt, weergegeven op documentpagina's waarop het stramien
wordt toegepast.
Opmerking: Wanneer u een stramienpagina-object op een bepaalde pagina overschrijft of loskoppelt, wordt dat object niet meer bijgewerkt met
de wijzigingen die op de stramienpagina zijn aangebracht.
1. Dubbelklik in het deelvenster Pagina's op het pictogram voor het stramien dat u wilt bewerken, of selecteer de gewenste stramienpagina in
het tekstvak onder in het documentvenster. De stramienspread wordt weergegeven in het documentvenster.
2. Breng de wijzigingen in het stramien aan.
Alle pagina's waarop dit stramien is toegepast, worden automatisch bijgewerkt.
Als u het formaat van de stramienpagina wilt wijzigen, selecteert u de desbetreffende pagina met het gereedschap Pagina en past u de afmetingen
aan met de opties in het regelpaneel. Zie Meerdere paginaformaten gebruiken.
Gebruik meerdere weergaven om het resultaat van de wijzigingen in het stramien te controleren. Kies Venster > Schikken > Nieuw venster en
kies vervolgens Venster > Schikken > Naast elkaar. Stel de ene weergave in op een pagina en de andere weergave op het stramien dat op
deze pagina is toegepast. Breng de wijzigingen in het stramien aan en kijk hoe de pagina wordt bijgewerkt.
Opties van stramienpagina's wijzigen
U kunt ook met de opties van de stramienpagina de naam of het voorvoegsel van het stramien wijzigen, het stramien baseren op een ander
stramien of het aantal pagina's in de stramienspread veranderen.
1. Selecteer een stramienspread door op de naam ervan in het deelvenster Pagina's te klikken.
2. Kies Stramienopties voor [naam van stramien] in het menu van het deelvenster Pagina's.
3. Wijzig de gewenste opties en klik op OK.
Stramienpagina's toepassen
Als het document aangepaste spreads bevat (zoals een uitvouwbare pagina van 3 of 4 pagina's in een tijdschrift), moet elk stramien dat u toepast,
hetzelfde aantal pagina's hebben.
Als uw stramienpagina een ander paginaformaat heeft dan de layoutpagina, wordt het formaat van de layoutpagina gewijzigd wanneer u de
stramienpagina toepast. Als de layoutpagina een aangepast paginaformaat heeft, kunt u opgeven of u het aangepaste formaat van de
layoutpagina wilt behouden of het formaat van de stramienpagina wilt toepassen.
Opmerking: Stramienitems op documentpagina's zijn te herkennen aan een gestippelde rand. Als u geen stramienitems op een documentpagina
ziet, kunnen die stramienitems op een lagere laag staan of verborgen zijn. Kies Stramienitems tonen in het menu van het deelvenster Pagina's.
Een stramien op een documentpagina of spread toepassen
U past een stramien toe op één pagina door het pictogram van de stramienpagina naar een paginapictogram in het deelvenster Pagina's te
slepen. Wanneer er rond de gewenste pagina een zwarte rechthoek wordt weergegeven, laat u de muisknop los.
U past een stramien toe op een spread door het pictogram van de stramienpagina naar een hoek van de spread in het deelvenster Pagina's
te slepen. Wanneer er rond alle pagina's in de gewenste spread een zwarte rechthoek wordt weergegeven, laat u de muisknop los.
Een stramien toepassen op een pagina (links) en een stramien toepassen op een spread (rechts)
Een stramien op meerdere pagina's toepassen
Ga op een van de volgende manieren te werk:
134
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Selecteer in het deelvenster Pagina's de pagina's waarop u een nieuw stramien wilt toepassen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt terwijl u op een stramien klikt.
Kies Stramien op pagina's toepassen in het menu van het deelvenster Pagina's, selecteer een stramien in de lijst Stramien toepassen (let er
hierbij op dat de paginabereiken voor de optie Op pagina's de correcte paginabereiken zijn) en klik op OK. Het is mogelijk een stramien op
meerdere pagina's tegelijk toe te passen. U kunt bijvoorbeeld 5, 79, 1316 typen om hetzelfde stramien op de pagina's 5, 79 en 1316 toe te
passen. (Zie De absolute nummering of sectienummering in het deelvenster Pagina's weergeven.)
Een stramien op een niet aangrenzend bereik van pagina's toepassen
Toewijzing van stramienen aan documentpagina's ongedaan maken
Pas het stramien Geen toe vanuit de sectie Stramienen van het deelvenster Pagina's.
Wanneer u een stramien van een pagina loskoppelt, worden de opmaak en items van het stramien niet meer gebruikt voor de pagina. Als een
stramien de meeste elementen bevat die u nodig hebt, maar u hoeft alleen de vormgeving van enkele pagina's te veranderen, kunt u de
stramienpagina-items overschrijven en ze op die pagina's bewerken of wijzigen in plaats van het stramien te verwijderen.
Stramienen kopiëren
U kunt stramienen binnen hetzelfde documenten of van het ene naar het andere document kopiëren en als basis voor een nieuw stramien
gebruiken. Ook kunt u stramienen naar andere documenten kopiëren wanneer u documenten in een boek synchroniseert of stramienpagina's uit
een ander document importeert.
Een stramien in een document kopiëren
Voer in het deelvenster Pagina's een van de volgende handelingen uit:
Sleep de naam van de pagina van een stramienspread naar de knop Nieuwe pagina onder in het deelvenster.
Selecteer de paginanaam van een stramienspread en kies Stramienspread [naam van de spread] dupliceren in het deelvenstermenu.
Wanneer u een stramien kopieert, wordt het voorvoegsel van het gekopieerde stramien de volgende letter van het alfabet.
Een stramien naar een ander document kopiëren of verplaatsen
1. Open het document waaraan u het stramien wilt toevoegen. Open vervolgens het document met het stramien dat u wilt kopiëren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Pagina's van het brondocument:
Klik op het hoofdstramien en sleep dit naar het venster van het doeldocument, waarmee u het stramien kopieert.
Selecteer het stramien dat u wilt verplaatsen of kopiëren. Kies Layout > Pagina's > Stramien verplaatsen en kies het doeldocument in
het menu Verplaatsen naar. Als u daarbij ook de pagina of pagina's uit het brondocument wilt verwijderen, selecteert u de optie Pagina's
na verplaatsen verwijderen en klikt u op OK.
Als het doeldocument al een stramien met hetzelfde voorvoegsel heeft, wordt aan het verplaatste stramien de volgende beschikbare letter uit het
alfabet toegewezen.
Een stramien uit een document verwijderen
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's een of meer stramienpaginapictogrammen.
Als u alle niet-gebruikte stramienpagina's wilt selecteren, kiest u Ongebruikte stramienen selecteren in het menu van het deelvenster
Pagina's.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep het pictogram van een geselecteerde stramienpagina of spread naar de knop Verwijderen onder in het deelvenster.
Klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Kies Stramienspread [spreadnaam] verwijderen in het deelvenstermenu.
Als u een stramien verwijdert, wordt het stramien [Geen] toegepast op elke documentpagina waarop het verwijderde stramien is toegepast.
Stramienitems overschrijven of loskoppelen
135
Als u een stramienpagina toepast op een documentpagina, worden alle objecten in het stramien, die stramienitems worden genoemd,
weergegeven op de documentpagina. Soms zal een bepaalde pagina iets moeten afwijken van het stramien. In dergelijke situaties hoeft u het
stramienontwerp op de pagina niet helemaal opnieuw te maken of een nieuw stramien te ontwerpen. U kunt het stramienitem overschrijven of
loskoppelen. De andere stramienitems op de documentpagina worden steeds bijgewerkt met de stramien.
Let op het verschil tussen het overschrijven en het loskoppelen van stramienitems van een documentpagina:
Kenmerken van het stramienitem overschrijven Bij het overschrijven van een stramienitem wordt er een kopie van het stramienitem op de
documentpagina geplaatst zonder dat de koppeling met de stramienpagina wordt verbroken. Nadat het item is overschreven, kunt u een of meer
kenmerken van het item overschrijven en zo het item geleidelijk wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de vulkleur van de lokale kopie wijzigen. Als u
daarna de vulkleur op de stramienpagina wijzigt, wordt die wijziging niet doorgevoerd in de lokale kopie. De andere kenmerken, zoals de afmeting,
worden wel bijgewerkt omdat die niet in de lokale kopie zijn overschreven. De wijzigingen kunnen naderhand worden verwijderd om het object
conform het stramien te maken.
De kenmerken die u voor een stramienpagina-object kunt overschrijven, zijn lijnen, vullingen, inhoud van een kader en alle transformaties (zoals
roteren, schalen, schuintrekken of wijzigen van het formaat), hoekopties, tekstkaderopties, vergrendeling, transparantie en objecteffecten.
Items loskoppelen van het stramien Op een documentpagina kunt u een stramienitem van het stramien loskoppelen. Voordat u een item kunt
loskoppelen, moet u dat item eerst op de documentpagina overschrijven, waardoor er een lokale kopie van wordt gemaakt. Een losgekoppeld item
wordt niet meer bijgewerkt met het stramien, omdat de koppeling met de stramienpagina is verbroken.
Een stramienitem overschrijven
1. Zorg ervoor dat het stramienitem kan worden overschreven.
U kunt een stramienitem alleen overschrijven als de optie Overschrijven van stramienitems bij selectie toestaan voor dat item is
geselecteerd in het menu van het deelvenster Pagina's.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
U overschrijft specifieke stramienitems op een documentpagina door te drukken op Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS) en
vervolgens op het item te klikken (of te slepen als u meerdere items wilt selecteren). Wijzig de geselecteerde stramienitems. Het item
kan nu worden geselecteerd als elk ander pagina-item, maar het blijft gekoppeld aan de stramienpagina.
U overschrijft alle stramienpagina-items door een documentspread te activeren en vervolgens Alle stramienpagina-items overschrijven te
selecteren in het menu van het deelvenster Pagina's. U kunt nu elk gewenst stramienpagina-item of alle stramienpagina-items
selecteren.
Het gestippelde kader van stramienitems die zijn overschreven, wordt een effen lijn, ten teken dat er een lokale kopie is gemaakt.
Opmerking: Als u een verbonden tekstkader overschrijft, worden alle zichtbare kaders in de verbindingsreeks overschreven, zelfs als die
zich op een andere pagina in een spread bevinden.
Een stramienitem loskoppelen
Als u één stramienitem van het stramien wilt loskoppelen, moet u eerst het item overschrijven door op Ctrl+Shift (Windows) of
Command+Shift (Mac OS) te drukken en vervolgens op het item op een documentpagina te klikken. Vervolgens kiest u de optie Selectie
scheiden van stramien in het menu van het deelvenster Pagina's.
Als u alle overschreven stramienitems op een spread wilt loskoppelen, overschrijft u de stramienpagina-items die u wilt loskoppelen en
activeert u vervolgens de spread in het document. (Ga niet naar de originele stramienpagina.) Selecteer Alle objecten scheiden van stramien
in het menu van het deelvenster Pagina's. Als deze opdracht niet beschikbaar is, staan er geen overschreven objecten op deze spread.
Voorkomen dat een stramienitem wordt overschreven
In sommige gevallen zult u niet alle stramienitems willen overschrijven. U wilt bijvoorbeeld stramienitems zoals achtergrondafbeeldingen op een
documentpagina overschrijven, maar wilt niet dat daarbij ook de koptekst met de paginanummering wordt overschreven. U voorkomt dat de
koptekst wordt overschreven door de optie Alle stramienitems overschrijven wel voor de andere stramienitems maar niet voor de koptekst te
selecteren.
1. Selecteer het item op de stramienpagina.
2. Schakel de optie Overschrijven van stramienitems bij selectie toestaan in het menu van het deelvenster Pagina's uit.
Stramienitems die niet mogen worden overschreven, hebben geen kaderrand wanneer zij op de documentpagina worden weergegeven. Als u
instelt dat een verbonden tekstkader niet mag worden overschreven, worden alle andere tekstkaders in de verbinding ook niet overschreven.
Stramienitems opnieuw toepassen
Nadat u de stramienitems hebt overschreven, kunt u ze herstellen en aan de stramienpagina aanpassen. De kenmerken van het object worden
dan hersteld op basis van het overeenkomstige stramien en het object wordt opnieuw bijgewerkt als u het stramien bewerkt. De lokale kopie van
het object wordt verwijderd en het stramienitem kan niet worden geselecteerd, wat wordt aangegeven door de gestippelde rand. U kunt
overschrijvingen voor geselecteerde objecten of voor alle objecten op een spread verwijderen, maar niet tegelijk voor het volledige document.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om stramienoverschrijvingen van een of meer objecten te verwijderen selecteert u objecten die oorspronkelijk stramienitems waren. Activeer
136
Naar boven
een spread in het deelvenster Pagina's en kies in het menu van het deelvenster Pagina's de optie Geselecteerde lokale overschrijvingen
verwijderen.
Om alle stramienoverschrijvingen uit een spread te verwijderen activeert u in het deelvenster Pagina's de spread (of stramienspread) waaruit
u alle stramienoverschrijvingen wilt verwijderen. Kies Bewerken > Alles deselecteren om ervoor te zorgen dat geen enkel object is
geselecteerd. Kies in het menu van het deelvenster Pagina's de optie Alle lokale overschrijvingen verwijderen.
Als u stramienpagina-objecten loskoppelt, kunt u ze niet meer herstellen naar de stramienpagina, maar u kunt de losgekoppelde objecten wel
verwijderen en vervolgens het stramien op de pagina toepassen.
Als u een stramien opnieuw toepast op een pagina die overschreven stramienpagina-objecten bevat, worden de objecten met overschrijvingen
losgekoppeld en worden alle stramienpagina-objecten opnieuw toegepast. Sommige objecten op een pagina kunnen hierbij worden gedupliceerd.
U moet de losgekoppelde objecten verwijderen om de exacte vormgeving van het stramien te herstellen.
Stramienitems verbergen
Gebruik de opdracht Stramienitems verbergen om elementen op stramienpagina's op een of meerdere pagina's in uw document te verbergen.
Verborgen stramienitems worden niet afgedrukt of uitgevoerd.
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's de pagina's en spreads met de stramienitems die u wilt verbergen.
2. Kies Stramienitems verbergen in het menu van het deelvenster Pagina's.
Als u de stramienitems weer zichtbaar wilt maken, selecteert u de spreads in het deelvenster Pagina's en kiest u Stramienitems tonen in het menu
van het deelvenster Pagina's.
Een stramien uit een ander document importeren
U kunt stramienen vanuit een document van InDesign (elke versie) in het actieve document importeren. Als het doeldocument stramienpagina's
bevat die een andere naam hebben dan de stramienpagina's in het brondocument, veranderen die pagina's en de bijbehorende overschrijvingen
van de documentpagina niet.
1. Kies Stramienpagina's laden in het menu van het deelvenster Pagina's.
2. Dubbelklik op het InDesign-document met de stramienpagina's die u wilt importeren.
3. Bepaal wat er moet gebeuren als een geladen stramien dezelfde naam heeft als een stramien in het huidige document.
Kies Stramienpagina's vervangen als de stramienen in het doeldocumenten moeten worden overschreven door de stramienen met
dezelfde naam uit het brondocument. Als er geen overschreven items in het doeldocument staan, kunt u de stramienpagina's veilig bij
het importeren vervangen.
Kies Naam stramienpagina's wijzigen om de paginavoorvoegsels in te stellen op de volgende beschikbare letter van het alfabet.
Nadat u de geïmporteerde stramienen uit het brondocument hebt geïmporteerd, wordt er een koppeling gemaakt tussen het bron- en het
doeldocument. Wanneer u vervolgens stramienen uit hetzelfde brondocument laadt, blijft de koppeling tussen de overschreven items en hun
bovenliggende items op de opnieuw geladen stramienpagina's behouden. Met deze koppeling kunt u stramienpagina's in verschillende
documenten consistent houden zonder dat u die documenten in een boek hoeft op te nemen.
Als u deze methode voor het consistent houden van stramienpagina's wilt gebruiken, moet u de stramienpagina's uit het brondocument laden
voordat u objecten op het stramien overschrijft. Als er in het document overschreven items staan en u hebt nog nooit stramienen uit een andere
bron geïmporteerd, worden die overschreven items losgekoppeld wanneer u voor de eerste keer stramienen uit een brondocument laadt en
stramienpagina's met dezelfde naam als het hoofdstramien van de overschreven items vervangt.
Gaat u echter stramienen uit een ander brondocument importeren en u kiest Stramienpagina's vervangen, dan kunnen de overschreven items
worden losgekoppeld. Stramienen met dezelfde namen uit het nieuwe brondocument worden toegepast op de documentpagina waarop de
overschreven items staan. Er worden dan twee sets met objecten gemaakt.
Meer Help-onderwerpen
Video over stramienpagina's
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
137
Documenten maken
Naar boven
Naar boven
Het plakbord en de hulplijnen aanpassen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Het plakbord en de hulplijnen aanpassen
U kunt bepalen welke kleuren worden gebruikt voor het weergeven van hulplijnen voor paginamarges en -kolommen. Ook kunt u de kleuren van
de hulplijnen selecteren voor het afloopgebied en de witruimte van de pagina op het plakbord. U kunt de achtergrondkleur van de voorvertoning
wijzigen zodat u gemakkelijker onderscheid kunt maken tussen de normale weergavemodus en de voorvertoningsmodus.
InDesign kunt u tevens bepalen hoe dicht een object bij een hulplijn moet staan voordat dit hierdoor wordt aangetrokken (magnetisch uitlijnen), of
hulplijnen voor of achter objecten moeten worden weergegeven en hoe groot het plakbord is.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Mac OS).
2. Kies onder Kleuren de gewenste kleuren uit elk van de volgende menu's of kies Aangepast om een aangepaste kleur met de kleurkiezer op
te geven.
Marges Hiermee stelt u de kleur in van de paginamarges.
kolommen Hiermee stelt u de kleur in van de kolomhulplijnen voor de pagina.
Aflopend Hiermee stelt u de kleur in van het afloopgebied (dat wordt ingesteld in het dialoogvenster Documentinstelling).
Witruimte Hiermee stelt u de kleur in van de witruimte rond de pagina (die wordt ingesteld in het dialoogvenster Documentinstelling).
Achtergrond voorvertoning Hiermee stelt u de kleur in van het plakbord in de voorvertoningsmodus.
3. U kunt de afstand instellen waarbij een object magnetisch wordt uitgelijnd op een hulplijn of raster, door een waarde in pixels op te geven bij
Magnetisch gebied.
4. Als u hulplijnen achter objecten wilt weergeven, selecteert u Hulplijnen op achtergrond.
5. U kunt opgeven hoe ver het plakbord uitsteekt buiten de pagina of spread (of het afloopgebied of de witruimte rond de pagina, indien
opgegeven) door een waarde in te voeren bij Horizontale marges en Verticale marges.
6. Klik op OK om het venster Voorkeuren te sluiten.
U kunt ook de kleur van het papier op het scherm wijzigen. Zorg ervoor dat er geen tekst of objecten zijn geselecteerd en dubbelklik op de
papierkleur in het deelvenster Stalen (kies Venster > Stalen). De kleur Papier wordt alleen op het scherm weergegeven en heeft geen invloed
op de afdruk. Deze kleur is uitsluitend bedoeld voor situaties waarbij u op papier met een andere kleur dan wit moet ontwerpen.
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
Het is mogelijk dat u bij nader inzien de instellingen van een document dat u hebt gemaakt, wilt wijzigen. Misschien wilt u enkele pagina's
gebruiken in plaats van naast elkaar liggende pagina's, of u wilt het paginaformaat of de instellingen voor de marges aanpassen.
Documentinstellingen wijzigen
Wanneer u opties in het dialoogvenster Documentinstelling wijzigt, geldt de wijziging voor elke pagina van uw document. Als u het paginaformaat
of de afdrukstand wijzigt nadat u objecten op de pagina's hebt geplaatst, kunt u met de functie Aanpassing layout de tijd die nodig is om de
bestaande objecten opnieuw te ordenen, tot een minimum beperken. Zie Over automatische aanpassing van de layout.
1. Kies bestand > Documentinstelling.
2. Geef de documentopties op en klik op OK. (Zie Opties voor nieuw document.)
De marge- en kolominstellingen wijzigen voor een pagina
U kunt de kolom- en marge-instellingen voor pagina's en spreads wijzigen. Als u de kolom- en marge-instellingen op een stramienpagina wijzigt,
worden de instellingen aangepast voor alle pagina's waarop de stramienpagina is toegepast. Als de kolommen en marges van normale pagina's
worden gewijzigd, veranderen alleen de instellingen van de pagina's die zijn geselecteerd in het deelvenster Pagina's.
Opmerking: Kolommen in tekstkaders kunnen niet via het dialoogvenster Marges en kolommen worden gewijzigd. De kolommen van tekstkaders
worden alleen binnen de afzonderlijke tekstkaders weergegeven en dus niet op de pagina. U kunt met behulp van het dialoogvenster Opties
tekstkader kolommen in tekstkaders maken. (Zie Kolommen toevoegen aan een tekstkader.) Kolommen in tekstkaders kunnen ook worden
aangepast met de optie Aanpassing layout.
138
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de marge- en kolominstellingen voor een enkele spread of pagina wilt wijzigen, gaat u naar de spread die u wilt aanpassen, of
selecteert u een spread of pagina in het deelvenster Pagina's.
Als u de marge- en kolominstellingen voor meerdere pagina's wilt wijzigen, moet u eerst deze pagina's in het deelvenster Pagina's
selecteren of een stramienpagina selecteren die is toegepast op de pagina's die u wilt wijzigen.
2. Kies Layout > Marges en kolommen, geef de volgende opties op en klik op OK.
Marges Voer de gewenste waarden in voor de afstand tussen de margehulplijnen en de randen van de pagina. Als in het dialoogvenster
Nieuw document of Documentinstelling de optie Pagina's naast elkaar is geselecteerd, veranderen de namen van de margeopties Links en
Rechts in Binnen en Buiten, zodat u extra ruimte kunt opgeven voor de bindzijde.
kolommen Geef het aantal kolommen op.
Kolommen van ongelijke breedte maken
Als u meerdere kolommen op een pagina hebt geplaatst, staan er twee kolomhulplijnen in het midden. Wanneer u een van deze kolomhulplijnen
naar een andere positie sleept, wordt de andere kolomhulplijn ook verplaatst. De ruimte tussen de kolomhulplijnen is de waarde die u voor de
tussenruimte hebt opgegeven. De twee hulplijnen worden tegelijk verplaatst, zodat deze waarde behouden blijft.
Opmerking: U kunt in een tekstkader geen kolommen van ongelijke breedte maken. Als u toch tekstkaders met kolommen van ongelijke breedte
wilt maken, maakt u naast elkaar tekstkaders, maakt u in elk tekstkader een kolom in de gewenste breedte en koppelt u die tekstkaders aan
elkaar.
1. Ga naar de stramienpagina of de spread die u wilt wijzigen.
2. Als de kolomhulplijnen zijn vergrendeld, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Kolomhulplijnen vergrendelen om de kolomhulplijnen te
ontgrendelen.
3. Sleep een kolomhulplijn met het gereedschap Selecteren
. U kunt deze hulplijn niet voorbij een aangrenzende kolomhulplijn of verder dan
de rand van de pagina slepen.
Kolomhulplijnen verslepen om kolommen van ongelijke breedte te maken
Als u kolommen met ongelijke tussenruimten wilt maken, maakt u gelijkmatig verdeelde liniaalhulplijnen en sleept u de hulplijnen een voor een
naar de gewenste positie. (Zie Liniaalhulplijnen maken.)
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
139
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
140
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
141
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
142
QR-codes genereren | CC
Naar boven
Naar boven
QR-codes
QR-codes beheren in InDesign
QR-codes
Een QR-code is een door computers leesbare, afgedrukte weergave van gegevens die op verschillende manieren kan worden gebruikt. QR-codes
worden tegenwoordig algemeen gebruikt in consumentenreclame. Consumenten met een smartphone kunnen een app met een QR-codescanner
installeren waarmee de URL-gegevens kunnen worden gelezen en gedecodeerd, waarna in de webbrowser van de telefoon de bijbehorende
website wordt weergegeven.
Na het scannen van QR-codes kunnen gebruikers tekst ontvangen, een visitekaartje voor een contactpersoon toevoegen aan hun apparaten, een
hyperlink openen of een e-mail- of tekstbericht samenstellen.
QR-codes beheren in InDesign
In InDesign kunt u nu hoogwaardige, zelfstandige QR-codeafbeeldingen genereren en bewerken. De gegenereerde QR-code is een grafisch object
met een hoge beeldkwaliteit dat zich net zo gedraagt als een oorspronkelijke vectorillustratie in InDesign. U kunt het object eenvoudig schalen en
vullen met kleur. Daarnaast kunt u effecten, transparantie en afdrukkenmerken op het object toepassen, zoals overdrukken, steuninkten en
overvullingen. U kunt de codeafbeelding via kopiëren en plakken als een vectorafbeeldingsobject opnemen in een standaardprogramma voor het
bewerken van afbeeldingen, zoals Adobe Illustrator.
QR-code genereren
1. Kies Object > QR-code genereren in het menu. Het dialoogvenster QR-code genereren wordt weergegeven.
Het dialoogvenster QR-code genereren/bewerken heeft twee tabbladen: Inhoud en Kleur.
2. Op het tabblad Inhoud kunt u elk van de volgende gegevenstypen selecteren in de vervolgkeuzelijst Type:
Hyperlink
Onbewerkte tekst
Tekstbericht
E-mail
Visitekaartje
Op basis van het geselecteerde type worden een of meer velden weergegeven voor de inhoud waarvoor u de QR-code wilt genereren.
3. Op het tabblad Kleur wordt Stalenlijst weergegeven. Als u een specifieke kleur op de QR-code wilt toepassen, schakelt u over naar het
tabblad Kleur en selecteert u een specifieke kleur. De gegenereerde QR-code wordt standaard zwart en met een transparante achtergrond
143
weergegeven.
4. Klik op OK.
5. Als u een kader hebt geselecteerd voordat u de QR-code genereert, wordt de code rechtstreeks in het geselecteerde kader geplaatst,
waarbij de inhoud van het kader wordt vervangen.
Als u geen kader hebt geselecteerd, wordt de QR-code in het gereedschap Plaatsen geladen en kunt u de code op dezelfde manier als een
traditioneel EPS-object plaatsen:
Door te klikken in het document, plaatst u het object in de oorspronkelijke grootte/standaardgrootte van 30 x 30 (cm).
Door te klikken in een bestaand kader, plaatst u de code in de standaardgrootte in het kader. (Als u Alt ingedrukt houdt en in het kader
klikt, wordt de bestaande inhoud van het kader vervangen.)
Door te klikken en te slepen, tekent u een nieuw kader met een vaste breedte/hoogteverhouding. Als u de muisknop vervolgens loslaat,
plaatst u de code in het kader.
Nadat de QR-code in een document is geplaatst, wordt deze behandeld als een traditioneel EPS-object, behalve dat knopinfo met gegevens over
de inhoud in de vorm van de ingesloten code wordt weergegeven wanneer de muisaanwijzer op het object wordt geplaatst.
De inhoud en kleur van de QR-code bewerken
1. Selecteer het QR-codeobject of het kader: dubbelklik in het kader.
2. Kies Object > QR-code bewerken in het menu. U kunt ook met de rechtermuisknop klikken en QR-code bewerken kiezen in het
contextmenu.
3. Het dialoogvenster QR-code bewerken wordt weergegeven met de bestaande inhoud en kleurgegevens.
4. Wijzig desgewenst het gegevenstype en de inhoud op het tabblad Inhoud.
5. Als u een andere kleur voor de QR-code wilt selecteren, klikt u op het tabblad Kleur en selecteert u de gewenste kleur.
6. Klik op OK.
De kenmerken van het kader van de QR-code aanpassen
De achtergrond van het kader van een QR-code is standaard transparant. U kunt echter de vulling- en lijn-kenmerken van het kader (zoals de
kleur, lijnstijl en dikte) aanpassen met de gebruikelijke besturingselementen.
Het QR-codeobject transformeren
U kunt het geplaatste QR-codeobject verplaatsen, vergroten/verkleinen of roteren met het selectiegereedschap. Als u de rand van het kader
sleept, wordt alleen het kader groter of kleiner. U kunt tijdens het slepen echter het volgende doen:
Als u de Shift-toets ingedrukt houdt, blijft de breedte/hoogteverhouding van het kader behouden.
Als u Ctrl (Windows) of Command (MAC) ingedrukt houdt, worden zowel het kader als de inhoud ervan geschaald met behoud van de
breedte/hoogteverhouding.
Als u Shift + Alt (Windows) of Option (MAC) ingedrukt houdt, wordt het kader vanuit het midden van het kader geschaald en gaat de
144
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
breedte/hoogteverhouding verloren. U kunt de Shift-toets ingedrukt houden om de breedte/hoogteverhouding te behouden.
145
Linialen en maateenheden
Naar boven
Linialen en maateenheden wijzigen
Het nulpunt wijzigen
Objecten meten
Overzicht van het deelvenster Info
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Linialen en maateenheden wijzigen
U kunt de maateenheden wijzigen voor de linialen op het scherm en voor gebruik in de deelvensters en dialoogvensters. Deze instellingen kunt u
altijd wijzigen en de huidige maateenheden tijdelijk uitschakelen wanneer u een waarde gaat invoeren. Standaard begint de liniaalmeting
linksboven op een pagina of spread. U kunt dit veranderen door het nulpunt te verplaatsen. (Zie Het nulpunt wijzigen.)
Bij het wijzigen van maateenheden worden de hulplijnen, rasters en objecten niet verplaatst. Wanneer de verdeelstreepjes op de liniaal worden
verplaatst, zijn deze mogelijk niet meer uitgelijnd met de objecten die op de vorige verdeelstreepjes waren uitgelijnd.
Linialen in een documentweergave
A. Verdeelstreepjes met opschrift B. Hoofdverdeelstreepjes C. Tussenverdeelstreepjes
U kunt verschillende maatstelsels instellen voor horizontale en verticale linialen. Het maatstelsel dat u voor de horizontale liniaal kiest, bepaalt ook
de instellingen van de tabs, marges, inspringingen en andere afstanden. Elke spread heeft een eigen verticale liniaal. Bij alle verticale linialen
worden echter de instellingen gebruikt die u onder Eenheden en toenamen hebt opgegeven.
De standaardmaateenheden voor de linialen zijn pica's (één pica is 12 punten). Maar u kunt de aangepaste maateenheden van de liniaal zelf
instellen en bepalen waar de hoofdverdeelstreepjes op een liniaal moeten staan. Als u bijvoorbeeld de aangepaste liniaaleenheden voor de
verticale liniaal wijzigt in 12 punten, staat er na elke 12 punten een hoofdverdeelstreepje (mits dit bij de ingestelde vergroting kan worden
weergegeven). De labels voor de verdeelstreepjes gelden ook voor de aangepaste hoofdverdeelstreepjes. Als in hetzelfde voorbeeld 3 op de
liniaal staat, is het derde hoofdverdeelstreepje gemarkeerd, dus 36 punten.
Linialen tonen of verbergen
Kies in de weergavemodus Normaal (Weergave > Schermmodus > Normaal) Weergave > Linialen tonen of Linialen verbergen.
Maateenheden en linialen wijzigen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS).
2. Als u de oorsprong van het nulpunt wilt wijzigen, kiest u een van de volgende opties in het menu Oorsprong onder Liniaaleenheden:
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke spread in te stellen kiest u Spread. De horizontale liniaal loopt over de
hele spread door.
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke pagina in te stellen kiest u Pagina. De horizontale liniaal begint bij elke
pagina in een spread op nul.
Om de oorsprong van de liniaal op het midden van de rug in te stellen, kiest u Rug. De horizontale liniaal meet in negatieve waarden
links van de rug en in positieve waarden rechts van de rug.
3. U kunt het maatstelsel dat wordt gebruikt voor linialen, dialoogvensters en deelvensters, wijzigen door het gewenste stelsel voor Horizontaal
en Verticaal te kiezen, maar u kunt ook Aangepast kiezen en de verdeling in punten voor de hoofdverdeelstreepjes op de liniaal opgeven.
Als u een maatstelsel opgeeft dat geen punten gebruikt, wordt de basislijnrasterwaarde bij "Toename elke" nog steeds in punten
weergegeven. Hierdoor wordt het eenvoudiger om tekstgrootte en waarde van de regelafstand op elkaar af te stemmen, die worden
weergegeven in punten.
146
Naar boven
4. Als u de waarde voor de tekengrootte wilt wijzigen, kiest u Punten of Pixels in het menu Formaat tekst. Deze optie is vooral handig wanneer
u documenten ontwerpt voor het web.
5. Als u de waarde voor lijndikte-instellingen wilt wijzigen, kiest u Punten, Millimeters of Pixels in het menu Lijn. Deze optie is vooral handig
wanneer u documenten ontwerpt voor het web.
6. Als u de punten met een andere waarde wilt berekenen, geeft u de gewenste puntgrootte op bij Punten/inch.
7. Stel een of meer van de volgende toetsenbordspecificaties in:
Cursortoets Hiermee regelt u de mate van verplaatsen met de pijltoetsen bij het stapsgewijs verplaatsen van objecten.
Grootte/regelafstand Hiermee bestuurt u de toe- of afname voor grootte of regelafstand met behulp van de sneltoetsen.
Verschuiving basislijn Hiermee bestuurt u de toename voor verticale verplaatsing met behulp van de sneltoetsen.
Spatiëring/reeksspatiëring Hiermee bestuurt u de toename voor spatiëring en reeksspatiëring met behulp van de sneltoetsen.
8. Klik op OK.
U kunt de eenheden van de liniaal ook wijzigen door met de rechtermuisknop op een liniaal te klikken (Windows) of Control ingedrukt te
houden en te klikken (Mac OS) en in het contextmenu de gewenste eenheden te selecteren. Als u met de rechtermuisknop of met Control
ingedrukt klikt op het snijpunt van de horizontale en verticale liniaal, kunt u de eenheden voor beide linialen tegelijk wijzigen.
Standaardmaateenheden overschrijven
U kunt een andere maateenheid dan de standaardmaateenheid opgeven.
Markeer de ingevoerde waarde in een deelvenster of in een dialoogvenster en typ de nieuwe waarde in een van de notaties uit de volgende
tabel:
Om dit op te geven: Typt u deze tekens na de
waarde:
Voorbeelden Resultaat
Inches i
in
inch
"
5,25i
5.25 in
5,25inch
5,25”
5 1/4 inch
Millimeters mm 48 mm 48 millimeter
Centimeters cm 12 cm 12 centimeter
Pica's p 3p 3 pica
Punten pt
p (vóór het getal)
6 pt
p6
6 punten
Pica's en punten p (tussen de getallen) 3p6 3 pica, 6 punten
Pixels px 5 px 5 pixels
Cicero's c 5c 5 cicero
Agates ag 5 ag 5 agate
Het nulpunt wijzigen
Het nulpunt is de positie waar de horizontale en verticale liniaal elkaar snijden. Het nulpunt staat standaard linksboven op de eerste pagina van
elke spread. Dit betekent dat de standaardpositie van het nulpunt altijd gelijk is ten opzichte van een spread, maar niet ten opzichte van het
plakbord.
De X- en Y-coördinaten in het regelpaneel en de deelvensters Info en Transformeren worden ten opzichte van het nulpunt weergegeven. U kunt
het nulpunt verplaatsen om afstanden te meten, om een nieuw referentiepunt voor afstanden in te stellen of om te grote pagina's naast elkaar te
plaatsen. Elke spread heeft standaard één nulpunt linksboven op de eerste pagina, maar u kunt het nulpunt ook op de bindrug plaatsen of voor
elke pagina in een spread een eigen nulpunt opgeven.
Het nulpunt aanpassen
Wanneer u het nulpunt verplaatst, wordt het op alle spreads op dezelfde relatieve positie neergezet. Als u het nulpunt bijvoorbeeld naar de
147
Naar boven
linkerbovenhoek op de tweede pagina van een paginaspread verplaatst, komt het nulpunt op de tweede pagina van alle andere spreads in dat
document op die plaats te staan.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om het nulpunt te verplaatsen sleept u van het snijpunt van de horizontale en verticale liniaal naar de positie op de layout waar u het nieuwe
nulpunt wilt instellen.
Een nieuw nulpunt bepalen
Om de standaardpositie van het nulpunt opnieuw in te stellen dubbelklikt u op het snijpunt van de horizontale en verticale liniaal .
Om het nulpunt vast te zetten of los te maken, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac OS) op
het nulpunt van de linialen en kiest u in het contextmenu de optie Nulpunt vastzetten.
Het standaardnulpunt wijzigen
Met de instelling Oorsprong in het dialoogvenster Voorkeuren kunt u het standaardnulpunt voor linialen en het bereik van de horizontale liniaal
instellen. Met bereik bepaalt u of de metingen met de liniaal over de pagina, over de volledige spread of, bij spreads van meerdere pagina's, vanuit
het midden van de rug worden uitgevoerd.
Als u de oorsprong van de liniaal instelt op de bindzijde van elke spread, wordt de oorsprong vergrendeld op de rugzijde. U kunt de oorsprong van
een liniaal niet opnieuw plaatsen door dit punt te slepen vanaf het snijpunt van de linialen, tenzij u een andere optie voor de oorsprong kiest.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS).
2. Kies een van de volgende opties in het menu Oorsprong van het deelvenster Liniaaleenheden:
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke spread in te stellen kiest u Spread. De horizontale liniaal loopt over de
hele spread door.
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke pagina in te stellen kiest u Pagina. De horizontale liniaal begint bij elke
pagina in een spread op nul.
Om de oorsprong van de liniaal op het midden van de rug in te stellen, kiest u Rug. De horizontale liniaal meet in negatieve waarden
links van de rug en in positieve waarden rechts van de rug.
De instellingen voor de oorsprong van de horizontale liniaal kunnen ook worden gewijzigd via het contextmenu dat verschijnt wanneer u met de
rechtermuisknop (Windows) of met Control ingedrukt (Mac OS) klikt op de horizontale liniaal.
Objecten meten
Met het gereedschap Meetlat kunt u de afstand tussen twee punten in een documentvenster meten. Wanneer u tussen twee punten meet, wordt
de afstand in het deelvenster Info weergegeven. Alle metingen met uitzondering van de hoek worden berekend in de maateenheid die voor het
document is ingesteld.
Als u met het meetgereedschap een item hebt opgemeten, blijft de lijn of blijven de lijnen zichtbaar totdat u een andere maat neemt of een ander
gereedschap kiest.
De afstand tussen twee punten meten
1. Zorg ervoor dat het deelvenster Info zichtbaar is (Venster > Info).
2. Selecteer het gereedschap Meetlat
. (Klik op het gereedschap Pipet en houd de muisknop ingedrukt om het gereedschap Meetlat weer te
geven.)
3. Klik op het eerste punt en sleep naar het tweede punt. Druk op Shift en sleep om de beweging van de richtingslijn te beperken tot stappen
van 45°. U kunt niet buiten het plakbord en de spread ervan slepen.
De breedte en hoogte worden in het deelvenster Info weergegeven.
Hoeken meten
1. Zorg ervoor dat het deelvenster Info zichtbaar is (Venster > Info).
2. Selecteer het gereedschap Meetlat
. (Klik op het gereedschap Pipet en houd de muisknop ingedrukt om het gereedschap Meetlat weer te
148
Naar boven
geven.)
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om een hoek vanaf de X-as te meten sleept u het gereedschap.
Om een aangepaste hoek te meten maakt u de eerste lijn van de hoek door te slepen. Plaats het gereedschap boven een van de
eindpunten van de meetlijn. Om de tweede lijn van de hoek te maken dubbelklikt en sleept u of drukt u op Alt (Windows) of Option
(Mac OS) en sleept u.
Wanneer u een aangepaste hoek meet, worden in het deelvenster Info de lengte van de eerste lijn als D1 en de lengte van de tweede
lijn als D2 weergegeven.
Overzicht van het deelvenster Info
In het deelvenster Info staat informatie voor geselecteerde objecten, het actieve document of het gebied onder het actieve gereedschap,
waaronder positie, grootte en rotatie. Wanneer u een object verplaatst, wordt in het deelvenster Info ook de positie van het object ten opzichte van
het beginpunt weergegeven.
Daarnaast kunt u het deelvenster Info gebruiken om het aantal woorden en tekens in artikelen vast te stellen.
Het deelvenster Info is in tegenstelling tot de andere deelvensters van InDesign alleen bedoeld ter informatie. U kunt er geen waarden mee
invoeren of weergegeven waarden mee bewerken. Met Opties tonen in het deelvenstermenu kunt u extra informatie over een geselecteerd object
weergeven.
Deelvenster Info
A. Horizontale (X) positie van de cursor B. Verticale (Y) positie van de cursor C. Afstand die een object of gereedschap ten opzichte van de
beginpositie is verplaatst D. Breedte in huidige eenheden E. Hoogte in huidige eenheden F. Mate van rotatie
Het deelvenster Info weergeven
Kies Venster > Info.
U kiest een ander maatsysteem door te klikken op het kleine driehoekje naast het pictogram.
Woorden tellen
1. Plaats het invoegpunt in een tekstkader of selecteer de gewenste tekst.
2. Kies Venster > Info.
Het deelvenster Info geeft het aantal woorden en tekens in het artikel of de geselecteerde tekst weer. In geval van overlopende tekst staat er een
plusteken (+), gevolgd door het aantal tekens, woorden of regels van die tekst.
Andere opties van het deelvenster Info weergeven
Kies Opties tonen in het menu van het deelvenster Info.
Afhankelijk van het geselecteerde object of gereedschap ziet u het volgende:
Waarden voor kleuren van de vulling en lijn van het geselecteerde object en informatie over verlopen .
De namen van stalen. U kunt de waarden van de kleurenruimte ook weergeven door te klikken op het kleine driehoekje naast het pictogram
voor de vulling of kleur.
Informatie over het huidige document, zoals locatie, datum laatste wijziging, auteur en bestandsgrootte wanneer er niets in het document is
geselecteerd.
Aantal tekens, woorden, regels en alinea's wanneer u de invoegpositie in de tekst plaatst of met een van de tekstgereedschappen tekst
selecteert. (In geval van overlopende tekst staat er een plusteken (+), gevolgd door het aantal tekens, woorden of regels van die tekst.)
Bestandstype, resolutie en kleurenruimte wanneer een afbeeldingsbestand is geselecteerd. De resolutie wordt weergegeven als het
werkelijke aantal pixels per inch (de resolutie van het afbeeldingsbestand) en het effectieve aantal pixels per inch (de resolutie van het
afbeeldingsbestand nadat het is vergroot/verkleind in InDesign). Als kleurbeheer is ingeschakeld, wordt het ICC-kleurenprofiel ook
weergegeven.
De schuintrekhoek of de horizontale en verticale schaal als het gereedschap Schuintrekken, het gereedschap Schalen of het gereedschap
Vrije transformatie is geselecteerd.
Meer Help-onderwerpen
149
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
150
Rasters
Naar boven
Rasters gebruiken
Objecten magnetisch uitlijnen op rasters
Rasters gebruiken
U kunt twee soorten niet-afdrukbare rasters gebruiken: een basislijnraster voor het uitlijnen van tekstkolommen en een documentraster waarop u
objecten kunt uitlijnen. Op het scherm lijkt een basislijnraster op een kladblok met horizontale lijnen, terwijl een documentraster veel weg heeft van
ruitjespapier. U kunt de instellingen voor de beide typen rasters aanpassen.
Basislijnraster (links) en documentraster (rechts)
Wanneer een raster zichtbaar is, kunt u het volgende zien:
Het basislijnraster bedekt de hele spread en het documentraster bedekt het hele plakbord.
Basislijn- en documentrasters verschijnen op elke spread en kunnen niet worden toegewezen aan een stramien.
Het documentraster kan boven op of achter alle hulplijnen, lagen en objecten worden geplaatst, maar kan niet aan een laag worden
toegewezen.
Een basislijnraster instellen
Gebruik Rastervoorkeuren om een basislijnraster in te stellen voor het hele document.
U kunt ook een basislijnraster instellen voor een kader met behulp van het dialoogvenster Opties tekstkader. (Zie Eigenschappen van
tekstkaders wijzigen)
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Rasters (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Rasters (Mac OS).
2. Geef een kleur voor het basislijnraster op door een kleur in het menu Kleur te kiezen. U kunt ook Aangepast in het menu Kleur kiezen.
3. Geef bij Ten opzichte van aan of u het raster aan de bovenkant van de pagina of de bovenmarge van de pagina wilt laten beginnen.
4. Typ om te beginnen een waarde voor de afstand van het raster tot de bovenkant van de pagina of de bovenmarge van de pagina,
afhankelijk van de optie die u hebt gekozen in het menu Ten opzichte van. Als u de verticale liniaal niet goed op dit raster kunt uitlijnen,
voert u eerst de waarde nul in.
5. Geef in het vak Toename bij elke een waarde op voor de afstand tussen de rasterlijnen. In de meeste gevallen voert u hier een waarde in
die gelijk is aan de regelafstand van de platte tekst, zodat de tekstregels perfect op dit raster worden uitgelijnd.
Basislijnraster in documentvenster
A. Eerste rasterlijn B. Toename tussen de rasterlijnen
151
Naar boven
6. Voer in het vak Weergavedrempel een vergrotingswaarde in waaronder het raster niet meer hoeft te worden weergeven. Geef een grotere
waarde voor de weergavedrempel op als u wilt voorkomen dat er bij een lagere vergrotingswaarde te veel rasterlijnen op het scherm staan.
Het basislijnraster met een vergrotingsfactor onder de weergavedrempel (links) en boven de weergavedrempel (rechts)
7. Klik op OK.
Opmerking: De opdracht Hulplijnen magnetisch bepaalt de magnetische uitlijning op zowel de hulplijnen als het basislijnraster.
Documentraster instellen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Rasters (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Rasters (Mac OS).
2. Geef een kleur voor het basislijnraster op door een kleur in het menu Kleur te kiezen. U kunt ook Aangepast in het menu Kleur kiezen.
3. Om de horizontale rasterspatiëring in te stellen voert u bij Horizontaal in de sectie Documentraster een waarde in het vak Rasterlijn om de in
en typt u een waarde in het vak Onderverdelingen.
4. Om de verticale rasterspatiëring in te stellen voert u bij Verticaal in de sectie Documentraster een waarde in het vak Rasterlijn om de in en
typt u een waarde in het vak Onderverdelingen.
5. Stel de gewenste optie in en klik op OK:
Om het document- en basislijnraster achter alle andere objecten te plaatsen, selecteert u Rasters op achtergrond.
Om het document- en basislijnraster vóór alle andere objecten te plaatsen, schakelt u Rasters op achtergrond uit.
Als u de hulplijnen achter alle andere objecten wilt plaatsen, kiest u Hulplijnen op achtergrond in het contextmenu dat verschijnt wanneer u met
de rechtermuisknop (Windows) of met Control ingedrukt (Mac OS) klikt op een leeg gedeelte van het documentvenster.
Rasters tonen of verbergen
Als u het basislijnraster wilt tonen of verbergen, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen/verbergen.
Als u het documentraster wilt tonen of verbergen, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Documentraster tonen/verbergen.
Objecten magnetisch uitlijnen op rasters
Als magnetisch uitlijnen is ingeschakeld, wordt tijdens het verplaatsen van een object binnen de zone voor magnetisch uitlijnen van een
rasterlocatie het object magnetisch uitgelijnd op die locatie.
Objecten magnetisch uitlijnen op het documentraster
1. Kies Weergave > Rasters en hulplijnen en zorg ervoor dat Documentraster magnetisch is geselecteerd (ingeschakeld). Als deze optie niet is
geselecteerd, klikt u erop.
Opmerking: De opdracht Hulplijnen magnetisch bepaalt de magnetische uitlijning op zowel de hulplijnen als het basislijnraster.
2. Kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Mac OS ), geef voor
Magnetisch gebied de gewenste waarde op en klik op OK. De waarde voor Magnetisch gebied wordt altijd uitgedrukt in pixels.
U lijnt een object magnetisch op een raster uit door het desbetreffende object naar het raster te slepen totdat een of meer zijden van het object
binnen het magnetische gebied van het raster komen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
152
Pagina's en spreads
Naar boven
De weergave van de pagina en spread wijzigen
Een pagina of spread activeren of selecteren
Nieuwe pagina's toevoegen aan een document
Kleurlabels voor paginaminiaturen maken
Wanneer u de optie Pagina's naast elkaar selecteert in het venster Documentinstelling (Bestand > Documentinstelling), worden de pagina's van
het document gerangschikt in spreads. Een spread is een reeks pagina's die samen worden weergegeven, zoals de twee pagina's die u ziet
wanneer u een boek of tijdschrift openslaat. Elke spread in InDesign bevat een eigen plakbord. Dit is een gebied buiten de pagina waarop u
objecten kunt plaatsen die nog niet op de pagina moeten worden geplaatst. Op het plakbord van elke spread kunt u de objecten plaatsen die
aflopen of buiten de rand van een pagina vallen.
Het venster Pagina's
A. Paginapictogrammen B. Pagina met stramien “A” toegepast C. Geselecteerde spread
Wanneer u de optie Binding instelt op Van rechts naar links in het dialoogvenster Documentinstelling, worden de nummers van rechts naar links
gekoppeld aan de paginapictogrammen in het deelvenster Pagina's.
In een groot document kunt u snel naar een bepaalde pagina gaan door Layout > Ga naar pagina te kiezen.
De weergave van de pagina en spread wijzigen
Het deelvenster Pagina's biedt informatie en controle over pagina's, spreads en stramienen (pagina's of spreads die automatisch de opmaak van
andere pagina's of spreads bepalen). Standaard wordt in het deelvenster Pagina's de inhoud van elke pagina als een miniatuur weergegeven.
1. Als het deelvenster Pagina's niet zichtbaar is, kiest u Venster > Pagina's.
2. Kies Deelvensteropties in het menu van het deelvenster Pagina's.
3. Geef in het gedeelte Pictogrammen op welke pictogrammen u wilt weergeven naast de paginaminiaturen in het deelvenster Pagina's. Deze
pictogrammen geven aan of transparantie of paginaovergangen aan een spread zijn toegevoegd en of de spreadweergave geroteerd is.
4. Doe het volgende in de secties Pagina's en Stramienen:
Selecteer een pictogramgrootte voor pagina's en stramienen.
Schakel de optie Verticaal tonen in als u de spreads in één verticale kolom wilt weergeven. Schakel deze optie uit als u de spreads
naast elkaar wilt weergeven.
Selecteer Miniaturen tonen om de inhoud van elke pagina of stramien als een miniatuur weer te geven. (Deze optie is niet beschikbaar
wanneer bepaalde instellingen zijn geselecteerd voor de pictogramgrootte.)
5. Selecteer in de sectie Layout van deelvenster de optie Pagina's boven om de sectie met het paginapictogram boven de sectie met het
stramienpictogram weer te geven of selecteer Stramienen boven om de sectie met het stramienpictogram boven de sectie met het
paginapictogram weer te geven.
6. Kies een optie in het menu Formaat wijzigen om te bepalen hoe de secties worden weergegeven wanneer het formaat van het deelvenster
wordt gewijzigd:
153
Naar boven
Naar boven
Proportioneel om het formaat van de pagina- en de stramiensectie van het deelvenster te wijzigen.
Vaste pagina's om het formaat van de sectie Pagina's te behouden en alleen het formaat van de stramiensectie te wijzigen.
Vaste stramienen om het formaat van de stramiensectie te behouden en alleen het formaat van de paginasectie te wijzigen.
Een pagina of spread activeren of selecteren
U kunt pagina's of spreads selecteren of activeren, afhankelijk van de taak die u uitvoert. Sommige opdrachten zijn van invloed op de
geselecteerde pagina of spread, terwijl andere opdrachten van invloed zijn op de doelpagina of -spread. Zo kunt u bijvoorbeeld liniaalhulplijnen
alleen naar de doelpagina of -spread slepen, maar paginagerelateerde opdrachten, zoals Spread dupliceren of Pagina verwijderen, zijn van
invloed op de pagina of spread die is geselecteerd in het deelvenster Pagina's. Bij activering wordt een pagina of spread actief. Dit is handig
wanneer er bijvoorbeeld meerdere spreads in het documentvenster zichtbaar zijn en u een object wilt plakken op een bepaalde spread.
Doe het volgende in het deelvenster Pagina's:
Als u een pagina of spread wilt activeren en selecteren, dubbelklikt u op het bijbehorende pictogram of de paginanummers onder het
pictogram. Als de pagina of spread niet zichtbaar is in het documentvenster, komt deze in beeld.
Tip: U kunt een pagina of spread ook activeren en selecteren door op een pagina, een object op de pagina of het plakbord van de
pagina in het documentvenster te klikken.
De verticale liniaal wordt overal grijs behalve op de geactiveerde pagina of spread.
U selecteert een pagina door op het pictogram van de pagina te klikken. Dubbelklik alleen op een pagina als u deze wilt activeren en
helemaal wilt weergeven.
U selecteert een spread door op de paginanummers onder het pictogram van de spread te klikken.
Opmerking: Bepaalde opties voor spreads, zoals de opties in het menu van het deelvenster Pagina's, zijn alleen beschikbaar wanneer u
een volledige spread hebt geselecteerd.
Pagina 1 is geactiveerd en pagina 5 is geselecteerd (links), en pagina 1 is geactiveerd en de hele spread is geselecteerd (rechts).
Nieuwe pagina's toevoegen aan een document
Ga als volgt te werk:
U voegt een pagina na de actieve pagina of spread in door te klikken op de knop Nieuwe pagina in het deelvenster Pagina's of door
Layout > Pagina's > Pagina toevoegen te kiezen. De nieuwe pagina is gebaseerd op hetzelfde stramien als de bestaande actieve pagina.
U kunt meerdere pagina's toevoegen aan het einde van het document door Bestand > Documentinstelling te kiezen. Geef in het
dialoogvenster Documentinstelling het totale aantal pagina's voor het document op. In InDesign worden pagina's na de laatste pagina of
spread toegevoegd.
U kunt pagina's toevoegen en het documentstramien opgeven door Pagina's invoegen te kiezen in het menu van het deelvenster
Pagina's, of met de opdracht Layout > Pagina's > Pagina's invoegen. Kies waar de pagina's worden toegevoegd en selecteer een
stramienpagina die u wilt toepassen.
154
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Kleurlabels voor paginaminiaturen maken
U kunt in het deelvenster Pagina's kleurlabels toewijzen aan de paginaminiaturen. Met kleurlabels kunt u bijvoorbeeld de status van de pagina's
aangeven, zo kan een groen label naar voltooide spreads verwijzen, een geel label naar spreads die nog niet klaar zijn en een rood label naar
spreads waaraan nog niet is gewerkt.
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's de pagina's waarop u de kleurlabels wilt toepassen.
2. Kies Kleurlabel in het menu van het deelvenster Pagina's en kies de gewenste kleur.
Het kleurlabel wordt onder de miniatuur weergegeven in het deelvenster Pagina's.
Een kleurlabel dat op stramienpagina's wordt toegepast, beïnvloedt alle pagina's waarop de stramienpagina wordt toegepast. Wanneer u echter
een kleurlabel toepast op afzonderlijke documentpagina's, wordt het kleurlabel voor de documentpagina's gebruikt. U kunt een kleurlabel gebruiken
voor stramienpagina's door de documentpagina's die u wilt wijzigen te selecteren en Kleurlabel > Hoofdkleur gebruiken in het deelvenstermenu
Pagina's te kiezen.
155
Vloeiende layouts en alternatieve layouts | CS6, CC
javax.jcr.AccessDeniedException:
/content/help/nl/indesign/using/alternate-layouts-liquid-
layouts/jcr:content/jcr:title: item toevoegen of bewerken niet
toegestaan
Opmerking:
Naar boven
Regels voor alternatieve layouts en vloeiende paginalayouts geven u de flexibiliteit om efficiënte ontwerpen te maken voor meerdere
paginagrootten, standen of verhoudingen.
Als u wilt publiceren in meerdere indelingen en formaten, kunt u een ontwerpstrategie kiezen die het meest geschikt is voor het project in kwestie:
handmatig, halfautomatisch of volledig automatisch. De mate van het controle tijdens het ontwerp neemt af wanneer u volledig automatische
workflows gebruikt. InDesign bevat verschillende verbeteringen voor de strategie die u hebt gekozen, zodat u verzekerd bent van een evenwichtige
balans tussen kosten en controle.
Publiceren op basis van automatische vloeiende layout is nog niet mogelijk omdat er nog geen, compatibele viewertechnologieën
beschikbaar zijn.
Aanbevolen workflow
A. Workflow met alternatieve layout B. Regels voor alternatieve layout en vloeibare pagina
STAP 1: Kies een doelapparaat en de overeenkomstige afmeting en stand. Creëer vervolgens de primaire layout voor alle pagina's.
STAP 2: Voeg desgewenst de paginaregels voor vloeiende layout van Adobe toe voor het aanpassen van de inhoud aan verschillende
verhoudingen en grootten. De regels voor vloeiende pagina's zijn handig als u zich op meerdere apparaten richt. Zonder regels voor vloeiende
pagina's zult u voor elke mogelijke grootte en richting handmatig een unieke layout moeten maken. Zie Vloeiende layouts.
STAP 3: Gebruik de functie Alternatieve layout maken om in hetzelfde document nieuwe pagina's te maken. Afhankelijk van uw primaire layout en
regels voor vloeiende pagina, moet de layout wellicht handmatig worden aangepast. Herhaal deze stap voor elke nieuwe grootte en richting. Zie
Alternatieve layouts.
Vloeiende layouts
156
Schalen
Vloeiende layouts
De functie Vloeiende layouts maakt het gemakkelijker om inhoud voor meerdere paginagrootten, standen of apparaten te ontwerpen. Pas regels
voor vloeiende pagina toe om te bepalen hoe objecten op een pagina worden aangepast wanneer u alternatieve indelingen creëert en de grootte,
de stand of de verhouding wijzigt.
U kunt op verschillende pagina's verschillende regels toepassen, afhankelijk van de layout en de doelen. Op een pagina kan slechts één regel
voor vloeiende pagina tegelijk worden toegepast. Vloeiende layout is een algemene term die staat voor een bepaalde set regels voor vloeiende
pagina's: schalen, opnieuw centreren en op hulplijn en op object gebaseerde paginaregels.
Gebruik de regels voor vloeiende pagina om inhoud voor uitvoerformaten aan te passen.
Layouts aanpassen bij het maken van nieuwe pagina's in hetzelfde document met alternatieve indelingen.
Layouts aanpassen bij het wijzigen van bestaande paginaformaten. Dit is efficiënter dan de vorige functie voor aanpassing van de layout.
Als u een regel voor vloeiende pagina wilt toepassen, selecteert u het Gereedschap Pagina
en klikt u op een pagina. Kies vervolgens een regel
voor vloeiende pagina in de besturingsbalk. U kunt ook Layout > Vloeiende layouts gebruiken.
U kunt een voorvertoning van de effecten van de toegepaste regel zien door het gereedschap Pagina te gebruiken om de paginahandgrepen te
slepen om de pagina te vergroten of te verkleinen. De pagina gaat weer terug naar de oorspronkelijke grootte wanneer u deze loslaat.
Als u het formaat van de pagina wilt wijzigen, drukt u op Alt (Windows) of Option (Mac OS) en sleept u met de muis. Het gebruik van de muis
voor het wijzigen van het paginaformaat kan echter resulteren in pagina's die net niet de gewenste grootte hebben. Het werkt nauwkeuriger om
het formaat van de pagina aan te passen met de widgets Hoogte en Breedte in de besturingsbalk.
Regels voor vloeiende pagina's
A. Gereedschap Pagina B. Regels voor vloeiende pagina vanuit de besturingsbalk C. Paginahandgrepen D. Pinnen voor op object gebaseerde
regels E. Scherm Vloeibare layout
Regels voor vloeiende pagina's
Op verschillende pagina's kunt u verschillende regels toepassen. Op een pagina kan slechts één regel voor vloeiende pagina tegelijk worden
toegepast.
Bekijk deze video en leer hoe u Geen, Schalen en Recentere regels kunt toepassen wanneer u de grootte van een layout aanpast. Ontdek ook de
betekenis achter 'Gebaseerd op stramien'. Basisregels voor vloeiende layout gebruiken: schalen, opnieuw centreren en gebaseerd op stramien.
Alle inhoud op de pagina wordt behandeld als een groep en wanneer het paginaformaat wordt gewijzigd, worden alle elementen op
schaal aangepast. Het resultaat is vergelijkbaar met letterboxing of pillarboxing op HD-televisieschermen.
157
Opnieuw centreren
Op hulplijn gebaseerd
Regels voor vloeiende pagina's: schalen
Alle inhoud op de pagina wordt automatisch opnieuw gecentreerd, ongeacht de breedte. In tegenstelling tot Schalen, blijft de
inhoud de oorspronkelijke grootte. Met zorgvuldige planning en layout kunt u met de regel voor opnieuw centreren een vergelijkbaar resultaat
bereiken op videoproductieveilige zones.
Regels voor vloeiende pagina's: opnieuw centreren
Hulplijnen definiëren een rechte lijn over de pagina waar de inhoud kan worden aangepast.
Er kan lege ruimte worden toegevoegd
Het formaat van de tekstkaders wordt gewijzigd en de tekst vloeit terug (maar wordt niet geschaald).
Het formaat van geplaatste afbeeldingskaders wordt gewijzigd en de afmeting van de uitsnederand van het bovenliggende kader wordt
aangepast.
Als u een vloeiende hulplijn wilt toevoegen, selecteert u eerst het gereedschap Pagina. Vervolgens trekt u de hulplijnen uit de liniaal.
De op hulplijnen gebaseerde regels zijn vergelijkbaar met het schalen in 3 en 9 segmenten in Illustrator, Fireworks en Flash. Bekijk de video Op
hulplijnen gebaseerde regels voor vloeiende layout toepassen.
Als u een hulplijn uit de liniaal wilt transformeren in een vloeiende hulplijn selecteert u het gereedschap Pagina en klikt u op de hulplijn op het
pictogram Converteren naar vloeiende hulplijn. De vloeiende hulplijn wordt weergegeven als een onderbroken lijn, terwijl een hulplijn uit de
liniaal een effen lijn is.
158
Op object gebaseerd
Naar boven
Regels voor vloeiende pagina's: op hulplijn gebaseerd
U kunt gedrag voor uitvloeien, grootte en locatie ten opzichte van de paginarand opgeven voor elk vast of relatief object.
Elke zijde van het omsluitende kader van een object kan vast zijn of gerelateerd zijn aan de desbetreffende paginarand. Zo kan de linkerzijde
van het kader een alleen gerelateerd zijn aan de linkerrand van de pagina.
De hoogte en breedte kunnen vast zijn of in verhouding met de pagina worden aangepast.
Bekijk de video Op objecten gebaseerde regels voor vloeiende layout toepassen.
Regels voor vloeiende pagina's: op object gebaseerd
Alternatieve layouts
Gebruik Alternatieve layouts als u verschillende paginaformaten voor afdrukken of digitaal publiceren nodig hebt in hetzelfde document. U kunt
deze optie gebruiken om een gedrukte advertentie van verschillende groottes te maken. U kunt er ook horizontale en verticale layouts voor
apparaten zoals de Apple iPad of Android-tablets mee ontwerpen.
Deelvenster Alternatieve layouts en pagina's
Wordt gebruikt in combinatie met Vloeiende layouts. U kunt de hoeveelheid handmatig werk die nodig is om een nieuwe inhoudslayout voor elke
nieuwe paginagrootte en stand te maken aanzienlijk verkleinen.
Bekijk de video Alternatieve layouts op van Lynda.com voor een kort overzicht.
Alternatieve layouts maken
Voer een van de volgende handelingen uit om een alternatieve layout te maken:
Kies Layout > Alternatieve layout maken
KiesAlternatieve layout maken in het deelvenstermenu Pagina's
159
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naam
Van bronpagina's
Paginaformaat
Breedte en Hoogte
Stand
Regel voor vloeiende pagina's
Artikelen koppelen
Tekststijlen kopiëren naar nieuwe stijlgroep
Slim opnieuw tekst plaatsen
Alternatieve layouts maken
Geef in het dialoogvenster Alternatieve layouts maken de volgende opties op:
Voer de naam van de andere layout in.
Selecteer de bronlayout waarin uw inhoud zich bevindt.
Selecteer een paginagrootte of voer een aangepaste grootte in voor de alternatieve layout.
In deze velden wordt de grootte van de alternatieve layout weergegeven. U kunt uw eigen waarden invoeren, maar daarmee
wordt de Paginagrootte gewijzigd in Aangepast.
Kies een stand voor de alternatieve layout. Bij overschakelen tussen Staand en Liggend worden de Hoogte en Breedte bijgewerkt.
Kies de regel voor vloeiende pagina's die u wilt toepassen op de alternatieve layout. Selecteer Bestaande
behouden om de regels voor vloeiende pagina's die zijn toegepast op de bronpagina's over te nemen. Selecteer een andere regel om nieuwe
regels voor vloeiende pagina's toe te passen.
Schakel deze optie in om objecten te plaatsen en deze te koppelen aan de oorspronkelijke objecten in de layout. Wanneer u
het oorspronkelijke object bijwerkt, is het eenvoudiger om updates voor gekoppelde objecten te beheren. Zie Gekoppelde inhoud.
Schakel deze optie in om alle tekststijlen te kopiëren en ze in een nieuwe groep te plaatsen. Deze
optie is handig als u de tekststijlen tussen verschillende layouts moet variëren.
Schakel deze optie in om geforceerde regeleinden en andere stijloverschrijvingen in de tekst te verwijderen.
160
Gekoppelde inhoud | CC, CS6
Naar boven
Inhoud verzamelen
Inhoud plaatsen
Koppeling maken
Stijlen toewijzen
Gereedschappen voor Inhoud verzamelen
Plaatsen en koppelen
Koppelingsopties opgeven
Aangepaste stijltoewijzing
Een gekoppeld item bijwerken
Het is niet eenvoudig om inhoud van verschillende pagina's te dupliceren. Daarnaast is het kopiëren en plakken vaak omslachtig en kost het veel
tijd. Gebruik de eigenschappen van gekoppelde inhoud om meerdere versies van inhoud te beheren. U kunt inhoud plaatsen of koppelen binnen
hetzelfde document of zelfs in verschillende documenten. Met gekoppelde inhoud wordt het gemakkelijker om opkomende workflows te
ondersteunen waarin u bijvoorbeeld voor verticale en horizontale layouts moet ontwerpen. Gekoppelde inhoud is ook handig voor traditionele
drukwerk- en publicatieworkflows waarin u vaste gegevens op verschillende pagina's synchroniseert.
Het gedrag van gekoppelde inhoud is vergelijkbaar met dat van conventionele koppelingen. Zie Het deelvenster Koppelingen gebruiken voor een
overzicht. U kunt een object aanwijzen als bovenliggend item en dit vervolgens op andere locaties plaatsen als een onderliggende object. Wanneer
u het bovenliggende object bijwerkt, worden de onderliggende objecten gemarkeerd en kunt u ze bijwerken zodat ze gelijk zijn aan het
bovenliggende item.
U kunt objecten plaatsen en koppelen met de Gereedschappen voor Inhoud verzamelen, of via de menuopdracht Bewerken > Plaatsen en
koppelen.
Het pictogram
wordt weergegeven in de linkerbovenhoek van het gekoppelde object. Het item wordt in het deelvenster Koppelingen
weergegeven als een gekoppeld object.
Gereedschappen voor Inhoud verzamelen
Met de gereedschappen Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen kunt u pagina-items dupliceren en deze in geopende InDesign-documenten
plaatsen. Terwijl inhoud wordt verzameld, wordt deze weergegeven in de inhoudsconveyor. Gebruik de inhoudsconveyor om gemakkelijk en snel
meerdere pagina-items binnen en tussen geopende documenten te plaatsen en te koppelen.
Klik op
in de gereedschapsset om de inhoudsconveyor te openen.
Gebruik het gereedschap Inhoud verzamelen om een object te selecteren en toe te voegen aan de conveyor
Gebruik Inhoud plaatsen om een paginaobject op een pagina te plaatsen
Druk op B om te schakelen tussen Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen.
Inhoudsconveyor
A. Inhoud verzamelen B. Inhoud plaatsen C. Koppeling maken D. Stijlen toewijzen E. Aangepaste stijltoewijzing bewerken F. Opties voor
plaatsen G. Bladeren H. Alle verbonden kaders verzamelen I. Conveyor laden
Gebruik Inhoud verzamelen om pagina-items aan de inhoudsconveyor toe te voegen.
Gebruik Inhoud plaatsen om de items in de inhoudsconveyor toe te voegen aan het document. Wanneer u dit gereedschap
selecteert, wordt het huidige item toegevoegd aan het gereedschap Plaatsen.
Schakel Koppeling maken in om het geplaatste item aan de oorspronkelijke locatie van het verzamelde item te koppelen. U
kunt de koppelingen beheren met behulp van het deelvenster Koppelingen.
Wijs alinea-, teken-, tabel- of celstijlen toe tussen de oorspronkelijke en geplaatste objecten. Standaard worden stijlnamen
161
Aangepaste stijltoewijzing bewerken
Opties voor plaatsen
Bladeren
Alle verbonden kaders verzamelen
Conveyor laden
Naar boven
Naar boven
gebruikt voor toewijzingen. Zie Aangepaste stijltoewijzingen.
Definieer de aangepaste stijltoewijzing tussen de originele en geplaatste items. Wijs de stijlen toe
om originele stijlen in het geplaatste item automatisch te vervangen.
Geef de opties voor de conveyor op tijdens het plaatsen van items.
Items verwijderen uit de conveyor nadat u ze hebt geplaatst
Plaats het huidige item meerdere malen. Het item blijft geladen in het gereedschap Plaatsen.
Plaats het item en ga door naar het volgende item. Het item wordt echter in de conveyor bewaard.
Hiermee bladert u door de items in de inhoudsconveyor.
Schakel deze optie in om alle verbonden kaders te verzamelen. Het artikel en alle kaders worden
verzameld. Als deze optie is uitgeschakeld, wordt het artikel verzameld in één kader.
Gebruik
om items in de inhoudsconveyor te laden.
Selectie: Gebruik deze optie om alle geselecteerde items te laden
Pagina's: Gebruik deze optie om alle items op de opgegeven pagina's te laden
Alles: Gebruik deze optie om items op alle pagina's en het plakbord te laden
Schakel Eén set maken in om alle items in één set te groeperen.
U kunt afzonderlijke pagina-items verzamelen, of verwante items verzamelen als 'sets'. In sommige gevallen creëert InDesign automatisch sets om
de relationele integriteit van de pagina-items te behouden.
Hieronder volgen enkele methoden voor het verzamelen van items, zoals handmatig als automatisch:
Een aantal items selecteren met het selectiekader
Gebruik de optie Conveyor laden en selecteer vervolgens het paginabereik of alle documentinhoud of geselecteerde items. De items worden
dan dienovereenkomstig verzameld in een set.
Verzamel een item met gekoppelde inhoud als onderdeel van een interactieve knop waaraan andere items en statussen zijn gekoppeld;
hierdoor worden alle verwante items verzameld in een set (deze set wordt altijd in een beweging gemaakt).
Verzamel een tekstvak met tekst met verbindingen die andere objecten omvatten en als het selectievakje 'Alle verbonden kaders
verzamelen' op de conveyor is ingeschakeld, worden alle verbonden tekstvakken in een set gekozen.
Plaatsen en koppelen
1. Selecteer een paginafunctie door het tekstkader te selecteren of de invoegcursor in de tekst te plaatsen. U kunt ook meerdere items ook
selecteren door Shift+klikken te gebruiken.
2. Kies Bewerken > Plaatsen en koppelen. De cursor wordt met de items geladen en weergeven in de Inhoudsconveyor.
3. Klik op een pagina of teken een kader om het gekoppelde item te plaatsen.
Koppelingsopties opgeven
1. Selecteer het gekoppelde item in het deelvenster Koppelingen.
2. Kies de optie Koppelingsopties in het menu van het deelvenster Koppelingen.
162
Koppeling bijwerken tijdens opslaan van document
Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft
Lokale bewerkingen behouden wanneer objectkoppelingen worden bijgewerkt
Geforceerde regeleinden verwijderen uit artikel
Aangepaste stijltoewijzing definiëren
Naar boven
Druk op Alt (Windows) of Option (Mac OS) om de knop Annuleren te wijzigen in Herstellen. Klik op Herstellen om terug te gaan naar de
standaardopties.
3. Selecteer de gewenste opties:
Schakel deze optie in als u de koppeling wilt bijwerken wanneer u het document
opslaat.
Schakel deze optie in om een waarschuwingsbericht weer
te geven wanneer met het bijwerken van de koppeling eventuele lokale bewerkingen in het gekoppelde object worden overschreven.
Selecteer een van de beschikbare categorieën om
lokale bewerkingen op te slaan bij het bijwerken van koppelingen.
Inschakelen om geforceerde regeleinden in het artikel te verwijderen. Door het
verwijderen van regeleinden kan de tekst opnieuw gelijkmatig in het gekoppelde kader worden geplaatst als het wordt gewijzigd of opnieuw
wordt uitgevoerd.
Schakel deze optie in als u stijlen wilt toewijzen en in plaats daarvan automatisch een andere stijl
wilt toepassen op de gekoppelde inhoud. Zie Aangepaste stijltoewijzingen.
Als u standaardkoppelingsopties wilt opgeven met alle documenten gesloten, opent u het menu van het deelvenster Koppelingen en kiest u
Koppelingsopties.
Aangepaste stijltoewijzing
Categorie Voorbeelden
Vormgeving
Stijlkenmerken van objecten zoals Lijn, Vulling, Effecten.
Hiermee sluit u tekst of aan tekstkaders gerelateerde
kenmerken, zoals overdrukken, niet-afdrukbare instellingen
enzovoort, uit.
Grootte en vorm
Hoogte, breedte, transformaties, tekstkaderkenmerken en
andere kenmerken voor de kolomgrootte
Interactiviteit
Animatie, objectstatussen, knopacties
Kaderinhoud
Afbeeldingen, video, inhoud die in kaders wordt geplaatst of
geplakt en effecten en instellingen die rechtstreeks op
dergelijke objecten worden toegepast.
Overige
Kenmerken die zijn uitgesloten van andere categorieën, zoals
tekstomloop in kaders, objectexportopties,
tekstkaderkenmerken, zoals basislijnopties, opties voor
automatisch passend maken, verticale uitvulling enzovoort.
163
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Tekststijlen (alinea, teken, tabel, cel) of stijlgroepen kunnen aan verschillende stijlen worden toegewezen tijdens het koppelen. De toegewezen
stijlen worden automatisch toegepast op de gekoppelde inhoud in plaats van de oorspronkelijke stijl die is toegepast op de bovenliggende inhoud.
Aangepaste stijltoewijzing is bijvoorbeeld handig wanneer u sans-serif lettertypen wilt gebruiken voor digitale publicaties en lettertypen met serif
voor gedrukte publicaties, of als u voor horizontale en verticale layouts een verschillende tekststijl wilt gebruiken.
U definieert de aangepaste stijltoewijzing als volgt:
Schakel in het dialoogvenster Koppelingsopties (deelvenster Koppelingen > Koppelingsopties) Aangepaste stijltoewijzing definiëren in en klik
vervolgens op Instellingen.
Klik op in de Inhoudsconveyor.
Aangepaste stijltoewijzing
1. Selecteer een brondocument en Stijltype.
2. Klik op Nieuwe stijltoewijzing.
3. Kies de bron en toegewezen stijlen of stijlgroepen uit de lijst
Druk op Alt (Windows) of Option (Mac OS) om de Knop Annuleren te wijzigen in Herstellen. Klik op Herstellen om terug te gaan naar de
standaardopties.
Een gekoppeld item bijwerken
Als een origineel item wordt gewijzigd, wordt het symbool weergegeven boven het kader en in het deelvenster Koppelingen. Bijwerken doet u
als volgt:
Klik op bijna links boven aan het kader.
Dubbelklik in het deelvenster Koppelingen op het symbool .
Als u lokale wijzigingen hebt aangebracht in een onderliggend artikel, worden de wijzigingen overschreven met inhoud van het originele artikel. Als
u de optie Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft instelt, wordt er een waarschuwingsbericht weergegeven.
Gebruik het deelvenster Koppelingsinfo om te controleren of u plaatselijk wijzigingen in het artikel hebt aangebracht; de Artikelstatus geeft
“Tekst gewijzigd” aan als u wijzigingen hebt aangebracht.
164
Standaardpaginanummering toevoegen
Naar boven
Naar boven
Paginanummering toevoegen
Een paginanummermarkering toevoegen aan een stramienpagina
De stijl van de paginanummering wijzigen
Algemene taken voor paginanummering
U kunt op uw pagina's een markering voor huidig paginanummer toevoegen om aan te geven waar een paginanummer op de pagina moet komen
te staan en hoe dit eruit moet zien. Omdat een paginanummermarkering automatisch wordt bijgewerkt, is het paginanummer altijd correct, zelfs
wanneer u pagina's aan het document toevoegt, eruit verwijdert of opnieuw rangschikt. Paginanummers kunnen als tekst worden opgemaakt.
Een paginanummermarkering toevoegen aan een stramienpagina
Markeringen voor paginanummers worden doorgaans toegevoegd aan stramienpagina's. Als stramienpagina's op documentpagina's worden
toegepast, wordt de paginanummering automatisch bijgewerkt. Hetzelfde geldt voor kop- en voetteksten.
Paginanummer op stramien A (links) en pagina 5 op basis van hetzelfde stramien (rechts)
Als het automatische paginanummer op een stramienpagina staat, wordt het voorvoegsel van de stramienpagina weergegeven. Op een
documentpagina geeft het automatische paginanummer het paginanummer weer. Op een plakbord verschijnt de code PB.
1. Dubbelklik in het deelvenster Pagina's op de stramienpagina waaraan u het paginanummer wilt toevoegen. Voor informatie over het maken
van stramienpagina's raadpleegt u Stramienen maken.
2. Maak een nieuw tekstkader dat groot genoeg is voor het langste paginanummer en de tekst die u desgewenst naast het paginanummer wilt
weergeven. Plaats dat tekstkader daar waar u het paginanummer wilt laten weergeven.
Bij documenten met naast elkaar liggende pagina's maakt u aparte tekstkaders voor de linker- en rechterstramienpagina's.
3. Plaats in het tekstkader voor het paginanummer de tekst die voor of na het paginanummer moeten komen te staan (zoals "Pagina").
4. Klik met de invoegpositie daar waar u het paginanummer wilt plaatsen en kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Markeringen > Huidig
paginanummer.
5. Pas de stramienpagina toe op de documentpagina's waarop u de paginanummering wilt weergeven. Voor informatie over het toepassen van
stramienpagina's raadpleegt u Stramienpagina's toepassen.
Als u het paginanummer van de eerste pagina in het document wilt verwijderen, kunt u daarvoor uit twee mogelijkheden kiezen. U kunt een
ander stramien of het stramien Geen toepassen, of het stramientekstkader op de documentpagina vervangen en verwijderen. Houd de
toetsencombinatie Ctrl/Cmd+Shift ingedrukt en klik op een stramientekstkader om het nummer te vervangen.
De stijl van de paginanummering wijzigen
Pagina's worden standaard genummerd met Arabische cijfers (1, 2, 3...), maar u kunt pagina's ook met kleine Romeinse cijfers (i, ii, iii...),
standaard Romeinse cijfers (I, II, III...) of alfanumeriek (a, b, c...) nummeren. U kunt ook pagina's nummeren met gebruikmaking van voorafgaande
nullen. Elk deel van het document waarvoor een andere nummeringsstijl wordt gebruikt, wordt een sectie genoemd. Voor meer informatie over
secties raadpleegt u Sectienummering definiëren.
Galerie paginanummering
Een visuele galerie en handige tips voor het
toevoegen van paginanummers.... Lees
door Bob Bringhurst
165
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Opmerking:
Naar boven
In Japanse, Chinese of Koreaanse versies worden standaard de Arabische cijfers gebruikt voor paginanummers. Als u echter de opdracht
Nummerings- en sectie-opties gebruikt, kunt u de stijl van de nummering opgeven, zoals Romeinse cijfers, Arabische cijfers, Kanji enzovoort. Met
de optie Stijl kunt u het aantal cijfers in het paginanummer selecteren, bijvoorbeeld 001 of 0001. Elk deel van het document waarvoor een andere
nummeringsstijl wordt gebruikt, wordt een sectie genoemd. Voor meer informatie over secties raadpleegt u Sectienummering definiëren.
In het dialoogvenster Nummerings- en sectie-opties kunt u een andere opmaak voor de paginanummeringsstijl instellen. U kunt dit dialoogvenster
ook gebruiken om de paginanummering opnieuw te laten starten of om een specifiek nummer in te stellen waarmee u de paginanummering wilt
laten starten.
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's de pagina waarop u de nieuwe nummeringsstijlsectie wilt laten beginnen.
2. Kies Layout > Nummerings- en sectie-opties.
3. Geef de gewenste opties op en klik op OK. Zie Opties documentnummering.
Een pictogram van de sectie-indicator
verschijnt boven het paginapictogram in het deelvenster Pagina's, ter indicatie van het begin van een
nieuwe sectie.
Een cijfer of letter vóór het huidige paginanummer dat u hebt ingevoegd, geeft aan dat er een sectievoorvoegsel is opgenomen. Als
u dit voorvoegsel niet wilt gebruiken, schakelt u Voorvoegsel opnemen bij paginanummering in het dialoogvenster Nummerings- en sectie-opties
uit.
Algemene taken voor paginanummering
InDesign bevat verschillende functies waarmee u paginanummeringseffecten kunt maken.
meer
http://goo.gl/KKJvd
Lever een bijdrage aan
Adobe Community Help
Resultaat: Handeling:
Paginanummering toevoegen aan documenten in een boek. Zie Pagina's, hoofdstukken en secties in een boek nummeren.
Sectie- en hoofdstuknummers toevoegen. Zie Sectie- en hoofdstuknummering toevoegen.
Doorlopende kop- of voettekst maken die gebruikmaakt van
tekstvariabelen zoals de aanmaakdatum, de bestandsnaam of de
actieve koptekst of titel.
Zie Kop- en voetteksten maken en Tekstvariabelen.
Het effect "Pagina x van y" maken waarin x de huidige pagina is
en y het totale aantal pagina's.
Een markering voor het huidige paginanummer voor x invoegen
en de tekstvariabele voor het laatste paginanummer voor y
invoegen (kies Tekst > Tekstvariabelen > Variabele invoegen >
Laatste paginanummer).
Een "Vervolg op pagina x"-sprongregel voor artikelen maken. Zie Automatische paginanummers toevoegen voor
artikelsprongen.
166
Create new documents (Chinese, Japanese, and Korean only)
To the top
Note:
To the top
Creating new documents
Create a new document
Create a new document with a layout grid
Create a new document with margins and columns
New Document options
Document window overview
Create custom page sizes
Define document presets
Create a document using a preset
Page design begins with the basics: starting a new document, setting up pages, and positioning margins and columns or changing grid settings.
When creating a document you can select from two workflows, either Layout Grid or Margins and Columns.
note: Whichever workflow you select, the file type of the document will be exactly the same. You can view a layout grid created in the document
using Margins and Columns, or hide a document layout grid created using the Layout Grid option by switching between views.
The workflow based on typesetting composition using Layout Grid is only available in Asian language versions. When you select Layout Grid, a
grid of squares will be displayed in the document. You can set the number of individual squares (number of rows or characters) from the page size
settings. Page margins will also be determined by this. By using a layout grid you can position an object accurately on a page using grid cell units.
The Margins and Columns workflow option is the same as in Western workflows. Western workflows are configured from Margins and Columns,
and objects are arranged on pages without layout grids. You can set the writing direction to horizontal or vertical using either the Margins and
Columns or Layout Grid workflow.
A document showing a layout grid (left) A document showing margins and columns (right)
Create a new document
1. Choose File > New > Document.
The New Document dialog box combines the Document Setup and the Margins And Columns dialog boxes, so that you can set up the page
size, margins, and page columns all in one place. You can change these settings at any time.
2. Specify document setup options. (See New Document options.)
To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options. The bleed and slug areas extend out from the edges of the
defined Page Size. To make the bleed or slug areas extend evenly on all sides, click the Make All Settings The Same icon
.
3. Click OK to open a new document with the settings you specified.
To set default layout settings for all new documents, choose File > Document Setup or Layout > Margins And Columns, and set options
when no documents are open.
Create a new document with a layout grid
1. Choose File > New > Document.
2. Change the number of pages, page size, and other options. To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options.
3. Click Layout Grid Dialog, and then specify the layout grid settings. (See Layout Grid options.)
167
To the top
To the top
Document Preset
Intent
Number of pages
Start Page #
Facing Pages
Master Text Frame
Primary Text Frame
Page Size
Orientation
Bleed
Slug
4. Click OK to open a new document with the settings you specified.
The layout grid is for layout purposes only. To add text to your document, add frame grids or text frames.
Create a new document with margins and columns
When creating a document with Western style workflow, use Margins and Columns. If the general layout settings such as margins and number of
columns in a document are already known, use the Margins and Columns dialog box as the simplest method.
1. Choose File > New > Document.
2. Specify options using the New Document dialog box. Each option is the same as when creating a document using a layout grid.
3. Click Margins and Columns and select your options using the New Margins and Columns dialog box. The options are the same as in the
Margins and Columns dialog box. (See Change document setup, margins, and columns.)
4. Click OK.
Even when a document has been created using Margins and Columns, you can view its layout grid by choosing View > Grids & Guides > Show
Layout Grid, and you can modify the layout grid settings by choosing Layout > Layout Grid.
To set the default settings for all new documents, choose File > Document Setup, Layout > Margins and Columns, or Layout > Layout Grid
Settings, and set options when no documents are open.
New Document options
Choose a preset that you have saver earlier.
If you are creating a document to be output to PDF or SWF for the web, choosing the Web option changes several options in the dialog
box, such as turning off Facing Pages, changing the orientation from portrait to landscape, and using a page size based on monitor resolution. You
can edit any of these settings, but you cannot change the Intent setting after the document is created.
CS6: Digital publishing intent has been added for publications aimed for the Digital Publishing Suite.
Specify the number of pages to create in the new document.
Specify which number the document starts on. If you specify an even number (such as 2) with Facing Pages selected, the first
spread in the document begins with a two-page spread. See Start a document with a two-page spread.
Select this option to make left and right pages face each other in a double-page spread, such as for books and magazines.
Deselect this option to let each page stand alone, such as when you’re printing flyers or posters or when you want objects to bleed in the binding.
After you’ve created a document, you can use the Pages panel to create spreads with more than two pages or force the first two pages to open as
a spread. (See Control spread pagination.)
CS5.5 and earlier: Select this option to create a text frame the size of the area within the margin guides, matching the column
settings you specified. The master text frame is added to the A-Master. (See Using text frames on master pages.)
The Master Text Frame option is available only when you’ve chosen File > New > Document.
CS6 only: select this option to add a primary text frame on the master page. When you apply a new master page, the story
in the primary text frame automatically flows into the primary text frame of the new master page.
Choose a page size from the menu, or type values for Width and Height. Page size represents the final size you want after bleeds or
other marks outside the page are trimmed.
Click Portrait
(tall) or Landscape (wide). These icons interact dynamically with the dimensions you enter in Page Size. When
Height is the larger value, the portrait icon is selected. When Width is the larger value, the landscape icon is selected. Clicking the deselected icon
switches the Height and Width values.
Tip: To specify the dimensions of the bleed and slug areas, click More Options in the New Document dialog box. To make the bleed or slug areas
extend evenly on all sides, click the Make All Settings The Same icon
.
The Bleed area allows you to print objects that are arranged at the outer edge of the defined page size. For a page of the required
dimensions, if an object is positioned at its edge, some white may appear at the edge of the printed area due to slight misalignment during printing
or trimming. For this reason, you should position an object that is at the edge of the page of the required dimensions a little beyond the edge, and
trim after printing. Bleed area is shown by a red line on the document. You can set bleed area settings from Bleed in the Print dialog box.
The slug area is discarded when the document is trimmed to its final page size. The slug area holds printing information, customized color
bar information, or displays other instructions and descriptions for other information in the document. Objects (including text frames) positioned in
the slug area are printed but will disappear when the document is trimmed to its final page size.
168
Note:
To the top
To the top
To the top
To the top
Objects outside the bleed or slug area (whichever extends farther) do not print.
You can also click the Save Document Preset icon to save document settings for future use.
Document window overview
Each page or spread in your document has its own pasteboard and guides, which are visible in Normal View mode. (To switch to Normal View,
choose View > Screen Mode > Normal.) The pasteboard is replaced with a gray background when the document is viewed using one of the
Preview modes. (See Preview documents.) You can change the color of this preview background and guides in Guides & Pasteboard preferences.
Document and guides in Normal View Mode
A. Spread (black lines) B. Page (black lines) C. Margin guides (magenta lines) D. Column guides (violet lines) E. Bleed area (red lines) F. Slug
area (blue lines)
Document window notes:
Lines of other colors are ruler guides which, when present, appear in the layer color when selected. See Layers.
Column guides appear in front of margin guides. When a column guide is exactly in front of a margin guide, it hides the margin guide.
Create custom page sizes
You can create custom page sizes that appear in the Page Size menu in the New Document dialog box.
1. Choose File > New > Document.
2. Choose Custom Page Size from the Page Size menu.
3. Type a name for the page size, specify page size settings, and then click Add.
The New Doc Sizes.txt file that lets you create custom page sizes in previous version of InDesign is not available in InDesign CS5 or later.
Define document presets
You can save document settings for page size, columns, margins, and bleed and slug areas in a preset to save time and ensure consistency when
creating similar documents.
1. Choose File > Document Presets > Define.
2. Click New in the dialog box that appears.
3. Specify a name for the preset and select basic layout options in the New Document Preset dialog box. (See New Document options for a
description of each option.)
4. Click OK twice.
You can save a document preset to a separate file and distribute it to other users. To save and load document preset files, use the Save and
Load buttons in the Document Presets dialog box.
Create a document using a preset
1. Do one of the following:.
Choose File > Document Preset > [name of preset]. (Hold down Shift while choosing the preset to create a new document based on the
preset without opening the New Document dialog box.)
169
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Legal Notices | Online Privacy Policy
Choose File > New > Document, and then choose a preset from the Document Preset menu in the New Document dialog box.
The New Document dialog box displays the preset layout options.
2. Make changes to the options (if desired) and click OK.
To skip the New Document dialog box, press the Shift key as you select a preset from the Document Preset menu.
Recommended workflow for InDesign documents
Use document templates
Add documents to a book file
Change document setup, margins, and columns
170
Objecten uitlijnen en verdelen
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Uitlijnen
Objecten uitlijnen of verdelen
Objecten uitlijnen met het gereedschap Tussenruimte
Objecten verdelen met Actief verdelen
Overzicht van het deelvenster Uitlijnen
U kunt het deelvenster Uitlijnen (Venster > Object en layout > Uitlijnen) gebruiken om objecten horizontaal of verticaal uit te lijnen of te verdelen
langs de selectie, marges, pagina of spread. Denk aan het volgende wanneer u werkt met het deelvenster Uitlijnen:
Het deelvenster Uitlijnen is niet van invloed op objecten waarvoor u de opdracht Positie vergrendelen hebt gekozen en wijzigt de uitlijning van
tekstalinea's in kaders niet.
Tekstuitlijning wordt niet beïnvloed door de opties die zijn ingesteld bij Objecten uitlijnen. (Zie Tekst uitlijnen of uitvullen.)
In het dialoogvenster Sneltoetsen (Bewerken > Sneltoetsen) kunt u aangepaste sneltoetsen instellen voor uitlijning en verdeling. (Selecteer
Objecten in Productgebied.)
Uitlijnen, deelvenster
A. Knoppen voor verticale uitlijning B. Knoppen voor verticale verdeling C. Afstandverdeling gebruiken D. Knoppen voor horizontale
uitlijning E. Knoppen voor horizontale verdeling F. Opties voor uitlijningslocatie
Objecten uitlijnen of verdelen
In het deelvenster Uitlijnen kunt u geselecteerde objecten horizontaal of verticaal uitlijnen of gelijkmatig verdelen op de selectie, marges, pagina of
spread.
Horizontaal verdeelde objecten op basis van selectie (boven) en ten opzicht van marges (onder)
1. Selecteer de objecten die u wilt uitlijnen of verdelen.
2. Kies Venster > Object en layout > Uitlijnen om het deelvenster Uitlijnen weer te geven.
Als u meer deelvensteropties wilt weergeven of verbergen, kiest u Opties tonen of Opties verbergen in het menu van het deelvenster.
171
3. Geef in het menu onder aan het deelvenster op of u de objecten wilt uitlijnen of verdelen op basis van de selectie, marges, pagina of spread.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u objecten wilt uitlijnen, klikt u op de knop voor het gewenste type uitlijning.
Als u objecten wilt verdelen, klikt u op de knop voor het gewenste type verdeling. Als u bijvoorbeeld op de knop Linkerranden
distribueren klikt en Uitlijnen op selectie is ingeschakeld, wordt aan elke linkerrand van alle geselecteerde objecten dezelfde afstand
toegevoegd.
De opties van Horizontaal midden distribueren gebruiken voor een gelijkmatige verdeling
A. Hiermee zorgt u dat de afstand tussen de middelpunten van de objecten steeds gelijk is B. Hiermee houdt u de algehele breedte
hetzelfde als voorafgaand aan de transformatie
Als u de afstand tussen de middelpunten of de randen van objecten wilt instellen, selecteert u Afstand gebruiken onder Objecten
verdelen en typt u vervolgens de afstand die u wilt toepassen. Klik op een knop om de geselecteerde objecten langs hun horizontale of
verticale as te verdelen.
De opties van Horizontaal midden distribueren gebruiken en een waarde toevoegen voor Afstand gebruiken
A. Hiermee worden de middelpunten van de objecten op een gelijke afstand geplaatst op basis van een opgegeven waarde B. Hiermee
wordt de algehele breedte van de objecten als een groep gewijzigd
Als u de afstand tussen objecten wilt instellen (tussen tegenoverliggende randen), selecteert u Afstand gebruiken onder Afstand verdelen
en geeft u de gewenste afstand tussen de objecten op. (Als de optie Afstand verdelen niet zichtbaar is, kiest u Opties tonen in het menu
van het deelvenster Uitlijnen.) Klik op de knop Afstand verdelen om de objecten te verdelen over de horizontale of verticale as.
172
Naar boven
Naar boven
De opties van Horizontale ruimte distribueren gebruiken en een waarde toevoegen voor Afstand gebruiken
A. Hiermee maakt u afstanden van een opgegeven waarde tussen elk object B. Hiermee wordt de algehele breedte van de objecten als
een groep gewijzigd
Wanneer u gelijkmatige afstand met verticale verdeling gebruikt, worden de geselecteerde objecten van onder tot boven gelijkmatig verdeeld, te
beginnen bij het bovenste object. Wanneer u gelijkmatige afstand met horizontale verdeling gebruikt, worden geselecteerde objecten van links tot
rechts gelijkmatig verdeeld, te beginnen bij het object dat zich het meest links bevindt.
U kunt ook gebruikmaken van de functie Slim spatiëren om objecten uit te lijnen of te verdelen terwijl u ze verplaatst. Als twee verticale
objecten bijvoorbeeld 12 punten van elkaar verwijderd zijn, worden, als u een derde object 12 punten onder het tweede object verplaatst,
tijdelijke hulplijnen weergegeven, zodat u het object magnetisch kunt uitlijnen.
Objecten uitlijnen met het gereedschap Tussenruimte
Met het gereedschap Tussenruimte kunt u snel de tussenruimte tussen twee of meer objecten aanpassen. U kunt het gereedschap ook gebruiken
om tegelijkertijd het formaat te wijzigen van meerdere objecten met op dezelfde manier uitgelijnde randen, waarbij de tussenruimte tussen de
objecten ongewijzigd blijft. U kunt zo uw layout in één stap aanpassen door de ruimte tussen objecten rechtstreeks te bewerken.
Het gereedschap Tussenruimte negeert vergrendelde objecten en stamienpagina-items.
Op www.adobe.com/go/lrvid5155_id_nl vindt u een videodemo over het gebruik van het gereedschap Tussenruimte.
1. Selecteer het gereedschap Tussenruimte
.
2. Plaats de aanwijzer tussen twee objecten en voer een of meer van de volgende handelingen uit.
Sleep om de tussenruimte te verplaatsen en het formaat van alle objecten langs de tussenruimte te wijzigen.
Houd Shift ingedrukt en sleep om alleen de tussenruimte tussen de twee dichtstbijzijnde objecten te verplaatsen.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om het formaat van de tussenruimte te wijzigen in plaats van deze te
verplaatsen. Als u Shift ook ingedrukt houdt, wordt alleen de tussenruimte tussen de twee dichtstbijzijnde objecten aangepast.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om de tussenruimte en de objecten in dezelfde richting te verplaatsen. Als u ook Shift
ingedrukt houdt, worden alleen de twee dichtstbijzijnde objecten verplaatst.
Houd Ctrl+Alt (Windows) of Command+Option (Mac OS) ingedrukt om de grootte van de tussenruimte te wijzigen en de objecten te
verplaatsen. Houd ook Shift ingedrukt om alleen de tussenruimte tussen de twee dichtstbijzijnde objecten te wijzigen en alleen deze
objecten te verplaatsen.
Selecteer het gereedschap Tussenruimte en open het deelvenster Gereedschaphints (Venster > Hulpmiddelen > Gereedschaphints) om
informatie over het gereedschap Tussenruimte weer te geven.
Objecten verdelen met Actief verdelen
Wanneer u meerdere geselecteerde objecten transformeert, kunt u de ruimte tussen de geselecteerde objecten proportioneel aanpassen. U hoeft
het formaat van de objecten dan niet aan te passen. U kunt dus de tussenruimte tussen vijf uitgelijnde rechthoeken aanpassen zonder de
opdrachten voor verdelen te gebruiken.
Op http://tv.adobe.com/go/4949/nl vindt u een video over het gebruik van Live Distribute.
1. Selecteer de objecten.
2. Begin een selectiekadergreep te slepen en houd de spatiebalk tijdens het slepen ingedrukt. Blijf slepen om de tussenruimte tussen de
173
objecten te wijzigen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
174
Uitknippaden
Naar boven
Naar boven
Uitknippaden
Bijsnijden met het pad of alfakanaal van een afbeelding
Automatisch een uitknippad maken
Opties voor uitknippaden
Een uitknippad omzetten in een afbeeldingskader
Uitknippaden
Met uitknippaden kunt u een gedeelte van de illustratie uitsnijden, zodat alleen dit gedeelte zichtbaar is door de vorm of vormen die u maakt. U
kunt met uitknippaden ongewenste delen van een afbeelding verbergen door zowel een pad voor de afbeelding als een kader voor de afbeelding
te maken. Houd het uitknippad en het afbeeldingskader gescheiden, zodat u met het gereedschap Direct selecteren en andere
tekengereedschappen in de gereedschapsset het pad kunt wijzigen zonder het kader aan te passen.
U kunt op de volgende manieren uitknippaden maken:
Plaats opgeslagen afbeeldingen met paden of alfakanalen (maskers), die automatisch door InDesign kunnen worden gebruikt. Met
programma's als Adobe Photoshop kunt u paden en alfakanalen aan afbeeldingen toevoegen.
Gebruik de optie Randen zoeken van de opdracht Uitknippad om een uitknippad te genereren voor een afbeelding die zonder pad is
opgeslagen.
Teken met het gereedschap Pen een pad in de gewenste vorm en plak de afbeelding in het pad met de opdracht Plakken in.
Als u automatisch een uitknippad genereert, wordt een InDesign-uitknippad aan de afbeelding gekoppeld. De afbeelding is dan uitgeknipt door het
pad en bijgesneden door het kader.
Opmerking: Het afbeeldingskader heeft de kleur van de laag waarop het verschijnt en het uitknippad wordt getekend in een contrasterende kleur.
Als bijvoorbeeld de laag blauw is, is het afbeeldingskader blauw en het uitknippad oranje.
Bijsnijden met het pad of alfakanaal van een afbeelding
InDesign kan een geïmporteerde EPS-, TIFF- of Photoshop-afbeelding uitsnijden met het uitknippad of alfakanaal dat is opgeslagen met het
bestand. Als een geïmporteerde afbeelding meerdere paden of alfakanalen bevat, kunt u het pad of alfakanaal kiezen dat u wilt gebruiken voor het
uitknippad.
Een alfakanaal is een onzichtbaar kanaal waarmee de transparante gebieden van een afbeelding worden gedefinieerd. Alfakanalen worden in een
afbeelding met de RGB- of CMYK-kanalen opgeslagen. Alfakanalen worden veel in video-effecten gebruikt. De standaardtransparantie (het
schaakbordpatroon) van Photoshop wordt automatisch door InDesign als een alfakanaal herkend. Als de afbeelding een dekkende achtergrond
heeft, moet u Photoshop gebruiken voor het verwijderen van de achtergrond of voor het maken en opslaan van een of meer alfakanalen bij de
afbeelding. In Adobe Photoshop kunt u alfakanalen maken met de functies voor het verwijderen van de achtergrond, zoals laagmaskers, het palet
Kanalen, het achtergrondgummetje of het tovergummetje.
Resultaten van alfakanalen en ingesloten paden
A. Originele afbeelding B. Alfakanaal C. Geplaatste afbeelding D. Originele afbeelding E. Afbeelding met ingesloten pad F. Geplaatste
afbeelding
175
Naar boven
Naar boven
Wanneer u een Photoshop-bestand plaatst, kunt u in het dialoogvenster Importopties afbeelding een standaarduitknippad kiezen of een
alfakanaal selecteren voor het uitknippen.
1. Selecteer een geïmporteerde afbeelding en kies Object > Uitknippad.
2. Kies de optie Photoshop-pad of Alfakanaal in het menu Type van het dialoogvenster Photoshop-pad .
3. Kies het gewenste pad of alfakanaal in het menu Pad of Alfa.
Opmerking: Is de opdracht in het menu Alfakanaal niet beschikbaar, dan zijn er geen alfakanalen bij de afbeelding opgeslagen.
4. Als u het uitknippad wilt inzetten, typt u een waarde in het veld Pad krimpen.
5. Als u wilt schakelen tussen zichtbare en verborgen gebieden, kiest u Omkeren.
6. Als u een alfakanaal kiest, geeft u eventuele andere gewenste opties voor uitknippaden op en klikt u op OK.
Als u het uitknippad wilt uitschakelen, selecteert u de geïmporteerde afbeelding en kiest u Object > Uitknippad. Kies Geen in het menu Soort
en klik op OK.
Automatisch een uitknippad maken
Als u de achtergrond wilt verwijderen van een afbeelding zonder uitknippad, doet u dat automatisch met de optie Randen zoeken in het venster
Uitknippad. Met de optie Randen zoeken verbergt u de lichtste of donkerste delen van een afbeelding. Het resultaat is dus het fraaist als het
onderwerp tegen een witte of zwarte achtergrond is geplaatst.
Geschikt (links) en ongeschikt (rechts) voor automatisch uitknippad.
1. Selecteer een geïmporteerde afbeelding en kies Object > Uitknippad.
2. Kies in het venster Uitknippad de optie Randen zoeken in het menu Type. Standaard worden de lichtste tonen uitgesloten. Selecteer ook
Omkeren om de donkerste tonen uit te sluiten.
3. Geef de opties voor uitknippaden op en klik op OK.
Opties voor uitknippaden
Drempel Hiermee geeft u de donkerste pixelwaarde op om het uiteindelijke uitknippad te definiëren. Met een hogere waarde maakt u meer pixels
transparant doordat u een hogere lichtheidswaarde aan het verborgen gebied toevoegt. De laagste waarde is 0 (wit). Als u bijvoorbeeld een zeer
lichte slagschaduw wilt verwijderen bij het gebruik van Randen zoeken, verhoogt u de drempel tot de schaduw is verdwenen. Als lichtpixels
onbedoeld onzichtbaar zijn geworden, is de drempelwaarde te hoog.
Drempelwaarde 25 (links) en 55 (rechts)
Tolerantie Hiermee geeft u aan in hoeverre de lichtheidswaarde van een pixel mag overeenkomen met de drempelwaarde voordat de pixel door
het uitknippad wordt verborgen. Een hogere tolerantiewaarde is nuttig voor het verwijderen van ongewenste hobbels als gevolg van losse pixels
die iets donkerder zijn dan de lichtheidswaarde bij Drempel. Met hogere tolerantiewaarden maakt u meestal een vloeiender, losser uitknippad,
doordat u de reeks waarden verhoogt bij de tolerantiewaarde die losse, donkerdere pixels omvat. Met een lagere tolerantiewaarde genereert u een
strakker uitknippad met kleinere variaties in waarden. Lagere tolerantiewaarden zorgen voor een grover uitknippad door het toevoegen van
ankerpunten, wat het afdrukken van de afbeelding kan bemoeilijken.
176
Naar boven
Tolerantiewaarde 0 (links) en 5 (rechts)
Pad krimpen Hiermee zorgt u dat het resulterende uitknippad wordt aangepast aan het uitknippad dat met de waarde bij Drempel en Tolerantie is
gedefinieerd. In tegenstelling tot Drempel en Tolerantie houdt Pad krimpen geen rekening met lichtheidswaarden, maar krimpt de vorm van het
uitknippad proportioneel. Als u de waarde voor Pad krimpen wijzigt, kunt u soms losse pixels verbergen die niet zijn verwijderd met de waarden
voor Drempel en Tolerantie. Geef een negatieve waarde op om het resulterende uitknippad groter te maken dan het pad dat met de waarde bij
Drempel en Tolerantie is gedefinieerd.
Pad krimpen op -0p1 (links) en 0p3 (rechts)
Omkeren Hiermee wisselt u de zichtbare en verborgen gedeelten om. Het uitknippad krijgt eerst de donkerste tonen.
Inclusief binnenranden Hiermee maakt u gebieden transparant als ze zich in het oorspronkelijke uitknippad bevinden en als de
lichtheidswaarden ervan binnen de reeks bij Drempel en Tolerantie vallen. Standaard maakt u met Uitknippad alleen de buitenste gebieden
transparant. Met Inclusief binnenranden geeft u "gaten" in een afbeelding goed weer. Deze optie werkt het beste als de helderheidsniveaus van
gebieden die u transparant wilt maken, niet overeenkomen met gebieden die zichtbaar moeten zijn. Als u bijvoorbeeld de optie Inclusief
binnenranden kiest voor een afbeelding van een zilverkleurige bril waarvan de glazen transparant worden, kunnen zeer lichte gebieden van het
montuur ook transparant worden. Als gebieden onbedoeld transparant worden, wijzigt u de waarden bij Drempel, Tolerantie en Pad krimpen.
Beperken tot kader Hiermee maakt u een uitknippad dat bij de zichtbare rand van de afbeelding stopt. Dit kan resulteren in een eenvoudiger pad
als u de afbeelding uitsnijdt met behulp van het afbeeldingskader.
Afbeelding met hoge resolutie gebruiken Hiermee berekent u transparante gebieden met behulp van het bestand zelf om een maximale
precisie te verkrijgen. Als u deze optie uitschakelt, berekent u transparantie op basis van de resolutie van de schermweergave, wat sneller maar
minder nauwkeurig is. Deze optie is niet beschikbaar als u Alfakanaal hebt gekozen, omdat InDesign alfakanalen altijd met de werkelijke resolutie
gebruikt. (Zie Transparantie.)
Een uitknippad omzetten in een afbeeldingskader
Kies Object > Uitknippad > Uitknippad in kader omzetten.
Meer Help-onderwerpen
Alfakanaalmaskers maken en bewerken
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
177
Nieuwe documenten maken
Naar boven
Naar boven
Voorinstelling document
Intentie
Aantal pagina's
Eerste paginanummer
Pagina's naast elkaar
Stramientekstkader
Nieuwe documenten maken
Een nieuw document maken
Opties voor nieuwe documenten
Overzicht van het documentvenster
Aangepaste paginaformaten maken
Voorinstellingen voor documenten definiëren
Een document op basis van een voorinstelling maken
Het begin van het ontwerpen van een pagina is vrijwel altijd hetzelfde: u maakt eerst een nieuw document, stelt de pagina's in en geeft marges en
kolommen op of wijzigt de instellingen van het raster.
Een nieuw document maken
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
In het dialoogvenster Nieuw document zijn de dialoogvensters Documentinstelling en Marges en kolommen gecombineerd, zodat u het
paginaformaat, de marges en het aantal kolommen op een pagina in één venster kunt instellen. U kunt al deze instellingen op elk gewenst
moment wijzigen.
2. Geef documentinstellingsopties op. (Zie Opties voor nieuw document.)
U kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte. Deze gebieden lopen door tot voorbij de randen van het gedefinieerde paginaformaat. Als u het afloopgebied
of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
3. (Alleen in InDesign CC) Schakel het selectievakje Voorvertoning in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan.
4. Klik op OK om het nieuwe document met de opgegeven instellingen te openen.
Als u standaardlayoutinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstelling of Layout > Marges en
kolommen en geeft u de opties op als er geen documenten zijn geopend.
Opties voor nieuw document
Kies een voorinstelling die u eerder hebt opgeslagen.
Wanneer u een document maakt dat moet worden uitgevoerd naar PDF of SWF en u de optie Web kiest, worden er diverse opties in het
dialoogvenster gewijzigd. Zo wordt de optie Pagina's naast elkaar uitgeschakeld, wordt de afdrukstand Liggend gebruikt en wordt het
paginaformaat gebaseerd op de beeldschermresolutie. U kunt al deze instellingen bewerken nadat het document is gemaakt.
CS6 en hoger: de intentie Digitale publicatie is toegevoegd voor publicaties die bestemd zijn voor Digital Publishing Suite. U kunt de intentie van
het document ook wijzigen nadat het document is gemaakt.
Geef het aantal pagina's op dat u in het nieuwe document wilt maken.
Geef op welk nummer de eerste pagina van het document heeft. Wanneer u een even nummer (bijvoorbeeld 2) opgeeft
en Pagina's naast elkaar is ingeschakeld, begint de eerste spread in het document met een spread van twee pagina's. Zie Een document maken
met een spread met twee pagina's.
Schakel deze optie in als u wilt dat de linker- en rechterpagina naast elkaar worden weergegeven in een spread met twee
pagina's, zoals bij boeken of tijdschriften. Schakel deze optie uit als u elke pagina afzonderlijk wilt weergeven, zoals wanneer u brochures of
posters wilt afdrukken of objecten in de binding wilt laten aflopen.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u via het deelvenster Pagina's spreads met meer dan twee pagina's maken of de eerste twee pagina's
als een spread laten openen. (Zie Paginering van de spread besturen.)
CS5.5 en ouder: selecteer deze optie om een tekstkader ter grootte van het gebied binnen de margelijnen te maken, in
overeenstemming met de opgegeven kolominstellingen. Het stramientekstkader wordt aan het A-stramien toegevoegd. (Zie Tekstkaders op
stramienpagina's gebruiken.)
De optie Stramientekstkader is alleen beschikbaar bij de opdracht Bestand > Nieuw > Document.
178
Primair tekstkader
Paginaformaat
Stand
Afloopgebied
Witruimte rond pagina
Voorvertoning
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
CS6 en hoger: selecteer deze optie om een primair tekstkader op de stramienpagina toe te voegen. Wanneer u een nieuwe
stramienpagina toepast, loopt het artikel in het primaire tekstkader automatisch door in het primaire tekstkader van de nieuwe stramienpagina.
Kies in het menu het gewenste paginaformaat of geef bij Breedte en Hoogte de afmetingen op. Het paginaformaat is de
uiteindelijke grootte van het document nadat het afloopgebied of andere markeringen buiten de pagina zijn afgesneden.
Klik op Staand
(lang) of Liggend (breed). Deze pictogrammen veranderen als u andere afmetingen voor Paginaformaat opgeeft. Als
u voor Hoogte een hogere waarde invoert, wordt het pictogram Staand geselecteerd. Als u voor Breedte een hogere waarde invoert, wordt het
pictogram Liggend geselecteerd. Als u op een niet-geselecteerd pictogram klikt, veranderen de waarden in de vakken Hoogte en Breedte.
Tip: u kunt de afmetingen van het afloopgebied en de witruimte rond de pagina opgeven door te klikken op de pijlknop vóór het label voor het
afloopgebied en de witruimte in het dialoogvenster Nieuw document. Als u het afloopgebied of de witruimte rond de pagina aan alle kanten even
groot wilt maken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk
.
Dankzij het afloopgebied kunt u objecten afdrukken die zich aan de buitenste rand van het gedefinieerde paginaformaat bevinden.
Als een object aan de rand van een pagina van de vereiste afmetingen wordt geplaatst, kan er enige witruimte zichtbaar zijn aan de rand van het
afgedrukte gebied ten gevolge van een enigszins onjuiste uitlijning tijdens het afdrukken of bijsnijden. Daarom is het verstandig een object dat zich
aan de rand van de pagina met de vereiste afmetingen bevindt, een eindje van de rand te plaatsen en het vervolgens na het afdrukken bij te
snijden. Het afloopgebied wordt weergegeven door middel van een rode lijn in het document. Het is ook mogelijk om instellingen voor het
afloopgebied in het dialoogvenster Afdrukken op te geven.
De witruimte wordt verwijderd wanneer het document tot het definitieve paginaformaat wordt bijgesneden. Deze witruimte
bevat afdrukinformatie, informatie over aangepaste kleurbalken of andere instructies en omschrijvingen voor andere informatie in het document.
Objecten (met inbegrip van tekstkaders) die in de witruimte zijn geplaatst, worden afgedrukt maar verdwijnen als het document wordt bijgesneden
tot het uiteindelijke paginaformaat.
Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
(Alleen in InDesign CC) Schakel dit selectievakje in om te kijken hoe uw nieuwe document eruit zal zien. Breng indien nodig
wijzigingen aan in de opties als de voorvertoning niet naar wens is.
U kunt ook klikken op het pictogram Voorinstelling document opslaan om de documentinstellingen op te slaan voor later gebruik.
Overzicht van het documentvenster
Elke pagina of spread in het document heeft zijn eigen plakbord en hulplijnen, die in de modus Normale weergave zijn te zien. (U schakelt over
naar de normale weergave door Weergave > Schermmodus > Normaal te kiezen.) Wanneer het document wordt weergegeven in een van de
voorvertoningsmodi, wordt het plakbord vervangen door een grijze achtergrond. (Zie Documenten voorvertonen.) U kunt de kleur van de
achtergrond van de voorvertoning en van de hulplijnen wijzigen in de voorkeuren van de hulplijnen en het plakbord.
Document en hulplijnen in de normale weergavemodus
A. Spread (zwarte lijnen) B. Pagina (zwarte lijnen) C. Margehulplijnen (magenta lijnen) D. Kolomhulplijnen (violette lijnen) E. Afloopgebied (rode
lijnen) F. Witruimte rond de pagina (blauwe lijnen)
Opmerkingen over het documentvenster:
De lijnen met een andere kleur zijn liniaalhulplijnen die worden weergegeven in de laagkleur wanneer de desbetreffende laag is geselecteerd.
Zie Lagen.
De kolomhulplijnen staan vóór de margehulplijnen. Als een kolomhulplijn precies vóór een margehulplijn staat, wordt de margehulplijn
hierdoor verborgen.
Aangepaste paginaformaten maken
U kunt aangepaste paginaformaten maken die worden weergegeven in het menu Paginaformaat in het dialoogvenster Nieuw document.
1. Kies Bestand > Nieuw > Document.
2. Kies Aangepast paginaformaat in het menu Paginaformaat.
179
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
3. Voer een naam voor het paginaformaat in en geef de instellingen voor het paginaformaat op. Klik vervolgens op Toevoegen.
Het bestand New Doc Sizes.txt waarmee u aangepaste paginaformaten in oudere versies van InDesign kon maken, is niet beschikbaar in
InDesign CS5 of hoger.
Voorinstellingen voor documenten definiëren
U kunt documentinstellingen voor paginaformaat, kolommen, marges, afloopgebied en witruimte rond pagina's in een voorinstelling opslaan en zo
sneller soortgelijke documenten maken.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen document > Opgeven.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster dat verschijnt.
3. Geef een naam op voor de voorinstelling en selecteer opties voor de basislayout in het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling document. (Zie
Opties voor nieuw document voor een beschrijving van elke optie.)
4. Klik tweemaal op OK.
U kunt een documentvoorinstelling als een apart bestand opslaan en dat bestand aan andere gebruikers geven. Met de knoppen Opslaan en
Laden in het dialoogvenster Voorinstellingen document kunt u bestanden met documentvoorinstellingen opslaan en laden.
Een document maken met behulp van een voorinstelling
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:.
Kies Bestand > Voorinstelling document > [naam van voorinstelling]. (Houd Shift ingedrukt terwijl u de voorinstelling kiest voor het
maken van een nieuw document op basis van de voorinstelling zonder het dialoogvenster Nieuw document te openen.)
Kies Bestand > Nieuw > Document en kies vervolgens een voorinstelling in het menu Voorinstelling document in het dialoogvenster
Nieuw document.
Het dialoogvenster Nieuw document wordt weergegeven met de reeds ingestelde layoutopties.
2. Breng indien nodig wijzigingen aan en klik op OK.
Als u het dialoogvenster Nieuw document niet wilt zien, drukt u op de Shift-toets wanneer u een voorinstelling in het menu Voorinstelling
document selecteert.
Aanbevolen workflow voor InDesign-documenten
Documentsjablonen gebruiken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Documentinstelling, -marges en -kolommen wijzigen
180
Een inhoudsopgave maken
Naar boven
Naar boven
Over inhoudsopgaven
Inhoudsopgaven maken in boeken
Een inhoudsopgave genereren
Inhoudsopgavestijlen maken voor meerdere lijsten
Opties voor het opmaken van een inhoudsopgave
Inhoudsopgave-items met opvultekens maken
Een alineastijl met een opvulteken maken
Een inhoudsopgave bijwerken en bewerken
Over inhoudsopgaven
Een inhoudsopgave kan de inhoud van een boek, blad of andere publicatie of een lijst met illustraties, adverteerders of kennisgevingen zijn, en
kan ook informatie bevatten waarmee lezers informatie in een document of boekbestand kunnen opzoeken. Een document kan meerdere
inhoudsopgaven bevatten, bijvoorbeeld voor hoofdstukken en voor illustraties.
Elke inhoudsopgave is een afzonderlijk artikel met een kop en een lijst items die op paginanummer of alfabetisch zijn gesorteerd. Items,
waaronder de paginanummers, worden uit het document opgehaald en kunnen op elk moment worden bijgewerkt, zelfs in meerdere documenten in
een boekbestand.
Het maken van een inhoudsopgave bestaat uit drie stappen. Als eerste gaat u de alineastijlen die u als basis voor de inhoudsopgave wilt
gebruiken, maken en toepassen. Vervolgens geeft u op welke stijlen in de inhoudsopgave moeten worden gebruikt en hoe de inhoudsopgave moet
worden opgemaakt. Als laatste plaatst u de inhoudsopgave in het boek.
Items voor de inhoudsopgave kunnen automatisch worden toegevoegd aan het deelvenster Bladwijzers en worden gebruikt in documenten die als
Adobe PDF zijn geëxporteerd.
Op www.adobe.com/go/vid0219_nl vindt u een videodemo over het maken van een inhoudsopgave.
Tips voor het maken van een inhoudsopgave
Denk aan het volgende wanneer u een inhoudsopgave gaat maken:
Sommige inhoudsopgaven worden samengesteld met inhoud die niet in het gepubliceerde document staat, zoals een lijst met adverteerders
in een tijdschrift. U doet dit in InDesign door die inhoud op een verborgen laag te plaatsen en die op te nemen wanneer u de inhoudsopgave
gaat genereren.
U kunt inhoudsopgavestijlen vanuit andere documenten of boeken laden en er nieuwe inhoudsopgaven mee maken die daarmee dezelfde
instellingen en opmaak krijgen. (Soms zult u een geïmporteerde inhoudsopgavestijl moeten bewerken als de namen van de alineastijlen in
het document niet gelijk zijn aan die van het brondocument.)
U kunt alineastijlen maken voor de titel en items van de inhoudsopgave, zoals tabstops en opvultekens. Deze alineastijlen kunt u tijdens het
genereren van de inhoudsopgave toepassen.
U kunt tekenstijlen maken en daarmee de paginanummers en de tekens opmaken die tussen de paginanummers en de items staan. Als u de
paginanummers bijvoorbeeld vet wilt weergeven, maakt u een tekenstijl met het kenmerk Vet en selecteert u die tekenstijl wanneer u de
inhoudsopgave maakt.
Inhoudsopgaven maken in boeken
U krijgt het beste resultaat als u het volgende doet voordat u een inhoudsopgave voor een boek gaat maken:
Voordat u een inhoudsopgave maakt, moet u nagaan of de boekenlijst compleet is, of alle documenten in de juiste volgorde staan en of alle
koppen met de juiste alineastijlen zijn opgemaakt.
Gebruik de alineastijlen in het hele boek op dezelfde manier. Maak geen documenten met stijlen die identieke namen maar verschillende
definities hebben. Als meerdere stijlen dezelfde naam maar verschillende stijldefinities hebben, wordt de stijldefinitie in het actieve document
(als hiervoor een definitie bestaat) of de eerste instantie van de stijl in het boek gebruikt.
Als de noodzakelijke stijlen niet in de pop-upmenu's in het venster Inhoudsopgave staan, moet u het boek synchroniseren zodat de stijlen
naar het document met de inhoudsopgave worden gekopieerd.
Als u wilt dat nummervoorvoegsels (zoals 1-1, 1-3, enzovoort) worden weergegeven in de inhoudsopgave, maakt u gebruik van
sectienummering in plaats van hoofdstuknummering. Sectienummervoorvoegsels kunnen worden opgenomen in een inhoudsopgave.
181
Naar boven
Naar boven
Een inhoudsopgave genereren
Voordat u een inhoudsopgave genereert, moet u bepalen welke alinea's, zoals titels van hoofdstukken en sectiekoppen, moeten worden
opgenomen en vervolgens voor elke alinea een alineastijl definiëren. Zorg dat deze alineastijlen op alle nodige alinea's in het document of de
boekdocumenten worden toegepast.
Wanneer u de inhoudsopgave genereert, kunt u de inhoudsopgave ook opmaken met alinea- en tekenstijlen.
Inhoudsopgave zonder alineastijlen (links) en met alineastijlen op items toegepast (rechts)
Wanneer alinea's die in de inhoudsopgave moeten worden opgenomen, zich in verschillende artikelen op dezelfde pagina bevinden, wordt de
volgorde die de alinea's in de inhoudsopgave krijgen, bepaald door de positie van de alinea's op de pagina.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u een inhoudsopgave voor slechts één document maakt, kunt u aan het begin van het document een nieuwe pagina toevoegen.
Maakt u een inhoudsopgave voor meerdere documenten in een boek, dan maakt of opent u het document dat voor de inhoudsopgave
moet worden gebruikt, controleert u of het document in het boek staat en opent u het boekbestand.
2. Kies Layout > Inhoudsopgave.
Als u een inhoudsopgavestijl met de gewenste instellingen voor de inhoudsopgave hebt gemaakt, kunt u die stijl in het menu
Inhoudsopgavestijl kiezen.
3. Typ in het vak Titel een titel voor de inhoudsopgave (zoals Inhoud of Lijst met afbeeldingen). Deze titel komt boven aan de inhoudsopgave
te staan. Maak de titel op door een stijl te selecteren in het menu Stijl.
4. Selecteer Inclusief boekdocumenten om een enkele inhoudsopgave te maken voor alle documenten in de boekenlijst en om de pagina's van
het boek opnieuw te nummeren. Schakel deze optie uit als u alleen voor het actieve document een inhoudsopgave wilt maken. (Deze optie
is niet beschikbaar als het huidige document onderdeel van een boekbestand is.)
5. Bepaal welke inhoud u in de inhoudsopgave wilt opnemen door te dubbelklikken op alineastijlen in de lijst Andere stijlen, zodat deze in de
lijst Alineastijlen opnemen worden geplaatst.
6. Selecteer Bestaande inhoudsopgave vervangen als u alle bestaande inhoudsopgaveartikelen in het document wilt vervangen. Schakel deze
optie uit als u een nieuwe inhoudsopgave wilt genereren, bijvoorbeeld een lijst met afbeeldingen.
7. Geef opties op om te bepalen hoe elke alineastijl in de inhoudsopgave wordt opgemaakt. (Zie Opties voor het opmaken van een
inhoudsopgave.)
Het is een goed idee om een inhoudsopgavestijl te bepalen die de opmaak en andere opties voor uw inhoudsopgave bevat, vooral
wanneer u meerdere inhoudsopgaven in uw document wilt opnemen. U doet dat door op Stijl opslaan te klikken. U kunt ook
inhoudsopgavestijlen maken door Layout > Stijlen van inhoudsopgave te kiezen.
8. Klik op OK.
De cursor voor geladen tekst
verschijnt. Voordat u klikt of sleept, kunt u naar een andere pagina gaan of een nieuwe pagina maken
zonder dat u de geladen tekst kwijtraakt.
9. Klik met de cursor voor geladen tekst of sleep met deze cursor op de plaats waar u de nieuwe inhoudsopgave wilt plaatsen.
Opmerking: Koppel het kader met de inhoudsopgave niet aan andere tekstkaders in het document. Als u de bestaande inhoudsopgave vervangt,
wordt namelijk het hele artikel door de bijgewerkte inhoudsopgave vervangen.
Inhoudsopgavestijlen maken voor meerdere lijsten
Het is raadzaam inhoudsopgavestijlen te gebruiken wanneer u verschillende inhoudsopgaven in uw document of boek moet maken. U kunt
bijvoorbeeld een bepaalde inhoudsopgavestijl gebruiken voor de inhoud en een andere voor een lijst met adverteerders, een lijst met afbeeldingen
of een lijst met de namen van fotografen. Maak een inhoudsopgavestijl voor elk type lijst.
Inhoudsopgavestijlen zijn ook handig wanneer u in een ander document dezelfde inhoudsopgaveopmaak wilt gebruiken.
Opmerking: Verwar inhoudsopgavestijlen niet met alineastijlen met het voorvoegsel 'inhoud'. Alineastijlen met het voorvoegsel 'inhoud'
(bijvoorbeeld 'Inhoudsopgave Titel') worden gebruikt voor het opmaken van de vermeldingen in de inhoudsopgave. Een inhoudsopgavestijl
daarentegen is een verzameling instellingen voor het automatisch maken van een inhoudsopgave.
182
Naar boven
Een inhoudsopgavestijl maken
1. Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave.
2. Klik op Nieuw.
3. Typ een naam voor de inhoudsopgavestijl die u gaat maken.
4. Typ in het vak Titel een titel voor de inhoudsopgave (zoals Inhoud of Lijst met afbeeldingen). Deze titel komt boven aan de inhoudsopgave
te staan. Geef een titelstijl op door een stijl te selecteren in het menu Stijl.
5. Selecteer in de lijst Andere stijlen de alineastijlen die overeenkomen met de inhoud die u wilt opnemen in de inhoudsopgave. Klik vervolgens
op Toevoegen om deze stijlen toe te voegen aan de lijst Alineastijlen opnemen.
6. Geef opties voor het opmaken van elke alineastijl op. (Zie Opties voor het opmaken van een inhoudsopgave.)
Inhoudsopgavestijlen uit een ander document importeren
1. Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave.
2. Klik op Laden, selecteer het InDesign-bestand met de inhoudsopgavestijlen die u wilt kopiëren en klik op Openen.
3. Klik op OK.
Opmerking: Als de alineastijlen in het document niet overeenkomen met de alineastijlen in de inhoudsopgavestijl die u importeert, zult u de
inhoudsopgavestijl moeten aanpassen voordat u de inhoudsopgave gaat genereren.
Opties voor het opmaken van een inhoudsopgave
Gebruik deze opties bij het genereren of bewerken van een inhoudsopgave om de vormgeving van de tekst van de gegenereerde inhoudsopgave
te bepalen. Sommige van deze opties zijn alleen beschikbaar wanneer u op Meer opties in het dialoogvenster klikt.
Opmerking: De instellingen in de sectie Stijl hebben alleen effect op de stijl die onder Alineastijlen opnemen is geselecteerd. U kunt voor elke
stijl andere opmaakopties instellen.
Stijl item Kies voor elke stijl in Alineastijlen opnemen de alineastijl die u wilt toepassen op de items van de inhoudsopgave.
Paginanummer U kunt een tekenstijl voor het opmaken van het paginanummer maken. U kunt deze stijl dan selecteren in de vervolgkeuzelijst
Stijl rechts van Paginanummer. (Zie Alinea- en tekenstijlen toevoegen.)
Zie Sectienummering definiëren voor het toevoegen van voorvoegsels aan de paginanummers van de inhoudsopgave of het gebruiken van een
andere nummeringsconventie.
Tussen item en nummer Geef op welke tekens u tussen het inhoudsopgave-item en het bijbehorende paginanummer wilt plaatsen. Het
standaardteken is ^t, dat aangeeft waar een tab moet worden ingevoegd. U kunt ook andere speciale tekens uit de lijst kiezen, zoals een rechts
ingesprongen tab of een em-spatie. Zie Glyphs en speciale tekens invoegen voor een complete lijst van speciale tekens en hoe die te gebruiken.
Selecteer de tekst in het vak voordat u een ander speciaal teken kiest om er zeker van te zijn dat u niet beide tekens opneemt.
U kunt ook een tekenstijl maken waarmee de ruimte tussen het item en het paginanummer wordt opgemaakt. Vervolgens kunt u deze stijl
selecteren in de pop-uplijst Stijl rechts van Tussen item en nummer. (Zie Alinea- en tekenstijlen toevoegen.)
Als er in de alineastijl van het item een instelling voor een opvulteken is gedefinieerd en het tabteken (^t) is geselecteerd, wordt in de
inhoudsopgave een opvulteken weergegeven. Zie Inhoudsopgave-items met opvultekens maken.
U kunt een teken opgeven waarmee u het item wilt scheiden van het paginanummer, en de stijl die u wilt toepassen op dat teken.
Items op alfabetische volgorde sorteren Selecteer deze optie om de items van de inhoudsopgave in de geselecteerde stijl alfabetisch te
sorteren. Deze optie is vooral bedoeld voor het maken van eenvoudige lijsten, zoals lijsten van adverteerders. Geneste items (niveau 2 of 3)
worden alfabetisch binnen de groep gesorteerd (dat wil zeggen niveau 1 of niveau 2).
Opmerking: De sorteervolgorde van een inhoudsopgave wordt bepaald door de standaardtaalinstelling van het document. U wijzigt deze
183
Naar boven
Naar boven
Naar boven
instelling door een taal in het menu Taal in het deelvenster Teken te selecteren (hierbij mag er niets zijn geselecteerd).
Niveau Elk item dat in het vak Alineastijlen opnemen wordt geplaatst, komt standaard één niveau lager te staan dan het item dat er direct boven
staat. U kunt deze hiërarchie wijzigen door een nieuw niveaunummer voor de geselecteerde alineastijl op te geven. Met deze optie past u alleen
de weergave in het dialoogvenster aan. De optie heeft geen gevolgen voor de uiteindelijke inhoudsopgave, tenzij de lijst in alfabetische volgorde
wordt weergegeven. In dat geval worden de items op niveau gesorteerd.
PDF-bladwijzers maken Selecteer deze optie als de items van de inhoudsopgave moeten worden weergegeven in het deelvenster Bladwijzers
van Adobe Acrobat of Adobe Reader® wanneer het document wordt geëxporteerd naar PDF.
Run-in Selecteer deze optie als alle inhoudsopgave-items op een enkele alinea moeten komen te staan. De items worden van elkaar gescheiden
door een puntkomma, gevolgd door een spatie (; ).
Inclusief tekst op verborgen lagen Selecteer deze optie alleen als u de alinea's op verborgen lagen in de inhoudsopgave wilt opnemen. Dit is
handig bij het maken van bijvoorbeeld een lijst met adverteerders of illustraties die niet als tekst in het document zelf staan. Schakel deze optie uit
wanneer u lagen hebt gebruikt voor het opslaan van diverse versies of vertalingen van dezelfde tekst.
Genummerde alinea's Als er in de inhoudsopgave een alineastijl met nummering wordt gebruikt, geeft u op of het inhoudsopgave-item de
volledige alinea (zowel de nummering als de tekst), alleen de nummering of alleen de alinea moet bevatten.
Inhoudsopgave-items met opvultekens maken
Bij items in een inhoudsopgave staan vaak puntjes of opvultekens waarmee het item van het paginanummer wordt gescheiden.
Inhoudsopgave met punten als opvultekens
1. Maak een alineastijl met een opvulteken. (Zie Een alineastijl met een opvulteken maken.)
2. Werk de instellingen voor de inhoudsopgave bij door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave. Selecteer een inhoudsopgavestijl en klik op Bewerken.
Kies Layout > Inhoudsopgave (als u geen stijl voor de inhoudsopgave gebruikt).
3. Selecteer onder Alineastijlen opnemen het item dat in de inhoudsopgave met een opvulteken moet worden weergegeven.
4. Selecteer voor Itemstijl de alineastijl met het opvulteken.
5. Klik op Meer opties.
6. Controleer of Tussen item en nummer is ingesteld op ^t (^t is een tab). Klik op OK of Opslaan om af te sluiten.
7. Werk indien nodig de inhoudsopgave bij door Layout > Inhoudsopgave bijwerken te kiezen. Plaats anders het artikel voor de nieuwe
inhoudsopgave.
Een alineastijl met een opvulteken maken
1. Kies Venster > Stijlen > Alineastijlen om het deelvenster Alineastijlen te openen.
2. Voer in het deelvenster Alineastijlen een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op de naam van de alineastijl die is toegepast op de items in de inhoudsopgave.
Kies Nieuwe alineastijl in het deelvenstermenu.
3. Voer indien nodig een naam voor de alineastijl in.
4. Klik op Tabs.
5. Selecteer het pictogram van de rechts uitgelijnde tab
en klik op de liniaal om die tab te plaatsen.
Als de alinea's waarop u de stijl toepast, een genummerde opsommingslijst bevat, zorg dan dat u twee tabinstellingen instelt - de eerste voor
het ingesprongen, genummerde item en de tweede voor het opvulteken.
6. Typ een punt (.) bij Vulteken.
7. Selecteer de gewenste andere stijlopties en klik op OK.
Een inhoudsopgave bijwerken en bewerken
De inhoudsopgave is eigenlijk een momentopname van de inhoud van het document. Als de paginanummers in het document veranderen of als u
184
koppen of andere elementen wijzigt die ook in de inhoudsopgave terugkomen, moet u de inhoudsopgave opnieuw genereren om die wijzigingen
door te voeren.
Een inhoudsopgave bijwerken
1. Open het document met de inhoudsopgave.
2. Ga als volgt te werk:
Om items in de inhoudsopgave te wijzigen, bewerkt u het document of de documenten in het boek en niet de inhoudsopgave zelf.
Om de opmaak van de titel, items of paginanummers van de inhoudsopgave te wijzigen, bewerkt u de toegepaste alinea- of tekenstijlen.
Om pagina's anders te nummeren (bijvoorbeeld 1, 2, 3 of i, ii, iii), wijzigt u de sectienummering in het document of boek. (Zie Pagina's,
hoofdstukken en alinea's in een boek nummeren.)
Om een nieuwe titel toe te voegen, andere alineastijlen in de inhoudsopgave op te nemen of de items in de inhoudsopgave anders op te
maken, bewerkt u de inhoudsopgavestijl.
3. Selecteer of plaats de invoegpositie in het tekstkader dat de inhoudsopgave bevat en kies Layout > Inhoudsopgave bijwerken.
4. Als uw document meerdere inhoudsopgaven bevat, zoals een lijst met afbeeldingen en een lijst met adverteerders, selecteert u het
tekstkader met een andere lijst en kiest u Layout > Inhoudsopgave bijwerken.
Een inhoudsopgave bewerken
Als de inhoudsopgave moet worden bewerkt, moet u de alinea's in de documenten bewerken en niet het artikel van de inhoudsopgave. Daarna
moet u een nieuwe inhoudsopgave genereren. Zou u namelijk het artikel van de inhoudsopgave bewerken, dan gaan de wijzigingen verloren
wanneer u een nieuwe inhoudsopgave genereert. Hetzelfde geldt voor de stijlen die voor de opmaak van de inhoudsopgave-items worden
gebruikt.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken van een inhoudsopgave
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
185
Een index maken
Naar boven
Over indexering
Overzicht van het deelvenster Index
Een onderwerpenlijst voor een index maken
Indexitems toevoegen
Opties voor paginabereik in indexen
“Zie”- of “Zie ook”-kruisverwijzingen toevoegen aan een index
Een index genereren
De sorteervolgorde van indexen wijzigen
Een index beheren
Over indexering
U kunt een korte trefwoordenindex of een uitgebreide, gedetailleerde gids maken over de informatie in het boek. U kunt slechts één index maken
voor een document of boek. Als u een index wilt maken, plaatst u eerst indexmarkeringen in de tekst. Elke indexmarkering koppelt u aan het
woord, een onderwerp genoemd, die u in de index wilt opnemen.
Wanneer u de index genereert, wordt elk onderwerp weergegeven met een verwijzing naar de pagina waarop het onderwerp staat. De items in
een index worden alfabetisch gesorteerd, vaak onder sectiekoppen (A, B, C enzovoort). Een indexitem bestaat uit een onderwerp (dat de lezer kan
opzoeken) en een paginaverwijzing (paginanummer of paginabereik) of een kruisverwijzing. Een kruisverwijzing met "Zie" of "Zie ook" verwijst naar
andere items in de index en niet naar een paginanummer.
Opbouw van een index
A. Titel B. Sectiekop C. Indexitem D. Subitem E. Onderwerp F. Paginaverwijzing G. Kruisverwijzing
Op www.adobe.com/go/vid0220_nl vindt u een videodemo over het maken van een index.
Tips voor het maken van een index
Met een goed geplande en complete index heeft de lezer direct toegang tot de informatie in het document. Hierbij moet u enkele richtlijnen in acht
nemen:
Bedenk van tevoren hoe de index eruit moet komen te zien. Hoeveel onderwerpniveaus wilt u opnemen? Wilt u de lezer naar andere,
verwante onderwerpen verwijzen? Is een eenvoudige index met alleen trefwoorden voldoende of wilt u een uitgebreidere index met
kruisverwijzingen naar verwante onderwerpen en een lijst met equivalente termen?
Houd rekening met de verschillende manieren waarop de lezers naar informatie kunnen zoeken. Een lezer kan bijvoorbeeld informatie over
dieren zoeken en op beesten zoeken, terwijl een ander op wild of fauna zoekt.
Voeg indexitems toe als de inhoud van het document voor het overgrote deel vaststaat. Als u naderhand grote delen van de tekst verwijdert,
raakt u hoogstwaarschijnlijk ook een deel van de index kwijt.
In een goed opgezette index worden de onderwerpen consequent gepresenteerd. Veel voorkomende indexproblemen ontstaan door het door
elkaar halen van kleine letters en hoofdletters (katten en Katten) en enkelvoud en meervoud (kat en katten). Gebruik een onderwerpenlijst
om de termen consistent te houden.
Kijk uw index diverse keren na voordat u de index gaat genereren. Zoek naar dubbele items, zwakke onderwerpgebieden, spelfouten en
inconsistenties in hoofdlettergebruik en formulering. De woorden Tijger, tijger en tijgers worden bijvoorbeeld als afzonderlijke items
beschouwd.
Workflow voor het maken van een index
U maakt als volgt een index:
186
Naar boven
Naar boven
1. Maak een onderwerpenlijst (optioneel). Een onderwerpenlijst zorgt voor consistentie bij de indexitems. (Zie Een onderwerpenlijst voor een
index maken.)
2. Voeg indexmarkeringen toe. Voeg indexmarkeringen toe op de pagina's in uw document waar de indexitems naar moeten verwijzen. (Zie
Indexitems toevoegen.)
3. Genereer de index. Als u de index genereert, wordt een reeks items voor markeringen met de bijbehorende paginanummers gemaakt. (Zie
Een index genereren.)
4. Laat het indexartikel doorlopen. Gebruik de cursor voor geladen tekst om de index te laten doorlopen in een tekstkader. Normaal gesproken
zult u de index op een nieuwe pagina willen laten beginnen. Nadat u de index hebt laten doorlopen, kunt u de pagina's en index gaan opmaken.
U zult deze stappen waarschijnlijk diverse malen uitvoeren voordat de index geschikt is om te worden gepubliceerd.
Overzicht van het deelvenster Index
In het deelvenster Index (Venster > Tekst en tabellen > Index) kunt u de index maken, bewerken en een voorvertoning ervan bekijken. Dit
deelvenster bevat twee modi: Verwijzing en Onderwerp. In de modus Verwijzing worden complete indexitems voor het actieve document of boek in
de voorvertoning weergegeven. In de modus Onderwerp worden alleen onderwerpen en geen paginanummers of kruisverwijzingen in de
voorvertoning weergegeven. De modus Onderwerp wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het maken van de indexstructuur, terwijl in de modus
Verwijzing indexitems worden toegevoegd.
In de modus Verwijzing worden de indexitems in alfabetische volgorde gezet en op beginletter onderverdeeld. Met het driehoekje naast de items
kunt u het item uit- of samenvouwen en zo subitems, paginanummers en kruisverwijzingen weergeven of verbergen.
De volgende codes vervangen de paginaverwijzingen bij indexitems die waarschijnlijk niet in de gegenereerde index worden opgenomen. U moet
misschien Voorvertoning bijwerken kiezen in het deelvenster Index om de codes te bekijken.
KB Geeft indexitems op het plakbord aan. Deze items worden echter niet in de gegenereerde index weergegeven.
VL Geeft indexitems op een verborgen laag aan. Als u de index genereert, hebt u de mogelijkheid om indexitems op een verborgen laag op te
nemen.
VT Geeft indexitems in een verborgen voorwaarde aan. Indexitems in verborgen voorwaarden zijn niet opgenomen in de index.
PN Geeft indexitems in overlopende tekst aan. Wanneer u deze items in de gegenereerde index opneemt, staat er bij die items geen
paginanummer.
Stramien Geeft indexitems op een stramienpagina aan. Deze items worden echter niet in de gegenereerde index weergegeven.
Klik op een driehoekje om een afzonderlijk item samen te vouwen of uit te vouwen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op
een driehoekje om alle subitems van een item uit of samen te vouwen. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op een
driehoekje om alle items uit of samen te vouwen.
Kies Voorvertoning bijwerken in het menu van het deelvenster Index om het voorvertoningsgebied bij te werken. Deze optie is vooral handig
als u het document grondig hebt bewerkt of indexmarkeringen in het documentvenster hebt verplaatst.
Een onderwerpenlijst voor een index maken
U kunt een lijst met onderwerpen maken of importeren en die lijst als basis voor het maken van indexitems gebruiken. Wanneer u naderhand
items aan de index toevoegt, kunt u onderwerpen uit de lijst met onderwerpen kiezen in plaats van ze te typen. De gegevens worden zo altijd
consistent in het hele document of boek geïndexeerd.
U maakt een onderwerpenlijst met het deelvenster Index in de modus Onderwerp. In de modus Onderwerp worden alleen onderwerpen
weergegeven. Gebruik de modus Verwijzing voor een voorvertoning van de indexitems met de paginanummers en kruisverwijzingen.
Deelvenster Index in de modus Verwijzing (links) en in de modus Onderwerp (rechts)
De onderwerpen in de lijst staan ook in het dialoogvenster Nieuwe paginaverwijzing. U maakt een indexitem door een onderwerp te selecteren en
187
Naar boven
dat te koppelen aan een pagina of kruisverwijzing. Ongebruikte onderwerpen (onderwerpen zonder paginanummer of kruisverwijzing) worden niet
in de gegenereerde index opgenomen.
U hoeft geen onderwerpenlijst te maken voordat u indexitems gaat toevoegen. Wanneer u een indexitem maakt, wordt het onderwerp ervan
automatisch aan de lijst met onderwerpen toegevoegd.
Standaard worden onderwerpen die u toevoegt aan de lijst met onderwerpen niet weergegeven in de lijst met verwijzingen, omdat deze lijst
alleen de onderwerpen bevat die zijn verbonden aan een pagina. Als u de toegevoegde onderwerpen echter wilt weergeven in de lijst met
verwijzingen, selecteert u de optie Niet-gebruikte onderwerpen tonen in het menu van het deelvenster Index in de modus Verwijzing.
Onderwerpen aan de lijst met onderwerpen toevoegen
1. Kies Venster > Tekst en tabellen > Index om het deelvenster Index te openen.
2. Selecteer Onderwerp.
3. Kies Nieuw onderwerp in het menu van het deelvenster Index of klik op het pictogram Nieuw indexitem maken onder in het deelvenster.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Typ in het eerste vak onder Onderwerpniveaus de naam van het onderwerp (bijvoorbeeld dieren). Wanneer u een subonderwerp wilt
maken, typt u in het tweede vak een naam (katten). In dit voorbeeld springt “katten” in onder “dieren”. Maak een subonderwerp onder
het subonderwerp door een naam (lapjeskatten) te typen in het derde vak, enzovoort.
Selecteer een bestaand onderwerp. Geef subonderwerpen op in het tweede, derde en vierde vak.
5. Klik op Toevoegen om het onderwerp toe te voegen. Dit onderwerp komt zowel in het dialoogvenster Nieuw onderwerp als in het
deelvenster Index te staan.
6. Klik op Gereed wanneer u de gewenste onderwerpen hebt toegevoegd.
U verwijdert een zojuist toegevoegd onderwerp door te klikken op Gereed, het onderwerp in het deelvenster Index te selecteren en te klikken
op de knop Geselecteerd item verwijderen.
Onderwerpen vanuit een ander InDesign-document importeren
1. Kies Onderwerpen importeren in het menu van het deelvenster Index.
2. Selecteer het document met de indexonderwerpen die u wilt importeren en klik op Openen.
Een indexonderwerp bewerken
Gebruik het deelvenster Index om voor of na het genereren van een index items te bewerken. Wijzigingen die u aanbrengt in de items in het
deelvenster Index worden weergegeven in de volgende index die u genereert, maar wijzigingen die u maakt in het gegenereerde indexartikel gaan
bij het opnieuw genereren van de index verloren.
1. Open een document met onderwerpen voor de index.
2. Selecteer Onderwerp in het deelvenster Index.
3. Dubbelklik in het voorvertoningsgebied op het onderwerp dat u wilt bewerken.
4. Bewerk het onderwerp en klik op OK.
Indexitems toevoegen
U maakt indexitems met het deelvenster Index in de modus Verwijzing. Een indexitem bestaat uit twee delen: een onderwerp en een verwijzing.
Onderwerpen kunt u van tevoren met een onderwerpenlijst definiëren. Verwijzingen zijn paginanummers of kruisverwijzingen naar andere
onderwerpen.
188
Het deelvenster Index in de modus Verwijzing
A. Ingang B. Subitem C. Paginaverwijzing D. Kruisverwijzing
Een indexmarkering wordt ingevoegd aan het begin van het woord waarin tekst is geselecteerd of bij de invoegpositie. U geeft deze
indexmarkeringen weer door Tekst > Verborgen tekens tonen te kiezen.
Een indexitem toevoegen
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie waar u de indexmarkering wilt invoegen of selecteer de tekst die u als basis voor een
indexverwijzing wilt gebruiken.
Wanneer geselecteerde tekst inline-afbeeldingen of speciale tekens bevat, worden een aantal tekens (zoals indexmarkeringen en inline-
afbeeldingen) in het vak Onderwerpniveau verwijderd. Andere tekens, zoals em-streepjes en copyrightsymbolen, worden omgezet in
metatekens (bijvoorbeeld ^_ of ^2).
2. Kies Venster > Tekst en tabellen > Index om het deelvenster Index te openen.
3. Selecteer Verwijzing.
Als items die zijn toegevoegd aan de onderwerpenlijst niet worden weergegeven in de verwijzing, kiest u Niet-gebruikte onderwerpen
tonen in het menu van het deelvenster Index. Vervolgens kunt u gebruikmaken van die onderwerpen als u items toevoegt.
4. Selecteer Boek om indexitems van de geopende documenten in een boekbestand weer te geven.
5. Kies Nieuwe paginaverwijzing in het menu van het deelvenster Index. Als deze opdracht niet in het menu staat, moet u nagaan of Verwijzing
is geselecteerd en of er in het document een invoegpositie staat of tekst is geselecteerd.
6. Voer een van de volgende handelingen uit om tekst aan het onderwerpniveauvak toe te voegen:
Wanneer u een eenvoudig indexitem wilt maken (zoals katten), typt u dit item in het vak Onderwerpniveaus. (Als er al tekst was
geselecteerd, staat deze tekst in het vak Onderwerpniveaus.)
Typ de naam van hoofditems (bijvoorbeeld dieren) in het eerste onderwerpniveauvak en typ subitems (katten en lapjeskatten) in de
volgende vakken. Indien nodig klikt u op Pijl-omhoog of Pijl-omlaag om het item boven of onder het geselecteerde item te verplaatsen.
Indexitem in het onderwerpniveauvak (links) en de uiteindelijke weergave in de index (rechts).
Dubbelklik op een onderwerp in de lijst onder in het dialoogvenster.
7. Wijzig de sortering van items in de index met de vakken Sorteren op. Als bijvoorbeeld het onderwerp Van der Hart is gesorteerd op H in
plaats van op V, typt u Hart in het vak Sorteren op en Van der Hart in het vak Onderwerpniveaus.
U kunt ook de sorteervolgorde van getallen, symbolen en talen kiezen en de sorteergegevens van Chinese tekens bewerken. (Zie De
sorteervolgorde van indexen wijzigen.)
8. Geef het type indexitem op:
Om indexitems met een paginanummer of paginabereik te maken, zoals katten 82–87, kiest u een optie in het pop-upmenu Tekst. (Zie
Opties voor paginabereik in indexen.)
Om een indexitem zonder een paginanummer te maken, kiest u Paginabereik onderdrukken in het menu Type. Er komt dan geen
paginanummer in de gegenereerde index te staan, maar wel een paginanummer tussen haakjes in het deelvenster Index.
Om een indexitem te maken dat verwijst naar een ander item, selecteert u een van de opties voor kruisverwijzingen (zoals Zie of Zie
ook) in het pop-upmenu Tekst en typt u de naam van het item in het vak Met verwijzing of sleept u het bestaande item vanuit de lijst aan
de onderkant naar het vak Met verwijzing. U past de termen Zie en Zie ook aan die worden weergegeven in de items met kruisverwijzing
door Aangepaste kruisverwijzing te selecteren in het pop-upmenu Type. (Zie “Zie”- of “Zie ook”-kruisverwijzingen toevoegen aan een
index.)
9. Leg de nadruk op een bepaald indexitem door Andere stijl op nummer toepassen te selecteren en de tekenstijl op te geven.
10. Voeg een item aan de index toe door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik op Toevoegen om het huidige item toe te voegen. Het dialoogvenster blijft geopend, zodat u nog meer items kunt toevoegen.
Klik op Alles toevoegen om alle instanties te zoeken van de tekst die is geselecteerd in het documentvenster, en om een indexmarkering
voor elke instantie te maken. De optie Alles toevoegen is alleen beschikbaar als er tekst in het document is geselecteerd.
189
Klik op OK om het indexitem toe te voegen en het dialoogvenster te sluiten.
Opmerking: De toegevoegde items worden niet verwijderd wanneer u op Annuleren klikt nadat u op Toevoegen hebt geklikt. U kunt
deze items verwijderen met de opdracht Ongedaan maken.
11. Klik op OK of Gereed om het dialoogvenster te sluiten.
Snel een woord, tekstfragment of lijst indexeren
Met een sneltoets voor indexering kunt u snel afzonderlijke woorden, woordgroepen of een lijst met woorden of woordgroepen indexeren. In Adobe
InDesign zijn twee sneltoetsen voor indexering: een sneltoets voor standaard indexitems en een sneltoets voor eigennamen. Met de sneltoets
voor eigennamen worden indexitems gemaakt door de volgorde van een naam om te keren zodat de namen in alfabetische volgorde op
achternaam worden weergegeven. Op deze manier kunt u een naam in de lijst weergeven met de voornaam vooraan, maar gesorteerd op
achternaam in de index. Als bijvoorbeeld Jan Paul Willems is geselecteerd, wordt deze naam geïndexeerd als Willems, Jan Paul.
U kunt een lijst voorbereiden voor indexering door elk item dat u wilt indexeren, met een van de volgende tekens van elkaar te scheiden: een
return, een zachte return (Shift + toets Return), een tab, een rechts ingesprongen tab (Shift + Tab), een puntkomma of een komma. Met de
sneltoets voor indexering wordt een markering toegevoegd vóór elk item en worden alle items in de index geplaatst.
1. Selecteer in het documentvenster het woord of de woorden die u wilt indexeren.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Voor standaardwoorden of -woordgroepen drukt u op Shift+Alt+Ctrl+[ (Windows) of Shift+Option+Command+[ (Mac OS).
Voor eigennamen die u wilt indexeren op achternaam drukt u op Shift+Alt+Ctrl+] (Windows) of Shift+Option+Command+] (Mac OS).
Er wordt een indexmarkering met de standaardinstellingen aan het begin van de selectie of aan het begin van elk geselecteerd item
toegevoegd.
Als u samengestelde achternamen of namen met een titel wilt indexeren, voegt u een of meer vaste spaties toe tussen de woorden.
Wanneer u bijvoorbeeld "Jan Paul Willems Jr." wilt indexeren op Willems in plaats van op Jr., plaatst u een vaste spatie tussen
"Willems" en "Jr". U voegt een vaste spatie in door Tekst > Spatie(s) invoegen > Vaste spatie te kiezen.
Een nieuw item op basis van een bestaand item maken
Vaak komt een onderwerp dat u wilt indexeren op meerdere plaatsen in een document of boek voor. In dat geval kunt u meerdere items maken op
basis van andere items die al in de index staan.
1. Klik in het documentvenster op een invoegpositie of selecteer de tekst waarin de indexmarkering moet komen te staan.
2. Selecteer Verwijzing in het deelvenster Index en schuif in de voorvertoning naar het item dat u wilt kopiëren.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep een item naar de knop Nieuw item om een indexmarkering op de invoegpositie of aan het begin van de selectie in te voegen.
Selecteer een item in de voorvertoning van het deelvenster en houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de knop
Nieuw item klikt. Het dialoogvenster Nieuwe paginaverwijzing verschijnt met informatie over het geselecteerde item. Breng eventueel
wijzigingen aan en klik op Toevoegen of op OK.
U kunt echter ook een onderwerpenlijst maken en bij het maken van indexitems onderwerpen uit die lijst kiezen.
Automatisch elke instantie van een woord indexeren
De optie Alles toevoegen is een effectieve manier om alle instanties van een opgegeven term in een document of boek te indexeren. Wanneer u
op Alles toevoegen klikt, worden er indexmarkeringen gemaakt bij elke instantie van de woorden die in het document zijn geselecteerd, en niet van
de tekst die in het dialoogvenster is opgegeven. (Naderhand kunt u items verwijderen die naar informatie verwijzen die niet van belang is.)
Bij het zoeken naar instanties van de geselecteerde tekst wordt alleen naar hele woorden gezocht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen
hoofdletters en kleine letters. Als bijvoorbeeld het woord tijger is geselecteerd, worden de woorden tijgers en Tijger niet geïndexeerd.
1. Selecteer in het documentvenster de tekst die u wilt zoeken.
2. Selecteer Verwijzing in het deelvenster Index.
3. Selecteer Boek om indexitems te maken voor alle geopende documenten in het boek.
4. Kies Nieuwe paginaverwijzing in het menu van het deelvenster Index.
5. Kies Alles toevoegen. In InDesign worden indexmarkeringen aan alle tekst toegevoegd die met de geselecteerde tekst overeenkomt,
ongeacht of de tekst is geïndexeerd. Het kan dus voorkomen dat er meerdere items voor hetzelfde woord of dezelfde woorden zijn.
Een indexitem bewerken
Gebruik het deelvenster Index in de modus Onderwerp om een onderwerp te wijzigen (bijvoorbeeld hernoemen of anders sorteren) en alle items
bij waarbij dat onderwerp wordt gebruikt automatisch bij te werken. Als u één item tegelijk wilt wijzigen, gebruikt u de modus Verwijzing. In de
modus Verwijzing kunt u ook kruisverwijzingen toevoegen of de indexmarkering opzoeken die aan een paginaverwijzing is gekoppeld.
1. Open het document dat de indexitems bevat.
2. Voer in het deelvenster Index een van de volgende handelingen uit:
190
Naar boven
Naar boven
Selecteer Onderwerp om een onderwerp te bewerken en automatisch alle indexitems die gebruikmaken van dat onderwerp bij te
werken.
Selecteer Verwijzing om een afzonderlijk indexitem te bewerken.
3. Selecteer in de voorvertoning een item of paginaverwijzing. Selecteer het paginapictogram onder het item om een paginaverwijzing te
selecteren.
4. Dubbelklik op het gewenste item of de gewenste paginaverwijzing.
5. Bewerk het item en klik op OK.
Opties voor paginabereik in indexen
U kunt indexitems met een paginabereik (zoals katten 82–87) in plaats van met één paginanummer maken. Het pop-upmenu Type in het
dialoogvenster Nieuwe paginaverwijzing bevat de volgende opties voor paginabereik:
Huidige pagina Het paginabereik eindigt bij de huidige pagina.
Tot volgende stijlwijziging Het paginabereik begint bij de indexmarkering en eindigt bij de volgende wijziging van de alineastijl.
Tot volgend gebruik van stijl Het paginabereik begint bij de indexmarkering en eindigt bij de pagina waar de volgende instantie van de alineastijl
staat die is opgegeven in het pop-upmenu Alineastijl.
Tot einde van artikel Het paginabereik begint bij de indexmarkering en eindigt bij het einde van de actieve verbinding van tekstkaders met
tekst.
Tot einde van document Het paginabereik begint bij de indexmarkering en eindigt bij het einde van het document.
Tot einde van sectie Het paginabereik begint bij de indexmarkering en eindigt bij het einde van de actieve sectie zoals die is gedefinieerd in het
deelvenster Pagina's. (Zie Opties documentnummering.)
Voor volgende aantal alinea's Het paginabereik begint bij de indexmarkering en eindigt bij het einde van het aantal alinea's dat in het
aangrenzende vak is opgegeven, of bij het einde van het totale aantal alinea's.
Voor volgende aantal pagina's Het paginabereik begint bij de indexmarkering en eindigt bij het einde van het aantal pagina's dat in het
aangrenzende vak is opgegeven, of bij het einde van het totale aantal pagina's.
Paginabereik onderdrukken Schakelt het paginabereik uit.
“Zie”- of “Zie ook”-kruisverwijzingen toevoegen aan een index
Kruisverwijzingen zijn indexitems die naar een ander, verwant item en niet naar een paginanummer verwijzen. U maakt kruisverwijzingen met het
deelvenster Index. Kruisverwijzingen in een index kunnen voor diverse doeleinden worden gebruikt:
Kruisverwijzingen koppelen algemene termen aan equivalente termen in een document of boek. Bijvoorbeeld Fauna. Zie Dieren. Items met
dergelijke kruisverwijzingen hebben geen paginanummer. Zij verwijzen naar een equivalente term die uitgebreider is geïndexeerd.
Kruisverwijzingen verwijzen naar andere items die verband houden met een onderwerp maar niet gelijk zijn aan dat onderwerp. Bijvoorbeeld
Katten. Zie ook Katachtigen. In dit geval bevat het indexitem met de kruisverwijzing ook paginanummers en/of subitems die direct verband
houden met het onderwerp van het item.
Twee typen kruisverwijzingen
A. Kruisverwijzing naar verwante informatie (Zie ook) B. Kruisverwijzing naar een equivalente term (Zie)
Bij het maken van een kruisverwijzing in InDesign kunt u ook een voorvoegsel voor de kruisverwijzing selecteren. "Zie" en "Zie ook" zijn statische
tekst. Wanneer u "Zie [ook]" kiest, wordt automatisch het juiste voorvoegsel aan de kruisverwijzing toegewezen in InDesign wanneer de index
wordt gegenereerd:
Items met paginanummers en/of subitems krijgen het voorvoegsel "Zie ook".
Items zonder paginanummers of subitems krijgen het voorvoegsel "Zie".
Dankzij de optie "Zie [ook]" hoeft u niet zelf de kruisverwijzingen bij te werken als de inhoud van de indexitems wordt gewijzigd.
1. Kies Venster > Tekst en tabellen > Index.
2. Selecteer Verwijzing.
3. (Optioneel) Selecteer Boek om de indexitems van de geopende documenten in een boekbestand te bekijken.
4. Kies Nieuwe paginaverwijzing in het menu van het deelvenster Index.
191
Naar boven
5. Voer een of meer onderwerpen in de vakken Onderwerpniveaus in.
6. Kies in het menu Tekst een voorvoegsel voor de kruisverwijzing (zoals Zie ook) onder in het menu.
7. Typ een onderwerp in het vak Met verwijzing of sleep een onderwerp vanuit de onderwerpenlijst onder in het venster.
8. Klik op Toevoegen om de kruisverwijzing aan de index toe te voegen.
Kruisverwijzingen staan in het deelvenster Index en de gegenereerde index, maar zijn niet gekoppeld aan de indexmarkeringen in het document.
Kruisverwijzingen met “Zie [ook]” staan als “Zie [ook]” in het deelvenster Index, maar het juiste voorvoegsel komt in het gegenereerde indexartikel
te staan.
Een index genereren
Nadat u indexitems hebt toegevoegd en het resultaat hebt bekeken in het deelvenster Index, kunt u het indexartikel genereren en in het te
publiceren document plaatsen.
Een indexartikel kan een afzonderlijk document of onderdeel van een bestaand document zijn. Wanneer u een indexartikel genereert, worden de
indexitems gecompileerd en worden de paginanummers aan de hand van het document of boek bijgewerkt. Als u indexitems toevoegt of verwijdert
of de nummering in het document wijzigt, moet u de index opnieuw genereren.
Als er een indexmarkering in overlopende tekst staat, wordt u gevraagd of u deze markeringen in de index wilt opnemen. Als u op Ja klikt, komt
het item zonder paginanummer in de index te staan. Als een indexmarkering wordt weergegeven in verborgen voorwaardelijke tekst, wordt het
item uitgesloten van de index.
Op www.adobe.com/go/vid0220_nl vindt u een videodemo over het maken van een index.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de index voor een enkel document maakt, kunt u aan het einde van het document een nieuwe pagina toevoegen.
Maakt u een index voor meerdere documenten in een boek, dan maakt of opent u het document dat voor de index moet worden gebruikt
en plaatst u dat document in het boek.
2. Kies Index genereren in het menu van het deelvenster Index. Geef instellingen op voor de volgende opties:
Typ voor Titel de tekst die boven aan de index komt te staan. Selecteer voor de opmaak van de titel een stijl in het pop-upmenu Stijl.
Selecteer Bestaande index vervangen om een bestaande index bij te werken. De optie is grijs als u geen index hebt gegenereerd. Als u
deze optie uitschakelt, kunt u meerdere indexen maken.
Selecteer Inclusief boekdocumenten om een enkele index te maken voor alle documenten in de actieve boekenlijst om de pagina's van
het boek opnieuw te nummeren. Schakel deze optie uit als u alleen een index voor het actieve document wilt maken.
Selecteer Inclusief items op verborgen lagen als u indexmarkeringen op verborgen lagen in de index wilt opnemen.
Klik op Meer opties als u de extra indexopties wilt bekijken.
3. Klik op OK. Als u de optie Bestaande index vervangen uitschakelt, verschijnt er een geladen-tekstpictogram. Plaats het artikel van de index
op dezelfde manier als elke andere tekst.
Wijzigingen die u aanbrengt door items in de index te bewerken, worden overschreven wanneer u de index opnieuw genereert. Voor het beste
resultaat bewerkt u de index in het deelvenster Index en genereert u vervolgens de index opnieuw.
Opties voor het opmaken van een index
Als u op Meer opties in het venster Index genereren klikt, verschijnen er opmaakopties waarmee u de stijl en de vormgeving van de gegenereerde
index kunt bepalen. InDesign bevat een aantal ingebouwde alinea- en tekenstijlen waarmee u de gegenereerde index kunt opmaken. U kunt ook
eigen stijlen maken en selecteren. Nadat u de index hebt gegenereerd, kunt u deze stijlen in de deelvensters Alineastijlen en Tekenstijlen
bewerken.
Index met geneste items
A. Titel B. Sectiekop C. Item niveau 1 D. Subitem niveau 2 E. Onderwerp F. Kruisverwijzing
Als u de scheidingstekens voor indexitems (zoals de waarden voor Volgend onderwerp of Tussen items) wilt vervangen, selecteert u het
bestaande scheidingsteken en typt of kiest u een vervangend teken.
192
Naar boven
Genest of Run-in Selecteer Genest als u de index wilt opmaken in de standaardstijl, waarbij de subitems genest als afzonderlijke, inspringende
alinea's onder een item worden weergegeven. Selecteer Run-in als u wilt dat alle niveaus van een indexitem in één alinea worden weergegeven.
De optie Tussen items bepaalt door welk teken de items van elkaar worden gescheiden.
Inclusief sectiekoppen index Selecteer deze optie om sectiekoppen te genereren die uit letters bestaan (A, B, C enz.) die de volgende sectie
aangeven.
Inclusief lege indexsecties Selecteer deze optie om sectiekoppen te genereren voor alle letters van het alfabet, zelfs als er in de index geen
items van het eerste niveau staan die met een bepaalde letter beginnen.
Niveau-opmaak Kies voor elk indexniveau een alineastijl die op elk niveau van indexitems moet worden toegepast. Nadat u de index hebt
gegenereerd, kunt u deze stijlen bewerken in het deelvenster Alineastijlen.
Sectiekop Selecteer de alineastijl waarmee de sectiekoppen (A, B, C, enz.) in de gegenereerde index zijn opgemaakt.
Paginanummer Selecteer de tekenstijl waarmee de paginanummers in de gegenereerde index zijn opgemaakt. Deze instelling heeft geen invloed
op indexitems die u met de optie Andere stijl op nummer toepassen hebt opgemaakt.
Opmerking: Zie Sectienummering definiëren voor het toevoegen van voorvoegsels aan de paginanummers in de index, zoals B-1 of II-1.
Kruisverwijzing Selecteer de tekenstijl waarmee de tekst van de kruisverwijzing (zoals Zie en Zie ook) in de gegenereerde index is opgemaakt.
Onderwerp waarnaar wordt verwezen Selecteer de tekenstijl waarmee het onderwerp waarnaar wordt verwezen (zoals beesten in Zie ook
beesten) in de gegenereerde index is opgemaakt.
Volgend onderwerp Typ of selecteer een speciaal teken om het item van het paginanummer te scheiden (bijvoorbeeld Dieren 38). Standaard
zijn dit twee spaties. Bepaal de opmaak voor dit teken door de desbetreffende niveau-opmaak te bewerken of door een andere opmaak te
selecteren.
Tussen paginanummers Typ of selecteer een speciaal teken om paginanummers of bereiken van elkaar te scheiden. Standaard is dit een
komma gevolgd door een spatie.
Tussen items Als Run-in is geselecteerd, typt of selecteert u een speciaal teken waarmee u items en subitems van elkaar wilt scheiden. Is
Genest geselecteerd, dan bepaalt deze optie hoe twee kruisverwijzingen onder een enkel item moeten worden gescheiden.
Voor kruisverwijzing Typ of selecteer een speciaal teken dat tussen een verwijzing en een kruisverwijzing moet komen te staan, zoals bij
Dieren. Zie ook beesten. Standaard is dit een punt gevolgd door een spatie. Bepaal de opmaak voor dit teken door de overeenkomstige niveaustijl
te veranderen of te bewerken.
Paginabereik Typ of selecteer een speciaal teken waarmee de eerste en laatste nummers in een paginabereik van elkaar moeten worden
gescheiden (zoals Dieren 8-43). Standaard is dit een en-streepje. Bepaal de opmaak van dit teken door de overeenkomstige paginanummerstijl te
veranderen of te bewerken.
Itemeinde Typ of selecteer het speciale teken dat aan het einde van items moet komen te staan. Als Run-in is geselecteerd, verschijnt het
opgegeven teken aan het einde van de laatste kruisverwijzing. De standaardinstelling is geen teken.
De sorteervolgorde van indexen wijzigen
U kunt de sorteervolgorde van talen en symbolen wijzigen. Dit is met name handig voor Grieks en voor Cyrillische en Aziatische talen. De functie
is ook handig als u de locatie van symbolen in uw index wilt wijzigen. Als u symbolen aan het einde van de index wilt weergeven, kunt u de
categorie Symbool onder aan de prioriteitslijst zetten.
Het wijzigen van de sorteervolgorde heeft gevolgen voor de sorteervolgorde in het deelvenster Index en in de indexartikelen die daarna worden
gegenereerd. U kunt meerdere indexen met een verschillende sorteervolgorde maken. U kunt bijvoorbeeld een index in het Duits genereren, de
sorteervolgorde wijzigen en vervolgens een andere index in het Zweeds genereren. Bij het genereren van de indexen moet echter de optie
Bestaande index vervangen niet zijn ingeschakeld.
1. Kies Sorteeropties in het menu van het deelvenster Index.
2. Zorg ervoor dat alle items die u wilt sorteren, zijn geselecteerd.
3. Bepaal welk type taalscript wordt gebruikt door te klikken op het item onder Kopteksttype en een andere optie in het menu te kiezen.
Bij Cyrillisch kunt u bijvoorbeeld Russisch, Witrussisch, Bulgaars of Oekraïens kiezen. Bij Chinees hebt u de keuze uit Pinyin, dat vooral
wordt gebruikt voor vereenvoudigd Chinees, of Aantal lijnen, dat vooral wordt gebruikt voor traditioneel Chinees.
4. Wijzig de volgorde van een taal of een symbool door de gewenste taal of het symbool in de lijst te selecteren en vervolgens op de knop
Omhoog of Omlaag rechtsonder in de lijst te klikken.
Items die hoger in de lijst staan, worden eerder gesorteerd dan items die lager in de lijst staan. Tekens uit talen die niet in het dialoogvenster
Sorteeropties staan, worden onder symbolen gesorteerd. Als er bijvoorbeeld Griekse tekst in het document staat en Grieks staat niet bij de
sorteeropties, wordt alle Griekse tekst onder symbolen gesorteerd.
Sorteervolgorde van indexen in het Japans en Koreaans
Houd bij het maken van indexitems voor Aziatische talen rekening met het volgende:
Voor Aziatische talen wordt een andere sorteerconventie gebruikt, die is gebaseerd op taalspecifieke typografische regels.
Bij het maken van een index voor tekst in het Japans, moet de yomi (sorteerspecificatie) voor indexitems in het onderwerpniveauvak worden
ingevoerd in het vak Yomi met gebruik van hiragana en katakana in volledige breedte. Het is niet nodig de yomi voor hiragana, katakana,
alfanumerieke tekens en bepaalde symbolen in volledige breedte, alfanumerieke tekens in halve breedte of indexitems die alleen uit
symbolen bestaan, in te voeren in het vak Yomi. De in het onderwerpniveauvak ingevoerde items worden gesorteerd. In bepaalde gevallen,
wanneer een item zowel symbolen in volledige breedte als in halve breedte bevat, levert het sorteren mogelijk niet het verwachte resultaat
193
Naar boven
op. In dergelijke gevallen moet een geschikte yomi worden ingevoerd.
U kunt geen katakana of kanji in halve breedte invoeren in het tekstvak Yomi. Het is echter wel mogelijk om symbolen in volledige breedte,
zoals
en , in te voeren.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen hiragana en katakana, en hiragana wordt vóór katakana gesorteerd. Er wordt ook onderscheid
gemaakt tussen alfabetische tekens in hoofdletters en kleine letters waarbij hoofdletters vóór kleine letters worden gesorteerd.
Wanneer identieke tekens worden ingevoerd in het onderwerpniveauvak, worden deze verwerkt als aparte indexitems wanneer voor de
tekens een verschillende yomi is opgegeven. Als bijvoorbeeld “Kat” wordt ingevoerd als een indexitem met een waarde “Neko” in katakana
en vervolgens wordt “Kat” nogmaals ingevoerd met een waarde “Neko” in hiragana, worden twee indexitems voor “Kat” gegenereerd. Deze
functie kan ook worden gebruikt om dezelfde term in te delen onder verschillende indexonderwerpen. Als bijvoorbeeld de term “De katten” in
een index wordt ingevoerd en als “Katten” is ingevoerd in het tekstvak Yomi en er twee indexitems zijn gegenereerd zonder enige invoer,
wordt de term “De katten” gegenereerd onder de indexonderwerpen D en K.
Voor de Koreaanse sorteervolgorde kunt u kiezen uit Koreaanse medeklinker of Koreaanse medeklinker plus klinker.
Sorteervolgorde van indexen in het Chinees
Bij het maken of bewerken van een indexitem kunt u de sorteervolgorde van Chinese tekens op twee plaatsen instellen: in het dialoogvenster
Sorteeropties en in het veld Sorteren op.
Dialoogvenster Sorteeropties Als u Sorteeropties kiest in het deelvenster Index, kunt u de sorteervolgorde wijzigen en opgeven of u gebruik wilt
maken van Pinyin of Aantal lijnen.
Sorteren op Wanneer u bij het maken of bewerken van een indexitem Chinese tekens typt in de onderwerpniveauvelden, kunt u de Chinese
sorteervolgorde bewerken.
Voor Pinyin geldt dat als meerdere woorden dezelfde Pinyin hebben, de volgorde wordt gesorteerd op (1) kleurtint en (2) aantal lijnen in oplopende
volgorde. Bij Aantal lijnen wordt elk teken gesorteerd op (1) het aantal lijnen, (2) de eerste lijn en (3) de tweede lijn. U kunt de sorteervolgorde
rechtstreeks in het veld Sorteren op bewerken of u kunt klikken op de pijl rechts van het veld Sorteren op om het dialoogvenster Pinyin-invoer of
Invoer bij Aantal lijnen te openen. Bewerk de velden en klik op OK. Herhaal deze procedure voor elk onderwerpniveau.
Een index beheren
Nadat u de index hebt opgezet en indexmarkeringen aan het document hebt toegevoegd, kunt u de index op diverse manieren beheren. U kunt
alle onderwerpen uit een boek bekijken, onderwerpen die niet in de lijst met verwijzingen staan uit de lijst met onderwerpen verwijderen, items in
de lijst met verwijzingen en de lijst met onderwerpen opzoeken en indexmarkeringen uit het document verwijderen.
Alle indexonderwerpen in een boek weergeven
Wanneer de optie Boek is geselecteerd, worden in het deelvenster Index de items uit het gehele boek en niet alleen uit het huidige document
weergegeven.
1. Open het boekbestand met alle daarin staande documenten.
2. Selecteer Boek boven aan het deelvenster Index.
Als iemand anders tijdens het genereren van de index een document in het boek moet openen, kunt u een hoofdlijst met onderwerpen in een apart
document maken en die onderwerpen vanuit de hoofdlijst naar elk document in het boek kopiëren. Als de hoofdlijst wordt gewijzigd, moet u de
onderwerpen in elk document opnieuw importeren.
Wanneer u een boek met meerdere documenten indexeert, kunt u de indexonderwerpen voor al die documenten weergeven door de index van
het boek te genereren, en daarin alle documenten op te nemen. U hoeft dan Onderwerpen importeren in het menu Index niet te gebruiken om
de onderwerpen handmatig in elk document te importeren.
Ongebruikte onderwerpen uit de lijst met onderwerpen verwijderen
Nadat u de index hebt gemaakt, kunt u de onderwerpen verwijderen die niet in de index zijn opgenomen.
1. Kies Venster > Tekst en tabellen > Index om het deelvenster Index te openen.
2. Kies Niet-gebruikte onderwerpen verwijderen in het menu van het deelvenster Index. Alle onderwerpen waaraan geen paginanummers zijn
gekoppeld, worden verwijderd.
Indexmarkeringen verwijderen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer in het deelvenster Index het item of onderwerp dat u wilt verwijderen. Klik op de knop Geselecteerd item verwijderen .
Opmerking: Als het geselecteerde item een kop is met meerdere subkoppen, worden ook alle subkoppen verwijderd.
Selecteer de indexmarkering in het documentvenster en druk op Backspace of Delete.
Opmerking: Als u indexmarkeringen wilt weergeven in het documentvenster, kiest u Tekst > Verborgen tekens tonen.
194
Een indexitem in het deelvenster Index opzoeken
1. Kies Zoekveld tonen in het menu van het deelvenster Index.
2. Typ de naam van het item dat u wilt opzoeken in het vak Zoeken en klik op Pijl-omhoog of Pijl-omlaag.
Indexmarkeringen zoeken in een document
1. Kies Tekst > Verborgen tekens tonen om de indexmarkeringen in het documentvenster weer te geven.
2. Klik op Verwijzing in het deelvenster Index en selecteer het item of onderwerp dat u wilt opzoeken.
3. Kies Naar geselecteerde markering in het menu van het deelvenster Index. De invoegpositie staat rechts van de indexmarkering. U
selecteert de markering door op Shift+Pijl-links te drukken waarna u de markering kunt knippen, kopiëren of verwijderen.
Indexitems in hoofdletters weergeven
Het dialoogvenster In hoofdletters verschaft een globale oplossing voor het bewerken van het hoofdlettergebruik van indexitems, zodat u de items
niet afzonderlijk hoeft te bewerken. Als u bijvoorbeeld een aantal indexitems met een kleine beginletter hebt geïndexeerd (katten) en andere met
een hoofdletter (Katten), worden deze items als afzonderlijke onderwerpen beschouwd. U lost dit op door de beginletter van de geselecteerde
items in een hoofdletter te veranderen.
1. Selecteer een item in de voorvertoning van het deelvenster Index.
2. Kies In hoofdletters in het menu van het deelvenster Index.
3. Selecteer of u alleen het geselecteerde onderwerp, het geselecteerde onderwerp en alle subonderwerpen, alle onderwerpen op niveau 1 of
alle onderwerpen wilt weergeven met een beginhoofdletter en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken van een index
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
195
Boekbestanden maken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een boekbestand maken
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Boekbestanden beheren
Documenten in een boekbestand synchroniseren
Boekbestanden vanuit eerdere versies van InDesign omzetten
Pagina's, hoofdstukken en alinea's in een boek nummeren
Een boekbestand afdrukken of uitvoeren
Een boekbestand maken
Een boekbestand is een verzameling documenten waarbij dezelfde stijlen, stalen, stramienpagina's en andere elementen kunnen worden gebruikt.
U kunt de pagina's van boekdocumenten opeenvolgend nummeren, geselecteerde documenten afdrukken of naar PDF exporteren. Een document
kan in meerdere boekbestanden worden geplaatst.
Een van de documenten die worden toegevoegd aan een boekbestand is de stijlbron. Hoewel de stijlbron standaard het eerste document van het
boek is, kunt u altijd een nieuwe stijlbron selecteren. Wanneer u documenten in een boek synchroniseert, worden de stijlen en stalen in de andere
boekdocumenten vervangen door de stijlen en stalen uit de stijlbron.
In Basisbegrip van boeken vindt u een videodemo van Michael Murphy over het maken van boeken.
1. Kies Bestand > Nieuw > Boek.
2. Typ een naam voor het boek, geef een locatie op en klik op Opslaan.
Het deelvenster Boek wordt geopend. Het boekbestand wordt opgeslagen met de bestandsnaamextensie .INDB.
3. Voeg documenten aan het boekbestand toe.
Documenten aan een boekbestand toevoegen
Als u een boekbestand maakt, wordt dit geopend in het deelvenster Boek. Het deelvenster Boek is het werkgebied van een boekbestand waar u
documenten toevoegt, verwijdert en opnieuw rangschikt.
1. Kies Document toevoegen in het menu van het deelvenster Boek of klik op het plusteken
onder in het deelvenster Boek.
2. Selecteer het Adobe InDesign-document of de Adobe InDesign-documenten die u wilt toevoegen en klik op Openen.
U kunt bestanden vanuit de Verkenner (Windows) of Finder (Mac OS) naar het deelvenster Boek slepen. Ook kunt u documenten van
het ene naar het andere boek slepen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om het document te kopiëren.
3. Als u documenten die zijn gemaakt in eerdere versies van InDesign aan het boek toevoegt, worden deze documenten omgezet naar de
Adobe InDesign CS5-indeling. Geef in het dialoogvenster Opslaan als een andere naam voor het omgezette document op (of gebruik de
oorspronkelijke naam) en klik op Opslaan.
Opmerking: Adobe PageMaker- of QuarkXPress-documenten moeten worden omgezet voordat u ze aan het boekbestand kunt toevoegen.
4. Indien nodig wijzigt u de volgorde van documenten door deze omhoog of omlaag te slepen naar de juiste locatie in de lijst.
5. U kunt een document als de stijlbron aanwijzen door het selectievakje naast de naam van het document in het deelvenster in te schakelen.
U opent een document in een boekbestand door te dubbelklikken op de naam van dat document in het deelvenster Boek.
Boekbestanden beheren
Elk boekbestand dat u opent, wordt op een eigen tabblad in het deelvenster Boek weergegeven. Als er meerdere boeken zijn geopend, haalt u
een boek naar voren door op het tabblad van dat boek te klikken. Vervolgens kunt u de opties in het menu van het deelvenster gebruiken.
Pictogrammen in het deelvenster Boek geven de status van een document aan, zoals geopend
, ontbreekt (het document is verplaatst,
hernoemd of verwijderd), gewijzigd
(het document is bewerkt of de pagina- of sectienummering ervan is veranderd toen het boek gesloten was)
of in gebruik
(iemand anders heeft het boek geopend in een beheerde workflow ). Naast gesloten documenten staat geen pictogram.
Als u de padnaam van een document in een boek wilt weten, plaatst u de muisaanwijzer op de naam van het desbetreffende document totdat
de gereedschapstip verschijnt. U kunt ook Documentgegevens kiezen in het menu van het deelvenster Boek.
Een boekbestand opslaan
Boekbestanden zijn niet hetzelfde als documentbestanden. Wanneer u bijvoorbeeld de opdracht Boek opslaan kiest, worden de wijzigingen in het
196
Naar boven
boek opgeslagen en niet de documenten in het boek.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om een boek een andere naam te geven, kiest u Boek opslaan als in het menu van het deelvenster Boek, geeft u een locatie en
bestandsnaam op en klikt u op Opslaan.
Om een bestaand boek onder dezelfde naam op te slaan, kiest u Boek opslaan in het menu van het deelvenster Boek of klikt u op de knop
Opslaan
onder in het deelvenster Boek.
Opmerking: Als u boekbestanden via een server deelt, moet u zorgen dat er een bestandsbeheersysteem is, zodat u niet per ongeluk de
wijzigingen van een ander overschrijft.
Een boekbestand sluiten
Als u één boek wilt sluiten, kiest u Boek sluiten in het menu van het deelvenster Boek.
Als u alle geopende boeken wilt sluiten die in hetzelfde deelvenster aan elkaar zijn gekoppeld, klikt u op de knop Sluiten op de titelbalk van
het deelvenster Boek.
Documenten uit een boekbestand verwijderen
1. Selecteer het document in het deelvenster Boek.
2. Kies Document verwijderen in het menu van het deelvenster Boek.
Hierbij wordt alleen het document uit het boekbestand verwijderd en niet van de vaste schijf.
Documenten in een boekbestand vervangen
1. Selecteer het document in het deelvenster Boek.
2. Kies Document vervangen in het menu van het deelvenster Boek, zoek het document waardoor u het andere document wilt vervangen en
klik op Openen.
Een boekbestand openen in Windows Verkenner of de Finder
1. Selecteer een document in het deelvenster Boek.
2. Kies Tonen in Verkenner (Windows) of Tonen in Finder (Mac OS) in het menu van het deelvenster Boek.
Het geselecteerde bestand wordt nu in een browservenster weergegeven.
Documenten in een boekbestand synchroniseren
Als u documenten in een boek synchroniseert, worden de items die u opgeeft, zoals stijlen, variabelen, stramienpagina's, overvulvoorinstellingen,
opmaak voor kruisverwijzingen, instellingen voor voorwaardelijke tekst, genummerde lijsten en stalen, gekopieerd vanuit de stijlbron naar de
opgegeven documenten in het boek. Hierbij worden eventuele items met identieke namen vervangen.
Als het document dat wordt gesynchroniseerd geen elementen van de stijlbron bevat, worden deze elementen toegevoegd. Elementen die niet in
de stijlbron staan, blijven ongewijzigd wanneer de documenten worden gesynchroniseerd.
Op www.adobe.com/go/vid0216_nl vindt u een videodemo over het synchroniseren van boekdocumenten.
Elementen voor het synchroniseren selecteren
1. Kies Synchronisatieopties in het menu van het deelvenster Boek.
2. Selecteer de elementen die u vanuit de stijlbron naar andere boekdocumenten wilt kopiëren.
Zorg ervoor dat u alle stijlen selecteert die zijn opgenomen in de definitie van andere stijlen. Zo kan bijvoorbeeld een objectstijl alinea- en
tekenstijlen bevatten, waarin op hun beurt weer stalen zijn opgenomen.
3. Selecteer Slimme match stijlgroepen om te voorkomen dat stijlen met unieke namen die naar of uit stijlgroepen zijn verplaatst, worden
gedupliceerd.
Stel dat de stijlbron een tekenstijl in een stijlgroep bevat en dat de documenten die worden gesynchroniseerd dezelfde tekenstijl buiten de
stijlgroep bevatten. Als deze optie wordt geselecteerd, wordt de tekenstijl verplaatst naar de stijlgroep in gesynchroniseerde documenten.
Als deze optie niet is geselecteerd, wordt er een tweede instantie van de tekenstijl gemaakt in de stijlgroep met opties die overeenkomen
met de stijlbron. De tekenstijl buiten de stijlgroep verandert niet.
Opmerking: Als een document meerdere stijlen bevat die dezelfde naam hebben (bijvoorbeeld Tekenstijl 1 in een stijlgroep en Tekenstijl 1
buiten een stijlgroep), gedraagt InDesign zich alsof de optie niet is geselecteerd. Voor de beste resultaten maakt u stijlen met unieke namen.
4. Klik op OK.
Documenten in een boekbestand synchroniseren
197
Naar boven
U kunt het boek ook synchroniseren als de documenten in het boek zijn gesloten. InDesign opent de gesloten documenten, brengt wijzigingen
aan, slaat de documenten op en sluit ze weer. Documenten die tijdens het synchroniseren zijn geopend, worden gewijzigd maar niet opgeslagen.
1. Klik in het deelvenster Boek op het lege vakje naast het document dat u als stijlbron wilt instellen. Het pictogram Stijlbron
geeft aan welk
document de stijlbron is.
Geselecteerde stijlbron
2. Controleer of alle elementen die u vanuit de stijlbron wilt kopiëren, zijn geselecteerd in het dialoogvenster Synchronisatieopties.
3. Selecteer in het deelvenster Boek de documenten die u met het stijlbrondocument wilt synchroniseren. Als er geen document is
geselecteerd, wordt het hele boek gesynchroniseerd.
U zorgt ervoor dat er geen documenten zijn geselecteerd door op het lege, grijze gedeelte onder de boekdocumenten te klikken.
Hiervoor moet u mogelijk door het deelvenster Boek schuiven of de grootte van dit deelvenster wijzigen. U kunt ook de toets Ctrl
(Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt houden en op een geselecteerd document klikken om de selectie hiervan ongedaan te
maken.
4. Kies Geselecteerde documenten synchroniseren of Boek synchroniseren in het menu van het deelvenster Boek of klik op de knop
Synchroniseren
onder in het deelvenster Boek.
Opmerking: Wanneer u Bewerken > Ongedaan maken kiest, worden wijzigingen alleen ongedaan gemaakt als de bestanden tijdens het
synchroniseren zijn geopend.
Stramienpagina's synchroniseren
Stramienpagina's worden op dezelfde manier gesynchroniseerd als andere objecten. De stramienpagina's met dezelfde naam (bijvoorbeeld
Stramienpagina A) als de stramienpagina's in de stijlbron worden vervangen. Het synchroniseren van stramienpagina's bewijst zijn nut bij
documenten waarbij dezelfde ontwerpelementen worden gebruikt, zoals doorlopende kop- en voetteksten. Als u paginaonderdelen op een
stramienpagina van andere documenten dan de stijlbron wilt behouden, moet u geen stramienpagina's synchroniseren of moet u stramienpagina's
met een andere naam maken.
Alle onderdelen op een stramienpagina die worden overschreven op documentpagina's nadat u stramienpagina's voor de eerste keer
synchroniseert, worden losgekoppeld van de stramienpagina. Als u dus de stramienpagina's van een boek wilt gaan synchroniseren, is het
raadzaam eerst alle documenten te synchroniseren voordat u met het ontwerp gaat beginnen. Op die manier blijven overschreven onderdelen op
stramienpagina's aan de stramienpagina gekoppeld en worden die onderdelen bijgewerkt met de gewijzigde stramienpaginaonderdelen uit de
stijlbron.
Het wordt ook aangeraden stramienpagina's maar met één stijlbron te synchroniseren. Als u vanuit een andere stijlbron synchroniseert, kunnen
overschreven stramienpaginaonderdelen van de stramienpagina worden losgekoppeld. Moet u echter met een andere stijlbron synchroniseren, dan
schakelt u eerst de optie Stramienpagina's in het dialoogvenster Synchronisatieopties uit.
Boekbestanden vanuit eerdere versies van InDesign omzetten
U kunt een boekbestand dat in een vorige versie van InDesign is gemaakt, omzetten door het in InDesign CS5 te openen en op te slaan.
Wanneer u een omgezet boek synchroniseert, opnieuw nummert, afdrukt, comprimeert of exporteert, worden de documenten in dat boek ook naar
InDesign CS5 omgezet. U kunt de originele documentbestanden overschrijven of behouden.
Een boekbestand omzetten voor gebruik in InDesign CS5
1. Kies in InDesign CS5 de optie Bestand > Openen.
2. Selecteer het boekbestand dat in een vorige versie van InDesign is gemaakt en klik op OK.
Er verschijnt een waarschuwing als het boekbestand documenten in een eerdere indeling van InDesign bevat.
3. Kies Boek opslaan als in het menu van het deelvenster Boek. Geef een nieuwe naam voor het omgezette boekbestand op en klik op
Opslaan.
Documenten in een boekbestand omzetten
1. Open het boekbestand in InDesign CS5.
2. Ga als volgt te werk in het menu van het deelvenster Boek:
Als u de originele documenten tijdens het omzetten wilt laten overschrijven, schakelt u de optie Documenten automatisch omzetten in.
Als u de originele documenten wilt bewaren en de omgezette documenten onder een andere naam wilt opslaan, schakelt u de optie
Documenten automatisch omzetten uit. (De boekenlijst wordt bijgewerkt met de omgezette bestanden en niet met de originele
198
Naar boven
bestanden.)
3. Voer een van de volgende handelingen uit om de documenten om te zetten:
Kies Boek synchroniseren in het menu van het deelvenster Boek. (Zie Documenten in een boekbestand synchroniseren.)
Kies Nummering bijwerken > Alle nummers bijwerken in het menu van het deelvenster Boek.
4. Als Documenten automatisch omzetten niet is geselecteerd, wordt u in InDesign gevraagd elk omgezet document onder een andere naam
op te slaan.
Opmerking: Documenten worden ook omgezet wanneer u het boek afdrukt of exporteert naar Adobe PDF.
Pagina's, hoofdstukken en alinea's in een boek nummeren
U kunt zelf bepalen hoe pagina's, hoofdstukken en alinea's in een boek worden genummerd. De nummeringsstijlen en beginnummers voor
pagina's en hoofdstukken in een boekbestand worden bepaald door de instellingen van elk document in het dialoogvenster Nummerings- en
sectie-opties of Opties documentnummering. U kunt een van deze dialoogvensters openen door Layout > Nummerings- en sectie-opties te kiezen
in het document of door Opties documentnummering te kiezen in het menu van het deelvenster Boek.
Zie Standaardpaginanummering toevoegen voor informatie over het toevoegen van paginanummers aan een document.
Voor genummerde alinea's (zoals een lijst met afbeeldingen) wordt de nummering bepaald door de gedefinieerde stijl voor genummerde lijsten die
onderdeel is van de alineastijl.
Naast elke documentnaam in het deelvenster Boek staat het paginabereik. Wanneer u pagina's aan boekdocumenten toevoegt of eruit verwijdert,
of wijzigingen in het boekbestand aanbrengt (documenten opnieuw schikt, toevoegt of verwijdert), worden de pagina's en secties standaard
opnieuw genummerd in het deelvenster Boek. Als u de instelling voor het automatisch bijwerken van de pagina- en sectienummering uitschakelt,
kunt u de nummering in een boek handmatig bijwerken.
Als het boek wordt bijgewerkt en de nummering onjuist lijkt, kan het zijn dat bij de algemene voorkeuren absolute nummers worden weergegeven
in plaats van sectienummers. Zie De absolute nummering of sectienummering in het deelvenster Pagina's weergeven.
Als er een document ontbreekt of als een document niet kan worden geopend, wordt het paginabereik weergegeven als '?' vanaf de plaats waar
het document zou moeten staan tot aan het einde van het boek. Het vraagteken geeft aan dat het feitelijke paginabereik niet bekend is. Verwijder
of vervang het ontbrekende document voordat u de nummering gaat bijwerken. Als het pictogram In gebruik
wordt weergegeven, heeft iemand
anders het document geopend in een beheerde workflow. Deze persoon moet het document eerst sluiten voordat u de nummering kunt bijwerken.
Op www.adobe.com/go/vid0217_nl vindt u een videodemo over het nummeren van pagina's in een boek.
De opties voor de pagina- en hoofdstuknummering voor elk document wijzigen
1. Selecteer het document in het deelvenster Boek.
2. Kies Opties documentnummering in het menu van het deelvenster Boek of dubbelklik in het deelvenster Boek op een paginanummer van het
document.
3. Geef de opties voor het nummeren van pagina's, secties en hoofdstukken op. (Zie Opties documentnummering.)
4. Klik op OK.
Opmerking: Als u het eerste paginanummer in een boekdocument opgeeft in plaats van de functie Automatische paginanummering te gebruiken,
begint het boekdocument op de opgegeven pagina. Alle volgende documenten in het boek worden dienovereenkomstig genummerd.
Nummering op even of oneven pagina's beginnen
De nummering kan zowel op even als op oneven genummerde pagina's in boekdocumenten worden gestart.
1. Kies Nummeringsopties boekpagina's in het menu van het deelvenster Boek.
2. Kies Doorgaan op volgende oneven pagina of Doorgaan op volgende even pagina.
3. Selecteer Lege pagina invoegen om aan het einde van elk document een lege pagina toe te voegen als het volgende document op een
even of oneven pagina moet beginnen en klik op OK.
Automatisch nummeren van pagina's in een boek uitschakelen
1. Kies Nummeringsopties boekpagina's in het menu van het deelvenster Boek.
2. Schakel de optie Pagina- en sectienummers automatisch bijwerken uit en klik op OK.
3. Als u de paginanummering zelf wilt bijwerken, kiest u Nummering bijwerken > Alle nummers bijwerken in het menu van het deelvenster
Boek.
U kunt ook alleen de pagina- en sectienummering of alleen de hoofdstuk- en alineanummering bijwerken.
Alinea's in een boek doorlopend nummeren
Als u een doorlopende alineanummering voor lijsten met afbeeldingen, tabellen of andere elementen wilt gebruiken, moet u eerst een
genummerde lijst maken die in een alineastijl wordt gebruikt. Deze genummerde lijst bepaalt of alinea's in de documenten in een boek doorlopend
worden genummerd.
199
Naar boven
1. Open het document dat de stijlbron voor het document is.
2. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
3. Klik op Volgende om een lijst te definiëren of selecteer een bestaande lijst en klik op Bewerken.
4. Selecteer Doornummeren in artikelen en Doornummeren vanuit vorig document in boek.
5. Klik op OK.
6. Definieer een alineastijl waarin de genummerde lijst wordt gebruikt en pas deze stijl toe op de tekst in elk document waarin de lijst voorkomt.
(Zie Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten.)
Als u de stijl van de genummerde lijst in alle documenten in het boek wilt gebruiken, schakelt u de opties Alineastijlen en Genummerde lijsten in
het dialoogvenster Synchronisatieopties in en synchroniseert u vervolgens het boek.
Een boekbestand afdrukken of uitvoeren
Het voordeel van een boekbestand is dat u voor het uitvoeren (afdrukken, preflighting, pakketten maken, of naar EPUB of PDF exporteren) van
geselecteerde boekdocumenten of het hele boek slechts één opdracht hoeft te kiezen.
1. Voer in het deelvenster Boek een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de gewenste documenten als u specifieke documenten wilt uitvoeren.
Zorg ervoor dat er geen documenten zijn geselecteerd als u het hele boek wilt uitvoeren.
2. Kies een uitvoeropdracht (zoals Boek afdrukken of Geselecteerde documenten afdrukken) in het menu van het deelvenster Boek.
Meer Help-onderwerpen
Video over het synchroniseren van documenten in een boekbestand
Video over het instellen van paginanummering
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
200
Tekst en tekstkaders maken
Naar boven
Naar boven
Tekstkaders maken
Tekstkaders verplaatsen en het formaat ervan wijzigen.
Tekstkaders op stramienpagina's gebruiken
Eigenschappen van tekstkaders wijzigen
Woord- en tekenaantallen vaststellen
Werken met extra talen
Tekstkaders maken
Tekst in InDesign staat in vakken, de zogenaamde tekstkaders. (Een tekstkader is vergelijkbaar met een tekstvak in QuarkXPress en een
tekstblok in Adobe PageMaker.) Op www.adobe.com/go/lrvid4274_id_nl vindt u een videodemo over het maken van een tekstkader.
Tekstkaders kunnen net zoals afbeeldingskaders worden verplaatst, groter en kleiner worden gemaakt en worden gewijzigd. Het soort wijzigingen
dat u kunt maken, hangt af van het gereedschap waarmee u een tekstkader selecteert:
Met het gereedschap Tekst kunt u tekst in een kader invoeren of bewerken.
Gebruik het gereedschap Selecteren voor algemene opmaaktaken, zoals het plaatsen en vergroten/verkleinen van kaders.
Gebruik het gereedschap Direct selecteren voor het wijzigen van de vorm van een kader.
Tekstkaders kunnen ook aan elkaar worden gekoppeld zodat de tekst van het ene kader kan doorlopen in het andere. Dergelijke kaders worden
verbonden kaders genoemd. De tekst die door een of meer verbonden kaders loopt, wordt artikel genoemd. Als u een tekstverwerkingsbestand
plaatst (importeert), komt dit in het document te staan als één artikel, ongeacht het aantal kaders dat de tekst inneemt.
Tekstkaders kunnen uit meerdere kolommen bestaan. Tekstkaders kunnen worden gebaseerd op paginakolommen maar staan er los van. Een
tekstkader dat uit twee kolommen bestaat kan dus staan op een pagina met vier kolommen. Tekstkaders kunnen ook op stramienpagina's worden
geplaatst en toch worden gevuld met tekst op documentpagina's.
Als u hetzelfde type tekstkader herhaaldelijk gebruikt, kunt u een objectstijl met tekstkaderopmaak maken, zoals lijn- en vulkleuren,
tekstkaderopties en tekstomloop en transparantie-effecten.
Wanneer u tekst plaatst of plakt, hoeft u geen tekstkader te maken. InDesign voegt namelijk automatisch kaders toe op basis van de
kolominstellingen van de pagina.
Ga als volgt te werk:
Sleep met het gereedschap Tekst om de breedte en hoogte van het nieuwe tekstkader te bepalen. Houd Shift ingedrukt en sleep om het
kader te beperken tot een vierkant. Als u de muisknop loslaat, verschijnt een tekstinvoegpositie in het kader.
Een nieuw tekstkader maken door te slepen
Klik met het gereedschap Selecteren op de in- of uitpoort van een ander tekstkader en klik of sleep om nog een tekstkader te maken.
Plaats een tekstbestand met de opdracht Plaatsen.
Klik in een leeg kader met het gereedschap Tekst . Als de optie Tekstgereedschap zet kaders om naar tekstkaders is geselecteerd bij de
voorkeuren voor Tekst, wordt het lege kader omgezet naar een tekstkader.
Tekstkaders verplaatsen en het formaat ervan wijzigen.
Gebruik het gereedschap Selecteren om tekstkaders te verplaatsen of te vergroten of te verkleinen.
Als u een tekstkader wilt verplaatsen of vergroten of verkleinen zonder van het gereedschap Tekst over te schakelen op een
201
Naar boven
selectiegereedschap, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleept u het kader.
Een tekstkader verplaatsen
Sleep met het gereedschap Selecteren het kader.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep het kader met het gereedschap Tekst. Wanneer u de toets loslaat, is het
gereedschap Tekst nog steeds geselecteerd.
Het formaat van een tekstkader wijzigen
Ga als volgt te werk:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep een handgreep van het kader met het gereedschap Tekst . Als u voordat
u gaat slepen, de muisknop één seconde ingedrukt houdt, wordt de tekst opnieuw samengesteld terwijl u het formaat van het kader wijzigt.
Opmerking: Als u in plaats van slepen op het tekstkader klikt, wordt de geselecteerde tekst gedeselecteerd of raakt u het invoegpunt kwijt.
Sleep met het gereedschap Selecteren een van de handgrepen aan de rand van het kader. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt om de tekst in het kader te schalen. (Zie Tekst schalen.)
Als u het kader snel aan de inhoud wilt aanpassen, selecteert u het tekstkader met het gereedschap Selecteren en dubbelklikt u op een
willekeurige handgreep. Als u bijvoorbeeld op de middelste handgreep aan de onderzijde dubbelklikt, wordt de onderzijde van het kader
uitgelijnd op de onderzijde van de tekst. Als u op de middelste handgreep aan de rechterzijde klikt, blijft de hoogte gelijk, maar wordt de
breedte aangepast.
U kunt ook dubbelklikken op een handgreep op een overlopend tekstkader om de hoogte of breedte uit te breiden en aan te passen aan
alle tekst in het kader. Als een tekstkader meer overlopende tekst bevat dan normaal gesproken op een pagina past, wordt het formaat
van het tekstkader niet gewijzigd.
Dubbelklik op een handgreep om het formaat van het tekstkader te wijzigen.
Als u het tekstkader aan de inhoud wilt aanpassen, selecteert u het kader met het gereedschap Selecteren en kiest u Object > Aanpassen >
Kader aan inhoud aanpassen. De onderzijde van het tekstkader wordt aangepast aan de inhoud van de tekst. Als een tekstkader meer
overlopende tekst bevat dan normaal gesproken op een pagina past, wordt het formaat van het tekstkader niet gewijzigd.
Als u het formaat wilt wijzigen met het gereedschap Schalen , sleept u om het formaat van het kader te wijzigen. (Zie Tekst schalen.)
Tekstkaders op stramienpagina's gebruiken
Als u een nieuw document start, kunt u de optie Stramientekstkader selecteren waarmee een leeg tekstkader wordt geplaatst op de
standaardstramienpagina van het document. Dit kader heeft de kolom- en marge-eigenschappen die zijn opgegeven in het dialoogvenster Nieuw
document.
Volg deze richtlijnen bij het gebruik van tekstkaders op stramienpagina's:
Stel stramientekstkaders in als u wilt dat iedere pagina in het document een paginagroot tekstkader bevat waarin u tekst kunt typen of laten
doorlopen. Als u meer variatie in uw document wilt aanbrengen, bijvoorbeeld door pagina's met verschillende aantallen kaders of kaders van
verschillende lengtes te gebruiken, laat u de optie Stramientekstkader uitgeschakeld en gebruikt u het gereedschap Tekst om tekstkaders te
maken op stramienen.
Het al dan niet selecteren van de optie Stramientekstkader heeft geen invloed op de mogelijkheid om tekstkaders als plaatsaanduiding toe te
voegen aan een stramienpagina. U kunt deze lege plaatsaanduidingskaders met elkaar verbinden zodat doorloop mogelijk wordt.
U kunt tekst laten doorlopen in stramientekstkaders op dezelfde manier als bij kaders die zijn gemaakt op documentpagina's.
Als u tekst wilt typen in een stramientekstkader op een documentpagina, houdt u Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS)
ingedrukt terwijl u klikt op het tekstkader op de documentpagina. Klik vervolgens met het gereedschap Tekst in het kader en typ de tekst.
Met Slim opnieuw tekst plaatsen kunt u tijdens het typen of bewerken van tekst automatisch pagina's toevoegen of verwijderen. Als u tekst
202
Naar boven
typt aan het einde van een verbonden tekstkader dat is gebaseerd op een stramienpagina, wordt met deze optie standaard een nieuwe
pagina toegevoegd, zodat u verder kunt typen in het nieuwe tekstkader. U kunt de instellingen voor Slim opnieuw tekst plaatsen bewerken.
Als u de paginamarges wijzigt, worden tekstkaders alleen aangepast aan de nieuwe marges als de optie voor aanpassing van de layout
inschakelen is geselecteerd.
Het selecteren van Stramientekstkader heeft geen invloed op het toevoegen van nieuwe pagina's als u tekst automatisch laat doorlopen.
Eigenschappen van tekstkaders wijzigen
Met Opties tekstkader wijzigt u instellingen zoals het aantal kolommen in het kader, de verticale uitlijning van tekst in het kader of de inzetafstand
(de afstand van de marges tussen de tekst en het kader).
Voor (links) en na (rechts) het instellen en maken van twee kolommen in een tekstkader
Als u dezelfde tekstkadereigenschappen voor meerdere tekstkaders wilt gebruiken, maakt u een objectstijl die u op de tekstkaders kunt
toepassen.
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren
, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object >Opties tekstkader of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en dubbelklik vervolgens met een selectiegereedschap
op het tekstkader.
3. Wijzig de tekstkaderopties en klik op OK.
Deze tekstkaderopties zijn beschikbaar wanneer u een objectstijl voor tekstvakken definieert. Zie Objectstijlen.
Kolommen toevoegen aan een tekstkader
U kunt kolommen in een tekstkader maken met het dialoogvenster Opties tekstkader.
U kunt in een tekstkader geen kolommen van ongelijke breedte maken. Als u kolommen van ongelijke breedte of hoogte wilt maken, voegt u
verbonden tekstkaders naast elkaar toe op een documentpagina of op een stramienpagina.
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object > Opties tekstkader.
3. Geef het aantal kolommen, de breedte van elke kolom en de afstand tussen elke kolom (tussenruimte) voor het tekstkader op.
4. (Optioneel) Selecteer Vaste kolombreedte om de kolombreedte te behouden wanneer u het formaat van het kader wijzigt. Als deze optie is
geselecteerd, kan door het wijzigen van het formaat van het kader het aantal kolommen veranderen. De breedte van de kolommen
verandert niet.
Vaste kolombreedte
A. Oorspronkelijk tekstkader met twee kolommen B. Formaat gewijzigd met Vaste kolombreedte uitgeschakeld (nog steeds 2
kolommen) C. Formaat gewijzigd met Vaste kolombreedte geselecteerd (4 kolommen)
203
5. (Optioneel) Selecteer Kolommen uitbalanceren om de tekst onder aan een tekstkader met meerdere kolommen regelmatig te maken.
Voor en na het uitbalanceren van kolommen
De inzetafstand (marges) van tekstkaders wijzigen
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object > Opties tekstkader.
3. Typ in het gedeelte Inzetafstand op het tabblad Algemeen de verschuivingsafstanden voor Boven, Links, Onder en Rechts. (Klik op het
pictogram Maak alle instellingen gelijk
als u aan alle zijden dezelfde afstand wilt gebruiken.)
Als het geselecteerde kader geen rechthoek is, zijn Boven, Links, Onder en Rechts grijs en is in plaats daarvan de optie Inzet beschikbaar.
Verschuivingsopties eerste basislijn
Als u de eerste-basislijnopties van een geselecteerd tekstkader wilt wijzigen, kiest u Object > Opties tekstkader en klikt u op het tabblad Opties
basislijn. De volgende opties worden weergegeven in het menu Verschuiving onder Eerste basislijn:
Stokhoogte De hoogte van het teken 'd' in het lettertype is lager dan de bovenste inzet van het tekstkader.
Hoofdletterhoogte De bovenkant van hoofdletters raakt de bovenste inzet van het tekstkader.
Regelafstand Gebruik de regelafstandwaarde van de tekst als de afstand tussen de basislijn van de eerste tekstregel en de bovenste inzet van
het kader.
x-Hoogte De hoogte van het teken 'x' in het lettertype is lager dan de bovenste inzet van het tekstkader.
Vast Kies Vast om de afstand op te geven tussen de basislijn van de eerste tekstregel en de bovenste inzet van het kader.
Min Kies een minimumwaarde voor de basislijnverschuiving. Als bijvoorbeeld Regelafstand is geselecteerd en u geeft een minimumwaarde op van
1p, gebruikt InDesign de regelafstandwaarde alleen als die groter is dan 1 pica.
Als u de bovenkant van het tekstkader magnetisch op een raster wilt uitlijnen, kiest u Regelafstand of Vast, waarmee u de locatie van de eerste
basislijn van tekst in tekstkaders kunt bepalen.
Basislijnrasters voor een tekstkader instellen
In sommige gevallen zult u een basislijnraster willen gebruiken voor een kader in plaats van voor het hele document. Pas met het dialoogvenster
Opties tekstkader een basislijnraster toe op een tekstkader. Let op het volgende wanneer u een basislijnraster voor een tekstkader instelt:
Het basislijnraster van het document verschijnt niet achter of voor tekstkaders die hun eigen basislijnrasters gebruiken.
Als Rasters naar achteren is geselecteerd bij de rastervoorkeuren, hebben basislijnrasters die zijn gebaseerd op kaders voorrang op
basislijnrasters die zijn gebaseerd op documenten. Als Rasters naar achteren niet is geselecteerd, hebben basislijnrasters die zijn gebaseerd
op documenten voorrang op basislijnrasters die zijn gebaseerd op kaders.
1. Kies Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen om alle basislijnrasters weer te geven, inclusief de rasters in een tekstkader.
2. Selecteer het tekstkader of plaats de invoegpositie in een tekstkader en kies vervolgens Object > Opties tekstkader.
Als u het basislijnraster wilt toepassen op alle kaders in een verbinding (ook als een of meerdere verbonden kaders geen tekst bevatten),
plaatst u de invoegpositie in tekst, kiest u Bewerken > Alles selecteren en past u de basislijnrasterinstellingen toe in het dialoogvenster
Opties tekstkader.
3. Klik op het tabblad Opties basislijn.
4. Selecteer onder Basislijnraster de optie Aangepast basislijnraster gebruiken en voer een van de volgende handelingen uit:
Start Typ hier een waarde voor de verschuiving van het raster boven aan de pagina, de bovenmarge van de pagina, de bovenkant van het
kader of de bovenste inzet van het kader, afhankelijk van wat u in het menu Ten opzichte van kiest.
Ten opzichte van Bepaal of u het basislijnraster wilt laten beginnen ten opzichte van de bovenzijde van de pagina, de bovenmarge van de
pagina, de bovenzijde van het tekstkader of de bovenzijde van de inzet van het tekstkader.
Toename bij elke Typ een waarde voor de afstand tussen rasterlijnen. In de meeste gevallen voert u hier een waarde in die gelijk is aan de
regelafstand van de platte tekst, zodat de tekstregels perfect op het raster worden uitgelijnd.
204
Naar boven
Naar boven
Kleur Selecteer een kleur voor de rasterlijnen of kies Laagkleur om dezelfde kleur te gebruiken als de laag waarop het tekstkader wordt
weergegeven.
Als u het basislijnraster niet kunt zien in een tekstkader, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen om er zeker van te
zijn dat basislijnrasters niet worden verborgen. Is het basislijnraster dan nog steeds niet zichtbaar, controleer dan de drempel voor het tonen
van basislijnrasters in het gedeelte Rasters van het dialoogvenster Voorkeuren. Soms zult u moeten inzoomen op het kader of het
drempelniveau moeten verlagen om het raster te kunnen zien.
Woord- en tekenaantallen vaststellen
1. Plaats de invoegpositie in een tekstkader om de aantallen voor de gehele verbinding van kaders (het artikel) te bekijken of selecteer de tekst
waarvan u de aantallen wilt bekijken.
2. Kies Venster > Info om het deelvenster Info te openen.
Het deelvenster Info geeft het aantal tekens, woorden, regels en alinea's in een tekstkader weer. De plaats van het invoegpunt in het tekstkader
wordt ook weergegeven.
Werken met extra talen
U kunt talen toewijzen aan tekst. Toewijzing van de juiste taal aan tekst is vooral nuttig voor spellingcontrole en woordafbreking. (Zie Een taal aan
tekst toewijzen.)
Als u werkt met Aziatische tekst, kunt u speciale versies van InDesign voor het Japans, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel Chinees en
Koreaans gebruiken. Met deze versies kunt u layout- en kaderrasters maken voor het samenstellen van multibyte-tekens. De versies bevatten
verschillende functies voor de opmaak van tekst met multibyte-tekens, en extra lettertypen.
Er is ook een speciale versie van InDesign verkrijgbaar voor de opmaak van talen van het Midden-Oosten, zoals Hebreeuws, Arabisch, Farsi en
Urdu, waarin tekstopmaak van rechts naar links wordt toegepast. Deze versie heet InDesign ME.
Meer informatie over het aanschaffen van InDesign ME of een versie van InDesign in een Aziatische taal vindt u op de website van Adobe.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
205
Padtekst maken
Naar boven
Tekst op een pad maken
Padtekst bewerken of verwijderen
De positie van padtekst aanpassen
Een effect op padtekst toepassen
Verankerde objecten toevoegen aan padtekst
Tekst op een pad maken
U kunt tekst zodanig opmaken dat deze langs de rand van een open of gesloten pad met een willekeurige vorm loopt. Ook kunt u opties en
effecten op padtekst toepassen, zoals langs een pad verschuiven, naar de andere kant van het pad spiegelen of tekens vervormen met de vorm
van het pad. Padtekst heeft een inpoort en een uitpoort net zoals andere tekstkaders, zodat u de tekst ermee kunt verbinden.
U kunt slechts één regel tekst op een pad weergeven, dus tekst die niet op het pad past, loopt over (wordt verborgen) tenzij u de tekst met een
ander pad of tekstkader verbindt. U kunt objecten die inline of boven de regel zijn verankerd, aan padtekst toevoegen. U kunt geen padtekst
maken met samengestelde paden, zoals paden die zijn gemaakt met de opdracht Contouren maken.
Padtekst
A. Beginhaakje B. Inpoort C. Middelste haakje D. Eindhaakje E. Uitpoort die verbonden tekst aangeeft
1. Selecteer het gereedschap Padtekst
. (Klik op het gereedschap Tekst en houd de muisknop ingedrukt om een menu weer te geven met
het gereedschap Padtekst.)
2. Plaats de aanwijzer op het pad waarna er een klein plusteken verschijnt naast de aanwijzer
en voer een van onderstaande handelingen
uit:
Klik op het pad om de standaardinstellingen te gebruiken. Er wordt standaard een invoegpositie weergegeven aan het begin van het
pad. De invoegpositie kan ergens anders op het pad staan als de huidige standaardinstellingen van de alinea een inspringing of een
uitlijning (geen linkse uitlijning) bevatten.
Als u de tekst wilt beperken tot een specifiek deel van het pad, klikt u op het pad op de positie waar u de tekst wilt laten beginnen en
sleept u vervolgens langs het pad naar de positie waar u de tekst wilt laten eindigen. Vervolgens laat u de muisknop los. Zie De positie
van padtekst aanpassen voor informatie over het wijzigen van de begin- en eindpositie van tekst.)
Locatie van padtekst wijzigen
Opmerking: Als klikken of slepen niet werkt, controleert u of het plusteken naast de aanwijzer van het gereedschap Padtekst staat.
3. Typ de gewenste tekst. Door met de invoegpositie op het pad te klikken, wordt de tekst weergegeven over de hele lengte van het pad. Door
te slepen wordt de tekst weergegeven langs de afstand die u hebt gesleept.
Opmerking: Als het pad in eerste instantie zichtbaar was, blijft dit ook zichtbaar nadat u er tekst aan hebt toegevoegd. U verbergt het pad door
dit te selecteren met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren en er de optie Geen voor lijn of vulling op toe te passen.
206
Naar boven
Naar boven
Padtekst bewerken of verwijderen
U kunt teken- en alineaopties op padtekst toepassen. Opties voor alinealijnen en -spatiëring hebben echter geen enkel effect op padtekst. De
uitlijningsinstelling in het deelvenster Alinea is van invloed op de uitlijning van padtekst.
Padteksttekens bewerken en opmaken
1. Voer met het gereedschap Padtekst een van de volgende handelingen uit:
Om een invoegpositie toe te voegen, klikt u tussen twee tekens in de padtekst.
Om tekens te selecteren, sleept u door de padtekst.
2. Bewerk de tekst en maak deze indien nodig op.
Tekst van een pad verwijderen
1. Selecteer een of meer padtekstobjecten met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren .
2. Kies Tekst > Padtekst > Tekst van pad verwijderen.
Als de padtekst is verbonden, wordt deze verplaatst naar het volgende verbonden tekstkader of padtekstobject. Als de padtekst niet is verbonden,
wordt de tekst verwijderd. Het pad blijft bestaan maar de padtekstkenmerken gaan verloren. Alle haakjes, in- en uitpoorten en verbindingen
worden verwijderd.
Opmerking: Als de vulling en lijn zijn ingesteld op Geen, is het pad niet meer zichtbaar nadat de tekst is verwijderd. U kunt het pad weer
zichtbaar maken door op de D-toets te drukken direct nadat u Tekst > Padtekst > Tekst van pad verwijderen hebt gekozen. Hierdoor worden de
standaardvulling en -lijn toegepast op het geselecteerde pad.
Tekens langs sterk gebogen krommen en scherpe hoeken dichter op elkaar plaatsen
1. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
2. Kies Tekst > Padtekst > Opties of dubbelklik op het gereedschap Padtekst.
3. Voer voor Spatiëring een waarde in punten in. Hoe hoger de waarde, des te meer ruimte er wordt verwijderd tussen de tekens langs sterk
gebogen curven of scherpe hoeken.
Padtekst voor (links) en na (rechts) het toepassen van een gewijzigde spatiëring
Opmerking: De spatiëringswaarde compenseert de manier waarop tekens langs een curve of scherpe hoek uitwaaieren. Dit heeft geen effect op
tekens langs rechte segmenten. U wijzigt de spatiëring voor tekens langs een pad door de tekens te selecteren en er vervolgens spatiëring op toe
te passen.
De positie van padtekst aanpassen
U kunt de begin- en eindpositie van padtekst wijzigen, tekst laten verschuiven en de positie van het pad op andere manieren wijzigen.
De begin- en eindpositie van padtekst wijzigen
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het begin- of eindhaakje van de padtekst waarna er een klein pictogram naast de aanwijzer
verschijnt. Plaats de
aanwijzer niet op de in- of uitpoort van het haakje.
Zoom in op het pad om gemakkelijker het haakje te kunnen selecteren.
3. Sleep het begin- of eindhaakje over het pad.
207
Naar boven
Plaats de aanwijzer op het begin- of eindhaakje en sleep om de grens van de padtekst te verplaatsen.
Opmerking: Als u een alinea-inspringing toepast, wordt deze gemeten vanaf de begin- en eindhaakjes.
Tekst langs een pad verschuiven
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het middelste haakje van de padtekst waarna er een pictogram van het middelste haakje naast de aanwijzer
komt
te staan.
Zoom in op het pad om gemakkelijker het haakje te kunnen selecteren.
3. Sleep het middelste haakje langs het pad.
Opmerking: De tekst wordt niet verplaatst als zowel het begin- als het eindhaakje zich aan de uiteinden van het pad bevinden. Als u ruimte wilt
maken voor het slepen van tekst, moet u het begin- of eindhaakje van het uiteinde van het pad wegslepen.
Padtekst spiegelen
1. Klik met het gereedschap Selecteren en selecteer de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het middelste haakje van de padtekst waarna er een pictogram van het middelste haakje naast de aanwijzer komt te
staan .
3. Sleep het middelste haakje langs het pad.
Plaats de aanwijzer op het middelste haakje en sleep langs het pad om te spiegelen.
U kunt padtekst ook via een dialoogvenster spiegelen. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
Kies Tekst > Padtekst > Opties. Selecteer de optie Spiegelen en klik op OK.
Een effect op padtekst toepassen
1. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
2. Kies Tekst > Padtekst > Opties of dubbelklik op het gereedschap Padtekst.
3. Kies een van de volgende opties in het menu Effect en klik op OK:
Kies Regenboog als u het midden van de basislijn van elk teken op de raaklijn van het pad wilt houden. Dit is de standaardinstelling.
208
Naar boven
Effecten padtekst
A. Regenboog B. Schuintrekken C. 3D-lint D. Traptrede E. Zwaartekracht
Kies Schuintrekken als u de verticale randen van tekens perfect verticaal wilt houden, ongeacht de vorm van het pad, terwijl de
horizontale randen van de tekens worden schuingetrokken in de richting van het pad. De zo ontstane horizontale vervorming is zeer
geschikt voor golvende tekst of tekst die rond een cilinder zoals een bierblikje loopt.
Kies 3D-lint als u de horizontale randen van tekens perfect horizontaal wilt houden, ongeacht de vorm van het pad, terwijl de verticale
rand van elk teken loodrecht op het pad blijft staan.
Selecteer Traptrede om de linkerkant van de basislijn van elk teken op het pad te houden zonder daarbij tekens te roteren.
Selecteer Zwaartekracht om het midden van de basislijn van elk teken op het pad en elke verticale rand in lijn te houden met het
middelpunt van het pad. U kunt het perspectief van deze optie bepalen door de boog van het tekstpad aan te passen.
Verankerde objecten toevoegen aan padtekst
1. Klik met het gereedschap Tekst of het gereedschap Padtekst op een invoegpositie in de tekst waar u het anker voor het object wilt plaatsen.
2. Voeg het verankerde object toe. U kunt verankerde objecten of kaders die inline of boven de regel zijn verankerd, aan het pad toevoegen.
(Zie Verankerde objecten.)
Opmerking: De opties die beschikbaar zijn voor objecten die boven de regel zijn verankerd in een tekstpad, wijken enigszins af van de opties
voor verankerde objecten in een normaal tekstkader: de optie Uitlijning is relatief ten opzichte van de markering voor het verankerde object en de
optie Ruimte voor is niet beschikbaar.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
209
Tekst
Opsommingstekens en nummering maken (video 12:16), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk hoe u opsommingstekens kunt maken en toevoegen aan uw layout.
Voorwaardelijke tekst maken (video 6:48), CS4-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u voorwaardelijke tekst in InDesign gebruikt.
Voetnoten maken (video 2:44), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze korte video leert u de belangrijkste elementen van het toevoegen van voetnoten.
CJK-tekens opmaken
artikel (1 januari 2011)
Alleen voor Oost-Aziatische versies
Inhoud importeren in InDesign (video 8:37), CS3-CS6
Terry White (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u inhoud uit Word-, Excel-, Photoshop- en PDF-bestanden importeert.
Tekstartikelen koppelen (PDF, 217 KB)
artikel (1 januari 2011)
Een korte zelfstudie over het plaatsen en koppelen van artikelen in InDesign CS5.5.
Alinea's die kolommen overspannen en splitsen (video 2:01)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u met minder muisklikken complexe layouts kunt maken met alinea's die kolommen overspannen en splitsen in InDesign CS5 en
hoger.
Tekstwijzigingen bijhouden (video 2:01)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u nog efficiënter kunt samenwerken dankzij functies voor het bijhouden van tekstwijzigingen in InDesign CS5 en hoger.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
210
Tekst en tekstkaders maken
Naar boven
Naar boven
Tekstkaders maken
Tekstkaders verplaatsen en het formaat ervan wijzigen.
Tekstkaders op stramienpagina's gebruiken
Eigenschappen van tekstkaders wijzigen
Woord- en tekenaantallen vaststellen
Werken met extra talen
Tekstkaders maken
Tekst in InDesign staat in vakken, de zogenaamde tekstkaders. (Een tekstkader is vergelijkbaar met een tekstvak in QuarkXPress en een
tekstblok in Adobe PageMaker.) Op www.adobe.com/go/lrvid4274_id_nl vindt u een videodemo over het maken van een tekstkader.
Tekstkaders kunnen net zoals afbeeldingskaders worden verplaatst, groter en kleiner worden gemaakt en worden gewijzigd. Het soort wijzigingen
dat u kunt maken, hangt af van het gereedschap waarmee u een tekstkader selecteert:
Met het gereedschap Tekst kunt u tekst in een kader invoeren of bewerken.
Gebruik het gereedschap Selecteren voor algemene opmaaktaken, zoals het plaatsen en vergroten/verkleinen van kaders.
Gebruik het gereedschap Direct selecteren voor het wijzigen van de vorm van een kader.
Tekstkaders kunnen ook aan elkaar worden gekoppeld zodat de tekst van het ene kader kan doorlopen in het andere. Dergelijke kaders worden
verbonden kaders genoemd. De tekst die door een of meer verbonden kaders loopt, wordt artikel genoemd. Als u een tekstverwerkingsbestand
plaatst (importeert), komt dit in het document te staan als één artikel, ongeacht het aantal kaders dat de tekst inneemt.
Tekstkaders kunnen uit meerdere kolommen bestaan. Tekstkaders kunnen worden gebaseerd op paginakolommen maar staan er los van. Een
tekstkader dat uit twee kolommen bestaat kan dus staan op een pagina met vier kolommen. Tekstkaders kunnen ook op stramienpagina's worden
geplaatst en toch worden gevuld met tekst op documentpagina's.
Als u hetzelfde type tekstkader herhaaldelijk gebruikt, kunt u een objectstijl met tekstkaderopmaak maken, zoals lijn- en vulkleuren,
tekstkaderopties en tekstomloop en transparantie-effecten.
Wanneer u tekst plaatst of plakt, hoeft u geen tekstkader te maken. InDesign voegt namelijk automatisch kaders toe op basis van de
kolominstellingen van de pagina.
Ga als volgt te werk:
Sleep met het gereedschap Tekst om de breedte en hoogte van het nieuwe tekstkader te bepalen. Houd Shift ingedrukt en sleep om het
kader te beperken tot een vierkant. Als u de muisknop loslaat, verschijnt een tekstinvoegpositie in het kader.
Een nieuw tekstkader maken door te slepen
Klik met het gereedschap Selecteren op de in- of uitpoort van een ander tekstkader en klik of sleep om nog een tekstkader te maken.
Plaats een tekstbestand met de opdracht Plaatsen.
Klik in een leeg kader met het gereedschap Tekst . Als de optie Tekstgereedschap zet kaders om naar tekstkaders is geselecteerd bij de
voorkeuren voor Tekst, wordt het lege kader omgezet naar een tekstkader.
Tekstkaders verplaatsen en het formaat ervan wijzigen.
Gebruik het gereedschap Selecteren om tekstkaders te verplaatsen of te vergroten of te verkleinen.
Als u een tekstkader wilt verplaatsen of vergroten of verkleinen zonder van het gereedschap Tekst over te schakelen op een
211
Naar boven
selectiegereedschap, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleept u het kader.
Een tekstkader verplaatsen
Sleep met het gereedschap Selecteren het kader.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep het kader met het gereedschap Tekst. Wanneer u de toets loslaat, is het
gereedschap Tekst nog steeds geselecteerd.
Het formaat van een tekstkader wijzigen
Ga als volgt te werk:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep een handgreep van het kader met het gereedschap Tekst . Als u voordat
u gaat slepen, de muisknop één seconde ingedrukt houdt, wordt de tekst opnieuw samengesteld terwijl u het formaat van het kader wijzigt.
Opmerking: Als u in plaats van slepen op het tekstkader klikt, wordt de geselecteerde tekst gedeselecteerd of raakt u het invoegpunt kwijt.
Sleep met het gereedschap Selecteren een van de handgrepen aan de rand van het kader. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt om de tekst in het kader te schalen. (Zie Tekst schalen.)
Als u het kader snel aan de inhoud wilt aanpassen, selecteert u het tekstkader met het gereedschap Selecteren en dubbelklikt u op een
willekeurige handgreep. Als u bijvoorbeeld op de middelste handgreep aan de onderzijde dubbelklikt, wordt de onderzijde van het kader
uitgelijnd op de onderzijde van de tekst. Als u op de middelste handgreep aan de rechterzijde klikt, blijft de hoogte gelijk, maar wordt de
breedte aangepast.
U kunt ook dubbelklikken op een handgreep op een overlopend tekstkader om de hoogte of breedte uit te breiden en aan te passen aan
alle tekst in het kader. Als een tekstkader meer overlopende tekst bevat dan normaal gesproken op een pagina past, wordt het formaat
van het tekstkader niet gewijzigd.
Dubbelklik op een handgreep om het formaat van het tekstkader te wijzigen.
Als u het tekstkader aan de inhoud wilt aanpassen, selecteert u het kader met het gereedschap Selecteren en kiest u Object > Aanpassen >
Kader aan inhoud aanpassen. De onderzijde van het tekstkader wordt aangepast aan de inhoud van de tekst. Als een tekstkader meer
overlopende tekst bevat dan normaal gesproken op een pagina past, wordt het formaat van het tekstkader niet gewijzigd.
Als u het formaat wilt wijzigen met het gereedschap Schalen , sleept u om het formaat van het kader te wijzigen. (Zie Tekst schalen.)
Tekstkaders op stramienpagina's gebruiken
Als u een nieuw document start, kunt u de optie Stramientekstkader selecteren waarmee een leeg tekstkader wordt geplaatst op de
standaardstramienpagina van het document. Dit kader heeft de kolom- en marge-eigenschappen die zijn opgegeven in het dialoogvenster Nieuw
document.
Volg deze richtlijnen bij het gebruik van tekstkaders op stramienpagina's:
Stel stramientekstkaders in als u wilt dat iedere pagina in het document een paginagroot tekstkader bevat waarin u tekst kunt typen of laten
doorlopen. Als u meer variatie in uw document wilt aanbrengen, bijvoorbeeld door pagina's met verschillende aantallen kaders of kaders van
verschillende lengtes te gebruiken, laat u de optie Stramientekstkader uitgeschakeld en gebruikt u het gereedschap Tekst om tekstkaders te
maken op stramienen.
Het al dan niet selecteren van de optie Stramientekstkader heeft geen invloed op de mogelijkheid om tekstkaders als plaatsaanduiding toe te
voegen aan een stramienpagina. U kunt deze lege plaatsaanduidingskaders met elkaar verbinden zodat doorloop mogelijk wordt.
U kunt tekst laten doorlopen in stramientekstkaders op dezelfde manier als bij kaders die zijn gemaakt op documentpagina's.
Als u tekst wilt typen in een stramientekstkader op een documentpagina, houdt u Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS)
ingedrukt terwijl u klikt op het tekstkader op de documentpagina. Klik vervolgens met het gereedschap Tekst in het kader en typ de tekst.
Met Slim opnieuw tekst plaatsen kunt u tijdens het typen of bewerken van tekst automatisch pagina's toevoegen of verwijderen. Als u tekst
212
Naar boven
typt aan het einde van een verbonden tekstkader dat is gebaseerd op een stramienpagina, wordt met deze optie standaard een nieuwe
pagina toegevoegd, zodat u verder kunt typen in het nieuwe tekstkader. U kunt de instellingen voor Slim opnieuw tekst plaatsen bewerken.
Als u de paginamarges wijzigt, worden tekstkaders alleen aangepast aan de nieuwe marges als de optie voor aanpassing van de layout
inschakelen is geselecteerd.
Het selecteren van Stramientekstkader heeft geen invloed op het toevoegen van nieuwe pagina's als u tekst automatisch laat doorlopen.
Eigenschappen van tekstkaders wijzigen
Met Opties tekstkader wijzigt u instellingen zoals het aantal kolommen in het kader, de verticale uitlijning van tekst in het kader of de inzetafstand
(de afstand van de marges tussen de tekst en het kader).
Voor (links) en na (rechts) het instellen en maken van twee kolommen in een tekstkader
Als u dezelfde tekstkadereigenschappen voor meerdere tekstkaders wilt gebruiken, maakt u een objectstijl die u op de tekstkaders kunt
toepassen.
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren
, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object >Opties tekstkader of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en dubbelklik vervolgens met een selectiegereedschap
op het tekstkader.
3. Wijzig de tekstkaderopties en klik op OK.
Deze tekstkaderopties zijn beschikbaar wanneer u een objectstijl voor tekstvakken definieert. Zie Objectstijlen.
Kolommen toevoegen aan een tekstkader
U kunt kolommen in een tekstkader maken met het dialoogvenster Opties tekstkader.
U kunt in een tekstkader geen kolommen van ongelijke breedte maken. Als u kolommen van ongelijke breedte of hoogte wilt maken, voegt u
verbonden tekstkaders naast elkaar toe op een documentpagina of op een stramienpagina.
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object > Opties tekstkader.
3. Geef het aantal kolommen, de breedte van elke kolom en de afstand tussen elke kolom (tussenruimte) voor het tekstkader op.
4. (Optioneel) Selecteer Vaste kolombreedte om de kolombreedte te behouden wanneer u het formaat van het kader wijzigt. Als deze optie is
geselecteerd, kan door het wijzigen van het formaat van het kader het aantal kolommen veranderen. De breedte van de kolommen
verandert niet.
Vaste kolombreedte
A. Oorspronkelijk tekstkader met twee kolommen B. Formaat gewijzigd met Vaste kolombreedte uitgeschakeld (nog steeds 2
kolommen) C. Formaat gewijzigd met Vaste kolombreedte geselecteerd (4 kolommen)
213
5. (Optioneel) Selecteer Kolommen uitbalanceren om de tekst onder aan een tekstkader met meerdere kolommen regelmatig te maken.
Voor en na het uitbalanceren van kolommen
De inzetafstand (marges) van tekstkaders wijzigen
1. Selecteer een kader met het gereedschap Selecteren, klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
2. Kies Object > Opties tekstkader.
3. Typ in het gedeelte Inzetafstand op het tabblad Algemeen de verschuivingsafstanden voor Boven, Links, Onder en Rechts. (Klik op het
pictogram Maak alle instellingen gelijk
als u aan alle zijden dezelfde afstand wilt gebruiken.)
Als het geselecteerde kader geen rechthoek is, zijn Boven, Links, Onder en Rechts grijs en is in plaats daarvan de optie Inzet beschikbaar.
Verschuivingsopties eerste basislijn
Als u de eerste-basislijnopties van een geselecteerd tekstkader wilt wijzigen, kiest u Object > Opties tekstkader en klikt u op het tabblad Opties
basislijn. De volgende opties worden weergegeven in het menu Verschuiving onder Eerste basislijn:
Stokhoogte De hoogte van het teken 'd' in het lettertype is lager dan de bovenste inzet van het tekstkader.
Hoofdletterhoogte De bovenkant van hoofdletters raakt de bovenste inzet van het tekstkader.
Regelafstand Gebruik de regelafstandwaarde van de tekst als de afstand tussen de basislijn van de eerste tekstregel en de bovenste inzet van
het kader.
x-Hoogte De hoogte van het teken 'x' in het lettertype is lager dan de bovenste inzet van het tekstkader.
Vast Kies Vast om de afstand op te geven tussen de basislijn van de eerste tekstregel en de bovenste inzet van het kader.
Min Kies een minimumwaarde voor de basislijnverschuiving. Als bijvoorbeeld Regelafstand is geselecteerd en u geeft een minimumwaarde op van
1p, gebruikt InDesign de regelafstandwaarde alleen als die groter is dan 1 pica.
Als u de bovenkant van het tekstkader magnetisch op een raster wilt uitlijnen, kiest u Regelafstand of Vast, waarmee u de locatie van de eerste
basislijn van tekst in tekstkaders kunt bepalen.
Basislijnrasters voor een tekstkader instellen
In sommige gevallen zult u een basislijnraster willen gebruiken voor een kader in plaats van voor het hele document. Pas met het dialoogvenster
Opties tekstkader een basislijnraster toe op een tekstkader. Let op het volgende wanneer u een basislijnraster voor een tekstkader instelt:
Het basislijnraster van het document verschijnt niet achter of voor tekstkaders die hun eigen basislijnrasters gebruiken.
Als Rasters naar achteren is geselecteerd bij de rastervoorkeuren, hebben basislijnrasters die zijn gebaseerd op kaders voorrang op
basislijnrasters die zijn gebaseerd op documenten. Als Rasters naar achteren niet is geselecteerd, hebben basislijnrasters die zijn gebaseerd
op documenten voorrang op basislijnrasters die zijn gebaseerd op kaders.
1. Kies Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen om alle basislijnrasters weer te geven, inclusief de rasters in een tekstkader.
2. Selecteer het tekstkader of plaats de invoegpositie in een tekstkader en kies vervolgens Object > Opties tekstkader.
Als u het basislijnraster wilt toepassen op alle kaders in een verbinding (ook als een of meerdere verbonden kaders geen tekst bevatten),
plaatst u de invoegpositie in tekst, kiest u Bewerken > Alles selecteren en past u de basislijnrasterinstellingen toe in het dialoogvenster
Opties tekstkader.
3. Klik op het tabblad Opties basislijn.
4. Selecteer onder Basislijnraster de optie Aangepast basislijnraster gebruiken en voer een van de volgende handelingen uit:
Start Typ hier een waarde voor de verschuiving van het raster boven aan de pagina, de bovenmarge van de pagina, de bovenkant van het
kader of de bovenste inzet van het kader, afhankelijk van wat u in het menu Ten opzichte van kiest.
Ten opzichte van Bepaal of u het basislijnraster wilt laten beginnen ten opzichte van de bovenzijde van de pagina, de bovenmarge van de
pagina, de bovenzijde van het tekstkader of de bovenzijde van de inzet van het tekstkader.
Toename bij elke Typ een waarde voor de afstand tussen rasterlijnen. In de meeste gevallen voert u hier een waarde in die gelijk is aan de
regelafstand van de platte tekst, zodat de tekstregels perfect op het raster worden uitgelijnd.
214
Naar boven
Naar boven
Kleur Selecteer een kleur voor de rasterlijnen of kies Laagkleur om dezelfde kleur te gebruiken als de laag waarop het tekstkader wordt
weergegeven.
Als u het basislijnraster niet kunt zien in een tekstkader, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen om er zeker van te
zijn dat basislijnrasters niet worden verborgen. Is het basislijnraster dan nog steeds niet zichtbaar, controleer dan de drempel voor het tonen
van basislijnrasters in het gedeelte Rasters van het dialoogvenster Voorkeuren. Soms zult u moeten inzoomen op het kader of het
drempelniveau moeten verlagen om het raster te kunnen zien.
Woord- en tekenaantallen vaststellen
1. Plaats de invoegpositie in een tekstkader om de aantallen voor de gehele verbinding van kaders (het artikel) te bekijken of selecteer de tekst
waarvan u de aantallen wilt bekijken.
2. Kies Venster > Info om het deelvenster Info te openen.
Het deelvenster Info geeft het aantal tekens, woorden, regels en alinea's in een tekstkader weer. De plaats van het invoegpunt in het tekstkader
wordt ook weergegeven.
Werken met extra talen
U kunt talen toewijzen aan tekst. Toewijzing van de juiste taal aan tekst is vooral nuttig voor spellingcontrole en woordafbreking. (Zie Een taal aan
tekst toewijzen.)
Als u werkt met Aziatische tekst, kunt u speciale versies van InDesign voor het Japans, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel Chinees en
Koreaans gebruiken. Met deze versies kunt u layout- en kaderrasters maken voor het samenstellen van multibyte-tekens. De versies bevatten
verschillende functies voor de opmaak van tekst met multibyte-tekens, en extra lettertypen.
Er is ook een speciale versie van InDesign verkrijgbaar voor de opmaak van talen van het Midden-Oosten, zoals Hebreeuws, Arabisch, Farsi en
Urdu, waarin tekstopmaak van rechts naar links wordt toegepast. Deze versie heet InDesign ME.
Meer informatie over het aanschaffen van InDesign ME of een versie van InDesign in een Aziatische taal vindt u op de website van Adobe.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
215
Tekst aan kaders toevoegen
Naar boven
Tekst aan een document toevoegen
Tekst plakken
Tekst slepen en neerzetten
Tekst plaatsen (importeren)
Import Buzzword documents
Geïmporteerde tekstbestanden koppelen of insluiten
Tekst aan een document toevoegen
U kunt tekst toevoegen aan een document door tekst te typen, te plakken of te plaatsen vanuit een tekstverwerker. Als uw
tekstverwerkingsprogramma slepen-en-neerzetten ondersteunt kunt u ook via slepen tekst aan InDesign-kaders toevoegen. Bij grote tekstblokken
is de opdracht Plaatsen een efficiënte, flexibele manier om tekst toe te voegen aan uw document. InDesign ondersteunt een groot aantal
tekstverwerkings-, spreadsheet- en tekstbestandsindelingen.
Wanneer u tekst plaatst of plakt, hoeft u niet eerst een tekstkader te maken. Dit wordt automatisch in InDesign gedaan.
Wanneer u tekst plakt, kunt u met Importopties tonen bepalen of de geïmporteerde tekst de stijlen en opmaak behoudt. Voordat u tekst plakt, kunt
u Alle informatie of Alleen tekst selecteren in de voorkeuren voor klembordafhandeling om te bepalen of de geplakte tekst aanvullende informatie,
zoals stalen en stijlen, bevat.
Als de geïmporteerde tekst roze of groene tekst of tekst in een andere kleur bevat, zijn er waarschijnlijk een of meer compositievoorkeuren
ingeschakeld. Open de sectie Compositie van het dialoogvenster Voorkeuren en bekijk welke opties onder Markeren zijn ingeschakeld. Als
bijvoorbeeld de geplakte tekst is opgemaakt met lettertypen die niet beschikbaar zijn, is de gemarkeerde tekst roze.
Tekst in een document typen
1. Plaats als volgt het invoegpunt in het tekstkader:
Sleep met het gereedschap Tekst om een nieuw tekstkader te maken of klik in een bestaand tekstkader.
Dubbelklik met een selectiegereedschap in een tekstkader. Het gereedschap Tekst wordt automatisch geselecteerd.
2. Begin te typen.
Als u een tekstkader op een stramienpagina hebt gemaakt, houdt u Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift (Mac OS) ingedrukt en klikt u in het
kader op de documentpagina. Hiermee wordt er een kopie van het stramienpaginakader op de documentpagina gemaakt. U kunt dan met het
gereedschap Tekst tekst toevoegen aan het geselecteerde kader.
Aziatische tekst met behulp van inline-invoer typen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Geavanceerde tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Geavanceerde tekst (Mac OS).
2. Selecteer Inline-invoer voor niet-Latijnse tekst gebruiken en klik op OK.
Gebruik een systeeminvoermethode (indien beschikbaar) wanneer u tekens van 2 en 4 bytes invoert. Deze methode is vooral bedoeld voor het
invoeren van Aziatische tekens.
Plaatsaanduidingstekst invoegen
InDesign kan plaatsaanduidingstekst toevoegen die u naderhand kunt vervangen door de eigenlijke tekst. Door plaatsaanduidingstekst toe te
voegen, krijgt u een beter idee van het ontwerp van het document.
1. Selecteer een of meerdere tekstkaders met het gereedschap Selecteren of klik met het gereedschap Tekst in een tekstkader.
2. Kies Tekst > Vullen met plaatsaanduidingstekst.
Voegt u plaatsaanduidingstekst toe aan een kader dat is verbonden met andere kaders, dan wordt de plaatsaanduidingstekst ingevoegd aan het
begin van het eerste tekstkader (als alle kaders leeg zijn) of aan het einde van de bestaande tekst (als er al tekst in de verbonden kaders staat),
tot aan het einde van het laatste verbonden kader.
Als u plaatsaanduidingstekst wilt verwijderen of vervangen, dubbelklikt u op een willekeurig kader in de verbinding, kiest u Bewerken > Alles
selecteren en verwijdert u de tekst.
U wijzigt de tekst die wordt gebruikt als plaatsaanduidingstekst, door een tekstbestand te maken met de tekst die u wilt gebruiken, dit bestand
Plaatsaanduiding.txt te noemen en in de toepassingsmap op te slaan.
216
Naar boven
Naar boven
Tekst plakken
Als de invoegpositie zich niet in een tekstkader bevindt wanneer u tekst plakt in InDesign, wordt er een nieuw standaardtekstkader gemaakt. Als
de invoegpositie zich in een tekstkader bevindt, wordt de tekst in dat kader geplakt. Als er tijdens het plakken tekst is geselecteerd, overschrijft de
geplakte tekst de geselecteerde tekst.
Tekst uit een andere toepassing plakken
1. Als u de opmaak en informatie, zoals stijlen en indexmarkeringen, wilt behouden, opent u het gedeelte Klembordafhandeling van het
dialoogvenster Voorkeuren en selecteert u bij Plakken de optie Alle informatie. Selecteer Alleen tekst als u deze items en andere opmaak
tijdens het plakken wilt verwijderen.
2. Knip of kopieer tekst naar een andere toepassing of naar een InDesign-document.
3. Indien gewenst, selecteert u tekst of klikt u in een tekstkader. Doet u dit niet, dan wordt de tekst geplakt in een daarvoor bestemd, nieuw
kader.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Bewerken > Plakken. Als de geplakte tekst niet alle opmaak bevat, moet u de instellingen in het dialoogvenster Importopties
wijzigen voor RTF-documenten.
Kies Bewerken > Plakken zonder opmaak. (Plakken zonder opmaak is niet beschikbaar (grijs) als u tekst uit een andere toepassing plakt
en Alleen tekst is geselecteerd in het gedeelte Klembordafhandeling van het dialoogvenster Voorkeuren.)
U kunt tekst ook slepen vanuit een andere toepassing en in een InDesign-document plaatsen of een tekstbestand of tekstverwerkingsbestand
rechtstreeks vanuit Windows Verkenner of Mac OS Finder invoegen in een InDesign-document. De tekst wordt dan toegevoegd aan een nieuw
kader. Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om de opmaak te verwijderen. De optie die u in het gedeelte Klembordafhandeling van het
dialoogvenster Voorkeuren selecteert, bepaalt of informatie met betrekking tot bijvoorbeeld indexmarkeringen en stalen behouden blijft.
Afstand automatisch tijdens plakken van tekst aanpassen
Wanneer u tekst plakt, kunnen, afhankelijk van de context, automatisch spaties worden toegevoegd of verwijderd. Als u bijvoorbeeld een woord
knipt en het vervolgens tussen twee woorden plakt, wordt er voor en achter het woord een spatie ingevoegd. Plakt u dat woord aan het einde van
de zin vóór de punt, dan wordt er geen spatie toegevoegd.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
2. Selecteer Afstand automatisch aanpassen bij het knippen en plakken van woorden en klik op OK.
Tekst slepen en neerzetten
Met de muis kunt u tekst in de artikeleditor of de layoutweergave slepen en neerzetten. U kunt zelfs tekst slepen vanuit de artikeleditor naar het
layoutvenster (of vice versa) of naar dialoogvensters zoals Zoeken/Wijzigen. Door tekst vanuit een vergrendeld of ingecheckt artikel te slepen
wordt de tekst gekopieerd en niet verplaatst. U kunt tijdens het slepen en neerzetten van tekst ook tekst kopiëren of een nieuw kader maken.
In Using InDesign Drag and Drop Text vindt u een videodemo van Jeff Witchel over slepen en neerzetten.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS), selecteer Toestaan in layoutweergave,
Toestaan in artikeleditor (InDesign) of Toestaan in drukproef-/artikelweergave (InCopy) en klik op OK om slepen en neerzetten in te
schakelen.
2. Selecteer de tekst die u wilt verplaatsen of kopiëren.
3. Plaats de aanwijzer op de geselecteerde tekst totdat deze verandert in een pictogram voor slepen en neerzetten
en sleep de tekst.
Tijdens het slepen blijft de geselecteerde tekst op zijn plaats, maar wordt er met een verticale balk aangegeven waar de tekst wordt
geplaatst wanneer u de muisknop loslaat. De verticale balk verschijnt in elk tekstkader waarover u de muis sleept.
4. Ga als volgt te werk:
Om de tekst op een nieuwe locatie te plaatsen, plaatst u de verticale balk daar waar u de tekst wilt neerzetten en laat u de muisknop los.
Als u de tekst in een nieuw kader wilt plaatsen, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) tijdens het slepen ingedrukt en laat u de
muisknop los voordat u Ctrl of Command loslaat.
Als u de tekst zonder opmaak wilt neerzetten, houdt u tijdens het slepen Shift ingedrukt en laat u de muisknop los voordat u Shift loslaat.
U kopieert de tekst door tijdens het slepen Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt te houden en vervolgens eerst de muisknop en
daarna Alt of Option los te laten.
U kunt ook een combinatie van deze wijzigingstoetsen gebruiken. Als u bijvoorbeeld onopgemaakte tekst naar een nieuw kader wilt kopiëren,
houdt u Alt+Shift+Ctrl (Windows) of Option+Shift+Command (Mac OS) tijdens het slepen ingedrukt.
Als de tekst die u plaatst, niet de juiste afstand heeft, selecteert u de optie Afstand automatisch aanpassen in het gedeelte Tekst van het
dialoogvenster Voorkeuren.
217
Naar boven
Tekst plaatsen (importeren)
Wanneer u een tekst- of spreadsheetbestand plaatst, kunt u opties opgeven om te bepalen hoe de geïmporteerde tekst wordt opgemaakt.
Op www.adobe.com/go/vid0067_nl vindt u een videodemo over het importeren van inhoud in InDesign. Op www.adobe.com/go/lrvid4278_id_nl
vindt u een videodemo over het plaatsen en laten doorlopen van tekst.
1. (Optioneel) Als u koppelingen wilt maken in bestanden die worden geplaatst, klikt u op Bestandsafhandeling in het dialoogvenster
Voorkeuren en schakelt u Koppelingen maken bij het plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden in.
Als u deze optie inschakelt, wordt een koppeling naar het geplaatste bestand gemaakt. In het deelvenster Koppelingen kunt u koppelingen
naar tekstbestanden bijwerken of opnieuw koppelen en kunt u koppelingen naar tekstbestanden verwijderen. Als u echter gekoppelde tekst
opmaakt in InDesign, blijft deze opmaak wellicht niet behouden wanneer u de koppeling bijwerkt. Als u de optie niet inschakelt, worden
geïmporteerde tekst- en spreadsheetbestanden ingesloten (niet gekoppeld).
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Zorg dat er geen invoegpunt aanwezig is en dat er geen tekst of kaders zijn geselecteerd als u een nieuw kader voor de geplaatste
tekst gaat maken.
U voegt tekst aan een kader toe door tekst te selecteren met het gereedschap Tekst of door de invoegpositie te plaatsen.
U vervangt de inhoud van een bestaand kader door het kader met een selectiegereedschap te selecteren. Als het kader is verbonden
met andere kaders, wordt er een geladen tekstcursor weergegeven.
Als u met deze methode per ongeluk een tekstbestand of afbeelding vervangt, kiest u Bewerken > Ongedaan maken Vervangen en
klikt of sleept u om een tekstkader te maken.
3. Kies Bestand > Plaatsen.
4. Selecteer Geselecteerd item vervangen als het geïmporteerde bestand de inhoud van het geselecteerde kader moet vervangen,
geselecteerde tekst moet vervangen of aan het tekstkader bij de invoegpositie moet worden toegevoegd. Deselecteer deze optie als u het
geïmporteerde bestand in een nieuw kader wilt laten doorlopen.
5. Selecteer Importopties tonen en dubbelklik op het bestand dat u wilt importeren.
6. Stel importopties in en klik op OK.
Als u nog geen bestaand kader hebt opgegeven voor de tekst, verandert de aanwijzer in een geladen-tekstpictogram en kunt u de tekst plaatsen
als u klikt of sleept.
Als er een waarschuwingsbericht verschijnt met de mededeling dat het aangevraagde filter niet is gevonden, probeert u mogelijk een bestand uit
een ander tekstverwerkingsprogramma of een eerdere versie van Microsoft® Word (bijvoorbeeld Word 6) te plaatsen. Open het bestand in de
originele toepassing en sla het op in de RTF-indeling. In deze indeling blijft de meeste opmaak behouden.
Als in het geïmporteerde Microsoft Excel-document rode stippen worden weergegeven in de cellen, past u de celgrootte of de tekstkenmerken
aan, zodat de overlopende inhoud zichtbaar wordt. U kunt het bestand ook plaatsen als gelabelde tekst zonder opmaak die u vervolgens kunt
omzetten naar een tabel.
Over importfilters
InDesign kan de meeste kenmerken van teken- en alineaopmaak uit tekstbestanden importeren, maar negeert het merendeel van de layout, zoals
pagina-einden, marges en kolommen (die u overigens in InDesign kunt instellen). Belangrijk:
Wanneer u stijlen importeert, importeert InDesign normaal gesroken alle opmaakinformatie die in de tekstverwerker is gedefinieerd. Functies
die niet beschikbaar zijn in InDesign worden niet geïmporteerd.
In InDesign kunnen geïmporteerde opmaakstijlen worden toegevoegd aan de lijst met bestaande opmaakstijlen voor het document. Naast de
geïmporteerde stijlen staat een schijfpictogram
. (Zie Stijlen van Word naar InDesign-stijlen omzetten.)
De importopties verschijnen wanneer u Importopties tonen in het dialoogvenster Plaatsen selecteert of wanneer u een Excel-bestand
importeert. Als Importopties tonen niet is geselecteerd, worden de importopties gebruikt die de laatste keer bij een gelijksoortig documenttype
zijn gebruikt. De ingestelde opties blijven actief totdat u andere opties kiest.
Als InDesign geen filter kan vinden dat het bestand herkent aan het type of de extensie van het bestand, wordt dit meegedeeld. Voor het
beste resultaat in Windows gebruikt u de standaardextensie (zoals .doc, .docx, .txt, .rtf, .xls of .xlsx) voor het bestandstype dat u importeert.
U moet het bestand mogelijk openen in de originele toepassing en het opslaan in een andere indeling, zoals RTF of TXT.
Voor meer informatie over importfilters raadpleegt u het leesmij-bestand over filters (pdf-bestand) op www.adobe.com/go/lr_indesignfilters_cs5_nl.
Importopties voor Microsoft Word- en RTF-documenten
Als u een Word- of een RTF-bestand plaatst en Importopties tonen selecteert, kunt u uit de volgende opties kiezen:
Tekst inhoudsopgave Importeert de inhoudsopgave als onderdeel van de tekst in het artikel. Deze items worden als tekst geïmporteerd.
Tekst index Importeert de index als onderdeel van de tekst in het artikel. Deze items worden als tekst geïmporteerd.
Voetnoten Importeert Word-voetnoten. Voetnoten en verwijzingen worden behouden, maar opnieuw genummerd op basis van de
voetnootinstellingen van het document. Als de Word-voetnoten niet goed worden geïmporteerd, kunt u het Word-document opslaan als een RTF-
218
bestand en dat RTF-bestand vervolgens importeren.
Eindnoten Importeert eindnoten als onderdeel van de tekst aan het einde van het artikel.
Typografische aanhalingstekens gebruiken Zorgt ervoor dat in de geïmporteerde tekst gekrulde aanhalingstekens (“ ”) en gekrulde
apostroffen (’) in plaats van rechte aanhalingstekens (" ") en apostroffen (') worden gebruikt.
Stijlen en opmaak in tekst en tabellen verwijderen Verwijdert opmaak, zoals lettertype, tekstkleur en tekststijl uit de geïmporteerde tekst,
waaronder ook tekst in tabellen. Als deze optie is geselecteerd, worden alineastijlen en inline-afbeeldingen niet geïmporteerd.
Lokale overschrijvingen behouden Als u stijlen en opmaak van tekst en tabellen wilt verwijderen, kunt u met Lokale overschrijvingen behouden
de tekenopmaak (zoals vette of cursieve tekst) behouden die is toegepast op een deel van een alinea. Deselecteer deze optie om alle opmaak te
verwijderen.
Tabellen omzetten naar Als u stijlen en opmaak van tekst en tabellen wilt verwijderen, kunt u tabellen omzetten naar standaardtabellen zonder
opmaak of naar tabgescheiden tekst zonder opmaak.
Als u tekst zonder opmaak en tabellen met opmaak wilt importeren, importeert u de tekst zonder opmaak en plakt u vervolgens de tabellen vanuit
Word naar InDesign.
Stijlen en opmaak in tekst en tabellen behouden Behoudt de opmaak van het Word-document in het InDesign- of InCopy-document. Aan de
hand van de overige opties in het gedeelte Opmaak kunt u opgeven hoe stijlen en opmaak worden behouden.
Handmatige pagina-einden Bepaalt hoe pagina-einden uit het Word-bestand worden opgemaakt in InDesign of InCopy. Selecteer Pagina-einden
behouden om dezelfde pagina-einden als die van Word te gebruiken of selecteer Omzetten naar kolomeinden of Geen einden.
Inline-afbeeldingen importeren Behoudt de inline-afbeeldingen van Word-documenten in InDesign.
Niet-gebruikte stijlen importeren Importeert alle stijlen van het Word-document, zelfs als de stijlen niet op tekst zijn toegepast.
Opsommingstekens en nummers omzetten naar tekst Importeert opsommingstekens en nummers als feitelijke tekens, waarbij de vormgeving
van de alinea behouden blijft. In genummerde lijsten worden de nummers echter niet automatisch bijgewerkt wanneer de lijstonderdelen worden
gewijzigd.
Wijzigingen bijhouden Wanneer u deze optie selecteert, wordt de opmaak van Wijzigingen bijhouden in het Word-document toegepast in het
InDesign-document. In InDesign worden wijzigingen bijgehouden in de Artikeleditor.
Stijlen automatisch importeren Importeert stijlen vanuit het Word-document naar het InDesign- of InCopy-document. Als er naast
Stijlnaamconflicten een geel waarschuwingsdriehoekje staat, hebben een of meer alinea- of tekenstijlen van het Word-document dezelfde naam
als een InDesign-stijl.
Om te bepalen hoe deze stijlnaamconflicten worden opgelost, selecteert u een optie in het menu Conflicten alineastijl en Conflicten tekenstijl. Met
de InDesign-stijldefinitie wordt de geïmporteerde stijltekst opgemaakt op basis van de InDesign-stijl. Met InDesign-stijl opnieuw definiëren wordt
de geïmporteerde stijltekst opgemaakt op basis van de Word-stijl en wordt de bestaande InDesign-tekst opgemaakt met de Word-stijl. Met Naam
automatisch wijzigen worden de namen van de geïmporteerde Word-stijlen gewijzigd. Als de optie Naam automatisch wijzigen is geselecteerd en
InDesign en Word hebben bijvoorbeeld een subkopstijl, wordt de naam van de geïmporteerde Word-stijl gewijzigd in Subkop_wrd_1.
Opmerking: InDesign zet alinea- en tekenstijlen wel om, maar stijlen voor lijsten met opsommingstekens en nummering niet.
Importeren van stijlen aanpassen Hiermee kunt u het dialoogvenster Stijltoewijzing gebruiken waarin u kunt opgeven welke InDesign-stijl voor
elke Word-stijl in het geïmporteerde document moet worden gebruikt.
Voorinstelling opslaan Slaat de huidige Word-importopties voor toekomstig gebruik op. Geef de importopties op, klik op Voorinstelling opslaan,
typ de naam van de voorinstelling en klik op OK. De volgende keer dat u een Word-stijl importeert, kunt u de voorinstelling selecteren die u in het
menu Voorinstelling hebt gemaakt. Klik op Als standaard instellen als de geselecteerde voorinstelling als standaard voor verdere imports van
Word-documenten moet worden gebruikt.
Importopties voor tekstbestanden
Als u bij het plaatsen van een tekstbestand Importopties tonen selecteert, kunt u uit de volgende opties kiezen:
Tekenset Geeft de tekenset aan, zoals ANSI, Unicode UTF8 of Windows CE, waarmee het tekstbestand is gemaakt. De standaardselectie is de
tekenset die overeenkomt met de standaardtaal en het standaardplatform van InDesign of InCopy.
Platform Geeft aan of het bestand is gemaakt in Windows of Mac OS.
Woordenboek instellen op Bepaalt welk woordenboek bij de geïmporteerde tekst wordt gebruikt.
Extra harde returns Bepaalt hoe extra alinea-einden worden geïmporteerd. Kies Aan einde van elke regel verwijderen of Tussen alinea's
verwijderen.
Vervangen Vervangt het opgegeven aantal spaties door een tab.
Typografische aanhalingstekens gebruiken Zorgt ervoor dat in de geïmporteerde tekst gekrulde aanhalingstekens (“ ”) en gekrulde
apostroffen (’) in plaats van rechte aanhalingstekens (" ") en apostroffen (') worden gebruikt.
Importopties voor Microsoft Excel
U kunt bij het importeren van een Excel-bestand uit de volgende opties kiezen:
Werkblad Geeft het werkblad op dat u wilt importeren.
Weergave Hiermee kunt u kiezen of eigen of persoonlijke weergaven worden geïmporteerd of genegeerd.
Celbereik Geeft het bereik van de cellen op waarbij de dubbele punt het bereik bepaalt, zoals in A1:G15. Als het werkblad benoemde bereiken
bevat, staan deze namen in het menu Celbereik.
Verborgen cellen importeren die niet in de weergave zijn opgeslagen Bevat alle cellen die zijn opgemaakt als verborgen cellen in het Excel-
spreadsheet.
Tabel Geeft op hoe de spreadsheetgegevens in het document worden weergegeven.
219
Naar boven
Opgemaakte tabel InDesign probeert de Excel-opmaak te behouden, maar het is mogelijk dat niet alle opmaak van tekst in iedere cel
behouden blijft. Als de spreadsheet niet is ingesloten, maar gekoppeld en u de koppeling bijwerkt, wordt alle opmaak die in InDesign op de
tabel is toegepast, overschreven.
Niet-opgemaakte tabel De tabel wordt geïmporteerd zonder opmaak van de spreadsheet. Als u deze optie selecteert, kunt u een
tabelstijl toepassen op de geïmporteerde tabel. Als u tekst opmaakt met behulp van alinea- en tekenstijlen, blijft de opmaak ook behouden
als u de koppeling naar de spreadsheet bijwerkt.
Niet-opgemaakte gelabelde tekst De tabel wordt geïmporteerd als tabgescheiden tekst die u in InDesign of in InCopy kunt omzetten
naar een tabel.
Slechts één keer opgemaakt De in Excel gebruikte opmaak blijft tijdens het importeren in eerste instantie behouden in InDesign. Als het
spreadsheet gekoppeld is, in plaats van ingesloten, worden opmaakwijzigingen die worden aangebracht in het spreadsheet genegeerd in
de gekoppelde tabel als u de koppeling bijwerkt. Deze optie is niet beschikbaar in InCopy.
Tabelstijl Past de door u opgegeven tabelstijl toe op het geïmporteerde document. Deze optie is alleen beschikbaar als Niet-opgemaakte tabel is
geselecteerd.
Celuitlijning Bepaalt de celuitlijning voor het geïmporteerde document.
Inclusief inline-afbeeldingen Behoudt de inline-afbeeldingen van Excel-documenten in InDesign.
Aantal op te nemen decimalen Bepaalt het aantal decimalen in spreadsheetgetallen.
Typografische aanhalingstekens gebruiken Zorgt ervoor dat in de geïmporteerde tekst gekrulde aanhalingstekens (“ ”) en gekrulde
apostroffen (’) in plaats van rechte aanhalingstekens (" ") en apostroffen (') worden gebruikt.
Importopties gelabelde tekst
U kunt een tekstbestand importeren (of exporteren) en daarbij via gelabelde tekst de opmaakmogelijkheden van InDesign gebruiken. Gelabelde-
tekstbestanden zijn tekstbestanden met informatie over de opmaak die u in InDesign wilt toepassen. Tekst die op de juiste manier is gelabeld, kan
vrijwel alles beschrijven wat in een InDesign-artikel kan worden weergegeven, inclusief de kenmerken op alinea- en tekenniveau, en speciale
tekens.
Voor informatie over het opgeven van labels bekijkt u het bestand Tagged Text op www.adobe.com/go/learn_id_taggedtext_cs5_nl (dit is een
PDF-bestand).
De volgende opties zijn beschikbaar wanneer u een gelabeld tekstbestand importeert en Importopties selecteert in het dialoogvenster Plaatsen.
Typografische aanhalingstekens gebruiken Zorgt ervoor dat in de geïmporteerde tekst gekrulde aanhalingstekens (“ ”) en gekrulde
apostroffen (’) in plaats van rechte aanhalingstekens (" ") en apostroffen (') worden gebruikt.
Tekstopmaak verwijderen Verwijdert opmaak, zoals lettertype, tekstkleur en tekststijl uit de geïmporteerde tekst.
Conflicten met tekststijlen oplossen met Bepaalt welke teken- of alineaopmaakstijl wordt toegepast bij een conflict tussen de opmaakstijl in het
gelabelde tekstbestand en de opmaakstijl in het InDesign-document. Selecteer Publicatiedefinitie om de definitie te gebruiken die reeds is
gedefinieerd voor die opmaakstijl in het InDesign-document. Selecteer Gelabelde-bestandsdefinitie als u de stijl wilt gebruiken die is gedefinieerd
in de gelabelde tekst.
Lijst met probleemlabels tonen vóór plaatsen Geeft een lijst met onbekende labels weer. Als een lijst wordt weergegeven, kunt u het
importeren annuleren of ermee doorgaan. Als u het bestand toch importeert, kan dat er anders uitzien.
Opties voor het importeren van Word- of RTF-bestanden opslaan als voorinstellingen
1. Zorg er tijdens het plaatsen van een Word- of RTF-bestand voor dat Importopties tonen is geselecteerd en kies Openen.
2. Geef de gewenste instellingen op in het dialoogvenster Importopties tonen.
3. Klik op Voorinstelling opslaan, typ een naam voor de voorinstelling en klik op OK.
4. (Optioneel) Klik op Als standaard instellen als u de voorinstelling iedere keer wilt gebruiken als u een bestand van dat type importeert.
U kunt dan aangepaste voorinstellingen selecteren in het menu Voorinstelling in het dialoogvenster Importopties wanneer u een Word- of RTF-
bestand opent.
Import Buzzword documents
Buzzword is een op het web gebaseerde teksteditor waarin gebruikers tekstbestanden op een webserver kunnen maken en opslaan. In InDesign
CS5 kunt tekst uit Buzzword-documenten importeren en exporteren.
Wanneer u een Buzzword-document importeert, wordt er een URL-koppeling naar het Buzzword-document op de server tot stand gebracht.
Wanneer het Buzzword-document nu buiten InDesign wordt bijgewerkt, kunt u de geïmporteerde versie via het deelvenster Koppelingen
importeren in InDesign. In dat geval gaan de wijzigingen verloren die u in de Buzzword-tekst in InDesign hebt aangebracht.
Opmerking: De Buzzword-toepassing van Acrobat.com is alleen verkrijgbaar in het Engels, Frans en Duits.
1. Kies Bestand > Plaatsen vanuit Buzzword.
2. Als u zich nog niet hebt aangemeld bij CS Live, klikt u op Sign In (Aanmelden), geeft u uw e-mailadres en wachtwoord op en klikt u
nogmaals op Sign In.
Als u zich hebt aangemeld, verschijnt in het dialoogvenster Buzzword-documenten plaatsen een lijst met de Buzzword-documenten die u
kunt importeren.
220
Naar boven
3. Selecteer een of meerdere documenten die u wilt importeren of plak de URL van het Buzzword-document in het veld URL plakken.
4. Stel een of meer van de volgende opties in en klik op OK.
Importopties tonen Als u deze optie selecteert, wordt het dialoogvenster Importopties Buzzword weergegeven voordat u het bestand
plaatst.
Geselecteerd item vervangen Selecteer deze optie om het object te vervangen dat momenteel in het document is geselecteerd.
Koppelen aan document Selecteer deze optie om een koppeling tot stand te brengen tussen het Buzzword-document en de geplaatste
tekst. Als u een koppeling tot stand brengt en het Buzzword-document bijwerkt, ziet u in het deelvenster Koppelingen dat het bestand is
gewijzigd. Als u de koppeling bijwerkt, wordt ook de tekst in InDesign bijgewerkt. Eventuele opmaakwijzigingen die u in deze tekst hebt
aangebracht in InDesign, gaan echter verloren.
5. Als u Importopties tonen hebt geselecteerd, geeft u instellingen op in het dialoogvenster Importopties Buzzword.
Dit dialoogvenster bevat vrijwel dezelfde opties als het dialoogvenster Importopties RTF. Zie Importopties voor Microsoft Word- en RTF-
documenten. Buzzword beschikt momenteel niet over een stijlfunctie en de stijlopties zijn dus nog niet beschikbaar.
6. Klik of sleep met de geladen tekstcursor om een tekstkader te maken.
Geïmporteerde tekstbestanden koppelen of insluiten
Standaard is tekst die u in InDesign plaatst, niet gekoppeld aan het originele tekstbestand. Selecteert u de optie Koppelingen maken bij het
plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden in de voorkeuren voor Bestandsafhandeling voordat u het bestand plaatst, dan wordt de naam van
het tekstbestand in het deelvenster Koppelingen weergegeven. U kunt het bestand met het deelvenster Koppelingen bijwerken en beheren. Als u
een gekoppeld tekstbestand bijwerkt, gaan alle bewerkings- of opmaakkenmerken die zijn toegepast binnen InDesign verloren. Vanwege dit risico
worden verbonden tekstbestanden niet automatisch bijgewerkt als het originele bestand wordt bewerkt. U kunt inhoud echter gemakkelijk bijwerken
of de koppeling naar het bestand gemakkelijk verbreken in het deelvenster Koppelingen.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U past deze wijziging op een document toe door het document te openen.
U past deze wijziging op nieuwe documenten toe door alle documenten te sluiten.
2. Kies Bewerken > Voorkeuren > Bestandsafhandeling (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Bestandsafhandeling (Mac OS).
3. U maakt koppelingen in geplaatste bestanden door Koppelingen maken bij het plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden te selecteren.
Als deze optie is ingeschakeld, gebruikt u het deelvenster Koppelingen voor het bijwerken, opnieuw koppelen of verwijderen van
koppelingen. Als deze optie is uitgeschakeld, worden tekstbestanden ingesloten (niet gekoppeld).
U verbreekt de koppeling met een tekstbestand (en sluit zo het bestand in) door het bestand te selecteren in het deelvenster Koppelingen en
vervolgens de optie Ontkoppelen te kiezen in het menu van het deelvenster Koppelingen.
Meer Help-onderwerpen
Video over het importeren van inhoud
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
221
Tekst met verbindingen
Naar boven
Tekstkaders verbinden
Verbonden tekstkaders knippen of verwijderen
Tekst handmatig of automatisch laten doorlopen
Slim opnieuw tekst plaatsen gebruiken
Tekstkaders verbinden
Tekst in een kader kan onafhankelijk zijn van andere kaders of kan lopen tussen verbonden kaders. Als u tekst in verbonden kaders (ook wel
tekstkaders genoemd) wilt laten doorlopen, moet u de kaders eerst met elkaar verbinden. Verbonden kaders kunnen zich op dezelfde pagina of
spread bevinden, of op een andere pagina in het document. Tekst die doorloopt in meerdere kaders, heet tekst met verbindingen. Het laten
doorlopen van tekst in kaders wordt ook wel het koppelen van tekstkaders of het koppelen van tekstvakken genoemd.
Elk tekstkader heeft een inpoort en een uitpoort waarmee het aan andere tekstkaders kan worden gekoppeld. Een lege in- of uitpoort geeft het
begin respectievelijk het einde van een artikel aan. Een pijl in een poort geeft aan dat het kader is gekoppeld aan een ander kader. Een rood
plusteken (+) in een uitpoort geeft aan dat er nog meer tekst in het artikel is die moet worden geplaatst, maar dat er geen tekstkader meer is
waarin de tekst kan worden geplaatst. Deze verborgen tekst wordt overlopende tekst genoemd.
Verbonden kaders
A. Inpoort bij begin van artikel B. Uitpoort die verbinding met volgende kader aangeeft C. Tekstverbinding D. Inpoort die verbinding met vorige
kader aangeeft E. Uitpoort die overlopende tekst aangeeft
Kies Weergave > Extra's > Tekstverbindingen tonen voor een visuele weergave van de verbonden kaders. U kunt tekstkaders met elkaar
verbinden, ongeacht of ze daadwerkelijk tekst bevatten.
Een nieuw kader toevoegen aan de verbinding
1. Selecteer een tekstkader met het gereedschap Selecteren en klik op de inpoort of de uitpoort om een tekstpictogram te laden.
Als u klikt op de inpoort, kunt u een kader toevoegen vóór het geselecteerde kader; klikt u op de uitpoort dan kunt u een kader toevoegen
na het geselecteerde kader.
2. Plaats het geladen-tekstpictogram
op de gewenste plaats voor een nieuw tekstkader en klik of sleep om een nieuw tekstkader te maken.
Als het geladen-tekstpictogram actief is, kunt u verschillende handelingen uitvoeren, zoals pagina's omslaan, nieuwe pagina's maken en in- en
uitzoomen. Als u bent begonnen met het verbinden van twee kaders, kunt u de verbinding altijd annuleren door te klikken op een willekeurig
gereedschap in de gereedschapsset. Er gaat dan geen tekst verloren.
Een bestaand kader toevoegen aan de verbinding
1. Selecteer een tekstkader met het gereedschap Selecteren en klik op de inpoort of de uitpoort om een tekstpictogram te laden.
2. Plaats het geladen-tekstpictogram op het kader dat u wilt toevoegen aan de verbinding. Het geladen-tekstpictogram verandert nu in een
verbindingspictogram.
Een bestaand kader aan een verbinding toevoegen
3. Klik binnen het tweede kader om dit met het eerste te verbinden.
222
Naar boven
Wanneer u een kaderraster verbindt met een kader met onbewerkte tekst of met een ander kaderraster met andere rasterinstellingen, wordt het
tekstkader van het verbonden kader opnieuw gedefinieerd om de instellingen van het kaderraster af te stemmen op die van het kaderraster van
waaruit de verbinding tot stand wordt gebracht
U kunt automatisch "vervolg op"- of "vervolg van"-sprongregels toevoegen die verbonden artikelen zoeken die van het ene kader naar het
andere overgaan. (Zie Automatische paginanummers toevoegen voor artikelsprongen.)
Een kader toevoegen binnen een reeks verbonden kaders
1. Klik met het gereedschap Selecteren op de uitpoort op het punt in het artikel waar u een kader wilt toevoegen. Als u de muisknop loslaat,
verschijnt het geladen-tekstpictogram.
2. Sleep om een nieuw kader te maken of selecteer een ander tekstkader. InDesign verbindt nu het kader met de reeks gekoppelde kaders
waarin het artikel zich bevindt.
Kader toevoegen binnen een verbinding (boven) en resultaat (onder)
De verbinding van tekstkaders verbreken
Wanneer u een tekstkader loskoppelt, verbreekt u de verbinding tussen het kader en alle volgende kaders in de verbinding. De tekst die in de
kaders stond, wordt overlopende tekst (er wordt geen tekst verwijderd). Alle volgende kaders zijn leeg.
Doe het volgende met het gereedschap Selecteren:
De verbinding tussen kaders kan ook worden verbroken door te dubbelklikken op een inpoort of een uitpoort.
Klik op de inpoort of de uitpoort die een verbinding met een ander kader aangeeft. In een verbinding met twee kaders klikt u bijvoorbeeld
op de uitpoort van het eerste kader of de inpoort van het tweede kader. Plaats het geladen-tekstpictogram op het vorige of volgende
kader om het pictogram voor het verbreken van de verbinding
weer te geven. Klik in het kader dat u uit de verbinding wilt verwijderen.
Kader uit verbinding verwijderen
Als u een artikel in twee artikelen wilt opsplitsen, knipt u de tekst die in het tweede artikel moet komen te staan, verbreekt u de verbinding
tussen de kaders en plakt u de tekst in het eerste kader van het tweede artikel.
Verbonden tekstkaders knippen of verwijderen
Wanneer u tekstkaders knipt of verwijdert, wordt er geen tekst verwijderd en de tekst blijft in de verbinding.
Een kader uit een verbinding loskoppelen
U kunt een kader uit een verbinding knippen en ergens anders in de verbinding plakken. Hoewel het kader is verwijderd met een kopie van de
tekst, wordt er geen tekst verwijderd uit het oorspronkelijke artikel. Als u een reeks verbonden tekstkaders tegelijk knipt en plakt, behouden de
geplakte kaders hun onderlinge verbinding, maar de verbinding met andere kaders in het oorspronkelijke artikel gaat verloren.
223
Naar boven
Opmerking:
1. Selecteer een of meer kaders met het gereedschap Selecteren (houd Shift ingedrukt en klik om meerdere objecten te selecteren).
2. Kies Bewerken > Knippen. Het kader verdwijnt en alle tekst in het kader loopt door naar het volgende kader in het artikel. Als u het laatste
kader in een artikel verwijdert, wordt de tekst opgeslagen als overlopende tekst in het vorige kader.
3. Als u het ontkoppelde kader elders in het document wilt gebruiken, gaat u naar de pagina waar u de ontkoppelde tekst wilt opnemen en
kiest u Bewerken > Plakken.
Een kader uit een verbinding verwijderen
Wanneer u een tekstkader uit een verbinding verwijdert, wordt er geen tekst verwijderd. De tekst loopt over of loopt door in het volgende kader. Als
het tekstkader niet met een ander kader is verbonden, worden het kader en de tekst verwijderd.
1. U verwijdert een tekstkader door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik met een selectiegereedschap op het kader.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik met het gereedschap Tekst op het kader.
2. Druk op Backspace of Delete.
Tekst handmatig of automatisch laten doorlopen
De aanwijzer neemt de vorm van een geladen-tekstpictogram aan als u de tekst hebt geplaatst of op een in- of uitpoort hebt geklikt. Met het
geladen-tekstpictogram kunt u tekst op pagina's laten doorlopen. Door een wijzigingstoets ingedrukt te houden kunt u aangeven hoe de tekst moet
doorlopen. Het geladen-tekstpictogram krijgt een andere vorm afhankelijk van waar het wordt geplaatst.
Als u het geladen-tekstpictogram op een tekstkader plaatst, wordt het pictogram
tussen haakjes geplaatst. Wanneer u het geladen-
tekstpictogram bij een hulplijn of een magnetisch rasterpunt plaatst, wordt de zwarte aanwijzer wit .
U kunt tekst op de volgende vier manieren laten doorlopen:
Voor het laten doorlopen van tekst in kaders stelt InDesign vast of tekst horizontaal of verticaal is. Bij halfautomatische of automatische
tekstdoorloop laat InDesign de tekst doorlopen op basis van het kadertype en de richting die zijn ingesteld in het deelvenster Artikel. Het pictogram
biedt gebruikers visuele feedback over de richting waarin de tekst zal doorlopen.
Een videozelfstudie over het plaatsen en laten doorlopen van tekst vindt u op www.adobe.com/go/lrvid4278_id_nl.
Tekst handmatig laten doorlopen
1. Selecteer een bestand met de opdracht Plaatsen of klik op de uitpoort van een geselecteerd tekstkader.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Plaats het geladen-tekstpictogram ergens in een bestaand kader of pad en klik. De tekst loopt nu door in het kader en eventuele
hiermee verbonden kaders. De tekstdoorloop begint altijd boven aan de linkerkolom, zelfs als u in een andere kolom hebt geklikt.
Plaats het geladen-tekstpictogram in een kolom om een tekstkader te maken met de breedte van die kolom. De bovenkant van het
kader verschijnt op de plaats waar u klikt.
Sleep het geladen-tekstpictogram om een tekstkader te maken met de breedte en hoogte van het gebied dat u definieert.
3. Als er meer tekst moet worden geplaatst, klikt u op de uitpoort en herhaalt u stap 1 en 2 totdat alle tekst is geplaatst.
Als u tekst plaatst in een kader dat is verbonden met andere kaders, loopt de tekst automatisch door in de verbonden kaders,
ongeacht de gekozen tekstdoorloopmethode.
Methode Beschrijving
Handmatige tekstdoorloop
Voegt per keer aan één kader tekst toe. U moet het
tekstpictogram opnieuw laden om door te gaan met de
tekstdoorloop.
Halfautomatische doorloop
door Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt te houden als u klikt.
Halfautomatische tekstdoorloop werkt net als handmatige
tekstdoorloop, maar de aanwijzer verandert in een geladen-
tekstpictogram als het einde van een kader is bereikt, totdat u
alle tekst hebt laten doorlopen in het document.
Automatische doorloop
door Shift ingedrukt te houden en te
klikken.
Voegt pagina's en kaders toe totdat u alle tekst in het document
hebt laten doorlopen.
Automatische doorloop met vaste pagina's
door Shift+Alt
(Windows) of Shift+Option (Mac OS) ingedrukt te houden als u
klikt.
Laat alle tekst doorlopen in het document en voegt indien nodig
kaders toe zonder pagina's toe te voegen. Eventuele resterende
tekst loopt over.
224
Naar boven
Pagina's toevoegen aan
Beperken tot stramientekstkaders
Spreads met pagina's naast elkaar behouden
Lege pagina's verwijderen
Tekst halfautomatisch laten doorlopen
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik met een geladen-tekstpictogram op een pagina of kader.
De tekst loopt in iedere kolom afzonderlijk door, net als bij handmatige tekstdoorloop, maar het geladen-tekstpictogram wordt automatisch geladen
nadat iedere kolom is geplaatst.
Tekst automatisch laten doorlopen
Als het geladen-tekstpictogram wordt weergegeven, houdt u Shift ingedrukt en voert u een van de volgende handelingen uit:
Klik met het geladen-tekstpictogram in een kolom om een kader te maken met de breedte van die kolom. InDesign maakt nieuwe
tekstkaders en documentpagina's totdat alle tekst is toegevoegd aan het document.
Klik binnen een tekstkader dat is gebaseerd op een stramientekstkader. De tekst loopt automatisch door het kader op de
documentpagina en indien nodig worden nieuwe pagina's gemaakt aan de hand van de kenmerken van het stramienkader. (Zie Over
stramienen, stapelvolgorde en lagen.)
Tekst automatisch laten doorlopen zonder pagina's toe te voegen
Houd Shift+Alt (Windows) of Shift+Option (Mac OS) ingedrukt met het geladen-tekstpictogram.
Slim opnieuw tekst plaatsen gebruiken
Met de functie Slim opnieuw tekst plaatsen kunt u tijdens het invoeren of bewerken van tekst pagina's toevoegen of verwijderen. Deze functie is
handig als u InDesign als teksteditor gebruikt en u een nieuwe pagina wilt toevoegen wanneer u meer tekst hebt getypt dan op de huidige pagina
past. De functie komt ook goed van pas als u overlopende tekst of lege pagina's wilt voorkomen in gevallen waarbij de tekstdoorloop verandert
doordat de tekst wordt bewerkt, voorwaardelijke tekst wordt getoond of verborgen, of andere wijzigingen in de tekstdoorloop worden aangebracht.
Slim opnieuw tekst plaatsen is standaard beperkt tot stramientekstkaders (tekstkaders die zijn gebaseerd op een stramienpagina). Als het
document pagina's naast elkaar bevat, moeten stramientekstkaders zowel op de linker- als de rechterstramienpagina worden weergegeven. Slim
opnieuw tekst plaatsen kan bovendien alleen worden gebruikt als de stramientekstkaders verbonden zijn.
U kunt instellingen zodanig aanpassen dat pagina's kunnen worden toegevoegd of verwijderd wanneer u werkt in tekstkaders die niet op
stramienpagina's zijn gebaseerd. Een tekstkader moet echter wel met ten minste één ander tekstkader op een andere pagina verbonden zijn
voordat u Slim opnieuw tekst plaatsen kunt gebruiken.
De instellingen voor Slim opnieuw tekst plaatsen worden weergegeven in de voorkeuren voor tekst. Deze instellingen gelden voor het actieve
document. Als u de standaardinstellingen voor alle nieuwe documenten wilt wijzigen, sluit u alle documenten en geeft u de gewenste instellingen
op.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
2. Selecteer Slim opnieuw tekst plaatsen.
3. Stel de gewenste optie(s) in en klik op OK.
Met deze optie bepaalt u waar de nieuwe pagina wordt gemaakt. Stel dat u een document van drie pagina's hebt met
tekstkaders op de eerste twee pagina's en een paginagrote afbeelding op de derde pagina. Als u bij het typen het einde van de tweede pagina
bereikt, kunt u bepalen of de nieuwe pagina vóór of na de derde pagina met de paginagrote afbeelding wordt ingevoegd. Kies Einde van artikel als
u een nieuwe pagina na de tweede pagina wilt invoegen. Kies Einde van document als u een nieuwe pagina na de pagina met de paginagrote
afbeelding wilt invoegen.
In een document dat uit meerdere secties bestaat, kunt u Einde van sectie kiezen om de pagina aan het einde van de sectie in te voegen.
Als deze optie is uitgeschakeld, kunt u ook pagina's toevoegen of verwijderen bij het bewerken van
tekstkaders die niet op stramienpagina's zijn gebaseerd. Slim opnieuw tekst plaatsen kan alleen worden gebruikt wanneer het tekstkader dat u
bewerkt met minstens één ander tekstkader op een andere pagina verbonden is. Hiermee wordt ongewenste tekstdoorloop voorkomen.
Opmerking: Als u Slim opnieuw tekst plaatsen gebruikt in tekstkaders die niet op stramienpagina's zijn gebaseerd, worden pagina's toegevoegd
met paginagrote tekstkaders die bestaan uit één kolom, ongeacht de kenmerken van het tekstkader waarmee het nieuwe kader is verbonden.
Met deze optie bepaalt u of spreads met pagina's naast elkaar behouden blijven wanneer tekst
opnieuw wordt geplaatst in het midden van een document. Als deze optie is geselecteerd wanneer tekst opnieuw wordt geplaatst in het midden
van het document, wordt een nieuwe spread van twee pagina's toegevoegd. Als de optie niet is geselecteerd, wordt één nieuwe pagina
toegevoegd en wordt de volgorde van de volgende pagina's gewijzigd.
Schakel deze optie in als uw layout ontwerpelementen bevat die specifiek bestemd zijn voor de linker- of rechterzijde van de spread. U kunt de
optie uitschakelen als de linker- en rechterpagina onderling verwisselbaar zijn. Deze optie is grijs als het document geen pagina's naast elkaar
heeft.
Selecteer deze optie om pagina's te verwijderen als u tekst bewerkt of voorwaarden verbergt. Pagina's worden alleen
verwijderd als het lege tekstkader het enige object op de pagina is.
225
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Als u wilt zien hoe u InDesign als teksteditor kunt gebruiken met behulp van Slim opnieuw tekst plaatsen, maakt u een document met de optie
Pagina's naast elkaar uitgeschakeld en Stramientekstkader geselecteerd. Controleer of in de voorkeuren voor tekst de opties Slim opnieuw
tekst plaatsen en Lege pagina's verwijderen zijn geselecteerd. Ga naar de eerste pagina, houd Ctrl+Shift (Windows) of Command+Shift
(Mac OS) ingedrukt en klik op het stramientekstkader om dit te overschrijven. Zodra u dit eerste tekstkader volledig met tekst hebt gevuld,
worden automatisch een nieuwe pagina en een nieuw tekstkader toegevoegd. Als u voldoende tekst wist, wordt een pagina verwijderd.
226
Artikelen (CS5.5)
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inleiding artikelen
Een artikel maken en inhoud er aan toevoegen
Alle pagina-items in een document aan een artikel toevoegen
Artikelen beheren
Artikelen opnemen voor export
Inleiding artikelen
Artikelen zijn een gemakkelijke manier om relaties tussen pagina-items te maken. Deze relaties kunnen worden gebruikt om de inhoud te
definiëren die naar EPUB, HTML of toegankelijke PDF's moet worden geëxporteerd, en om de volgorde van de inhoud te bepalen. U kunt artikelen
maken op basis van een combinatie van bestaande pagina-items binnen een layout, inclusief afbeeldingen en tekst. Nadat u een artikel hebt
gemaakt, kunt u pagina-items toevoegen, verwijderen of de volgorde ervan wijzigen. Artikelen kunnen handmatig worden gemaakt door een of
meerdere pagina-items naar een artikel in het deelvenster Artikelen te slepen.
U kunt ook grote hoeveelheden inhoud aan een artikel toevoegen. Het toevoegen van geselecteerde inhoud aan een geselecteerd artikel of het
toevoegen van een heel document aan een artikel wordt ondersteund.
Opmerking: Het deelvenster XML-structuur bevat een ander mechanisme waarmee u de volgorde bepaalt van de inhoud die naar de workflows
van EPUB-, HTML- en toegankelijke PDF-exportbewerkingen moet worden geëxporteerd. Het ontwerp van het deelvenster Artikelen is
eenvoudiger, gebruiksvriendelijker en toegankelijker gemaakt voor mensen zonder XML-vaardigheden. U kunt echter nog steeds het deelvenster
XML-structuur gebruiken; dit is nu een optie naast het gebruik van het deelvenster Artikelen tijdens het exportproces. Zie Documenten voor XML
structureren.
Een artikel maken en inhoud er aan toevoegen
1. Kies Venster > Artikelen om het deelvenster Artikelen te openen.
2. Selecteer de pagina-items die u aan het artikel wilt toevoegen.
Selecteer geen pagina-item in de layout als u een leeg artikel wilt maken.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nieuw artikel in het menu van het deelvenster Artikelen.
Klik onder aan het deelvenster Artikelen op Nieuw artikel maken .
Sleep een artikel of pagina-element naar het deelvenster Artikelen.
4. Voer in het dialoogvenster Nieuw artikel een naam in voor het artikel.
5. Selecteer Opnemen bij exporteren om het artikel aan de EPUB/HTML-export toe te voegen.
Alle pagina-items in een document aan een artikel toevoegen
Ga als volgt te werk om alle pagina-items aan een artikel toe te voegen:
1. Kies Venster > Artikelen om het deelvenster Artikelen te openen.
2. Selecteer een artikel waaraan u de items wilt toevoegen. Als u geen artikel selecteert, wordt er een nieuw artikel gemaakt.
3. Druk op Command (Mac OS) of Ctrl (Windows) en klik vervolgens op
in het deelvenster Artikelen.
4. Als het dialoogvenster Nieuw artikel wordt geopend, voert u een naam in voor het artikel.
5. Selecteer Opnemen bij exporteren om het artikel aan de EPUB/HTML-export toe te voegen.
Als u een artikel hebt geselecteerd, kiest u Inhoud van document aan geselecteerde artikelen toevoegen in het deelvenstermenu Artikelen.
Artikelen beheren
Met behulp van het deelvenster Artikelen kunt u artikelen beheren. U kunt pagina-elementen naar het deelvenster Artikelen slepen om ze aan een
artikel toe te voegen. Door items in het deelvenster Artikelen te verslepen, kunt u de volgorde wijzigen of de items van het ene artikel naar het
andere verplaatsen.
227
Naar boven
Het pop-upmenu van het deelvenster Artikelen bevat ook opties voor het beheer van de inhoud.
Artikelen opnemen voor export
U kunt artikelen maken en selecteren welke artikelen u wilt opnemen tijdens het exporteren naar EPUB of HTML. Standaard zijn alle artikelen
geselecteerd voor export.
Als u een artikel wilt opnemen tijdens het exporteren, selecteert u in het deelvenster Artikelen het gewenste artikel. Ga vervolgens op een van de
volgende manieren te werk:
Schakel het selectievakje naast het artikel in.
Kies Artikelopties in het pop-upmenu van het deelvenster Artikelen en selecteer vervolgens Opnemen bij exporteren.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
228
Tekst rond objecten laten lopen
Naar boven
Tekst om selectiekader
Tekst om objectvorm
Object overslaan
Naar volgende kolom springen
Tekst rond objecten laten lopen
De vorm van een tekstomloop aanpassen
Tekstomloop toepassen op stramienpagina-items
Tekst om verankerde objecten laten lopen
Tekstomloop op verborgen lagen onderdrukken
Tekst naast omloopobjecten uitvullen
Tekstomloop negeren in een tekstkader
Tekst rond objecten laten lopen
U kunt tekst rond objecten laten lopen zoals tekstkaders, geïmporteerde afbeeldingen en objecten die u hebt getekend in InDesign. Wanneer u
tekst om een object laat lopen, maakt InDesign rond het object een kader dat de tekst tegenhoudt. Het object waar de tekst omheen loopt, wordt
het omloopobject genoemd. Tekstomloop wordt ook wel omlopende tekst genoemd.
Houd er rekening mee dat de opties voor tekstomloop gelden voor het object waar de tekst omheen loopt, en niet voor de tekst zelf. Elke wijziging
aan de omloopgrens blijft intact als u het omloopobject bij een ander tekstkader plaatst.
Voor een videozelfstudie over het gebruik van tekstomloop, zie www.adobe.com/go/lrvid4280_id_nl.
Voor meer informatie over tekstomloop leest u het artikel Tesktomloop controleren in InDesign Magazine.
Tekst om eenvoudige objecten laten lopen
1. U opent het deelvenster Tekstomloop door Venster > Tekstomloop te kiezen.
2. Selecteer met het gereedschap Selecteren
of Direct selecteren het object waar u de tekst omheen wilt laten lopen.
3. Klik in het deelvenster Tekstomloop op de gewenste omloopvorm:
Hiermee maakt u een rechthoekige omloop waarvan de breedte en hoogte worden bepaald door het selectiekader van het geselecteerde
object, inclusief eventueel opgegeven verschuivingswaarden.
Met Tekst om objectvorm, ook wel contouromloop genoemd, loopt tekst rond een grens die dezelfde vorm heeft als het geselecteerde kader
(plus of minus de eventueel opgegeven verschuivingswaarden).
Instelling Tekst om selectiekader (links) vergeleken met instelling Tekst om objectvorm (rechts)
Hiermee wordt voorkomen dat tekst verschijnt in elke willekeurige ruimte rechts of links van het kader.
Hiermee wordt de omringende alinea naar de bovenkant van de volgende tekstkolom of het volgende tekstkader gedwongen.
4. Geef in het menu Tekstomloop naar op of de tekstomloop moet worden toegepast op een bepaalde zijde, zoals de rechterkant of het
grootste gebied, of naar de rug toe of bij de rug vandaag moet lopen. (Als het menu Tekstomloop naar niet wordt weergegeven, kiest u
Opties tonen in het menu van het deelvenster Tekstomloop.)
Deze optie is alleen beschikbaar als u Tekst om selectiekader of Tekst om objectvorm hebt geselecteerd.
229
Opties voor Tekstomloop naar
A. Zowel rechter- als linkerzijde B. Kant naar rug C Kant weg van rug
5. Geef verschuivingswaarden op. Bij een positieve waarde wordt de omloop bij de kaderranden vandaan verplaatst en bij een negatieve
waarde wordt de omloopgrens binnen de kaderranden geplaatst.
Als u de tekst niet rond een afbeelding kunt laten omlopen, moet u de optie Tekstomloop negeren uitschakelen voor het tekstkader dat niet
omloopt. Als de optie Tekstomloop heeft alleen effect op onderliggende tekst is geselecteerd in Compositievoorkeuren, moet u controleren of het
tekstkader onder het omloopobject staat.
De tekstomloop die u op de groep toepast, heeft geen effect op de tekstkaders binnen de groep.
U stelt standaardopties voor tekstomloop voor alle nieuwe objecten in door alle objecten te deselecteren en tekstomloopopties op te geven.
Tekst rond geïmporteerde afbeeldingen laten lopen
Als u tekst rond een geïmporteerde afbeelding wilt laten lopen, slaat u indien mogelijk het uitknippad op in de toepassing waarmee u de afbeelding
hebt gemaakt. Als u de afbeelding plaatst in InDesign, selecteert u de optie Uitknippad van Photoshop toepassen in het venster Importopties
afbeelding.
1. U opent het deelvenster Tekstomloop door Venster > Tekstomloop te kiezen.
2. Selecteer een geïmporteerde afbeelding en klik in het deelvenster Tekstomloop op het pictogram Tekst om objectvorm
.
3. Geef verschuivingswaarden op. Bij een positieve waarde wordt de omloop bij de kaderranden vandaan verplaatst en bij een negatieve
waarde wordt de omloopgrens binnen de kaderranden geplaatst.
4. Kies Opties tonen in het menu van het deelvenster Tekstomloop om extra opties weer te geven.
5. Kies een contouroptie in het menu Type:
Selectiekader
Hiermee loopt de tekst rond een rechthoek die wordt gevormd door de hoogte en breedte van de afbeelding.
Randen zoeken
Hiermee wordt de grens van de tekstomloop gegenereerd met behulp van de automatische randdetectie. (Als u de randdetectie wilt
aanpassen, selecteert u het object en kiest u Object > Uitknippad > Opties.)
Alfakanaal
Hiermee genereert u de grens van de tekstomloop op basis van een alfakanaal dat is opgeslagen bij de afbeelding. Is de optie Alfakanaal
niet beschikbaar, dan zijn er geen alfakanalen bij de afbeelding opgeslagen. De standaardtransparantie (het schaakbordpatroon) van Adobe
Photoshop wordt door InDesign als een alfakanaal herkend. Als dat niet het geval is, moet u met Photoshop de achtergrond verwijderen of
een of meer alfakanalen bij de afbeelding maken en opslaan.
Photoshop-pad
Hiermee genereert u de grens van de tekstomloop op basis van een pad dat is opgeslagen bij de afbeelding. Kies Photoshop-pad en kies
vervolgens een pad in het menu Pad. Als de optie Photoshop-pad niet beschikbaar is, zijn er geen benoemde paden opgeslagen bij de
afbeelding.
Afbeeldingskader
Hiermee genereert u de grens van de tekstomloop op basis van het containerkader.
Gelijk aan uitknippad
Hiermee genereert u de grens van de tekstomloop op basis van het uitknippad van de geïmporteerde afbeelding.
6. Als u tekst in de 'gaten' van een afbeelding wilt laten weergeven, zoals in een autoband, selecteert u Inclusief binnenranden.
230
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inclusief binnenranden uitgeschakeld (links) en ingeschakeld (rechts)
Een omgekeerde tekstomloop maken
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren of Direct selecteren een object, zoals een samengesteld pad, waarbinnen tekstomloop
mogelijk is.
2. U opent het deelvenster Tekstomloop door Venster > Tekstomloop te kiezen.
3. Pas een tekstomloop op een object toe en selecteer vervolgens de optie Omkeren. Deze optie wordt vaak gebruikt in combinatie met de
tekstomloop Tekst om objectvorm.
Tekst om objectvorm (links) en de geselecteerde optie Omkeren (rechts)
De vorm van een tekstomloop aanpassen
1. Selecteer met het gereedschap Direct selecteren een object waarop tekstomloop is toegepast. Als de tekstomloopgrens gelijk is aan de
objectvorm, ligt de grens boven op het object.
2. Ga als volgt te werk:
Als u de afstand tussen de tekst en het omloopobject gelijkmatig wilt wijzigen, geeft u verschuivingswaarden in het deelvenster
Tekstomloop op.
Als u de tekstomloopgrens wilt bewerken, gebruikt u Pen en Direct selecteren.
Een tekstomloopgrens bewerken
Als u de vorm van het pad van een tekstomloop wijzigt, is de optie Door gebruiker gewijzigd pad geselecteerd in het menu Type en wordt deze
optie grijs in het menu weergegeven, ten teken dat het pad van de vorm is gewijzigd.
Als u het originele uitknippad en niet de bewerkte tekstomloopgrens wilt gebruiken, kiest u Gelijk aan uitknippad in het menu Type van het
deelvenster Tekstomloop.
Tekstomloop toepassen op stramienpagina-items
Als de optie Alleen toepassen op stramienpagina is geselecteerd, moet u een stramienpagina-item op een documentpagina overschrijven om tekst
rond dat item te kunnen laten lopen. Als deze optie niet is geselecteerd, kan de tekst op zowel de stramienpagina's als de documentpagina's rond
de stramienpagina-items lopen zonder dat de stramienpagina-items worden overschreven.
1. Selecteer het object op de stramienpagina.
2. Schakel in het menu van het deelvenster Tekstomloop de optie Alleen toepassen op stramienpagina in of uit.
Deze optie is alleen beschikbaar wanneer een object op de stramienpagina is geselecteerd en tekstomloop op dat object is toegepast.
Tekst om verankerde objecten laten lopen
Als u tekstomloop toepast op een verankerd object, is de omloop van invloed op de tekstregels in het artikel die volgen op het ankerpunt. De
231
Naar boven
Naar boven
Naar boven
omloop is echter niet van toepassing op de tekstregel die het ankerpunt bevat of op regels vóór het ankerpunt.
Wanneer u een object als een inline-object plakt, blijven de grenzen voor de tekstomloop behouden.
Tekstomloop op verborgen lagen onderdrukken
Wanneer u een laag met een omloopobject verbergt, lopen de tekstkaders op andere lagen rond het object, tenzij u de optie Tekstomloop
onderdrukken wanneer laag wordt verborgen in het dialoogvenster Laagopties selecteert. Als deze optie is geselecteerd en u verbergt een laag,
kan de tekst op andere lagen opnieuw worden samengesteld.
1. Dubbelklik in het deelvenster Lagen op de laag met het omloopobject.
2. Selecteer Tekstomloop onderdrukken wanneer laag wordt verborgen.
Tekst naast omloopobjecten uitvullen
Wanneer u opgeeft hoe tekst naast omloopobjecten wordt uitgevuld, geldt de opgegeven uitvulling voor het hele document.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Selecteer een van de volgende opties en klik op OK:
Tekst naast een object uitvullen
Hiermee wordt tekst uitgevuld naast omloopobjecten die een tekstkolom scheiden. Deze instelling heeft alleen effect wanneer de
tekstomloop regels tekst volledig onderbreekt, zodat elke regel in twee of meer delen wordt gesplitst.
Opmerking: De tekst naast een object wordt uitgelijnd naar links of de bovenkant van het object indien Links uitlijnen is ingesteld, naar
rechts of de onderkant van het object indien Rechts uitlijnen is ingesteld, of gelijkmatig uitgelijnd als Volledig uitvullen is ingesteld.
Tekst naast een object uitvullen
Overslaan op regelafstand
Hiermee wordt de omgelopen tekst naar de volgende beschikbare grotere regelafstand onder een met tekst omlopen object verplaatst. Als
deze optie niet is geselecteerd, kunnen tekstregels zodanig onder een object komen te staan, dat tekst niet kan worden uitgelijnd op tekst in
aangrenzende kolommen of tekstkaders. Deze optie is vooral handig als u tekst wilt uitlijnen op het basislijnraster.
Tekstomloop heeft alleen effect op onderliggende tekst
De tekstomloop heeft geen effect op de tekst boven het omloopobject. De stapelvolgorde wordt bepaald door de positie van de laag in het
deelvenster Lagen en door de stapelvolgorde van objecten op een laag.
232
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Tekstomloop negeren in een tekstkader
In bepaalde gevallen zult u tekst in een tekstkader niet willen laten omlopen. Stel dat u een tekstkader om een afbeelding wilt laten omlopen en
een ander tekstkader in de afbeelding wilt plaatsen.
1. Selecteer het tekstkader en kies Object > Opties tekstkader.
2. Selecteer Tekstomloop negeren en klik op OK.
Samengestelde paden en vormen
Maskers en alfakanalen
Stramienpagina's
233
Functies voor Arabisch en Hebreeuws | CC, CS6
Naar boven
Naar boven
Adobe World-Ready Composers
Tekstrichting
Richting artikel
Automatische Kashida-invoeging
Ligaturen
Diakritische tekens
Kopiëren en plakken uit Microsoft Word
Standaardlettertypen
Ondersteuning voor oudere lettertypen
Typen cijfers
Woordafbreking
Zoeken en vervangen
Glyphs
Alternatieven voor uitvulling
Speciale tekens voor het Midden-Oosten invoegen
Richting tabel
Richting naar rug
Schrijfvoorkeuren van rechts naar links
Pagina- en hoofdstuknummering
Schrijfrichting in de galerieweergave en de Artikeleditor
Diakritische kleuren
De nieuwe en verbeterde functies voor het werken in het Arabisch en Hebreeuws zijn beschikbaar in de versies voor het Midden-Oosten en
Noord-Afrika van deze software.
Adobe World-Ready Composers
Met de Adobe World-Ready Composers kunt u inhoud schrijven in de talen van het Midden-Oosten. U kunt typen in het Arabisch, Hebreeuws,
Engels, Frans, Duits, Russisch en andere Romaanse talen en deze talen door elkaar gebruiken.
U kunt kiezen uit de beschikbare composers in het deelvenstermenu Alinea (Venster > Alinea > deelvenstermenu). In InDesign kunt u bijvoorbeeld
de Adobe World-Ready Paragraph Composer gebruiken. En in Illustrator kunt u de Middle Eastern Single-line Composer gebruiken.
Adobe World-Ready Composers
U kunt uw bestanden ook opslaan met Arabische en Hebreeuwse namen.
Tekstrichting
Als u inhoud in het Arabisch en Hebreeuws wilt maken, moet u de tekstrichting van rechts naar links (RTL) inschakelen. RTL is de
standaardrichting van tekst, maar er zijn veel documenten die ook tekst van links naar rechts (LTR) bevatten. U kunt naadloos schakelen tussen
de twee richtingen.
Selecteer de alinearichting in het deelvenster Alinea.
Selectie van de alinearichting
Als u een combinatie van talen in dezelfde alinea hebt, kunt u de richting van tekst op tekenniveau opgeven. Bovendien kunt u de richting van
tekst op tekenniveau bepalen als u datums of getallen wilt invoegen.
Kies in het deelvenstermenu Teken de optie Tekenrichting en selecteer een richting.
Tekenrichting
234
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Richting artikel
Wanneer u met Arabische en Hebreeuwse talen werkt, loopt het artikel over het algemeen van rechts naar links. De eerste kolom moet rechts van
het frame staan en de volgende kolommen worden toegevoegd aan de linkerkant. Als uw layout gemengde inhoud bevat, moeten de verschillende
artikelen een verschillende richting hebben.
Klik in het deelvenster Artikel (Venster > Tekst en tabellen > Artikel) op een artikelrichting.
Richting artikel
Automatische Kashida-invoeging
In het Arabisch wordt tekst uitgevuld door Kashida's toe te voegen. Kashida's worden aan Arabische tekens toegevoegd om ze langer te maken.
Witruimte wordt niet gewijzigd. Gebruik automatische invoeging van Kashida's om alinea's met Arabische tekst uit te vullen.
Selecteer de alinea en kies in het deelvenster Alinea (Venster > Tekst en tabellen > Alinea) een instelling in de vervolgkeuzelijst Kashida's
invoegen. De beschikbare opties zijn: Geen, Kort, Normaal, Lang of Stilistisch. Kashida's worden alleen ingevoegd als de alinea is uitgevuld. Deze
instelling is niet van toepassing op alinea's die zijn uitgelijnd.
Als u Kashida's op een groep tekens wilt toepassen, selecteert u de tekens en kiest u Kashida's in het menu van het deelvenster Teken.
Automatische Kashida's
Ligaturen
U kunt automatisch ligaturen toepassen op tekenparen in het Arabisch en Hebreeuws. Ligaturen zijn typografische vervangingstekens voor
bepaalde letterparen als deze voor een bepaald Open Type-lettertype beschikbaar zijn.
Wanneer u Ligaturen kiest in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel, wordt een standaardligatuur gegenereerd
die in het lettertype is gedefinieerd.
1. Selecteer tekst.
2. Kies Ligaturen in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel.
Bepaalde Open Type-lettertypen bevatten echter barokke, optionele ligaturen die u kunt genereren door de opdracht Alternatieve ligaturen te
kiezen. U vindt deze ligaturen als volgt: deelvenster Teken > OpenType > Alternatieve ligaturen.
Automatische ligaturen inschakelen
Diakritische tekens
In het Arabische schrift is een diakriet of een diakritisch teken een glyph die wordt gebruikt om de lengte van medeklinkers of korte klinkers aan te
geven. Een diakritisch teken wordt boven of onder het script geplaatst. Voor een fraaiere tekstopmaak of betere leesbaarheid van bepaalde
lettertypen kunt u de verticale of horizontale positie van diakritische tekens bepalen:
1. Tekst met diakritische tekens selecteren
2. In het deelvenster Teken (Ctrl+T) wijzigt u de positie van de diakritische tekens ten opzichte van het script. U kunt de volgende waarden
wijzigen: Horizontale positie diakritische tekens aanpassen en Verticale positie diakritische tekens aanpassen.
De positie van diakritische tekens wijzigen
Kopiëren en plakken uit Microsoft Word
U kunt tekst uit Microsoft Word kopiëren en deze rechtstreeks in een document plakken. De uitlijning en de richting van de geplakte tekst worden
235
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
automatisch ingesteld op die van de Arabische of Hebreeuwse tekst.
Standaardlettertypen
Wanneer u een versie voor Noord-Afrika of het Midden-Oosten installeert, wordt het standaardlettertype ingesteld op de taal van de installatie. Als
u bijvoorbeeld de Engels/Arabische versie hebt geïnstalleerd, wordt het standaardlettertype ingesteld op Adobe Arabisch. En als u de
Engels/Hebreeuwse versie hebt geïnstalleerd, wordt het standaardlettertype ingesteld op Adobe Hebreeuws.
Ondersteuning voor oudere lettertypen
De lettertypen die in het verleden zijn gebruikt (bijvoorbeeld AXT-lettertypen) kunnen ook in deze versie van de software worden gebruikt. Het
wordt echter aanbevolen de nieuwere Open Type-lettertypen te gebruiken voor op tekst gebaseerde elementen.
Ontbrekende-glyphbescherming (Bewerken > Voorkeuren > Geavanceerde tekst) is standaard ingeschakeld. De tekst wordt automatisch verwerkt
als glyphs niet beschikbaar zijn in het gebruikte lettertype.
Typen cijfers
Wanneer u in het Arabisch of Hebreeuws werkt, kunt u het type cijfers selecteren dat u wilt gebruiken. U kunt tussen Arabisch, Hindi en Farsi
kiezen.
Standaard is in het Arabisch de Hindi-versie automatisch geselecteerd; in het Hebreeuws is het Arabische cijfertype geselecteerd. U kunt echter,
indien nodig, overschakelen op Arabische cijfers:
1. Selecteer de cijfers in de getypte tekst.
2. In het deelvenster Teken (CTRL+T) gebruikt u de lijst Cijfers om het lettertype te selecteren waarin de cijfers moeten worden weergegeven.
U kunt ervoor zorgen dat Arabische cijfers worden gebruikt door de optie voor Eigen cijfers gebruiken bij typen in Arabische talen in te schakelen.
Als u deze optie wilt gebruiken, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Geavanceerde tekst.
Cijfertype selecteren
Woordafbreking
Regels met meer woorden dan in een regel tekst past, lopen automatisch door op de volgende regel. Het type tekstuitvulling bij de tekstomloop
veroorzaakt soms onnodige spaties in de regel die niet mooi of taalkundig gezien niet correct zijn. Gebruik woordafbreking om een woord aan het
einde van een regel op te splitsen aan de hand van een afbrekingsteken. De zin loopt dan beter door op de volgende regel.
Gemengde tekst: de functie voor het invoegen van Kashida's bepaalt hoe de woordafbreking in gemengde tekst optreedt. Wanneer deze optie is
ingeschakeld, worden Kashida's, waar van toepassing, ingevoegd en wordt niet-Arabische tekst niet afgebroken. Wanneer de eigenschap Kashida
is uitgeschakeld, wordt alleen niet-Arabische tekst beschouwd voor woordafbreking.
Hebreeuwse tekst: woordafbreking is toegestaan. Als u woordafbreking wilt inschakelen en de instellingen wilt aanpassen, kiest u het deelvenster
Alinea > Deelvenstermenu > Instellingen voor woordafbreking.
Opties voor woordafbreking
Zoeken en vervangen
Hebreeuwse en Arabische gebruikers kunnen zoeken en vervangen in volledige tekst. Naast het zoeken en vervangen van eenvoudige tekst kunt
u ook tekst met specifieke kenmerken zoeken en vervangen. Deze kenmerken kunnen diakritische tekens, kashida's, speciale tekens (bijvoorbeeld
alef), cijfers in verschillende talen (bijvoorbeeld cijfers in het Hindi) en meer bevatten.
Tekst zoeken en vervangen:
InDesign: Bewerken > Zoeken/Wijzigen
In InDesign kunt u het tabblad Transliteratie (Bewerken > Zoeken/Wijzigen) gebruiken om cijfers tussen Arabisch, Hindi en Farsi te zoeken en te
vervangen. U kunt bijvoorbeeld cijfers zoeken die in het Hindi zijn getypt en deze omzetten in het Arabisch.
236
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Glyphs
Hebreeuwse en Arabische gebruikers kunnen glyphs toepassen vanuit de standaardtekenreeks. Als u echter een glyph wilt zoeken, selecteren en
toepassen vanuit de standaardtekenset of vanuit een andere taalreeks, gebruikt u het deelvenster Glyphs:
InDesign: Venster > Tekst en tabellen > Glyphs
Illustrator: Venster > Tekst > Glyphs
Glyphs zoeken, selecteren en toepassen
Alternatieven voor uitvulling
Een lettertype kan over alternatieve vormen voor bepaalde letters van het alfabet beschikken. Deze variaties van bepaalde letters van het
lettertype zijn over het algemeen beschikbaar voor stilistische of kalligrafische doeleinden. Heel soms worden de alternatieven voor uitvulling
gebruikt om alinea's voor specifieke vereisten uit te vullen en uit te lijnen.
De alternatieven voor uitvulling kunnen op alineaniveau worden ingeschakeld, waarbij de alternatieven waar mogelijk worden gebruikt. U kunt deze
functie ook op tekenniveau in- of uitschakelen. De alternatieven voor uitvulling zijn alleen beschikbaar in lettertypen waarin deze functie is
geïntegreerd. Daarom is de optie om deze alternatieven in of uit te schakelen alleen beschikbaar voor ondersteunde lettertypen.
Arabische lettertypen met alternatieven voor uitvulling: Adobe Arabic, Myriad Arabic en Adobe Naskh. Hebreeuwse lettertypen met alternatieven
voor uitvulling: Adobe Hebrew en Myriad Hebrew.
InDesign
Alineaniveau: Venster > deelvenster Alinea > deelvenstermenu > Uitvulling. Kies vervolgens een optie in de lijst Uitvulling.
Tekenniveau: Venster > deelvenster Teken > deelvenstermenu > optie Alternatieven voor uitvulling.
Photoshop
Tekenniveau: Venster > deelvenster Teken > selectievakje Alternatieven voor uitvulling.
Speciale tekens voor het Midden-Oosten invoegen
Sommige tekens in het Arabisch en het Hebreeuws zijn moeilijk in tekst te voegen. Ook de layouts van het Arabische en Hebreeuwse toetsenbord
maken het moeilijk om deze tekens te typen of in te voegen. Als u tekens zoals een Hebreeuwse apostrof (geresh) of maqaf wilt invoegen,
selecteert u een teken in het deelvenster Teken > deelvenstermenu > Speciaal MO-teken invoegen.
Speciaal MO-teken invoegen
Richting tabel
Arabische en Hebreeuwse gebruikers kunnen de richting instellen voor een tabel die in een document wordt ingevoegd. De volgorde van cellen en
kolommen, de standaardtaal en de tekstuitlijning worden dienovereenkomstig ingesteld. Voor een Arabische gebruiker is de meest rechtse kolom
de eerste kolom en eventuele extra kolommen worden toegevoegd voorbij de meest linkse kolom van de tabel. De tabelrichting wordt ook
ondersteund in de Artikeleditor (CTRL + Y).
De richting van een nieuwe tabel instellen:
1. Klik op Tabel > Tabel invoegen
2. Kies in het dialoogvenster Tabel invoegen in de lijst Richting de tabelrichting.
De richting van een bestaande tabel wijzigen:
1. Plaats de cursor in een tabel
2. Open het deelvenster Tabel (Shift + F9) en klik op het pictogram Tabel van links naar rechts of Tabel van rechts naar links om de richting
van de tabel in te stellen.
Voor tabellen van rechts naar links worden de Arabische en Noord-Afrikaanse versies standaard ingesteld op het Arabisch. De Hebreeuwse
versie wordt ingesteld op het Hebreeuws. Voor tabellen van links naar rechts blijven de Arabische en Hebreeuwse versies ingesteld op het
Engels. De Noord-Afrikaanse versie wordt standaard ingesteld op het Frans.
Richting naar rug
237
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De richting naar de rug bepaalt de rand waarlangs een boek wordt gebonden. Boeken in een taal die van links naar rechts wordt geschreven,
worden links gebonden. Documenten in een taal die van rechts naar links wordt geschreven, worden gebonden langs de rechterrand van het
boek.
Paginaopmaak van een rechts gebonden boek
Schrijfvoorkeuren van rechts naar links
Neutrale tekens
De richting van bepaalde tekens in het Arabisch en het Hebreeuws kan dubbelzinnig lijken. Gebrek aan duidelijkheid over de richting van tekens
kan leiden tot verwarring over de richting en de volgorde van tekenreeksen. Om ervoor te zorgen dat de richting van dergelijke tekens duidelijk en
ondubbelzinnig is:
1. Klik op Bewerken > Voorkeuren > Van rechts naar links
2. Selecteer het vak Neutrale richting van tekens volgens de toetsenbordinvoer.
Cursorbesturing
Hebreeuwse en Arabische gebruikers kunnen de richting van de cursor bepalen wanneer ze de pijltoetsen op het toetsenbord gebruiken. Deze lijst
voor cursorbewegingen (Bewerken > Voorkeuren > Van rechts naar links) bevat twee opties waaruit u kunt kiezen:
Visueel: de cursor beweegt in de richting van de pijltoets. Wanneer op de pijl-rechts wordt gedrukt, gaat de cursor op de het scherm naar
rechts.
Logisch: de cursor beweegt volgens de richting van de getypte taal. Als in het Arabisch en Hebreeuws op de pijl-rechts wordt gedrukt, gaat
de cursor naar links (naar het volgende teken in een taal van rechts naar links).
Pagina- en hoofdstuknummering
Arabische en Hebreeuwse gebruikers gebruiken het meestgebruikte nummeringsysteem in de regio. De populairste nummeringsystemen zijn:
Arabisch: Arabisch Abjad en Alef-Ba-Tah
Frans: Hebrew Biblical Standard en Hebrew Non-Standard Decimal
Als u het nummeringsysteem wilt selecteren of wijzigen, gaat u naar Layout > Nummerings- en sectie-opties en kiest u in de lijst Stijl.
Pagina's, secties en hoofdstukken nummeren
Schrijfrichting in de galerieweergave en de Artikeleditor
In het Arabisch of Hebreeuws kunt u de richting aangeven waarin u schrijft. Ga naar Bewerken > Voorkeuren > Weergave artikeleditor en
selecteer het vak Schrijfrichting aangeven om deze functie in te schakelen. Wanneer deze functie is ingeschakeld, heeft de cursor een pijl die de
richting van het schrijven aangeeft.
Diakritische kleuren
In Arabische tekst kunnen diakritische tekens een verschillende kleur krijgen voor stilistische of andere doeleinden. Zo kunnen de diakritische
tekens de nadruk leggen op een bepaald aspect van een woord of zin. U kunt de kleur van diakritische tekens vinden en wijzigen met de query
Arabische diakritische kleur wijzigen.
1. Klik op Bewerken > Zoeken/Wijzigen
2. Selecteer in de lijst Query de optie Arabische diakritische kleur wijzigen
3. Gebruik de knoppen Wijzigen, Alles wijzigen of Wijzigen/Zoeken om oudere diakritische tekens te vervangen door de nieuwe gekleurde
diakritische tekens.
U kunt de query naar wens wijzigen en opslaan.
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
238
Opties voor passend maken van tekstkader | CS6, CC
javax.jcr.AccessDeniedException:
/content/help/nl/indesign/using/text-frame-fitting/jcr:content/jcr:title:
item toevoegen of bewerken niet toegestaan
Naar boven
Naar boven
Kolommen met flexibele breedte
Opties voor het permanent passend maken van tekstkaders
Kolommen met flexibele breedte
U kunt de optie Flexibele breedte gebruiken om het aantal kolommen en de breedte ervan aan te passen wanneer het formaat van het tekstkader
wordt gewijzigd. Er worden automatisch kolommen toegevoegd of verwijderd wanneer de maximale kolombreedte wordt bereikt bij het wijzigen van
het formaat van het tekstkader.
A. Oorspronkelijk tekstkader B. Tekstkader met grotere breedte C. Kolom toegevoegd aan het tekstkader
Kies Flexibele breedte in de vervolgkeuzelijst Kolommen in het dialoogvenster Opties tekstkader (Object > Opties tekstkader)
Kolommen met flexibele breedte
Opties voor het permanent passend maken van tekstkaders
De opties voor het automatisch passend maken van tekstkaders maken het mogelijk om een tekstkader zo in te stellen dat het formaat hiervan
automatisch wordt aangepast wanneer u tekst toevoegt, verwijdert of bewerkt. Als u de opties voor automatisch passend maken wilt openen, gaat
u als volgt te werk:
239
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
1. Selecteer een tekstkader en kies Object > Opties tekstkader
2. Klik op Automatisch passend maken.
Opties voor automatische grootte
3. Selecteer een optie voor automatisch passend maken wanneer tekst wordt toegevoegd of verwijderd:
Uit
Alleen hoogte
Alleen breedte
Hoogte en breedte
Hoogte en breedte (verhoudingen behouden)
4. Klik vanuit de ankerproxy op een verwijzingslocatie die u wilt gebruiken om het formaat te wijzigen. De ankerproxy geeft ook aan hoe het
tekstkader wordt aangepast.
5. Geef de beperkingen voor minimumhoogte en -dikte en regeleinden.
240
Gekoppelde artikelen
Naar boven
Naar boven
Een gekoppeld artikel maken
Opties voor een gekoppeld artikel opgeven
Een gekoppeld artikel bijwerken
Origineel artikel bewerken
Het is niet eenvoudig om inhoud van verschillende pagina's te dupliceren. Daarnaast leidt kopiëren en plakken vaak tot fouten en kost het veel tijd.
Door artikelen aan elkaar te koppelen, kunt u meerdere versies van een artikel of tekstinhoud in hetzelfde document beheren. Met gekoppelde
artikelen wordt het gemakkelijker om opkomende workflows te ondersteunen waarin u bijvoorbeeld voor verticale en horizontale layouts moet
ontwerpen. Gekoppelde artikelen zijn ook handig voor traditionele drukwerk- en publicatieworkflows waarin u bijvoorbeeld vaste gegevens op
verschillende pagina's moet synchroniseren.
Gekoppelde artikelen werken op dezelfde manier als gewone koppelingen. U kunt een artikel als bovenliggend element aanduiden en vervolgens
hetzelfde artikel op andere locaties in het document als onderliggende artikelen plaatsen. Wanneer u het bovenliggende artikel bijwerkt, worden de
onderliggende artikelen in het deelvenster Koppelingen gemarkeerd en kunt u ze bijwerken zodat ze gelijk zijn aan het bovenliggende artikel. U
kunt gekoppelde artikelen maken met behulp van normale artikelen of artikelen met padtekst. Verankerde artikelen binnen artikelen worden ook
ondersteund.
Gekoppelde artikelen blijven gesynchroniseerd wanneer u toegepaste InDesign-stijlen bijwerkt.
Gekoppelde artikelen worden gemarkeerd als niet meer gesynchroniseerd in het deelvenster Koppelingen, ook al zijn er geen zichtbare
wijzigingen. Globale documentwijzigingen die ertoe leiden dat de artikelen opnieuw worden samengesteld, zorgen ervoor dat de koppelingen
worden gemarkeerd. Deze globale wijzigingen kunnen te wijten zijn aan updates van opties of definities voor:
Voetnoten
Tekstvariabelen
Voorwaardelijke tekst
Stalen
XML-labels
Benoemde rasters
Als u alle lettertypen of alle instanties van een object vervangt, stelt InDesign alle artikelen opnieuw samen en worden de koppelingen
gemarkeerd.
Een gekoppeld artikel maken
1. Selecteer een artikel door het tekstkader te selecteren of de invoegcursor in de tekst te plaatsen. U kunt ook meerdere artikelen selecteren
door Shift ingedrukt te houden en te klikken als u tekstkaders selecteert.
2. Kies Bewerken > Artikel plaatsen en koppelen. De cursor wordt geladen met het artikel.
3. Klik in een bestaand leeg tekstkader of teken een kader waarin u het gekoppelde artikel plaatst.
Het pictogram
wordt weergegeven in de linkerbovenhoek van het gekoppelde artikel. Het artikel wordt in het deelvenster Koppelingen als een
gekoppeld artikel weergegeven. Standaard wordt de naam van het artikel in het deelvenster Koppelingen gemaakt met behulp van de eerste paar
tekens van het originele artikel.
U kunt de standaardnaam van het gekoppelde artikel ook wijzigen via het deelvenster Lagen.
Opties voor het gekoppelde artikel opgeven
1. Selecteer het gekoppelde artikel in het deelvenster Koppelingen.
2. Ga in het deelvenster Koppelingen naar Opties voor gekoppeld artikel.
3. Selecteer de gewenste opties:
Koppeling bijwerken tijdens opslaan van document
Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft
Geforceerde regeleinden verwijderen
241
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
Tip: Als u standaardartikelopties wilt opgeven met alle documenten gesloten, opent u het menu van het deelvenster Koppelingen en kiest u Opties
voor gekoppeld artikel.
Tip: Als u Opties voor gekoppeld artikel wilt opgeven terwijl u gekoppelde artikelen maakt, houdt u de Shift-toets ingedrukt en kiest u Bewerken >
Artikel plaatsen en koppelen.
Een gekoppeld artikel bijwerken
Als een origineel artikel wordt bewerkt, wordt het deelvenster Koppelingen weergegeven naast het gekoppelde artikel.
Dubbelklik in het deelvenster Koppelingen op om het gekoppelde artikel bij te werken.
Als u plaatselijk wijzigingen in een gekoppeld artikel hebt aangebracht, worden de wijzigingen overschreven met de inhoud van het originele
artikel. Als u de optie Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft kiest, wordt er een waarschuwingsbericht
weergegeven.
Gebruik het deelvenster Koppelingsinfo om te controleren of u plaatselijk wijzigingen in het artikel hebt aangebracht; de Artikelstatus geeft
“Tekst gewijzigd” aan als u wijzigingen hebt aangebracht.
Het originele artikel bewerken
Als u aan een gekoppeld artikel werkt en u moet in het originele artikel zijn, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer het gekoppelde artikel in het deelvenster Koppelingen.
2. Klik op
of kies Origineel bewerken in het menu van het deelvenster Koppelingen ( ).
De focus wordt verplaatst naar de pagina die het originele artikel bevat.
242
Gekoppelde inhoud | CC, CS6
Naar boven
Inhoud verzamelen
Inhoud plaatsen
Koppeling maken
Stijlen toewijzen
Gereedschappen voor Inhoud verzamelen
Plaatsen en koppelen
Koppelingsopties opgeven
Aangepaste stijltoewijzing
Een gekoppeld item bijwerken
Het is niet eenvoudig om inhoud van verschillende pagina's te dupliceren. Daarnaast is het kopiëren en plakken vaak omslachtig en kost het veel
tijd. Gebruik de eigenschappen van gekoppelde inhoud om meerdere versies van inhoud te beheren. U kunt inhoud plaatsen of koppelen binnen
hetzelfde document of zelfs in verschillende documenten. Met gekoppelde inhoud wordt het gemakkelijker om opkomende workflows te
ondersteunen waarin u bijvoorbeeld voor verticale en horizontale layouts moet ontwerpen. Gekoppelde inhoud is ook handig voor traditionele
drukwerk- en publicatieworkflows waarin u vaste gegevens op verschillende pagina's synchroniseert.
Het gedrag van gekoppelde inhoud is vergelijkbaar met dat van conventionele koppelingen. Zie Het deelvenster Koppelingen gebruiken voor een
overzicht. U kunt een object aanwijzen als bovenliggend item en dit vervolgens op andere locaties plaatsen als een onderliggende object. Wanneer
u het bovenliggende object bijwerkt, worden de onderliggende objecten gemarkeerd en kunt u ze bijwerken zodat ze gelijk zijn aan het
bovenliggende item.
U kunt objecten plaatsen en koppelen met de Gereedschappen voor Inhoud verzamelen, of via de menuopdracht Bewerken > Plaatsen en
koppelen.
Het pictogram
wordt weergegeven in de linkerbovenhoek van het gekoppelde object. Het item wordt in het deelvenster Koppelingen
weergegeven als een gekoppeld object.
Gereedschappen voor Inhoud verzamelen
Met de gereedschappen Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen kunt u pagina-items dupliceren en deze in geopende InDesign-documenten
plaatsen. Terwijl inhoud wordt verzameld, wordt deze weergegeven in de inhoudsconveyor. Gebruik de inhoudsconveyor om gemakkelijk en snel
meerdere pagina-items binnen en tussen geopende documenten te plaatsen en te koppelen.
Klik op
in de gereedschapsset om de inhoudsconveyor te openen.
Gebruik het gereedschap Inhoud verzamelen om een object te selecteren en toe te voegen aan de conveyor
Gebruik Inhoud plaatsen om een paginaobject op een pagina te plaatsen
Druk op B om te schakelen tussen Inhoud verzamelen en Inhoud plaatsen.
Inhoudsconveyor
A. Inhoud verzamelen B. Inhoud plaatsen C. Koppeling maken D. Stijlen toewijzen E. Aangepaste stijltoewijzing bewerken F. Opties voor
plaatsen G. Bladeren H. Alle verbonden kaders verzamelen I. Conveyor laden
Gebruik Inhoud verzamelen om pagina-items aan de inhoudsconveyor toe te voegen.
Gebruik Inhoud plaatsen om de items in de inhoudsconveyor toe te voegen aan het document. Wanneer u dit gereedschap
selecteert, wordt het huidige item toegevoegd aan het gereedschap Plaatsen.
Schakel Koppeling maken in om het geplaatste item aan de oorspronkelijke locatie van het verzamelde item te koppelen. U
kunt de koppelingen beheren met behulp van het deelvenster Koppelingen.
Wijs alinea-, teken-, tabel- of celstijlen toe tussen de oorspronkelijke en geplaatste objecten. Standaard worden stijlnamen
243
Aangepaste stijltoewijzing bewerken
Opties voor plaatsen
Bladeren
Alle verbonden kaders verzamelen
Conveyor laden
Naar boven
Naar boven
gebruikt voor toewijzingen. Zie Aangepaste stijltoewijzingen.
Definieer de aangepaste stijltoewijzing tussen de originele en geplaatste items. Wijs de stijlen toe
om originele stijlen in het geplaatste item automatisch te vervangen.
Geef de opties voor de conveyor op tijdens het plaatsen van items.
Items verwijderen uit de conveyor nadat u ze hebt geplaatst
Plaats het huidige item meerdere malen. Het item blijft geladen in het gereedschap Plaatsen.
Plaats het item en ga door naar het volgende item. Het item wordt echter in de conveyor bewaard.
Hiermee bladert u door de items in de inhoudsconveyor.
Schakel deze optie in om alle verbonden kaders te verzamelen. Het artikel en alle kaders worden
verzameld. Als deze optie is uitgeschakeld, wordt het artikel verzameld in één kader.
Gebruik
om items in de inhoudsconveyor te laden.
Selectie: Gebruik deze optie om alle geselecteerde items te laden
Pagina's: Gebruik deze optie om alle items op de opgegeven pagina's te laden
Alles: Gebruik deze optie om items op alle pagina's en het plakbord te laden
Schakel Eén set maken in om alle items in één set te groeperen.
U kunt afzonderlijke pagina-items verzamelen, of verwante items verzamelen als 'sets'. In sommige gevallen creëert InDesign automatisch sets om
de relationele integriteit van de pagina-items te behouden.
Hieronder volgen enkele methoden voor het verzamelen van items, zoals handmatig als automatisch:
Een aantal items selecteren met het selectiekader
Gebruik de optie Conveyor laden en selecteer vervolgens het paginabereik of alle documentinhoud of geselecteerde items. De items worden
dan dienovereenkomstig verzameld in een set.
Verzamel een item met gekoppelde inhoud als onderdeel van een interactieve knop waaraan andere items en statussen zijn gekoppeld;
hierdoor worden alle verwante items verzameld in een set (deze set wordt altijd in een beweging gemaakt).
Verzamel een tekstvak met tekst met verbindingen die andere objecten omvatten en als het selectievakje 'Alle verbonden kaders
verzamelen' op de conveyor is ingeschakeld, worden alle verbonden tekstvakken in een set gekozen.
Plaatsen en koppelen
1. Selecteer een paginafunctie door het tekstkader te selecteren of de invoegcursor in de tekst te plaatsen. U kunt ook meerdere items ook
selecteren door Shift+klikken te gebruiken.
2. Kies Bewerken > Plaatsen en koppelen. De cursor wordt met de items geladen en weergeven in de Inhoudsconveyor.
3. Klik op een pagina of teken een kader om het gekoppelde item te plaatsen.
Koppelingsopties opgeven
1. Selecteer het gekoppelde item in het deelvenster Koppelingen.
2. Kies de optie Koppelingsopties in het menu van het deelvenster Koppelingen.
244
Koppeling bijwerken tijdens opslaan van document
Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft
Lokale bewerkingen behouden wanneer objectkoppelingen worden bijgewerkt
Geforceerde regeleinden verwijderen uit artikel
Aangepaste stijltoewijzing definiëren
Naar boven
Druk op Alt (Windows) of Option (Mac OS) om de knop Annuleren te wijzigen in Herstellen. Klik op Herstellen om terug te gaan naar de
standaardopties.
3. Selecteer de gewenste opties:
Schakel deze optie in als u de koppeling wilt bijwerken wanneer u het document
opslaat.
Schakel deze optie in om een waarschuwingsbericht weer
te geven wanneer met het bijwerken van de koppeling eventuele lokale bewerkingen in het gekoppelde object worden overschreven.
Selecteer een van de beschikbare categorieën om
lokale bewerkingen op te slaan bij het bijwerken van koppelingen.
Inschakelen om geforceerde regeleinden in het artikel te verwijderen. Door het
verwijderen van regeleinden kan de tekst opnieuw gelijkmatig in het gekoppelde kader worden geplaatst als het wordt gewijzigd of opnieuw
wordt uitgevoerd.
Schakel deze optie in als u stijlen wilt toewijzen en in plaats daarvan automatisch een andere stijl
wilt toepassen op de gekoppelde inhoud. Zie Aangepaste stijltoewijzingen.
Als u standaardkoppelingsopties wilt opgeven met alle documenten gesloten, opent u het menu van het deelvenster Koppelingen en kiest u
Koppelingsopties.
Aangepaste stijltoewijzing
Categorie Voorbeelden
Vormgeving
Stijlkenmerken van objecten zoals Lijn, Vulling, Effecten.
Hiermee sluit u tekst of aan tekstkaders gerelateerde
kenmerken, zoals overdrukken, niet-afdrukbare instellingen
enzovoort, uit.
Grootte en vorm
Hoogte, breedte, transformaties, tekstkaderkenmerken en
andere kenmerken voor de kolomgrootte
Interactiviteit
Animatie, objectstatussen, knopacties
Kaderinhoud
Afbeeldingen, video, inhoud die in kaders wordt geplaatst of
geplakt en effecten en instellingen die rechtstreeks op
dergelijke objecten worden toegepast.
Overige
Kenmerken die zijn uitgesloten van andere categorieën, zoals
tekstomloop in kaders, objectexportopties,
tekstkaderkenmerken, zoals basislijnopties, opties voor
automatisch passend maken, verticale uitvulling enzovoort.
245
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Tekststijlen (alinea, teken, tabel, cel) of stijlgroepen kunnen aan verschillende stijlen worden toegewezen tijdens het koppelen. De toegewezen
stijlen worden automatisch toegepast op de gekoppelde inhoud in plaats van de oorspronkelijke stijl die is toegepast op de bovenliggende inhoud.
Aangepaste stijltoewijzing is bijvoorbeeld handig wanneer u sans-serif lettertypen wilt gebruiken voor digitale publicaties en lettertypen met serif
voor gedrukte publicaties, of als u voor horizontale en verticale layouts een verschillende tekststijl wilt gebruiken.
U definieert de aangepaste stijltoewijzing als volgt:
Schakel in het dialoogvenster Koppelingsopties (deelvenster Koppelingen > Koppelingsopties) Aangepaste stijltoewijzing definiëren in en klik
vervolgens op Instellingen.
Klik op in de Inhoudsconveyor.
Aangepaste stijltoewijzing
1. Selecteer een brondocument en Stijltype.
2. Klik op Nieuwe stijltoewijzing.
3. Kies de bron en toegewezen stijlen of stijlgroepen uit de lijst
Druk op Alt (Windows) of Option (Mac OS) om de Knop Annuleren te wijzigen in Herstellen. Klik op Herstellen om terug te gaan naar de
standaardopties.
Een gekoppeld item bijwerken
Als een origineel item wordt gewijzigd, wordt het symbool weergegeven boven het kader en in het deelvenster Koppelingen. Bijwerken doet u
als volgt:
Klik op bijna links boven aan het kader.
Dubbelklik in het deelvenster Koppelingen op het symbool .
Als u lokale wijzigingen hebt aangebracht in een onderliggend artikel, worden de wijzigingen overschreven met inhoud van het originele artikel. Als
u de optie Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft instelt, wordt er een waarschuwingsbericht weergegeven.
Gebruik het deelvenster Koppelingsinfo om te controleren of u plaatselijk wijzigingen in het artikel hebt aangebracht; de Artikelstatus geeft
“Tekst gewijzigd” aan als u wijzigingen hebt aangebracht.
246
Redactionele notities toevoegen in InDesign
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Redactionele notities toevoegen
Notitiemodus gebruiken
Notities beheren
Notitievoorkeuren bewerken
Met de functie Notities in InDesign wordt de auteur van een notitie of een bijgehouden wijziging aan de hand van gebruikersnamen vastgesteld.
Notities en bijgehouden wijzigingen zijn voor iedere gebruiker kleurgecodeerd, zoals gedefinieerd in de voorkeuren voor notities in InDesign of in
het dialoogvenster Gebruiker in InCopy (Bestand > Gebruiker).
Notities kunnen alleen in tekst worden weergegeven. In InDesign kunnen ze alleen worden afgedrukt vanuit de artikeleditor en ze kunnen niet naar
PDF worden geëxporteerd.
Redactionele notities toevoegen
Wanneer u redactionele notities aan beheerde inhoud in InDesign toevoegt, kunnen deze notities door anderen in de workflow worden
geraadpleegd. De notities zijn hoofdzakelijk bedoeld voor gebruik met een InCopy-workflow, maar ze kunnen natuurlijk ook met InDesign worden
gebruikt. Zo kunt u in notities tekst plaatsen die u later in een artikel wilt opnemen. Wanneer u bestanden vanuit InCopy exporteert naar Adobe
PDF, kunnen notities worden omgezet in PDF-opmerkingen.
1. Klik met het gereedschap Tekst op de plaats waar u de notitie wilt invoegen en kies Tekst > Notities > Nieuwe notitie.
Als u tekst bewerkt in de artikeleditor, worden boekensteunen weergegeven. In de layoutweergave verschijnt het deelvenster Notities.
2. Typ uw notitie tussen de boekensteunen of in het deelvenster Notities.
U kunt zoveel notities toevoegen als u wilt op elke gewenste positie. U kunt echter geen notitie maken binnen een andere notitie.
Als u notities wilt tonen of verbergen, kiest u Weergave > Extra's > Notities tonen of Notities verbergen.
Notitiemodus gebruiken
De Notitiemodus is een handige manier om notities toe te voegen, te splitsen of te verwijderen, afhankelijk van waar de invoegpositie zich bevindt
of van de geselecteerde tekst.
1. Ga als volgt te werk:
Maak een nieuwe notitie door de invoegpositie in de tekst te plaatsen.
Zet tekst naar een notitie om door de tekst te selecteren.
Splits een notitie door de invoegpositie binnen de notitie te plaatsen.
Zet de notitie om in tekst door de pictogrammen voor de notitie te selecteren (in de artikelweergave).
Plaats de invoegpositie aan het begin of einde van de notitie als u de invoegpositie buiten een notitie wilt plaatsen.
2. Kies Tekst > Notities > Notitiemodus.
Notities beheren
Een notitieankerpunt geeft de locatie van een notitie aan. In het deelvenster Notities wordt de inhoud van de notitie weergegeven, plus specifieke
informatie over de notitie.
Als u tekst wilt omzetten in een notitie, selecteert u de tekst en kiest u Tekst > Notities > Omzetten in notitie. Er wordt een nieuwe notitie
gemaakt. De geselecteerde tekst wordt verwijderd uit de hoofdtekst van het artikel en in de nieuwe notitie geplakt. Het notitieankerpunt of het
pictogram bevindt zich op de plek waar de geselecteerde tekst is verwijderd.
Als u een notitie wilt omzetten in tekst, selecteert u in het deelvenster Notities de tekst die u aan de tekst van het document wilt toevoegen.
In de artikeleditor selecteert u de tekst in de inline-notitie. Kies vervolgens Tekst > Notities > Omzetten in tekst.
Als u een notitie wilt splitsen, zet u het invoegpunt op de plaats in de notitie waar u deze wilt splitsen en vervolgens kiest u Tekst > Notities >
Notitie splitsen.
U kunt notities doorlopen door met het invoegpunt te klikken in het artikel en Tekst > Notities > Vorige notitie of Tekst > Notities > Volgende
notitie te kiezen.
247
Naar boven
Notitievoorkeuren bewerken
Via voorkeursinstellingen kunt u de kleur voor notitieankerpunten, -boekensteunen en -achtergronden instellen in de artikeleditor. U kunt notitie-
informatie ook weergeven als knopinfo en kiezen of u de inhoud van notities wilt opnemen bij gebruik van de functie Zoeken/Wijzigen en bij
spellingcontrole in de artikeleditor.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Notities (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Notities (Mac OS).
2. Selecteer een kleur voor notitieankerpunten en notitiepictogrammen in het menu Notitiekleur. Selecteer [Kleur gebruiker] om de kleur te
gebruiken die is opgegeven in het dialoogvenster Gebruiker. Dit is vooral handig als meerdere gebruikers aan het bestand werken.
3. Selecteer Notitie-informatie tonen om notitie-informatie en de gehele of gedeeltelijke inhoud van de notitie weer te geven als knopinfo als de
muisaanwijzer op een notitieankerpunt wordt geplaatst in de layoutweergave of op een boekensteunpictogram in de artikeleditor.
4. Geef op of u de inhoud van inline-notities wilt meenemen bij het gebruik van de opdrachten Zoeken/Wijzigen en Spellingcontrole (uitsluitend
in de artikeleditor).
Opmerking: In de layoutweergave kunt u de opdrachten Zoeken/Wijzigen en Spellingcontrole niet gebruiken om de inhoud van notities te
doorzoeken, ongeacht de instellingen in het dialoogvenster Voorkeuren. Met de opdracht Alles wijzigen kan de inhoud van notities wel
worden bewerkt.
5. Selecteer [Geen] of [Notitiekleur] (de kleur die u hebt gekozen in stap 2) om de achtergrondkleur van een inline-notitie te gebruiken.
6. Klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
248
Verankerde objecten
Naar boven
Naar boven
Over verankerde objecten
Een verankerd object maken
Een verankerd object met aangepaste positie positioneren
Werken met verankerde objecten met behulp van slepen en neerzetten (CS5.5)
Verankerde objecten selecteren en kopiëren
Ankerpunten voor verankerde objecten weergeven op de pagina
Een verankerd object handmatig opnieuw positioneren op de pagina
Het formaat van een verankerd object wijzigen
Een verankerd object vrijgeven
Over verankerde objecten
Verankerde objecten zijn items, bijvoorbeeld afbeeldingen of tekstvakken, die aan tekst zijn gekoppeld, oftewel verankerd. Als de tekst doorloopt,
wordt het verankerde object verplaatst met de tekst die het anker bevat. Gebruik verankerde objecten voor alle objecten die u wilt koppelen aan
een tekstregel of tekstblok, zoals zijbalken en bijschriften, figuren of pictogrammen die aan een bepaald woord zijn gekoppeld.
U kunt een verankerd object maken door een object (of kader) in de tekst te plakken of te plaatsen met het gereedschap Tekst of met de opdracht
Verankerd object invoegen. Als u het object plaatst, wordt in Adobe InDesign CS4 een ankerpuntmarkering bij de invoegpositie ingevoegd.
Verankerde objecten nemen de kenmerken voor roteren en schuintrekken over van het tekstkader waaraan zij zijn verankerd, zelfs als het object
buiten het tekstkader is geplaatst. U kunt het object selecteren en deze kenmerken wijzigen.
U kunt verankerde objecten maken die op een van de volgende posities worden geplaatst:
Inline Lijnt het verankerde object uit op de basislijn van de invoegpositie. U kunt het object boven of onder de basislijn plaatsen door de Y-
verschuiving aan te passen. Dit is het standaardtype verankerd object. In de vorige versies van InDesign worden deze objecten inline-
afbeeldingen genoemd.
Boven regel Plaatst het verankerde object met behulp van de volgende uitlijningsopties boven de regel: Links, Gecentreerd, Rechts, Naar rug,
Weg van rug en (Tekstuitlijning). Tekstuitlijning is de uitlijning die wordt toegepast op de alinea waarin het ankerpunt staat.
Aangepast Plaatst het verankerde object op de positie die u definieert in het dialoogvenster Opties verankerd object. U kunt het object op een
willekeurige positie binnen of buiten het tekstkader plaatsen.
Opmerking: U kunt inline-objecten of objecten die boven de regel zijn geplaatst met padtekst gebruiken. (Zie Verankerde objecten toevoegen
aan padtekst.)
Voorbeelddocument met verankerde objecten
A. Inline B. Boven de regel (links uitgelijnd) C. Aangepast (uitgelijnd op de rand van het tekstkader)
Op www.adobe.com/go/vid0073_nl vindt u een videodemo over het werken met verankerde kaders.
In Anchored Frames Productivity Shortcut biedt Tim Cole een snelkoppeling voor het invoegen van verankerde kaders.
Een verankerd object maken
Als een object niet in het document kan worden geplaatst (bijvoorbeeld tekst in een zijbalk die nog moet worden geschreven), kunt u een leeg
249
verankerd kader maken als plaatsaanduiding voor inhoud die later kan worden toegevoegd. U kunt de grootte van een verankerd kader op elk
gewenst moment aanpassen. De positie van het kader wordt dan automatisch bijgewerkt.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om een verankerd object toe te voegen, gebruikt u het gereedschap Tekst om een invoegpositie te plaatsen op de locatie waar het
anker voor het object moet worden weergegeven. Vervolgens plaatst of plakt u het object.
Als het kader voor het object groter is dan de tekstregel waarin het kader wordt weergegeven, kan de geïmporteerde afbeelding
worden overlapt door tekst of wordt de ruimte boven de regel groter. U kunt een andere positie voor het verankerde object kiezen,
een zacht of hard regeleinde invoegen, het formaat van het inline-object aanpassen of een andere regelafstand voor de omringende
regels opgeven.
U kunt een bestaand object verankeren door dit object te selecteren en Bewerken > Knippen te kiezen. Plaats vervolgens met het
gereedschap Tekst de invoegpositie op de locatie waar u het object wilt invoegen en kies Bewerken > Plakken. Standaard wordt het
verankerde object op de regel (inline) geplaatst.
Als u een kader voor plaatsaanduidingen wilt toevoegen voor een object dat niet beschikbaar is (bijvoorbeeld tekst voor een zijbalk die u
nog moet schrijven), gebruikt u het gereedschap Tekst om de invoegpositie op de gewenste positie voor het anker voor het object te
plaatsen en kiest u Object > Verankerd object > Invoegen.
U kunt teksttekens verankeren door contouren van de tekst te maken. Bij het maken van contouren wordt automatisch elk tekstteken
omgezet in een verankerd inline-object.
2. U kunt het object plaatsen door het te selecteren met een selectiegereedschap en vervolgens Object > Verankerd object > Opties te kiezen.
Geef de gewenste opties op.
Als u het dialoogvenster Verankerd object wilt overslaan, gebruikt u de sneltoets Verankerd object invoegen/naar ankerpuntmarkering. In de
sneltoetseditor moet u toetsen toewijzen voor deze sneltoets (deze editor is te vinden in het gebied Tekst en tabellen). Als u tweemaal op de
sneltoets drukt, wordt de selectie van het object ongedaan gemaakt en wordt de cursor weer in de hoofdtekst geplaatst. (Zie Sneltoetssets
gebruiken.)
Opties voor ingevoegde verankerde objecten
Wanneer u een plaatsaanduiding voor een verankerd object invoegt, kunt u de volgende opties voor de inhoud opgeven:
Inhoud Hiermee geeft u het type object op dat in het kader voor plaatsaanduidingen wordt opgenomen.
Opmerking: Als u Tekst kiest, staat er een invoegpositie in het tekstkader. Kiest u Afbeelding of Niet toegewezen, dan wordt het objectkader
geselecteerd in InDesign.
Objectstijl Geeft de stijl op waarmee u het object kunt opmaken. De objectstijlen die u hebt gedefinieerd en opgeslagen, staan in dit menu.
Alineastijl Geeft de alineastijl op waarmee u het object kunt opmaken. De alineastijlen die u hebt gedefinieerd en opgeslagen, staan in dit menu.
Opmerking: Als voor de objectstijl een alineastijl is geactiveerd en u kiest een andere stijl in het menu Alineastijl, of als u wijzigingen aanbrengt
in de opties voor Verankerde positie voor een stijl, staat er een plusteken (+) in het menu Objectstijl ten teken dat er overschrijvingen hebben
plaatsgevonden.
Hoogte en breedte Geef de afmetingen van het kader voor plaatsaanduidingen op.
Opties voor inline-positionering en positionering boven de regel
Als u Inline of Boven regel selecteert in het menu Positie in het dialoogvenster Opties verankerd object, zijn de volgende opties beschikbaar voor
het instellen van de positie van het verankerde object. (U kunt deze opties ook gebruiken via het dialoogvenster Verankerd object invoegen.)
Inline Lijnt de onderkant van het verankerde object op de basislijn uit. Voor inline-objecten gelden bepaalde beperkingen als deze worden
verplaatst langs de y-as: de bovenkant van het object kan niet voorbij de witruimte aan de onderkant worden verplaatst en de onderkant van het
object kan niet boven de witruimte aan de bovenkant uitkomen.
Y verschuiven Past de positie van de basislijn aan. U kunt het object ook verticaal met de muis over de pagina slepen.
Boven regel Lijnt het object uit boven de tekstregel waarin het ankerpunt staat, en onder de tekstregel boven het ankerpunt.
Uitlijning Kies een van de volgende opties:
Links, Rechts en Gecentreerd Lijnt het object uit binnen de tekstkolom. Bij deze opties worden de inspringingswaarden genegeerd die
op de alinea worden toegepast, en wordt het object in de gehele kolom uitgelijnd.
Naar rug en Weg van rug Lijnt het object links of rechts uit, afhankelijk van de plaats op de spread waar het object zich bevindt. Bij deze
opties worden de inspringingswaarden genegeerd die op de alinea worden toegepast, en wordt het object in de gehele kolom uitgelijnd.
(Tekstuitlijning) Lijnt het object uit op basis van de uitlijning die is gedefinieerd door de alinea. Bij deze optie worden bij het uitlijnen van
het object de inspringingswaarden voor de alinea gebruikt.
Ruimte voor Geeft de positie van het object ten opzichte van de onderkant van de witruimte in de voorafgaande tekstregel aan. Bij positieve
waarden worden zowel het object als de onderstaande tekst naar beneden verplaatst. Bij negatieve waarden wordt de tekst onder het object
omhoog verplaatst richting het object. De maximale negatieve waarde is de hoogte van het object.
Ruimte na Geeft de positie van het object aan ten opzichte van de hoogte van de hoofdletter van het eerste teken in de tekstregel onder het
object. Bij een waarde van 0 wordt de onderkant van het object uitgelijnd op de positie van de hoogte van de hoofdletter. Bij een positieve waarde
wordt de tekst onder het object omlaag verplaatst (weg van de onderkant van het object). Bij een negatieve waarde wordt de tekst onder het object
omhoog verplaatst (richting het object).
250
De opties Ruimte voor en Ruimte na gebruiken
A. Bij een waarde van 0P10 voor Ruimte voor worden het object en de bijbehorende tekst verder van de bovenstaande tekstregel
vandaan verplaatst. B. Bij een waarde van 0P10 voor Ruimte na worden het object en de bovenstaande tekst verder van de
bijbehorende tekstregel vandaan verplaatst (onder).
Opmerking: Verankerde objecten die zijn ingesteld op Boven lijn blijven altijd bij de regel met het anker staan. De tekst kan niet zodanig worden
opgemaakt dat het object zich onder aan de ene pagina bevindt terwijl de regel met het ankerpunt boven aan de volgende pagina staat.
Opties voor aangepaste positionering
U kunt de volgende opties gebruiken bij het plaatsen van een verankerd object met aangepaste positionering. U kunt deze opties ook opgeven via
het dialoogvenster Verankerd object invoegen of het dialoogvenster Opties verankerd object. Zie Een verankerd object met aangepaste positie
positioneren voor stapsgewijze instructies bij het instellen deze opties.
Ten opzichte van rug Bepaalt of het object wordt uitgelijnd ten opzichte van de rug van het document. Als u deze optie selecteert, wordt de
proxy van het referentiepunt voor het verankerde object weergegeven als een spread van twee pagina's. De twee pagina's zijn gespiegeld. Als
deze optie is geselecteerd, blijven objecten die zich aan de ene kant van een spread bevinden, zoals de buitenmarge, in de buitenmarge staan
zelfs als de tekst doorloopt naar de tegenoverliggende pagina.
De optie Ten opzichte van rug gebruiken
A. Ten opzichte van rug niet geselecteerd: het object blijft aan de linkerkant van het tekstkader staan wanneer de tekst doorloopt naar de
rechterkant van de spread. B. Ten opzichte van rug wel geselecteerd: het object blijft aan de buitenrand van de pagina staan wanneer
de tekst doorloopt naar de rechterkant van de spread.
Opmerking: Als u na de optie Ten opzichte van rug te hebben geselecteerd, de waarde voor X-verschuiving aanpast, verandert mogelijk de
richting waarin het object wordt verplaatst. Deze wijziging vindt plaats omdat de richting van de verplaatsing gedeeltelijk afhankelijk is van de kant
van de spread waar zich het object bevindt.
Referentiepunt van verankerd object
Geeft de locatie van het object aan dat u wilt uitlijnen op de locatie op de pagina (zoals opgegeven met
het referentiepunt voor verankerde positie). Als u bijvoorbeeld de rechterkant van het object wilt uitlijnen op een pagina- item, zoals een
tekstkader, klikt u op het meest rechtse punt van deze proxy. Zie Een verankerd object met aangepaste positie positioneren voor meer informatie
over het gebruiken van dit referentiepunt.
251
Referentiepunt van verankerde positie Geeft de locatie op de pagina op (zoals gedefinieerd door de opties X ten opzichte van en Y ten
opzichte van), waarop u het object wilt uitlijnen. Als u bijvoorbeeld Tekstkader kiest bij X ten opzichte van en Regel (basislijn) voor Y ten opzichte
van, geeft deze proxy het horizontale gebied aan van het tekstkader en het verticale gebied van de tekstregel die het ankerpunt van het object
bevat. Als u op het meest linkse punt van deze proxy klikt, wordt het referentiepunt
van dit object uitgelijnd op de linkerrand van het tekstkader
en de basislijn van de tekst.
De rechterkant van het object uitgelijnd op de linkerkant van het tekstkader.
Opmerking: Afhankelijk van wat u kiest voor X ten opzichte van en Y ten opzichte van, worden drie of negen posities weergegeven voor de
proxy van het referentiepunt voor de verankerde positie. Regelopties zoals Regel (basislijn) bieden slechts drie mogelijkheden namelijk
middenlinks, midden en middenrechts, omdat de verticale positionering wordt bepaald door het ankerpunt in de tekst.
X ten opzichte van Hiermee geeft u op wat u als basis voor horizontale uitlijning wilt gebruiken. Met bijvoorbeeld Tekstkader kunt u het object
uitlijnen ten opzichte van de linkerkant, rechterkant of het midden van het tekstkader. Waar exact horizontaal op wordt uitgelijnd, is afhankelijk van
de referentiepunten die u kiest, en de verschuiving die u eventueel opgeeft voor X-verschuiving.
Als u bijvoorbeeld het object wilt weergeven in de paginamarge met de rechterrand uitgelijnd ten opzichte van de paginamarge, kiest u
Paginamarge bij X ten opzichte van en geeft u het meest rechtse punt op voor de proxy van het referentiepunt voor het verankerde object en het
meest linkse punt voor de proxy van het referentiepunt voor de verankerde positie.
De optie X ten opzichte van
A. De rechterkant van het object uitgelijnd op de linkerkant van het tekstkader B. De rechterkant van het object uitgelijnd op de
linkerkant van de paginamarge
X verschuiven Verplaatst het object naar links of naar rechts. Of het naar links of naar rechts wordt verplaatst, is afhankelijk van het
referentiepunt. Bij uitlijnen op het midden van het pagina-item wordt het object bij een positieve waarde naar rechts verplaatst. De richting van de
verplaatsing is ook afhankelijk van het feit of u de optie Ten opzichte van rug hebt geselecteerd.
Y ten opzichte van Bepaalt waarop het object verticaal wordt uitgelijnd. Met bijvoorbeeld Paginarand kunt u de rand van de pagina gebruiken als
basis voor het uitlijnen van het object op de bovenkant, de onderkant of het midden van de pagina. Met het referentiepunt voor de verankerde
positie wordt het object uitgelijnd op de bovenkant, de onderkant of het midden van dit pagina-item. Als u een regeloptie kiest, zoals Regel
(basislijn), wordt met het referentiepunt voor de verankerde positie alleen de middelste horizontale rij met punten weergegeven.
De optie Y ten opzichte van
A. De bovenkant van het object uitgelijnd op de bovenrand van de pagina B. De onderkant van het object uitgelijnd op de onderrand
van de pagina
Y verschuiven Verplaatst het object omhoog of omlaag. Bij een positieve waarde wordt het object omlaag verplaatst.
Binnen bovenste/onderste kolomgrenzen houden Houdt het object binnen de tekstkolom als dit anders buiten de grenzen zou vallen vanwege
252
Naar boven
het doorlopen van de tekst. In dergelijke gevallen wordt de onderkant van het object uitgelijnd op de onderste inzet of wordt de bovenkant van het
object uitgelijnd op de bovenste inzet. Zo kan een verankerd object aan de zijkant van een tekstregel en in het midden van een kolom er prima
uitzien. Als deze optie echter niet is geselecteerd, kan het object onder de kolomrand of gedeeltelijk buiten de pagina terechtkomen als het
ankerpunt naar de onderkant van de kolom doorloopt. Wanneer deze optie is geselecteerd, kunt u het object niet tot boven of onder de
kolomgrenzen slepen. Als u het formaat van het object wijzigt, wordt het indien nodig opnieuw uitgelijnd op de boven- of ondergrens van de
kolom. Deze optie is alleen beschikbaar als u een regeloptie selecteert, zoals Regel (basislijn) voor Y ten opzichte van.
Opmerking: Als in InDesign de positie van het object wordt gewijzigd zodat dit binnen de grenzen van de kolom valt, wordt de waarde voor de
opgegeven Y-verschuiving met een plusteken (+) in het dialoogvenster weergegeven.
Handmatige positionering voorkomen Hiermee zorgt u ervoor dat het verankerde object niet kan worden verplaatst door het te slepen of
stapsgewijs te verschuiven op de pagina.
Voorvertoning Geeft de aanpassingen die u voor de positie aanbrengt, op de pagina weer.
Een verankerd object met aangepaste positie positioneren
Let op het volgende wanneer u met het dialoogvenster Opties verankerd object verankerde objecten met aangepaste positionering gaat plaatsen.
Er zijn vier hoofdopties voor aangepaste positionering: de twee referentiepuntproxy's en de menu's X ten opzichte van en Y ten opzichte van.
Deze opties werken allemaal samen bij de bepaling van de locatie van het object. Wat u bijvoorbeeld kiest voor X ten opzichte van en Y ten
opzichte van, is bepalend voor het referentiepunt voor de verankerde positie. Dat kan een tekstkader, een tekstregel binnen een kolom of
een hele pagina zijn. In de volgende afbeelding ziet u hoe u de locatie van het object kunt wijzigen door een ander referentiepunt te kiezen,
terwijl de opties voor X ten opzichte van en Y ten opzichte van ongewijzigd blijven.
De locatie van het verankerde object wijzigen (X ten opzichte van ingesteld op Tekstkader; Y ten opzichte van ingesteld op Regel (basislijn))
A. Het punt rechtsonder op de proxy voor het verankerde object en het punt links van het midden op de proxy voor de verankerde positie
kiezen B. Het proxypunt voor het verankerde object in de linkerbovenhoek plaatsen en het proxypunt voor de verankerde positie links van
het midden laten staan C. De proxy voor het verankerde object in de linkerbovenhoek laten staan en het proxypunt voor de verankerde
positie rechts van het midden plaatsen
Als u een verankerd object wilt maken dat op dezelfde positie op de pagina blijft staan (bijvoorbeeld de linkerbovenhoek) terwijl tekst
doorloopt en dat alleen wordt verplaatst als de tekst op een andere pagina doorloopt, verankert u het object op de paginamarges of
paginaranden. Stel bijvoorbeeld X ten opzichte van en Y ten opzichte van in op Paginamarge en klik op het referentiepunt in de
linkerbovenhoek van het object
en op het referentiepunt in de linkerbovenhoek van het pagina-item . Als de tekst doorloopt, blijft het
object in de linkerbovenhoek binnen de paginamarges staan. Alleen als de tekstregel waarin het anker staat, op een andere pagina
doorloopt, wordt het object verplaatst en wel naar de linkerbovenhoek van de volgende pagina.
253
Naar boven
Verankerd object op een specifieke locatie op de pagina plaatsen
A. Object plaatsen met behulp van Paginamarge of Paginarand voor X ten opzichte van en Y ten opzichte van B. Als tekst doorloopt, volgt
het object de tekst pas als deze doorloopt op de volgende pagina
Als u het object wilt uitlijnen op een specifieke tekstregel zodat het object bij deze tekst blijft staan als de tekst doorloopt, kiest u een
regeloptie in het menu Y ten opzichte van.
Als u het object binnen het tekstkader maar niet bij een specifieke tekstregel wilt houden als de tekst doorloopt, kiest u Tekstkader in het
menu X ten opzichte van.
Als u het object ten opzichte van de marge wilt uitlijnen (bijvoorbeeld als u een zijbalk wilt maken die in de buitenmarge blijft staan terwijl de
tekst doorloopt op een andere pagina), selecteert u Ten opzichte van rug.
1. Selecteer een object en kies Object > Verankerd object > Opties.
2. Kies Aangepast in het menu Positie.
Als u tijdens het instellen van opties wilt zien hoe het object op de pagina wordt verplaatst, schakelt u Voorvertoning onder in het
dialoogvenster in.
3. Als u het object ten opzichte van de rug van het document aan dezelfde kant van de pagina wilt laten staan, selecteert u Ten opzichte van
rug. Selecteer bijvoorbeeld deze optie als u wilt dat het object zich altijd in de buitenmarge bevindt, ongeacht aan welke kant van de spread
het staat.
4. Klik op het punt van de proxy voor het referentiepunt van het verankerde object
, dat het punt op het object aangeeft dat u wilt uitlijnen
met de pagina.
5. Kies in het menu X ten opzichte van het pagina-item dat u wilt gebruiken als de horizontale basis voor het uitlijnen van het object. Kies
bijvoorbeeld Tekstkader om het object uit te lijnen op de linkerkant, de rechterkant of het midden van het tekstkader.
6. Kies in het menu Y ten opzichte van het pagina-item dat u wilt gebruiken als de verticale basis voor het uitlijnen van het object. Als u het
object bijvoorbeeld wilt uitlijnen op de basislijn van de tekst waaraan het is verankerd, kiest u Regel (basislijn).
7. Klik op het punt op de proxy Referentiepunt voor verankerde positie
die aangeeft op welke pagina-items die zijn gekozen in de menu's X
ten opzichte van en Y ten opzichte van, u het object wilt uitlijnen.
8. Geef een X-verschuiving of Y-verschuiving op om het object (stapsgewijs) bij het uitlijningspunt vandaan te verplaatsen.
9. Zorg ervoor dat het object niet onder of boven een kolomrand uitsteekt als de tekst doorloopt. Dit doet u door de optie Binnen
bovenste/onderste kolomgrenzen houden te selecteren. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer u in het menu Y ten opzichte van een
regeloptie selecteert, zoals Regel (basislijn).
10. Klik op OK.
Werken met verankerde objecten met behulp van slepen en neerzetten (CS5.5)
Werken met verankerde objecten met behulp van slepen en neerzetten (CS5.5)
U kunt een bestaand object naar een tekstkader slepen om het object te verankeren of te verplaatsen. Gebruik het gereedschap Selecteren of
Direct selecteren
om het object te selecteren. Sleep vervolgens het blauwe vakje naast de rechterbovenhoek van het tekstkader. Ga op een van
de volgende manieren te werk:
254
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Als u een bestaand object wilt verankeren, sleept u het blauwe vakje naar de positie waar het anker voor het object moet worden
weergegeven.
Als u een inline-object wilt maken, drukt u op Shift en sleept u het blauwe vakje naar de positie waar het object moet worden weergegeven.
Als u opties voor een verankerd object wilt opgeven, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u het blauwe vakje naar
de positie waar het anker voor het object moet worden weergegeven.
Verankerde objecten selecteren en kopiëren
Met het gereedschap Selecteren kunt u slechts één verankerd object tegelijk selecteren. Met het gereedschap Tekst kunt u een tekstfragment met
meerdere ankerpunten voor verankerde objecten selecteren. Wanneer u met het gereedschap Tekst meerdere ankerpuntmarkeringen selecteert,
kunt u de plaatsingsopties voor alle verankerde objecten tegelijk wijzigen.
Opmerking: Als er meerdere verankerde objecten op dezelfde positie staan, als bijvoorbeeld in één tekstregel de markeringen voor twee
verankerde objecten met dezelfde verankeringskenmerken staan, overlappen de objecten elkaar.
Wanneer u tekst kopieert die een markering voor een verankerd object bevat, kopieert u ook het verankerde object. Als u een verankerd object
kopieert en dit buiten tekst plakt, wordt het verankerde object een onafhankelijke afbeelding die niet aan tekst is gekoppeld.
Ankerpunten voor verankerde objecten weergeven op de pagina
U kunt ankers en de bijbehorende relaties met de tekst op de pagina bekijken door objectmarkeringen weer te geven. Gebruik hiervoor een van
de volgende methoden:
Om de ankerpunten in de tekst weer te geven, kiest u Tekst > Verborgen tekens tonen.
Om een stippellijn tussen een ankerpunt en het bijbehorende object met aangepaste positionering weer te geven, selecteert u het object en
kiest u Weergave > Extra's > Tekstverbindingen tonen. De verbinding loopt van het ankerpunt naar het huidige proxypunt voor het
verankerde object.
Om ankerpuntsymbolen van verankerde objecten weer te geven, kiest u Weergave > Extra's > Kaderranden tonen. Door
ankerpuntsymbolen te bekijken, kunt u zien welke objecten er zijn verankerd.
Een verankerd object handmatig opnieuw positioneren op de pagina
Als u een kader verplaatst, worden ook de verankerde objecten verplaatst, tenzij het object ten opzichte van marges of pagina's is geplaatst.
Opmerking: Voordat u een verankerd object gaat verplaatsen, controleert u eerst of de optie Handmatige positionering voorkomen in het
dialoogvenster Verankerde objecten is uitgeschakeld voor het object. U kunt echter ook Object > Positie ontgrendelen kiezen.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om inline verankerde objecten te verplaatsen, selecteert u het object met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct
selecteren
en sleept u vervolgens dat object verticaal. U kunt inline-objecten alleen verticaal en niet horizontaal verplaatsen.
Als u een inline verankerd object of een boven de regel verankerd object buiten het tekstkader wilt plaatsen, zet u het om naar een object
met aangepaste positie en verplaatst u het vervolgens naar de gewenste positie.
Als u een inline verankerd object parallel aan de basislijn wilt verschuiven, plaatst u de invoegpositie voor of achter het object en geeft u een
nieuwe spatiëringswaarde op.
Als u een inline verankerd object of een boven de regel verankerd object buiten het tekstkader wilt plaatsen, zet u het om naar een object
met aangepaste positie en verplaatst u het vervolgens naar de gewenste positie.
Als u verankerde objecten met aangepaste positionering wilt verplaatsen, selecteert u het object met Selecteren of Direct selecteren en
sleept u vervolgens dat object verticaal of horizontaal.
U kunt een verankerd object ook roteren en transformeren. (Zie Objecten transformeren en Objecten roteren.)
Het formaat van een verankerd object wijzigen
Voordat u het formaat van een verankerd object gaat wijzigen, controleert u eerst of de optie Handmatige positionering voorkomen in het
dialoogvenster Verankerde objecten is uitgeschakeld.
Selecteer het object met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren en sleep vervolgens de zij- of hoekhandgreep.
Opmerking: Als het verticale formaat van ankerpunten op de regel (inline) of boven de regel wordt gewijzigd, kan het object overlopen. Loopt het
ankerpunt over, dan loopt ook het object over.
Wanneer het formaat van een verankerd object wordt gewijzigd, wordt het object mogelijk ook verplaatst. Als u bijvoorbeeld de rechterkant van
een object hebt uitgelijnd op de linkerkant van het tekstkader en vervolgens de rechterhandgreep van het object 1 pica naar links sleept (weg van
de rand van het tekstkader), wordt het formaat van het object gewijzigd en wordt het object vervolgens 1 pica naar rechts verplaatst.
255
Naar boven
Een verankerd object vrijgeven
Als u niet langer wilt dat een object wordt verplaatst ten opzichte van de bijbehorende tekst, kunt u het object vrijgeven om het anker te
verwijderen.
Selecteer het verankerde object met een selectiegereedschap en kies vervolgens Object > Verankerd object > Vrijgeven.
Het object op de pagina verandert niet van plaats.
Opmerking: De opdracht Vrijgeven kan niet worden gebruikt bij inline-objecten of objecten boven de regel. Als u Vrijgeven niet kunt gebruiken,
selecteert u het verankerde object, en knipt en plakt u het object. U kunt het verankerde object ook selecteren en knippen met het gereedschap
Tekst.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
256
Opsommingstekens en nummering
Naar boven
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
Opsommingstekens wijzigen
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
Lijsten definiëren
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
Lijsten met meerdere niveaus maken
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Elke alinea in een opsommingslijst begint met een opsommingsteken. In genummerde lijsten begint elke alinea met een uitdrukking waarin een
nummer of letter en een scheidingsteken, zoals een punt of haakjes, zijn opgenomen. De nummers in een lijst met nummering worden
automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. U kunt de volgende kenmerken wijzigen: het type opsommingsteken
of de nummeringsstijl, het scheidingsteken, de lettertypekenmerken en tekenstijlen en het type en de mate van de inspringing.
U kunt het gereedschap Tekst niet gebruiken om de opsommingstekens of nummers in een lijst te selecteren. U bewerkt de opmaak en de
inspringing via het dialoogvenster Lijsttekens of het deelvenster Alinea. Als de lijsttekens deel uitmaken van een stijl, kunt u ook het gedeelte
Opsommingstekens en nummering van het dialoogvenster Alineastijlen gebruiken.
Lijsten met opsommingstekens en nummering
U kunt snel een lijst met opsommingstekens of een genummerde lijst maken door de lijst te typen, deze te selecteren en vervolgens op de knop
Lijst met opsommingstekens of Genummerde lijst te klikken in het regelpaneel. Met deze knoppen kunt u lijsten in- of uitschakelen en van
opsommingstekens overstappen op nummers en andersom. U kunt de opsommingstekens en de nummering ook deel laten uitmaken van een
alineastijl en lijsten samenstellen door stijlen toe te wijzen aan alinea's.
Opmerking: Automatisch gegenereerde opsommingstekens en nummertekens worden niet daadwerkelijk in de tekst geplaatst. Daarom kunt u
deze niet vinden met een tekstzoekopdracht of selecteren met het gereedschap Tekst, tenzij u de tekens omzet naar tekst. Bovendien zijn
opsommingstekens en nummering niet zichtbaar in het venster van de artikeleditor (behalve in de alineastijlkolom).
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Selecteer de alinea's die deel uit moeten maken van de lijst, of klik om een invoegpositie te plaatsen op de plek waar de lijst moet beginnen.
2. Ga als volgt te werk:
Klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel (in de modus Alinea). Houd Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een knop om het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering weer te geven.
Kies Opsommingstekens en nummering in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel. Kies Opsommingstekens of Nummers bij
Lijsttype. Geef de gewenste instellingen op en klik op OK.
257
Naar boven
Pas een alineastijl toe die opsommingstekens of nummering bevat.
3. Als u de lijst wilt voortzetten in de volgende alinea, verplaatst u het invoegpunt naar het einde van de lijst en drukt u op Enter of Return.
4. U beëindigt de lijst (of het segment van de lijst als u de lijst verderop in het artikel wilt vervolgen) door nogmaals op de knop Lijst met
opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel te klikken of Opsommingstekens en nummering te kiezen in het menu
van het deelvenster Alinea.
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
1. Selecteer de alinea's met opsommingstekens of de genummerde alinea's die u opnieuw wilt opmaken met het gereedschap Tekst .
2. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering op een van de volgende manieren:
Kies Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel (in de modus Alinea) of in het menu van het deelvenster
Alinea.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst .
3. Voer in het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering een of meerdere van de volgende handelingen uit:
Wijzig het opsommingsteken.
Wijzig de opties voor de genummerde lijst.
Kies een stijl voor de nummers of opsommingstekens in de lijst Tekenstijl.
4. Wijzig de positie van het opsommingsteken of het nummer met de volgende opties:
Uitlijning Hiermee kunt u de opsommingstekens en de nummers links, rechts, of gecentreerd uitlijnen in de horizontale ruimte die is
toegewezen aan de nummers. (Bij weinig ruimte is het verschil tussen de drie opties te verwaarlozen.)
Links inspringen Hiermee kunt u aangeven hoe ver de regels na de eerste regel zijn ingesprongen.
Inspringing eerste regel Hiermee bepaalt u waar het opsommingsteken of het nummer wordt geplaatst.
Voer een hogere waarde in voor Eerste regel inspringen als u de interpunctie in lange lijsten wilt uitlijnen. Als u bijvoorbeeld wilt dat “9.” en
“10.” op de punt worden uitgelijnd, wijzigt u de instelling voor Rechts uitgelijnd en verhoogt u geleidelijk de waarde voor Eerste regel
inspringen tot de getallen naar wens zijn uitgelijnd (vergeet niet om Voorvertoning in te schakelen).
Als u een hangende inspringing wilt maken, geeft u een positieve waarde op voor Links inspringen (bijvoorbeeld 2p0) en de
overeenkomende negatieve waarde voor Inspringing eerste regel (bijvoorbeeld -2p0).
Instellingen voor Positie
A. Inspringing B. Links uitgelijnde lijst
Opmerking: De instellingen voor Links inspringen, Inspringing eerste regel en Tabpositie in het dialoogvenster Opsommingstekens en
nummering zijn alineakenmerken. Als u deze instellingen wijzigt in het deelvenster Alinea, wordt de opmaak van de opsommingstekens en
genummerde lijsten ook aangepast.
Tabpositie Hiermee activeert u de tabpositie, zodat er ruimte ontstaat tussen het opsommingsteken en het nummer enerzijds en de
lijstonderdelen anderzijds.
Standaard nemen de opsommingstekens en nummers bepaalde elementen van de tekstopmaak over van het eerste teken in de alinea waaraan ze
zijn gekoppeld. Als het eerste teken in een alinea verschilt van de eerste tekens in andere alinea's, kan het voorkomen dat het nummer of het
opsommingsteken er anders uitziet dan de andere lijstonderdelen. Als u deze opmaak niet wilt toepassen, kunt u een aparte tekenstijl
samenstellen voor nummers en opsommingstekens en deze stijl op de lijst toepassen via het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
258
Naar boven
Het cursieve eerste woord van stap 3 zorgt ervoor dat de nummering ook cursief wordt, tenzij u een tekenstijl instelt voor nummers en deze stijl
toepast op de lijst.
Opsommingstekens wijzigen
Als u de bestaande opsommingstekens niet wilt gebruiken, kunt u andere opsommingstekens toevoegen aan het raster Opsommingsteken. Een
opsommingsteken dat beschikbaar is voor een bepaald lettertype, is niet altijd beschikbaar voor andere lettertypen. U kunt kiezen of het lettertype
wordt onthouden voor elk opsommingsteken dat u toevoegt.
Als u een opsommingsteken wilt gebruiken dat voor een bepaald lettertype geldt (zoals het wijzende handje in Dingbats), moet u niet vergeten in
te stellen dat het opsommingsteken dat lettertype onthoudt. Als u een standaardopsommingsteken gebruikt, kunt u het lettertype beter niet
onthouden, omdat de meeste lettertypen over een eigen versie van het opsommingsteken beschikken. Afhankelijk van het feit of u de optie
Lettertype bij opsomming onthouden hebt geselecteerd, kan een opsommingsteken dat u toevoegt, verwijzen naar een Unicode-waarde en een
specifieke lettertypefamilie en -stijl of alleen naar een Unicode-waarde.
Opmerking: Opsommingstekens die alleen verwijzen naar de Unicode-waarde (zonder een onthouden lettertype), worden aangeduid met een
rode “u”-indicator.
Het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering
A. Opsommingsteken zonder onthouden lettertype B. Opsommingsteken met onthouden lettertype
Het opsommingsteken wijzigen
1. Selecteer Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel of in het menu van het deelvenster Alinea.
2. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
3. Selecteer een ander opsommingsteken en klik op OK.
Een opsommingsteken toevoegen
1. Selecteer Opsommingstekens in het menu Lijsttype van het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering en klik op Toevoegen.
2. Selecteer de glyph die u als opsommingsteken wilt gebruiken. (De verschillende lettertypefamilies en -stijlen bevatten verschillende glyphs.)
3. Selecteer Lettertype bij opsommingsteken onthouden als u wilt dat het nieuwe opsommingsteken het op dat moment gekozen lettertype en
de stijl onthoudt.
4. Klik op Toevoegen.
Opmerking: De lijst met opsommingstekens wordt opgeslagen in het document, net als alinea- en tekenstijlen. Als u alineastijlen uit een ander
document plakt of laadt, kunnen alle opsommingstekens die in die stijlen worden gebruikt, worden weergegeven in het dialoogvenster
Opsommingstekens en nummering, samen met de andere opsommingstekens die zijn gedefinieerd voor het huidige document.
259
Naar boven
Naar boven
Een opsommingsteken verwijderen
1. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
2. Selecteer het opsommingsteken dat u wilt verwijderen en klik op Verwijderen. (Het eerste vooraf ingestelde opsommingsteken kan niet
worden verwijderd.)
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
De nummers in een genummerde lijst worden automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. Alinea's die onderdeel
vormen van dezelfde lijst worden doorlopend genummerd. Deze alinea's hoeven niet opeenvolgend te zijn, zolang u maar een lijst hebt
gedefinieerd voor de alinea's.
U kunt ook een lijst met meerdere niveaus maken waarin de lijstonderdelen genummerd zijn in een overzichtsvorm en verschillende
inspringingsniveaus hebben.
1. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
2. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
3. In het vak Nummer gebruikt u de standaardpunt (.) en -tab (^t), of u maakt een eigen numerieke uitdrukking. Als u een numerieke
uitdrukking wilt invoeren, verwijdert u de punt na het metateken voor nummers (^#) en voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ een teken (bijvoorbeeld een haakje sluiten) of meerdere tekens in plaats van de punt.
Kies een item (zoals een liggend streepje of het weglatingsteken) in het menu Speciaal teken invoegen.
Typ een woord of teken vóór het metateken voor nummers. Als u bijvoorbeeld vragen in een lijst wilt nummeren, kunt u het woord Vraag
invoeren.
4. Kies een tekenstijl voor de uitdrukking. (De stijl die u kiest, wordt toegepast op de gehele numerieke uitdrukking en niet alleen op het
nummer.)
5. Kies een van de volgende opties voor Modus:
Doornummeren vanaf vorig nummer De items in een lijst worden doorlopend genummerd.
Beginnen bij Het eerste nummer in de lijst wordt bepaald door het nummer of de andere waarde die u hebt ingevoerd in het tekstvak. Voer
een nummer in, geen letter, ook als de lijst letters of Romeinse cijfers gebruikt.
6. Geef eventuele andere opties op en klik op OK.
Lijsten definiëren
Een gedefinieerde lijst kan worden onderbroken door andere alinea's en lijsten, en kan verschillende artikelen en meerdere documenten in een
boek omspannen. Met gedefinieerde lijsten kunt u bijvoorbeeld een overzicht met meerdere niveaus of een doorlopende lijst maken waarmee u in
het hele document de tabelnamen nummert. U kunt ook lijsten definiëren voor afzonderlijk genummerde items of afzonderlijke items met
opsommingstekens die door elkaar worden gebruikt. In een lijst met vragen en antwoorden kunt u bijvoorbeeld één lijst definiëren voor het
nummeren van de vragen en een andere lijst voor het nummeren van de antwoorden.
Gedefinieerde lijsten worden vaak gebruikt om alinea's bij te houden voor nummeringsdoeleinden. Wanneer u een alineastijl voor nummering
maakt, kunt u de stijl toewijzen aan een gedefinieerde lijst: de alinea's krijgen de desbetreffende stijl toegewezen en worden genummerd op basis
van hun positie in de gedefinieerde lijst. De eerste alinea die verschijnt, krijgt bijvoorbeeld nummer 1 (“Tabel 1”) en de tweede alinea krijgt nummer
2 (“Tabel 2”), ook al staat deze alinea een aantal pagina's verderop. Aangezien beide alinea's tot dezelfde gedefinieerde lijst behoren, kunt u ze
opeenvolgend nummeren, ongeacht hoe ver ze uit elkaar staan in het document of boek.
Definieer een nieuwe lijst voor elk type item dat u wilt nummeren, bijvoorbeeld stapsgewijze instructies, tabellen en figuren. Als u meerdere lijsten
maakt, kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst, waarbij de nummering in beide lijsten behouden blijft.
Wanneer onderdelen in niet-verbonden kaders op dezelfde pagina worden weergegeven, zijn de onderdelen genummerd in de volgorde waarin
de tekstkaders aan de pagina zijn toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt aanpassen, knipt en plakt u de tekstkaders een voor
een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
260
Naar boven
Met gedefinieerde lijsten kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst.
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Een lijst definiëren
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster Lijsten definiëren.
3. Voer een naam in voor de lijst, geef aan of u wilt doornummeren in de artikelen en of u wilt doornummeren vanuit vorige documenten in het
boek.
4. Klik twee keer op OK.
Nadat u een lijst hebt gedefinieerd, kunt u de lijst gebruiken in een alineastijl, zoals een stijl voor tabellen, figuren of voor lijsten die op volgorde
zijn gesorteerd. U kunt de lijst toepassen via het regelpaneel of het deelvenster Alinea.
Opmerking: Sommige lijsten worden automatisch gedefinieerd. Als u bijvoorbeeld een genummerde lijst importeert vanuit een Microsoft Word-
document, wordt in InDesign automatisch een lijst gedefinieerd voor het document.
Een gedefinieerde lijst bewerken
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op Bewerken.
3. Voer een nieuwe naam in voor de lijst of wijzig de opties voor het doornummeren die u hebt geselecteerd.
Alineastijlen die aan de lijst zijn toegewezen, worden opnieuw toegewezen aan de lijst onder de nieuwe naam.
Een gedefinieerde lijst verwijderen
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst.
3. Klik op Verwijderen en selecteer een andere lijst of de lijst [Standaard] om de huidige lijst te vervangen.
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
261
Naar boven
Als u een doorlopende lijst wilt maken (een lijst die wordt onderbroken door andere alinea's en die meerdere artikelen of documenten omspant),
moet u eerst een alineastijl maken en deze stijl toepassen op de alinea's die u wilt opnemen in de lijst. Als u bijvoorbeeld een doorlopende lijst wilt
maken van de tabellen in uw document, maakt u een alineastijl genaamd Tabellen. Daarna neemt u een gedefinieerde lijst op in de stijl en
vervolgens past u de alineastijl Tabellen toe op alle alinea's die u in uw lijst met tabellen wilt opnemen.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor maken van
afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering.
4. Kies Opsommingstekens of Nummering bij Lijsttype.
5. Als u een stijl wilt maken voor genummerde lijsten, kiest u een gedefinieerde lijst in het menu Lijst of u kiest Nieuwe lijst, waarna u de lijst
definieert.
6. Bepaal de kenmerken voor de opsommingstekens of de nummering.
7. In het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer van het dialoogvenster Nieuwe alineastijl kunt u de instellingen voor de inspringing
wijzigen. Als u bijvoorbeeld een hangende inspringing wilt instellen, typt u 2p bij Links inspringen en -2p bij Eerste regel inspringen.
8. Geef andere alineastijlkenmerken op voor de stijl en klik op OK.
Lijsten met meerdere niveaus maken
Een lijst met meerdere niveaus is een lijst die meerdere niveaus bevat waarin de hiërarchische relaties tussen de alinea's in de lijst worden
weergegeven. De lijsten worden ook wel overzichtslijsten genoemd omdat ze er uitzien als een overzicht. In het nummeringsschema van de lijst
(en de inspringingen) wordt de hiërarchische positie en de relatieve positie van de items aangegeven. Op deze manier kunt u zien waar elke alinea
in de lijst past met betrekking tot de voorafgaande alinea en de volgende alinea. U kunt tot negen niveaus opnemen in een lijst met meerdere
niveaus.
Lijst met meerdere niveaus met nummers en letters waarmee de hiërarchische niveaus worden aangeduid
Als u een lijst met meerdere niveaus wilt maken, moet u eerst de lijst definiëren. Vervolgens maakt u een alineastijl voor elk niveau dat u wilt
instellen. Voor een lijst met vier niveaus zijn bijvoorbeeld vier alineastijlen vereist (en aan elke stijl is dezelfde gedefinieerde lijst toegewezen).
Wanneer u een stijl maakt, bepaalt u ook de nummer- en alinea-opmaak hiervan.
Op Creating an automatic numbered list vindt u een videodemo van Gabriel Powell over het maken van contouren en lijsten met meerdere
niveaus.
Bob Bringhurst heeft een reeks artikelen geschreven over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Als u al een stijl hebt gemaakt voor de lijst met meerdere niveaus, kiest u de stijl die u wilt toewijzen aan de niveaus die boven het huidige
niveau liggen. U kunt de stijl kiezen in het menu Gebaseerd op, of u kunt Geen alineastijl of Basisalinea kiezen.
4. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering..
5. Kies Nummers in het menu Lijsttype.
6. Kies een lijst die u hebt gedefinieerd in het menu Lijst. Als u nog geen lijst hebt gedefinieerd, kunt u Nieuwe lijst kiezen in het menu en de
lijst alsnog definiëren..
262
Naar boven
Naar boven
7. Typ een getal in het vak Niveau. Hiermee geeft u aan voor welk niveau binnen de lijst met meerdere niveaus u de stijl wilt instellen.
8. Kies het type nummering dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak.
9. In het vak Nummer typt u de metatekens (of u selecteert de gewenste metatekens in de menu's) voor de nummeropmaak die u wilt
toepassen op de lijstonderdelen op dit niveau.
Als u nummeringsvoorvoegsels van hogere niveaus wilt opnemen, voert u de gewenste tekst in of klikt u vooraan in het vak Nummer en
kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen. Vervolgens selecteert u een optie voor het niveau (bijvoorbeeld Niveau 1), of typt u ^
gevolgd door het lijstniveau (bijvoorbeeld ^1). Stel dat u een lijst hebt waarin het eerste niveau is genummerd met 1, 2, 3, enzovoort en
het tweede niveau met a, b, c, enzovoort. Als u het voorvoegsel van het eerste niveau opneemt in het tweede niveau, krijgt u de
volgende nummering in het tweede niveau: 1a, 1b, 1c; 2a, 2b, 2c; 3a, 3b, 3c..
Voor een numerieke uitdrukking moet u de leestekens opgeven en metatekens invoeren, of u kunt kiezen uit de opties in de lijst Speciaal
teken invoegen.
10. Selecteer de optie Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na als u opnieuw wilt nummeren vanaf 1 wanneer een alinea van dit niveau
voorkomt na een alinea van een hoger niveau. Als u deze optie uitschakelt, worden alinea's van dit niveau in de hele lijst doorlopend
genummerd, onafhankelijk van de hiërarchische positie van de alinea's in de lijst.
Als u de nummering opnieuw wilt laten beginnen na een bepaald niveau of niveaubereik, typt u het niveaunummer of -bereik (zoals 2-4) in
het veld Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na.
11. Kies de opties Inspringing of Tabpositie in het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer om de lijstonderdelen van dit niveau verder te
laten inspringen dan de lijstonderdelen van hogere niveaus. Door de inspringing worden de onderliggende lijstonderdelen duidelijker
weergegeven.
12. Klik op OK.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij het gebruik van genummerde stappen, wilt u wellicht de nummering opnieuw laten starten binnen hetzelfde
artikel. Als u wilt voorkomen dat de genummerde lijst handmatig opnieuw wordt gestart, maakt u een aparte stijl die, op één uitzondering na,
identiek is aan de Niveau 1-stijl. Kies bij Modus de optie Beginnen bij en geef 1 op. Geef deze stijl een naam zoals “Niveau 1 opnieuw starten”.
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
Met doorlopende bijschriften kunt u figuren, tabellen en andere items in een document opeenvolgend nummeren. Het bijschrift voor het eerste
figuur wordt “Figuur 1”, het volgende bijschrift wordt “Figuur 2”, enzovoort. Als u wilt dat afbeeldingen, tabellen en dergelijke opeenvolgend worden
genummerd, definieert u een lijst voor het item en vervolgens maakt u een alineastijl waarin u de gedefinieerde lijst opneemt. Desgewenst kunt u
beschrijvingen zoals “Afbeelding” of “Tabel” toevoegen aan het nummeringsschema van de alineastijl.
Op de blog Numbered Lists Part III - Figure Captions vindt u een artikel van Bob Bringhurst over het maken van bijschriften voor afbeeldingen.
Lijstonderdelen worden genummerd in de volgorde waarin ze aan de pagina worden toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt
aanpassen, knipt en plakt u de onderdelen een voor een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
1. Maak een nieuwe alineastijl en kies Nummers in het menu Lijsttype in het gedeelte Opsommingstekens en nummering van het
dialoogvenster Opties alineastijl.
2. Kies een gedefinieerde lijst in het menu Lijst (of kies Nieuwe lijst om een lijst te definiëren).
3. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
Selecteer bijvoorbeeld de optie A, B, C, D... als u een lijst wilt maken voor “Afbeelding A,” “Afbeelding B”, enzovoort.
4. Voer in het vak Nummer een beschrijving in, samen met de benodigde spatiëring of leestekens en de metatekens voor de nummering.
Als u bijvoorbeeld een “Afbeelding A”-effect wilt maken, voert u het woord “Afbeelding” en een spatie in vóór de metatekens voor de
nummering (zoals Afbeelding ^#.^t). Op deze manier wordt het woord “Afbeelding” opgenomen in het nummeringsschema, gevolgd door een
opeenvolgend nummer (^#), een punt en een tab (^t).
Opmerking: Als u hoofdstuknummers wilt opnemen in doorlopende bijschriften, kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen >
Hoofdstuknummer uit de nummerlijst. U kunt ook ^H invoeren op de positie in het nummeringsschema waar u het hoofdstuknummer wilt
weergeven.
5. Voltooi de stijl en klik op OK.
Nadat u de stijl hebt gemaakt, past u deze toe op bijschriften van afbeeldingen of titels van tabellen.
Met de functie Inhoudsopgave kunt u lijsten met tabellen of figuren genereren.
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
InDesign bevat opdrachten waarmee u de nummering van een lijst opnieuw kunt instellen of vervolgen:
De nummering van een lijst opnieuw instellen Plaats de invoegpositie in de alinea en kies Opnieuw nummering beginnen in het contextmenu of
kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Opnieuw nummering. Bij normale lijsten wordt hiermee het nummer 1 (of de letter A)
toegewezen aan een alinea, waarna de alinea wordt ingesteld als de eerste alinea van de lijst. Bij lijsten met meerdere niveaus wordt hiermee het
eerste nummer op het lagere niveau toegewezen aan een geneste alinea.
263
Naar boven
De nummering van een lijst vervolgen Kies Vervolgen nummering in het contextmenu of kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en
nummers > Vervolgen nummering. Hierdoor wordt de nummering vervolgd van een lijst die is onderbroken door opmerkingen, afbeeldingen of
geneste lijstonderdelen. InDesign bevat ook opdrachten voor het nummeren van lijsten die in één artikel of boek beginnen en worden vervolgd in
het volgende artikel of boek.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige artikel
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige artikel wordt vervolgd vanaf het vorige artikel of dat de nummering opnieuw begint, is
afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
Kies niet de standaardlijst. Bij deze lijst kan worden doorgenummerd in verschillende artikelen.
3. Selecteer Doornummeren in artikelen om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige artikel. Schakel deze optie uit als u
de lijst in het huidige artikel opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige document in een boek
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige document wordt vervolgd vanaf het vorige document in een boek of dat de nummering
opnieuw begint, is afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
3. Selecteer Doornummeren vanuit vorig document in boek om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige document (u
moet eerst Doornummeren in artikelen selecteren om deze optie te activeren). Schakel deze optie uit als u de lijst in het huidige document
opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
U zorgt ervoor dat de nummering in een boek juist wordt bijgewerkt door de documenten in het boek te synchroniseren en Nummering
bijwerken > Alle nummers bijwerken te selecteren in het menu van het deelvenster Boeken.
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
1. Selecteer de alinea's die de lijst met opsommingstekens of nummers bevatten.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nummering naar tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten in het menu van het deelvenster Alinea.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de geselecteerde tekst en kies Nummering naar
tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten.
Opmerking: Als u de nummers of opsommingstekens in de lijst wilt verwijderen, klikt u op de knop Lijst met opsommingstekens of op de
knop Genummerde lijst om het toepassen van lijstopmaak op de geselecteerde tekst ongedaan te maken.
Meer Help-onderwerpen
Video over lijsten met opsommingstekens en nummers
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
264
Bijschriften
Naar boven
Naar boven
Een bijschrift genereren van een afbeelding
Opties voor het instellen van bijschriften opgeven
Bijschriften maken met gebruik van variabelen
Bijschriftvariabelen definiëren
Een bijschrift is een beschrijvende tekst onder een afbeelding. U kunt in InDesign op verschillende manieren bijschriften maken waarin door u
ingestelde metagegevens voor de afbeelding worden weergegeven. InDesign biedt een speciale variabele voor bijschriften waarin de opgegeven
metagegevens van een afbeelding staan. Als het tekstkader met de variabele zich naast of in dezelfde groep als de afbeelding bevindt, geeft de
variabele de metagegevens van die afbeelding weer. U kunt een bijschrift maken van een bestaande afbeelding of wanneer u de afbeelding
plaatst, en u kunt een tekstkader maken dat een bijschriftvariabele bevat.
Op www.adobe.com/go/lrvid5156_id_nl en http://tv.adobe.com/go/4958/nl vindt u videodemo's over het genereren van bijschriften op basis van
metagegevens.
Bijschrift dat is gegenereerd op basis van de metagegevens van een afbeelding
Een bijschrift genereren van een afbeelding
Wanneer u een bijschrift maakt op basis van een bestaande afbeelding, kunt u voor een statisch bijschrift of een actief bijschrift kiezen. Het eerste
type kan alleen handmatig worden gewijzigd, terwijl het tweede type wordt bijgewerkt wanneer de afbeelding of de metagegevens van de
afbeelding veranderen. Als u een actief bijschrift bijvoorbeeld naast een andere afbeelding plaatst, vermeldt het bijschrift de metagegevens van de
andere afbeelding.
Als u Actief bijschrift genereren kiest, wordt automatisch een nieuwe variabele gemaakt op basis van de actieve instellingen voor bijschriften. Als
het metagegevenstype Beschrijving bijvoorbeeld is geselecteerd in het dialoogvenster Bijschriftinstellingen, wordt de variabele ''Actief
metagegevensbijschrift: Beschrijving'' gemaakt.
1. Kies Object > Bijschriften > Bijschriftinstellingen en geef instellingen op om de inhoud en de weergave van het bijschrift te bepalen. Zie
Opties voor het instellen van bijschriften opgeven.
2. Kies Object > Bijschrift > Actief bijschrift genereren of Statisch bijschrift genereren.
Opmerking: Een actief bijschrift waarin een lange reeks tekst, zoals een beschrijving, wordt weergegeven, wordt niet afgebroken via een
regeleinde, aangezien het een variabele is. Als een bijschrift op één regel wordt gepropt, is het wellicht beter het actieve bijschrift om te zetten in
een statisch bijschrift. Als u dat wilt doen, selecteert u het actieve bijschrift en kiest u Object > Bijschriften > Omzetten in statisch bijschrift.
U kunt ook een statisch bijschrift maken wanneer u een afbeelding plaatst. Selecteer Statische bijschriften maken in het dialoogvenster Plaatsen
en plaats het tekstkader van het bijschrift nadat u de afbeelding hebt geplaatst.
Opties voor het instellen van bijschriften opgeven
In het dialoogvenster Bijschriftinstellingen bepaalt u de inhoud en opmaak van de bijschriften die u genereert. Deze instellingen betreffen alleen
nieuwe bijschriften die u maakt, ze hebben geen invloed op bestaande bijschriften.
1. Kies Object > Bijschriften > Bijschriftinstellingen.
2. Kies de gewenste metagegevens en bepaal welke tekst voor en na de metagegevens wordt weergegeven.
3. Klik op het pictogram met het plusteken als u meerdere rijen met metagegevens wilt opnemen.
4. Geef de volgende opties op en klik op OK.
265
Naar boven
Naar boven
Tekst voor/Tekst na De tekst die voor of na de opgegeven metagegevens wordt weergegeven.
Metagegevens Kies een metagegevensoptie in de lijst, zoals Beschrijving of Plaats.
Uitlijning Bepaal waar u het bijschrift in verhouding tot de afbeelding wilt plaatsen.
Verschuiven Geef op hoe ver het bijschrift verwijderd staat van de rand van de tekstkader naast de afbeelding.
Alineastijl Geef de alineastijl op die u wilt toepassen op de bijschrifttekst. Als u wilt dat een bijschrift automatisch genummerd wordt, zoals
''Afbeelding 1'', ''Afbeelding 2'', enzovoort, neemt u de nummering op in de alineastijl. Zie Doorlopende bijschriften maken voor figuren en
tabellen.
Laag Geef op in welke laag het bijschrift moet worden opgenomen.
Bijschrift met afbeelding groeperen Geef op of u het abeeldingskader en het bijschriftkader wilt groeperen.
Bijschriften maken met gebruik van variabelen
Als een tekstkader met een bijschriftvariabele aan een afbeelding grenst of met een afbeelding is gegroepeerd, geeft de variabele de
metagegevens van die afbeelding weer.
Bijschriftvariabelen
A. Tekstkader met bijschriftvariabele niet naast de afbeelding B. Tekstkader naast afbeelding geplaatst
1. Definieer, indien noodzakelijk, de bijschriftvariabele die u wilt gebruiken. Zie Bijschriftvariabelen definiëren.
2. Maak het tekstkader dat voor het bijschrift gebruikt moet worden.
3. Plaats het invoegpunt in het tekstkader, kies Type > Tekstvariabelen > Variabele invoegen en kies de gewenste bijschriftvariabele. Voeg het
gewenste aantal bijschriftvariabelen in.
4. Verplaats het bijschrifttekstkader naast een afbeeldingskader of groepeer het bijschrifttekstkader met het afbeeldingskader.
Als de bijschriftvariabele leeg is, bewerkt u de metagegevens van de afbeelding en werkt u de afbeelding bij in het deelvenster Koppelingen. Ga
naar Metagegevens in afbeeldingsbestanden bewerken als u metagegevens van afbeeldingen wilt bewerken.
Bijschriftvariabelen definiëren
Bijschriftvariabelen worden automatisch bijgewerkt wanneer een tekstkader met een bijschriftvariabele naast een afbeelding wordt geplaatst.
Standaard wordt het metagegeven Naam gebruikt voor het type variabele wanneer u kiest Type > Tekstvariabelen > Variabele invoegen >
Afbeeldingsnaam. U kunt de variabele Afbeeldingsnaam bewerken of nieuwe variabelen maken die de metagegevens van de afbeeldingen
aangegeven.
1. Kies Type > Tekstvariabelen > Definiëren.
2. Kies Nieuw om een variabele te maken of Bewerken om een bestaande variabele te bewerken.
3. Selecteer Metagegevensbijschrift bij Type.
4. Kies een optie in het menu Metagegevens.
5. Geef de tekst op die voor of na de metagegevens wordt weergegeven en kies OK.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
266
Padtekst maken
Naar boven
Tekst op een pad maken
Padtekst bewerken of verwijderen
De positie van padtekst aanpassen
Een effect op padtekst toepassen
Verankerde objecten toevoegen aan padtekst
Tekst op een pad maken
U kunt tekst zodanig opmaken dat deze langs de rand van een open of gesloten pad met een willekeurige vorm loopt. Ook kunt u opties en
effecten op padtekst toepassen, zoals langs een pad verschuiven, naar de andere kant van het pad spiegelen of tekens vervormen met de vorm
van het pad. Padtekst heeft een inpoort en een uitpoort net zoals andere tekstkaders, zodat u de tekst ermee kunt verbinden.
U kunt slechts één regel tekst op een pad weergeven, dus tekst die niet op het pad past, loopt over (wordt verborgen) tenzij u de tekst met een
ander pad of tekstkader verbindt. U kunt objecten die inline of boven de regel zijn verankerd, aan padtekst toevoegen. U kunt geen padtekst
maken met samengestelde paden, zoals paden die zijn gemaakt met de opdracht Contouren maken.
Padtekst
A. Beginhaakje B. Inpoort C. Middelste haakje D. Eindhaakje E. Uitpoort die verbonden tekst aangeeft
1. Selecteer het gereedschap Padtekst
. (Klik op het gereedschap Tekst en houd de muisknop ingedrukt om een menu weer te geven met
het gereedschap Padtekst.)
2. Plaats de aanwijzer op het pad waarna er een klein plusteken verschijnt naast de aanwijzer
en voer een van onderstaande handelingen
uit:
Klik op het pad om de standaardinstellingen te gebruiken. Er wordt standaard een invoegpositie weergegeven aan het begin van het
pad. De invoegpositie kan ergens anders op het pad staan als de huidige standaardinstellingen van de alinea een inspringing of een
uitlijning (geen linkse uitlijning) bevatten.
Als u de tekst wilt beperken tot een specifiek deel van het pad, klikt u op het pad op de positie waar u de tekst wilt laten beginnen en
sleept u vervolgens langs het pad naar de positie waar u de tekst wilt laten eindigen. Vervolgens laat u de muisknop los. Zie De positie
van padtekst aanpassen voor informatie over het wijzigen van de begin- en eindpositie van tekst.)
Locatie van padtekst wijzigen
Opmerking: Als klikken of slepen niet werkt, controleert u of het plusteken naast de aanwijzer van het gereedschap Padtekst staat.
3. Typ de gewenste tekst. Door met de invoegpositie op het pad te klikken, wordt de tekst weergegeven over de hele lengte van het pad. Door
te slepen wordt de tekst weergegeven langs de afstand die u hebt gesleept.
Opmerking: Als het pad in eerste instantie zichtbaar was, blijft dit ook zichtbaar nadat u er tekst aan hebt toegevoegd. U verbergt het pad door
dit te selecteren met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren en er de optie Geen voor lijn of vulling op toe te passen.
267
Naar boven
Naar boven
Padtekst bewerken of verwijderen
U kunt teken- en alineaopties op padtekst toepassen. Opties voor alinealijnen en -spatiëring hebben echter geen enkel effect op padtekst. De
uitlijningsinstelling in het deelvenster Alinea is van invloed op de uitlijning van padtekst.
Padteksttekens bewerken en opmaken
1. Voer met het gereedschap Padtekst een van de volgende handelingen uit:
Om een invoegpositie toe te voegen, klikt u tussen twee tekens in de padtekst.
Om tekens te selecteren, sleept u door de padtekst.
2. Bewerk de tekst en maak deze indien nodig op.
Tekst van een pad verwijderen
1. Selecteer een of meer padtekstobjecten met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren .
2. Kies Tekst > Padtekst > Tekst van pad verwijderen.
Als de padtekst is verbonden, wordt deze verplaatst naar het volgende verbonden tekstkader of padtekstobject. Als de padtekst niet is verbonden,
wordt de tekst verwijderd. Het pad blijft bestaan maar de padtekstkenmerken gaan verloren. Alle haakjes, in- en uitpoorten en verbindingen
worden verwijderd.
Opmerking: Als de vulling en lijn zijn ingesteld op Geen, is het pad niet meer zichtbaar nadat de tekst is verwijderd. U kunt het pad weer
zichtbaar maken door op de D-toets te drukken direct nadat u Tekst > Padtekst > Tekst van pad verwijderen hebt gekozen. Hierdoor worden de
standaardvulling en -lijn toegepast op het geselecteerde pad.
Tekens langs sterk gebogen krommen en scherpe hoeken dichter op elkaar plaatsen
1. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
2. Kies Tekst > Padtekst > Opties of dubbelklik op het gereedschap Padtekst.
3. Voer voor Spatiëring een waarde in punten in. Hoe hoger de waarde, des te meer ruimte er wordt verwijderd tussen de tekens langs sterk
gebogen curven of scherpe hoeken.
Padtekst voor (links) en na (rechts) het toepassen van een gewijzigde spatiëring
Opmerking: De spatiëringswaarde compenseert de manier waarop tekens langs een curve of scherpe hoek uitwaaieren. Dit heeft geen effect op
tekens langs rechte segmenten. U wijzigt de spatiëring voor tekens langs een pad door de tekens te selecteren en er vervolgens spatiëring op toe
te passen.
De positie van padtekst aanpassen
U kunt de begin- en eindpositie van padtekst wijzigen, tekst laten verschuiven en de positie van het pad op andere manieren wijzigen.
De begin- en eindpositie van padtekst wijzigen
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het begin- of eindhaakje van de padtekst waarna er een klein pictogram naast de aanwijzer
verschijnt. Plaats de
aanwijzer niet op de in- of uitpoort van het haakje.
Zoom in op het pad om gemakkelijker het haakje te kunnen selecteren.
3. Sleep het begin- of eindhaakje over het pad.
268
Naar boven
Plaats de aanwijzer op het begin- of eindhaakje en sleep om de grens van de padtekst te verplaatsen.
Opmerking: Als u een alinea-inspringing toepast, wordt deze gemeten vanaf de begin- en eindhaakjes.
Tekst langs een pad verschuiven
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het middelste haakje van de padtekst waarna er een pictogram van het middelste haakje naast de aanwijzer
komt
te staan.
Zoom in op het pad om gemakkelijker het haakje te kunnen selecteren.
3. Sleep het middelste haakje langs het pad.
Opmerking: De tekst wordt niet verplaatst als zowel het begin- als het eindhaakje zich aan de uiteinden van het pad bevinden. Als u ruimte wilt
maken voor het slepen van tekst, moet u het begin- of eindhaakje van het uiteinde van het pad wegslepen.
Padtekst spiegelen
1. Klik met het gereedschap Selecteren en selecteer de padtekst.
2. Plaats de aanwijzer op het middelste haakje van de padtekst waarna er een pictogram van het middelste haakje naast de aanwijzer komt te
staan .
3. Sleep het middelste haakje langs het pad.
Plaats de aanwijzer op het middelste haakje en sleep langs het pad om te spiegelen.
U kunt padtekst ook via een dialoogvenster spiegelen. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
Kies Tekst > Padtekst > Opties. Selecteer de optie Spiegelen en klik op OK.
Een effect op padtekst toepassen
1. Selecteer de padtekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Tekst.
2. Kies Tekst > Padtekst > Opties of dubbelklik op het gereedschap Padtekst.
3. Kies een van de volgende opties in het menu Effect en klik op OK:
Kies Regenboog als u het midden van de basislijn van elk teken op de raaklijn van het pad wilt houden. Dit is de standaardinstelling.
269
Naar boven
Effecten padtekst
A. Regenboog B. Schuintrekken C. 3D-lint D. Traptrede E. Zwaartekracht
Kies Schuintrekken als u de verticale randen van tekens perfect verticaal wilt houden, ongeacht de vorm van het pad, terwijl de
horizontale randen van de tekens worden schuingetrokken in de richting van het pad. De zo ontstane horizontale vervorming is zeer
geschikt voor golvende tekst of tekst die rond een cilinder zoals een bierblikje loopt.
Kies 3D-lint als u de horizontale randen van tekens perfect horizontaal wilt houden, ongeacht de vorm van het pad, terwijl de verticale
rand van elk teken loodrecht op het pad blijft staan.
Selecteer Traptrede om de linkerkant van de basislijn van elk teken op het pad te houden zonder daarbij tekens te roteren.
Selecteer Zwaartekracht om het midden van de basislijn van elk teken op het pad en elke verticale rand in lijn te houden met het
middelpunt van het pad. U kunt het perspectief van deze optie bepalen door de boog van het tekstpad aan te passen.
Verankerde objecten toevoegen aan padtekst
1. Klik met het gereedschap Tekst of het gereedschap Padtekst op een invoegpositie in de tekst waar u het anker voor het object wilt plaatsen.
2. Voeg het verankerde object toe. U kunt verankerde objecten of kaders die inline of boven de regel zijn verankerd, aan het pad toevoegen.
(Zie Verankerde objecten.)
Opmerking: De opties die beschikbaar zijn voor objecten die boven de regel zijn verankerd in een tekstpad, wijken enigszins af van de opties
voor verankerde objecten in een normaal tekstkader: de optie Uitlijning is relatief ten opzichte van de markering voor het verankerde object en de
optie Ruimte voor is niet beschikbaar.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
270
Tekst bewerken
Naar boven
Naar boven
Tekst selecteren
Verborgen (niet-afdrukbare) tekens weergeven
Kolom-, kader- en pagina-einden toevoegen
De artikeleditor gebruiken
Voorwaardelijke tekst gebruiken
Tekst selecteren
Voer met het gereedschap Tekst een van de volgende handelingen uit:
Sleep de I-balkcursor over een teken, woord of een volledig tekstblok om dit te selecteren.
Dubbelklik op een woord om dit te selecteren. De spaties bij het woord worden niet geselecteerd.
Klik drie keer op een regel om deze te selecteren. Als de voorkeurenoptie Drie keer klikken om een regel te selecteren is uitgeschakeld,
wordt met drie keer klikken de hele alinea geselecteerd.
Als de optie Drie keer klikken om een regel te selecteren is ingeschakeld, selecteert u de hele alinea door vier keer te klikken in de alinea.
Klik vijf keer om het volledige artikel te selecteren of klik op een willekeurige positie in het artikel en kies Bewerken > Alles selecteren.
Als u geen tekst in een kader kunt selecteren, bevindt het tekstkader zich wellicht op een vergrendelde laag of op een stramienpagina. Ontgrendel
de laag of ga naar de stramienpagina. Het tekstkader kan ook onder een ander tekstkader of een transparant object liggen. Zie Tekst in een
bedekt kader selecteren.
De werking van drie keer klikken wijzigen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
2. Kies Drie keer klikken om een regel te selecteren om met drie keer klikken een regel te kunnen selecteren (standaardinstelling). Selecteer
deze optie niet als u met drie keer klikken een alinea wilt selecteren.
Tekst in een bedekt kader selecteren
1. Selecteer het tekstkader door Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) in te drukken en met het gereedschap Selecteren te klikken.
2. Klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader of selecteer tekst.
Verborgen (niet-afdrukbare) tekens weergeven
1. Kies Tekst > Verborgen tekens tonen.
2. Als verborgen tekens nog steeds niet worden weergegeven, schakelt u de voorvertoningsmodus uit. Kies Weergave > Schermmodus >
Normaal en kies Weergave > Voorvertoning overdruk om deze optie uit te schakelen.
De niet-afdrukbare tekens zoals tekens voor spaties, tabs, alinea-einden, indexmarkeringen en artikeleinden, worden weergegeven. Deze speciale
tekens zijn alleen zichtbaar in een document- en artikeleditorvenster. Ze kunnen niet worden afgedrukt of uitgevoerd naar indelingen zoals PDF en
XML. De verborgen tekens worden in dezelfde kleur als in de laagkleur weergegeven.
271
Verborgen (boven) en zichtbare niet-afdrukbare tekens (onder)
In Free Guide to InDesign Special Characters geeft Anne Marie Concepcion een uitgebreide lijst met speciale tekens.
Lijst met verborgen tekens
Verborgen teken Betekenis
Einde van alinea
Zachte return (regeleinde)
Spatie
Einde van artikel
Zacht afbreekstreepje
Vast afbreekstreepje
Tab
Rechts ingesprongen tab
Inspringen tot hier
Einde geneste stijl
Niet-verbindingselement
Em-spatie
En-spatie
Vaste spatie
Vaste spatie (vaste breedte)
Haarfijne spatie
Eén zesde spatie
Dunne spatie
Kwart spatie
Eén derde spatie
Interpunctiespatie
Cijferspatie
Uitlijnspatie
Kolomeinde
Kadereinde
Pagina-einde
Oneven-pagina-einde
Even-pagina-einde
Geforceerd regeleinde
InCopy-notitie
272
Naar boven
InCopy-notitie (in artikeleditor)
Positiemarkering (alleen InCopy)
Indexmarkering
Indexmarkering (in artikeleditor)
Verborgen voorwaardelijke tekst
Verborgen voorwaardelijke tekst (in artikeleditor)
Bladwijzer- of hyperlinkdoelmarkering (vaak een tekstanker)
Bladwijzer- of hyperlinkdoelmarkering (in artikeleditor)
Hyperlink doel (in artikeleditor)
Alinea waarnaar wordt verwezen
Hyperlink kruisverwijzing (in artikeleditor)
Verankerd object
Verankerd object (in artikeleditor)
XML-label
XML-label (in artikeleditor)
Voetnoot (in artikeleditor)
Tabel (in artikeleditor)
Variabele (in artikeleditor)
Indexmarkering (in artikeleditor)
Kolom-, kader- en pagina-einden toevoegen
U bepaalt de plaats van kolom-, kader- en pagina-einden door daarvoor bestemde speciale tekens in te voegen in de tekst.
1. Klik met het gereedschap Tekst op de plaats waar het einde moet komen.
2. Kies Tekst > Afbrekingsteken invoegen en kies een teken in het submenu.
U kunt ook einden maken met behulp van de toets Enter op het numerieke toetsenblok. Druk op Enter voor een kolomeinde, op Shift+Enter
voor een kadereinde en op Ctrl+Enter (Windows) of Command+Return (Mac OS) voor een pagina-einde.
Als u een afbrekingsteken wilt verwijderen, kiest u Tekst > Verborgen tekens tonen zodat de niet-afdrukbare tekens worden weergegeven en
selecteert en verwijdert u het afbrekingsteken.
Opmerking: Als u een einde maakt door de alinea-instellingen te wijzigen (zoals Opties bijeenhouden), wordt het einde ingevoegd vóór de alinea
die de instelling bevat. Voegt u een einde in met behulp van een speciaal teken, dan komt het einde direct na het speciale teken te staan.
Afbrekingsopties
De volgende opties worden in het menu Tekst > Afbrekingsteken invoegen weergegeven:
Kolomeinde
Laat de tekst doorlopen in de volgende kolom binnen het huidige tekstkader. Bestaat het kader maar uit een kolom, dan gaat de
tekst naar het volgende verbonden kader.
Kadereinde
Laat de tekst doorlopen in het volgende verbonden tekstkader ongeacht de kolominstelling van het huidige tekstkader.
Pagina-einde Laat de tekst doorlopen op de volgende pagina die een tekstkader bevat dat is verbonden met het huidige tekstkader.
Oneven-pagina-einde Laat de tekst doorlopen op de volgende oneven genummerde pagina die een tekstkader bevat dat is verbonden met het
huidige tekstkader.
273
Naar boven
Even-pagina-einde Laat de tekst doorlopen op de volgende even genummerde pagina die een tekstkader bevat dat is verbonden met het
huidige tekstkader.
Alineareturn
Voegt een alineareturn in (u kunt ook op Enter of Return drukken).
Geforceerd regeleinde Hiermee wordt een regel geforceerd afgebroken op het punt waar het teken wordt ingevoegd en er wordt een nieuwe
regel gestart, maar geen nieuwe alinea. (U bereikt hetzelfde resultaat door te drukken op Shift+Enter of Shift+Return). Een geforceerd regeleinde
wordt ook wel een zachte return genoemd.
Handmatig regeleinde
Geeft aan of een tekstregel moet worden afgebroken als de regel moet worden afgebroken. Een handmatig regeleinde
lijkt op een handmatig afbreekstreepje, alleen wordt er geen afbreekstreepje toegevoegd op de positie van het regeleinde.
Corresponderende afbrekingsopties zijn beschikbaar in de dialoogvensters Opties bijeenhouden en Opties alineastijl.
De artikeleditor gebruiken
U kunt tekst in InDesign op de layoutpagina of in de artikeleditor bewerken. Door tekst in een artikeleditorvenster in te voeren en te bewerken,
wordt het hele artikel weergegeven in het lettertype, de grootte en de tussenruimte die u bij Voorkeuren hebt opgegeven, zonder afleidende layout
of opmaak. In de artikeleditor kunt u ook bijgehouden wijzingen in tekst weergeven.
Elk artikel heeft een eigen artikeleditorvenster. Alle tekst van het artikel staat in de artikeleditor, ook de overlopende tekst. U kunt meerdere
artikeleditorvensters openen en dus meerdere instanties van hetzelfde artikel bekijken. Een verticale diepteliniaal geeft aan hoeveel tekst het kader
vult, en een lijn geeft aan waar de tekst overloopt.
Wanneer u een artikel bewerkt, worden de wijzigingen in het layoutvenster doorgevoerd. Open artikelen staan in het menu Venster. U kunt geen
nieuw artikel in een artikeleditorvenster maken.
Venster van de artikeleditor
A. Alineastijlen B. Sleep scheidingslijn om kolombreedte aan te passen C. Verticale diepteliniaal D. Indicator overlopen tekst
U kunt tabellen weergeven en bewerken in de artikeleditor; de tekst wordt in opeenvolgende kolommen en rijen weergegeven en kan zo
gemakkelijk worden bewerkt. U kunt tabellen snel uit- of samenvouwen en bepalen of u ze op rij of kolom wilt ordenen.
Als u Wijzigingen bijhouden inschakelt, wordt in de artikeleditor eveneens tekst weergegeven die is toegevoegd, verwijderd of bewerkt. Zie
Wijzigingen bijhouden en evalueren.
De artikeleditor openen
1. Selecteer het tekstkader, klik voor een invoegpunt in het tekstkader of selecteer meerdere kaders in meerdere artikelen.
2. Kies Bewerken > Bewerken in artikeleditor.
Om nog een instantie van hetzelfde artikeleditorvenster te openen, moet u de artikeleditor activeren en Venster > Schikken > Nieuw venster
kiezen.
Terugkeren naar het layoutvenster
Voer in de artikeleditor een van de volgende handelingen uit:
Kies Bewerken > Bewerken in layout. Bij deze methode wordt in de layoutweergave dezelfde tekstselectie of invoegpositie weergegeven als
voor het laatst werd weergegeven in de artikeleditor. Het artikelvenster blijft geopend maar valt achter het layoutvenster.
274
Naar boven
Klik in het layoutvenster. Het artikelvenster blijft open maar wordt achter het layoutvenster geplaatst.
Sluit het venster van de artikeleditor.
Kies de naam van het document onder in het menu Venster.
Items van de artikeleditor tonen of verbergen
U kunt de stijlnaamkolom en de diepteliniaal tonen of verbergen, voetnoten uit- of samenvouwen en markeringen voor alinea-einden tonen of
verbergen om het begin van nieuwe alinea's weer te geven. Deze instellingen werken door in alle geopende artikeleditorvensters en in alle
artikeleditorvensters die vervolgens worden geopend.
Kies Weergave > Artikeleditor > Stijlnaamkolom tonen of Stijlnaamkolom verbergen als de artikeleditor actief is. U kunt de breedte van de
stijlnaamkolom aanpassen door de verticale balk te slepen. In de artikeleditorvensters die worden geopend, heeft deze kolom dezelfde
breedte.
Kies Weergave > Artikeleditor > Diepteliniaal tonen of Diepteliniaal verbergen als de artikeleditor actief is.
Kies Weergave > Artikeleditor > Alle voetnoten uitvouwen of Alle voetnoten samenvouwen als de artikeleditor actief is.
Kies Weergave > Artikeleditor > Markeringen alinea-einden tonen of Markeringen alinea-einden verbergen als de artikeleditor actief is.
Voorkeuren van de artikeleditor
Gebruik de voorkeuren Weergave artikeleditor om de vormgeving van de artikeleditor te wijzigen. Alhoewel in de artikeleditor de meeste
tekststijlkenmerken worden verborgen, worden toch enkele objecten en kenmerken weergegeven, waaronder:
Kenmerk Pictogram
Tabel
Inline-objecten
XML-labels
Variabelen
Hyperlinkbronnen
Hyperlink-ankerpunten
Kruisverwijzing
Verborgen voorwaardelijke tekst
Notitie
Voetnoten
Indexmarkeringen
Verwijderde tekst
Toegevoegde tekst
Verplaatste tekst
Weergaveopties tekst Kies een lettertype, grootte, regelafstand, tekstkleur en achtergrond voor de weergave. U kunt ook een ander thema
opgeven, zo kunt u bijvoorbeeld Klassiek systeem kiezen om gele tekst weer te geven op een zwarte achtergrond. Deze instellingen zijn van
invloed op de weergave van tekst in het artikeleditorvenster en niet in de layoutweergave.
Anti-aliasing inschakelen Verzacht de gekartelde randen van het lettertype. U kunt het type anti-aliasing kiezen: Geoptimaliseerd voor LCD,
Zacht of de standaardinstelling, waarbij grijstinten worden gebruikt voor het verzachten van tekst. Geoptimaliseerd voor LCD maakt gebruik van
kleuren in plaats van grijstinten om tekst vloeiend te maken en werkt het beste bij lichtgekleurde achtergronden met zwarte tekst. Bij Zacht wordt
gebruikgemaakt van grijstinten, maar is het resultaat een lichtere en vagere weergave dan Standaard.
Cursoropties Hiermee wijzigt u de vormgeving van de tekstcursor. Selecteer bijvoorbeeld Knipperen als u de cursor wilt laten knipperen.
Tekst in inline-kaders staat niet in het bovenliggende artikeleditorvenster, maar meestal in een eigen artikeleditorvenster.
Voorwaardelijke tekst gebruiken
275
Met voorwaardelijke tekst kunt u verschillende versies van een document maken. Nadat u de voorwaarden hebt ingesteld, kunt u deze toepassen
op tekstbereiken. Vervolgens kunt u verschillende versies van documenten maken door voorwaarden weer te geven of te verbergen. Als u een
computerhandleiding maakt, kunt u bijvoorbeeld aparte voorwaarden voor Mac OS en voor Windows maken. Voordat u de Mac OS-versie van de
handleiding afdrukt, geeft u alle tekst weer waarop de voorwaarde “Mac” is toegepast en verbergt u alle tekst waarvoor de voorwaarde “Windows”
geldt. Als u de handleiding voor Windows wilt afdrukken, verbergt u de “Mac”-tekst en geeft u de “Windows”-tekst weer.
Voorwaardelijke tekst getoond
A. Alle voorwaarden getoond B. Voorwaardelijke-tekstindicatoren
Voorwaardelijke tekst verborgen
A. “Mac”-voorwaarde verborgen B. Symbolen voor verborgen voorwaarden
Voorwaarden kunnen alleen op tekst worden toegepast. U kunt verankerde objecten voorwaardelijk maken, maar alleen door de verankerde-
objectmarkering te selecteren. U kunt voorwaarden toepassen op tekst in tabelcellen, maar u kunt ze niet toepassen op tabelcellen, -kolommen of -
rijen. U kunt voorwaarden niet toepassen op tekst in vergrendelde InCopy-artikelen.
Op www.adobe.com/go/lrvid4026_id_nl vindt u een videodemo over het gebruik van voorwaardelijke tekst.
Voorwaardelijke documenten plannen
Houd bij het plannen van een project met voorwaardelijke tekst rekening met de aard van het materiaal en ga na hoe meerdere mensen
beurtelings met het document kunnen werken nadat dit is overgedragen. Behandel voorwaardelijke tekst op een consistente manier, zodat het
document gemakkelijker kan worden gebruikt en onderhouden. Neem de volgende richtlijnen in acht.
Het aantal versies Bepaal hoeveel versies van het uiteindelijke project u wilt maken. Als u bijvoorbeeld een handleiding samenstelt voor een
programma dat onder Windows en Mac OS kan worden uitgevoerd, wilt u misschien twee versies maken: een versie voor Windows en een versie
voor Mac OS. Als u deze versies wilt maken met opmerkingen die tijdens de revisie aan de tekst worden toegevoegd, wilt u zelfs nog meer
versies: Mac OS met opmerkingen, Mac OS zonder opmerkingen, Windows met opmerkingen en Windows zonder opmerkingen.
Voor documenten met een groot aantal voorwaarden kunt u voorwaardensets maken die u op het document kunt toepassen om snel een bepaalde
documentversie te maken.
Het aantal benodigde voorwaardelabels Bepaal hoeveel voorwaardelabels u nodig hebt om de gewenste versies te kunnen maken. Een versie
van een document wordt bepaald door een unieke set voorwaardelabels. Zo kan een versie van een voltooide Windows-handleiding worden
bepaald door een Windows-voorwaardelabel dat wordt weergegeven, een Mac OS-voorwaardelabel dat wordt verborgen en een Opmerkingen-
voorwaardelabel dat wordt verborgen. In dit voorbeeld moet u bepalen of u één voorwaardelabel wilt gebruiken voor Windows-opmerkingen en een
andere voor Mac OS-opmerkingen, of of u één voorwaardelabel wilt gebruiken voor de Windows- en Mac OS-opmerkingen.
De indeling van de inhoud Evalueer in welke mate het document voorwaardelijk kan zijn en hoe u het materiaal kunt indelen zodat ontwikkeling
en onderhoud van het document gemakkelijk is. U zou bijvoorbeeld een boek kunnen samenstellen, zodat de voorwaardelijke tekst wordt beperkt
tot een paar documenten. U kunt ook besluiten om versies van een bepaald hoofdstuk als aparte bestanden op te slaan en niet als
276
voorwaardelijke tekst. Op die manier gebruikt u een ander boekbestand voor elke versie van het boek.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als met meerdere talen wordt gewerkt, is het handiger om aparte lagen te maken die u kunt tonen of verbergen
in plaats van voorwaarden te gebruiken. U kunt dan op elke laag tekst uit een andere taal opnemen.
De strategie voor het labelen Zoek de kleinste eenheid voorwaardelijke tekst. Als een document bijvoorbeeld in een andere taal wordt vertaald,
is een volledige zin de kleinste hoeveelheid tekst die u voorwaardelijk kunt maken. Omdat de woordvolgorde tijdens het vertalen vaak verandert,
zou het gebruik van voorwaardelijke tekst voor een gedeelte van een zin het vertaalwerk kunnen bemoeilijken.
Het niet consistent toepassen van voorwaarden op spaties of interpunctie kan resulteren in extra spaties of onjuist gespelde woorden. Bepaal of u
spaties en leestekens voorwaardelijk wilt maken. Als voorwaardelijke tekst begint of eindigt met leestekens, verdient het aanbeveling de leestekens
ook voorwaardelijk te maken. Hierdoor is de tekst beter leesbaar als u meer dan één versie bekijkt.
Gebruik standaardinstellingen voor de verwerking van spaties die volgen op voorwaardelijke tekst (maak ze altijd voorwaardelijk of altijd
onvoorwaardelijk). Hiermee voorkomt u spatiëringsproblemen tussen woorden, zoals een onvoorwaardelijke spatie gevolgd door een
voorwaardelijke spatie.
Voorkom verwarring door de volgorde te bepalen waarin voorwaardelijke tekst wordt weergegeven en gebruik deze volgorde in het volledige
document.
Indexen en kruisverwijzingen Controleer bij het maken van een index voor een document of de indexmarkeringen binnen of buiten de
voorwaardelijke tekst zijn geplaatst. Indexmarkeringen in verborgen voorwaardelijke tekst worden niet opgenomen in de gegenereerde index.
Als u een kruisverwijzing naar voorwaardelijke tekst maakt, moet u ervoor zorgen dat voor de brontekst dezelfde voorwaarde geldt. Als u
bijvoorbeeld een kruisverwijzing toevoegt in een “Windows”-alinea en het tekstanker zich in een “Mac”-voorwaarde bevindt, ontstaat een onjuiste
kruisverwijzing als de “Mac”-voorwaarde verborgen is. In dat geval staat “HT” naast de kruisverwijzing in het deelvenster Hyperlinks.
Als u een kruisverwijzing maakt naar een alinea met voorwaardelijke tekstdelen en u vervolgens de zichtbaarheidsinstellingen van die voorwaarde
wijzigt, moet u ook de kruisverwijzing bijwerken.
Voorwaarden maken
Gemaakte voorwaarden worden opgeslagen in het actieve document. Als er geen geopende documenten zijn wanneer u een voorwaarde maakt,
wordt die voorwaarde weergegeven in alle nieuwe documenten die u maakt.
U kunt voorwaardelijke tekst gemakkelijker herkennen door deze te voorzien van voorwaarde-indicatoren, bijvoorbeeld een rood golvend lijntje
onder de tekst.
1. Kies Venster > Tekst en tabellen > Voorwaardelijke tekst om het deelvenster Voorwaardelijke tekst weer te geven.
2. Kies Nieuwe voorwaarde in het menu van het deelvenster Voorwaardelijke tekst en typ een naam voor de voorwaarde.
3. Geef in de indicatorgroep de vormgeving op van de indicator waarop de voorwaarde wordt toegepast.
Indicatoren (zoals rode golvende lijntjes) worden standaard weergegeven in het document, maar ze worden niet afgedrukt of uitgevoerd. In
het menu Indicatoren van het deelvenster Voorwaardelijke tekst kunt u een optie kiezen waarmee u indicatoren kunt verbergen of waarmee
u ze kunt afdrukken en uitvoeren. (Dit is bijvoorbeeld handig voor revisiedoeleinden.)
4. Klik op OK.
Voorwaarden toepassen op tekst
U kunt meerdere voorwaarden op dezelfde tekst toepassen. Standaard geven voorwaarde-indicatoren voorwaardelijke tekst aan. Als indicatoren
verborgen zijn, kunt u het deelvenster Voorwaardelijke tekst echter gebruiken om vast te stellen welke voorwaarden op de actieve tekst zijn
toegepast. Een effen vinkje geeft aan dat de voorwaarde op de actieve tekst is toegepast. Als het vinkje grijs is, is de voorwaarde alleen op een
deel van de selectie toegepast.
1. Selecteer de tekst waarop u de voorwaarde wilt toepassen.
2. Voer in het deelvenster Voorwaardelijke tekst (Venster > Tekst en tabellen > Voorwaardelijke tekst) een of meer van de volgende
handelingen uit:
Als u een voorwaarde wilt toepassen, klikt u op de voorwaarde of op het vakje naast de naam van de voorwaarde.
Als u een voorwaarde wilt toepassen en andere voorwaarden die op de tekst zijn toegepast wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of
Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op een voorwaarde.
Als u een voorwaarde wilt verwijderen, klikt u op het vakje naast de naam van de voorwaarde zodat het vinkje wordt verwijderd. U kunt
ook op [Onvoorwaardelijk] klikken om alle voorwaarden uit de geselecteerde tekst te verwijderen.
Opmerking: U kunt geen sneltoetsen toepassen op bepaalde voorwaarden. U kunt voorwaarden echter wel toepassen via Snel toepassen.
Voorwaarden tonen of verbergen
Wanneer u een voorwaarde verbergt, wordt alle tekst verborgen waarop die voorwaarde van toepassing is. Bij het verbergen van voorwaarden
verandert vaak de paginanummering in een document of boek. U kunt de functie Slim opnieuw tekst plaatsen gebruiken om automatisch pagina's
toe te voegen en te verwijderen wanneer u voorwaarden verbergt en weergeeft.
Verborgen voorwaardelijke tekst wordt meestal genegeerd in het document. Verborgen tekst wordt bijvoorbeeld niet afgedrukt of geëxporteerd,
indexmarkeringen in verborgen voorwaardelijke tekst worden niet opgenomen in een gegenereerde index en verborgen voorwaardelijke tekst
maakt geen deel uit van zoekopdrachten in of spellingcontroles van tekst.
277
Wanneer u een voorwaarde verbergt, wordt de verborgen tekst opgeslagen in een verborgen-voorwaardesymbool . Als u tekst die een
verborgen-voorwaardesymbool bevat selecteert en de selectie probeert te verwijderen, wordt u in InDesign gevraagd het verwijderen van de
verborgen voorwaardelijke tekst te bevestigen. U kunt geen andere voorwaarden, stijlen of opmaak toepassen op verborgen voorwaardelijke tekst.
Wanneer op tekst meerdere voorwaarden zijn toegepast en minstens één van die voorwaarden wordt weergegeven en een andere voorwaarde is
verborgen, wordt de tekst niet verborgen.
Als u afzonderlijke voorwaarden wilt weergeven of verbergen, klikt u op het zichtbaarheidsvakje naast de naam van een voorwaarde. Het
oogje geeft aan dat de voorwaarde wordt weergegeven.
Als u alle voorwaarden wilt weergeven of verbergen, kiest u Alles tonen of Alles verbergen in het menu van het deelvenster Voorwaardelijke
tekst.
Voorwaardensets gebruiken
In een voorwaardenset zijn de zichtbaarheidsinstellingen voor alle voorwaarden vastgelegd, zodat u snel verschillende versies van documenten
kunt weergeven. Stel dat u een complex document hebt met platformvoorwaarden voor Mac OS, Windows XP, Vista, UNIX, taalvoorwaarden voor
Engels, Frans, Duits en Spaans, en revisievoorwaarden zoals Redactierevisie en Interne opmerkingen. Voor revisie van de Vista-versie in het
Frans, kunt u een set maken waarmee alleen de voorwaarden Vista, Frans en Redactierevisie worden weergegeven en waarmee de rest
verborgen wordt.
U kunt de revisie ook uitvoeren zonder een set te maken, maar een set is een handige manier om de zichtbaarheidsinstellingen voor voorwaarden
snel en betrouwbaar aan te passen.
1. Pas de gewenste voorwaarden toe op de tekst.
2. Als het menu Set niet wordt weergegeven in het deelvenster Voorwaardelijke tekst, kiest u Opties tonen in het menu van het deelvenster
Voorwaardelijke tekst.
3. Stel in het deelvenster Voorwaardelijke tekst de voorwaarden naar wens in als zichtbaar of verborgen.
4. Kies Nieuwe set maken in het menu Set, voer een naam voor de set in en klik op OK.
De nieuwe set wordt de actieve set.
5. Ga als volgt te werk:
Als u de voorwaardenset op een document wilt toepassen, kiest u de naam van de voorwaardenset in het menu Set.
Als u een voorwaardenset wilt overschrijven, selecteert u de set zodat deze actief wordt en wijzigt u de zichtbaarheidsinstelling van een
of meer voorwaarden. Er staat nu een plusje (+) naast de voorwaardenset. Kies de set opnieuw als u de overschrijvingen ongedaan wilt
maken. Kies[Voorwaardenset]” opnieuw definiëren om de voorwaardenset bij te werken met de nieuwe zichtbaarheidsinstellingen.
Als u een voorwaardenset wilt verwijderen, selecteert u de desbetreffende set en kiest u “[Voorwaardenset] verwijderen. Als u een
voorwaardenset verwijdert, worden de voorwaarden van die set niet verwijderd. De voorwaarden worden ook niet verwijderd op de plaats
waar ze zijn toegepast.
Voorwaarden beheren
Ga als volgt te werk:
Een voorwaarde verwijderen Selecteer een voorwaarde en klik op het pictogram Voorwaarde verwijderen onder aan het deelvenster
Voorwaardelijke tekst. Geef een voorwaarde op die de verwijderde voorwaarde vervangt en klik op OK. De opgegeven voorwaarde wordt
toegepast op alle tekst waarop de verwijderde voorwaarde is toegepast.
Als u meerdere voorwaarden wilt verwijderen, houdt u Shift ingedrukt en klikt u om een bereik van aangrenzende voorwaarden te selecteren of
houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om niet-aangrenzende voorwaarden te selecteren en klikt u op het pictogram
Voorwaarde verwijderen.
Een voorwaarde uit tekst verwijderen Bij het verwijderen van een voorwaardelabel uit tekst gaat u anders te werk dan bij het verwijderen van
een label uit een document. Als u een label uit tekst verwijdert, blijft het label in het document staan, zodat u het later weer kunt toepassen.
Als u een voorwaarde uit tekst wilt verwijderen, selecteert u de tekst en klikt u op het vakje naast de voorwaarde om het vinkje te verwijderen of
klikt u op [Onvoorwaardelijk] om alle voorwaarden uit de geselecteerde tekst te verwijderen.
Voorwaarden laden (importeren) Kies Voorwaarden laden (als u alleen voorwaarden wilt laden) of Voorwaarden en sets laden in het menu van
het deelvenster Voorwaardelijke tekst. Selecteer het InDesign-document waaruit u de voorwaarden wilt importeren en klik op Openen. De geladen
voorwaarden en sets vervangen alle voorwaarden of sets met dezelfde naam.
U kunt geen voorwaarden uit een InCopy-bestand laden in InDesign, maar u kunt voorwaarden uit een InDesign-bestand zowel in InDesign als in
InCopy laden.
Geladen sets negeren de zichtbaarheidsinstellingen die zijn ingesteld in het deelvenster Voorwaardelijke tekst.
Voorwaarden in een boek synchroniseren Als u er zeker van wilt zijn dat in alle documenten in een boek dezelfde voorwaarden worden
gebruikt, maakt u de gewenste voorwaarden in het stijlbrondocument, selecteert u Instellingen voorwaardelijke tekst in het dialoogvenster
Synchronisatieopties en vervolgens synchroniseert u het boek.
Voorwaarde-indicatoren tonen of verbergen Kies Tonen of verbergen in het menu Indicatoren van het deelvenster Voorwaardelijke tekst om de
voorwaarde-indicatoren te tonen of te verbergen. Als u één versie bekijkt en u wilt zien welke gebieden voorwaardelijk zijn, geeft u de voorwaarde-
indicatoren weer. Als u vindt dat de layout minder overzichtelijk wordt wanneer de voorwaarde-indicatoren worden getoond, verbergt u de
278
indicatoren. Kies Tonen en afdrukken als u de voorwaarde-indicatoren wilt afdrukken en uitvoeren.
De naam van een voorwaarde wijzigen Klik op een voorwaarde in het deelvenster Voorwaardelijke tekst, wacht en klik vervolgens op de naam
van de voorwaarde om deze te selecteren. Voer een nieuwe naam in.
Voorwaarde-indicatoren bewerken Dubbelklik op een voorwaarde in het deelvenster Voorwaardelijke tekst of selecteer een voorwaarde en kies
Voorwaardeopties in het menu van het deelvenster. Geef de instellingen voor de indicator op en klik op OK.
Voorwaardelijke tekst zoeken en wijzigen
In het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen kunt u zoeken naar tekst waarop een of meerdere voorwaarden zijn toegepast en de tekst vervangen door
een of meerdere voorwaarden.
1. Geef de voorwaardelijke tekst weer die u in de zoekopdracht wilt opnemen.
Verborgen tekst maakt geen deel uit van de zoekopdracht.
2. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
3. Klik op Meer opties als de vakken Opmaak zoeken en Opmaak wijzigen niet onder aan het dialoogvenster worden weergegeven.
4. Klik in het vak Opmaak zoeken om het dialoogvenster Opmaakinstellingen zoeken te openen. Selecteer onder Voorwaarden de optie [Elke
voorwaarde] als u wilt zoeken naar tekst waarop een willekeurige voorwaarde is toegepast, selecteer [Onvoorwaardelijk] als u wilt zoeken
naar tekst waarop geen voorwaarden zijn toegepast of selecteer de specifieke voorwaarde(n) waarnaar u wilt zoeken. Klik op OK.
Met deze functie wordt tekst gevonden die precies overeenkomt met de geselecteerde voorwaarden. Als u bijvoorbeeld zowel Voorwaarde 1
als Voorwaarde 2 selecteert, wordt tekst waarop een van deze voorwaarden is toegepast, niet gevonden. Ook tekst waarop deze twee
voorwaarden én een andere voorwaarde zijn toegepast, wordt niet gevonden.
5. Klik in het vak Opmaak wijzigen om het dialoogvenster Opmaakinstellingen wijzigen te openen. Stel de verschillende opmaakopties in, zoals
een voorwaarde of een tekenstijl, en klik op OK.
Als u het gedeelte Voorwaarden in het dialoogvenster Opmaakinstellingen wijzigen selecteert, worden met [Elke voorwaarde] geen
wijzigingen aangebracht in de gevonden voorwaardelijke tekst. Deze optie is handig als u andere opmaak wilt toepassen, bijvoorbeeld een
tekenstijl. Selecteer [Onvoorwaardelijk] om alle voorwaarden uit de gevonden tekst te verwijderen. Als u een specifieke voorwaarde
selecteert, moet u aangeven of deze voorwaarde alle voorwaarden die op de gevonden tekst zijn toegepast vervangt of dat de voorwaarde
aan de tekst wordt toegevoegd.
6. Klik op Zoeken en vervang de voorwaarde door op de knop Zoeken/Wijzigen of Alles wijzigen te klikken.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
279
Zoeken/Wijzigen
Naar boven
Naar boven
Overzicht van Zoeken/Wijzigen
Tekst zoeken en wijzigen
Zoeken met GREP-uitdrukkingen
Metatekens voor zoeken
Objecten zoeken en wijzigen
Glyphs zoeken en wijzigen
Lettertypen zoeken en wijzigen
Items zoeken/wijzigen met gebruik van query's
Overzicht van Zoeken/Wijzigen
Het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen bevat tabbladen waarin u kunt opgeven wat u wilt zoeken en wijzigen.
Het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen
A. De tabbladen Zoeken/Wijzigen B. Naar een tabteken zoeken C. Het tabteken vervangen door een em-streepje D. Zoekopties E. Het menu
Metatekens
Tekst Bepaalde tekens, een woord, een aantal woorden of tekst die op een bepaalde manier is opgemaakt, opzoeken en veranderen. Naar
speciale tekens zoeken en deze vervangen, zoals symbolen, markeringen en spatietekens. Met jokertekens kunt u uw zoekopdracht uitbreiden.
GREP Geavanceerde, op patronen gebaseerde zoektechnieken gebruiken om naar tekst en opmaak te zoeken en deze te vervangen.
Glyph Glyphs zoeken en deze vervangen met gebruik van Unicode- of GID/CID-waarden; dit is vooral handig bij het zoeken en vervangen van
glyphs in Aziatische talen.
Object Opmaakeffecten en kenmerken in objecten en kaders zoeken en vervangen. U kunt bijvoorbeeld zoeken naar objecten met een lijn van
vier punten en deze lijn vervangen door een slagschaduw.
Op www.adobe.com/go/vid0080_nl vindt u een videodemo over het zoeken naar en wijzigen van tekst, objecten en uitdrukkingen.
Tekst zoeken en wijzigen
Als u lettertypen in een document wilt opzoeken en vervangen, is het raadzaam de opdracht Lettertype zoeken te gebruiken in plaats van
Zoeken/Wijzigen.
Tekst zoeken en wijzigen
1. Als u een stuk tekst of een artikel wilt doorzoeken, selecteert u de tekst of plaatst u de invoegpositie in het artikel. Als u meer dan één
document wilt doorzoeken, opent u de documenten.
2. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen en klik op het tabblad Tekst.
3. Geef het bereik van uw zoekopdracht op in het menu Zoeken in en klik op de gewenste pictogrammen om vergrendelde lagen,
stramienpagina's, voetnoten en andere elementen in de zoekopdracht op te nemen.
280
4. Geef in het vak Zoeken naar een beschrijving op waarnaar u wilt zoeken:
Typ of plak de tekst die u wilt zoeken.
Als u tabs, spaties of andere speciale tekens wilt zoeken en vervangen, selecteert u een representatief teken (metateken) in het pop-
upmenu rechts van het vak Zoeken naar. U kunt ook jokertekens gebruiken zoals Willekeurig cijfer of Willekeurig teken.
Gebruik metatekens als u naar speciale tekens wilt zoeken, zoals een tab.
Gebruik een vooraf ingestelde query als u tekst wilt zoeken en vervangen. (Zie Items zoeken/wijzigen met gebruik van query's.)
5. Typ of plak de vervangende tekst in het vak Wijzigen in. U kunt ook een representatief teken selecteren in het pop-upmenu rechts van het
vak Wijzigen in.
6. Klik op Zoeken.
7. U hervat het zoeken door op Volgende zoeken, Wijzigen (om de huidige instantie te wijzigen), Alles wijzigen (een bericht geeft het totale
aantal wijzigingen aan) of Wijzigen/Zoeken (om de huidige instantie te wijzigen en de volgende instantie te zoeken) te klikken.
8. Klik op Sluiten.
Als de zoekopdracht niet het gewenste resultaat oplevert, controleert u of de opmaakkenmerken uit de vorige zoekopdracht zijn verwijderd.
Mogelijk moet u uw zoekopdracht uitbreiden, bijvoorbeeld wanneer u alleen in een selectie of een artikel zoekt in plaats van het hele document. Of
misschien bent u op zoek naar tekst die wordt weergegeven op een item, zoals een vergrendelde laag, voettekst of verborgen voorwaardelijke
tekst die niet in de actieve zoekopdracht is opgenomen.
Wilt u de opgegeven tekst bij nader inzien toch niet vervangen, dan kiest u Bewerken > Ongedaan maken Tekst vervangen (of Ongedaan maken
Alle tekst vervangen).
Als u de volgende instantie van een eerder opgezocht tekstfragment wilt opzoeken zonder daarvoor het venster Zoeken/Wijzigen te openen, kiest
u Bewerken > Volgende zoeken. Eerder opgezochte zoekreeksen worden bovendien opgeslagen in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen. U kunt
een zoekreeks selecteren in het menu rechts van de optie.
Opgemaakte tekst zoeken en wijzigen
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Klik op Meer opties als de opties Opmaak zoeken en Opmaak wijzigen niet worden weergegeven.
3. Klik in het vak Opmaak zoeken of klik op het pictogram Te zoeken kenmerken opgeven
rechts van het gedeelte Opmaakinstellingen
zoeken.
4. Selecteer links in het dialoogvenster Opmaakinstellingen zoeken een bepaalde opmaak, geef de opmaakkenmerken op en klik op OK.
Sommige opmaakopties van OpenType staan in de secties OpenType-opties en Standaard tekenopmaak (menu Positie). Zie het verwante
onderwerp in de Help van InDesign voor meer informatie over OpenType en andere opmaakkenmerken.
Opmerking: Als u alleen naar opmaak wilt zoeken (of door opmaak wilt vervangen), laat u het vak Zoeken naar of Wijzigen in leeg.
5. Als u opmaak wilt toepassen op de gevonden tekst, klikt u in het vak Opmaak wijzigen of klikt u op het pictogram Te wijzigen kenmerken
opgeven
in het gedeelte Opmaakinstellingen wijzigen. Selecteer een opmaaktype, geef de opmaakkenmerken op en klik op OK.
6. Met de knoppen Zoeken en Wijzigen kunt u de tekst opmaken.
Nadat u een bepaalde opmaak voor de zoekcriteria hebt opgegeven, staan er informatiepictogrammen boven de vakken Zoeken naar of Wijzigen
in. Deze pictogrammen geven aan dat opmaakkenmerken zijn ingesteld en dat de zoek- of wijzigingsbewerking aan de hand hiervan wordt
281
Naar boven
beperkt.
Als u alle opmaakkenmerken snel uit Opmaakinstellingen zoeken of Opmaakinstellingen wijzigen wilt verwijderen, klikt u op de knop Wissen in
het desbetreffende gedeelte.
Gebruikelijke technieken voor Zoeken/Wijzigen
Zoekopdrachten met jokertekens Geef jokertekens op, zoals Willekeurig cijfer of Elke spatie, om uw zoekopdracht uit te breiden. Wanneer u
bijvoorbeeld “b^?l” in het vak Zoeken naar typt, wordt gezocht naar de woorden “bal”, “bel”, “bil”, “bol” en “bul”. U kunt jokertekens typen of een
optie kiezen in het submenu voor jokertekens in het pop-upmenu naast het tekstvak Zoeken naar.
Klembord gebruiken voor het zoeken naar metatekens Als u wilt zoeken naar metatekens zoals em-streepjes of opsommingstekens, kunt u de
tekst eerst selecteren en deze plakken in het vak Zoeken naar, zodat u de metatekens niet handmatig hoeft in te voeren. In InDesign worden
geplakte speciale tekens automatisch omgezet in het metatekenequivalent.
Vervangen door de inhoud van het klembord U kunt zoekitems vervangen door opgemaakte of niet opgemaakte inhoud die u hebt gekopieerd
naar het klembord. U kunt zelfs tekst vervangen door een gekopieerde afbeelding. Kopieer in dat geval het item en kies in het dialoogvenster
Zoeken/Wijzigen een optie in het submenu Overige van het pop-upmenu rechts van het vak Wijzigen in..
Ongewenste tekst zoeken en verwijderen U kunt ongewenste tekst verwijderen door de desbetreffende tekst op te geven in het vak Zoeken
naar en het vak Wijzigen in leeg te laten. (Er mag dan geen opmaak in dit vak zijn ingesteld.)
XML-labels U kunt XML-labels toepassen op tekst die u wilt zoeken.
Zoekopties voor het zoeken en wijzigen van tekst
Menu Zoeken in Dit menu bevat opties die het bereik van de zoekopdracht bepalen.
Documenten Doorzoek het hele document of kies Alle documenten om alle geopende documenten te doorzoeken.
Artikel Selecteer Artikel om alle tekst in het geselecteerde kader te doorzoeken, inclusief tekst in andere verbonden tekstkaders en
overlopende tekst. Selecteer Artikelen om artikelen in alle geselecteerde kaders te controleren. Deze optie wordt alleen weergegeven als
een tekstkader is geselecteerd of als een invoegpositie is geplaatst.
Tot einde van artikel Selecteer deze optie om vanaf de invoegpositie te zoeken. Deze optie wordt alleen weergegeven als een
invoegpositie is geplaatst.
Selectie Selecteer deze optie om alleen in geselecteerde tekst te zoeken. Deze optie wordt alleen weergegeven als er tekst is
geselecteerd.
Inclusief vergrendelde lagen
Zoekt naar tekst op lagen die zijn vergrendeld via het dialoogvenster Laagopties. U kunt de tekst op
vergrendelde lagen niet vervangen.
Inclusief vergrendelde artikelen
Zoekt naar tekst in artikelen die zijn uitgecheckt als onderdeel van een InCopy-workflow. U kunt tekst in
vergrendelde artikelen niet vervangen.
Inclusief verborgen lagen
Zoekt naar tekst op lagen die zijn verborgen via het dialoogvenster Laagopties. Wanneer tekst op een verborgen
laag wordt gevonden, ziet u een markering op de plaats van de tekst, maar u ziet de tekst niet. U kunt tekst op verborgen lagen vervangen.
Tekst in een verborgen voorwaarde wordt altijd uit zoekopdrachten weggelaten.
Inclusief stramienpagina's
Zoekt naar tekst op stramienpagina's.
Inclusief voetnoten Zoekt naar tekst in voetnoten.
Hoofdlettergevoelig
Zoekt alleen het woord dat of de woorden die exact overeenkomen met de schrijfwijze van het woord in het vak Zoeken
naar. Als u bijvoorbeeld PrePress als zoekwoord opgeeft, worden Prepress, prepress of PREPRESS niet gevonden.
Heel woord
Negeert zoektekst als deze deel uitmaakt van een ander woord. Als u bijvoorbeeld naar het hele woord mak zoekt, wordt maken
niet gevonden.
Zoeken met GREP-uitdrukkingen
Op het tabblad GREP van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen kunt u GREP-uitdrukkingen samenstellen om alfanumerieke reeksen en patronen te
zoeken in lange documenten of in vele geopende documenten. U kunt de GREP-metatekens handmatig invoeren of ze kiezen in de lijst Speciale
tekens voor zoeken. Bij GREP-zoekopdrachten wordt standaard onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Op InDesign GREP van InDesign Secrets vindt u een lijst met GREP-bronnen.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen en klik op het tabblad GREP.
2. Geef onder aan het dialoogvenster het bereik van uw zoekopdracht op in het menu Zoeken in en klik op de gewenste pictogrammen om
vergrendelde lagen, stramienpagina's, voetnoten en andere elementen in de zoekopdracht op te nemen.
3. Voer in het vak Zoeken naar een of meer van de volgende handelingen uit om een GREP-uitdrukking samen te stellen:
Voer de zoekopdracht handmatig in. (Zie Metatekens voor zoeken.)
Klik op het pictogram Speciale tekens voor zoeken rechts van de optie Zoeken naar en kies opties in de submenu's Locaties, Herhalen,
Overeenkomst, Toetsen en Posix om de zoekopdracht samen te stellen.
4. Typ of plak de vervangende tekst in het vak Wijzigen in.
5. Klik op Zoeken.
6. U hervat het zoeken door te klikken op Volgende zoeken, Wijzigen (om de huidige instantie te wijzigen), Alles wijzigen (een bericht geeft het
282
totale aantal wijzigingen aan) of Wijzigen/Zoeken (om de huidige instantie te wijzigen en de volgende instantie te zoeken).
U kunt ook gebruikmaken van GREP-stijlen om een tekenstijl toe te passen op tekst die overeenkomt met een GREP-uitdrukking. Het
dialoogvenster GREP-stijlen biedt een goede manier om uw GREP-uitdrukking te testen. Voeg de voorbeelden die u wilt zoeken toe aan een
alinea en en geef vervolgens een tekenstijl en GREP-uitdrukking op in het dialoogvenster GREP-stijlen. Wanneer u Voorvertoning inschakelt,
kunt u de uitdrukking bewerken totdat deze voor alle voorbeelden correct is.
Tips voor het samenstellen van GREP-zoekopdrachten
Hier volgen enkele tips voor het samenstellen van GREP-uitdrukkingen.
Veel zoekopdrachten op het tabblad GREP lijken op die op het tabblad Tekst, maar houd er rekening mee dat u, afhankelijk van het tabblad
dat u gebruikt, andere codes moet invoeren. In het algemeen beginnen de metatekens op het tabblad Tekst met een ^ (zoals ^t voor een
tab) en de metatekens op het tabblad GREP met een \ (zoals \t voor een tab). Deze regel geldt echter niet voor alle metatekens. Zo wordt
een alinea-einde op het tabblad Tekst aangegeven met ^p en met \r op het tabblad GREP. Zie Metatekens voor zoeken voor een lijst met de
metatekens die worden gebruikt op het tabblad Tekst en GREP.
Als u wilt zoeken naar een teken dat een symbolische betekenis heeft in GREP, typt u een backslash voor dat teken om aan te geven dat
het volgende teken letterlijk dient te worden opgevat. As u bijvoorbeeld ( . ) typt, wordt naar een willekeurig teken in een GREP-zoekopdracht
gezocht. Als u echt naar een punt wilt zoeken, typt u "\."
Sla de GREP-zoekopdracht op als een query als u de zoekopdracht vaak gaat uitvoeren of als u deze door iemand anders wilt laten
gebruiken. (Zie Items zoeken/wijzigen met gebruik van query's.)
Gebruik haakjes als u uw zoekopdracht wilt verdelen in subuitdrukkingen. Als u bijvoorbeeld wilt zoeken naar “mat” of “mot,” kunt u de reeks
m(a|o)t gebruiken. Haakjes zijn vooral handig om groepen aan te geven. Bij het zoeken naar “de (kat) en de (hond)” wordt “kat” bijvoorbeeld
aangegeven als Gevonden tekst 1 en “hond” als Gevonden tekst 2. U kunt de Gevonden tekst-uitdrukkingen (zoals $1 voor Gevonden tekst
1) gebruiken als u slechts een gedeelte van de gevonden tekst wilt wijzigen.
Voorbeelden van GREP-zoekopdrachten
Gebruik deze voorbeelden om optimaal gebruik te maken van GREP-uitdrukkingen.
Voorbeeld 1: zoeken naar tekst tussen aanhalingstekens
Stel dat u wilt zoeken naar een willekeurig woord dat tussen aanhalingstekens staat (zoals “Spanje”), en u wilt de aanhalingstekens verwijderen en
een stijl op het woord toepassen (zodat het woord Spanje wordt in plaats van “Spanje”). De uitdrukking (")(\w+)(") bevat drie groepen, die worden
aangegeven door haakjes ( ). De eerste en derde groep zoeken naar alle aanhalingstekens, en de tweede groep zoekt naar een of meerdere
woordtekens.
U kunt de Gevonden tekst-uitdrukkingen gebruiken om te verwijzen naar deze groepen. Zo verwijst $0 naar alle gevonden tekst, terwijl $2 alleen
verwijst naar de tweede groep. Door $2 in te voegen in het veld Wijzigen in en een tekenstijl op te geven in het veld Opmaak wijzigen, kunt u
zoeken naar een woord tussen aanhalingstekens en dit woord vervolgens vervangen door een tekenstijl. Aangezien alleen $2 is opgegeven,
worden de groepen $1 en $3 verwijderd. (Wanneer u $0 of $1$2$3 opgeeft in het veld Wijzigen in, wordt de tekenstijl ook op de aanhalingstekens
toegepast.)
GREP-voorbeeld
A. Zoeken naar alle woordtekens die tussen aanhalingstekens staan B. De tekenstijl wordt toegepast op de tweede groep (het woord), en de
eerste en derde groep (aanhalingstekens openen en sluiten) worden verwijderd C. Opgegeven tekenstijl
283
In dit voorbeeld wordt alleen gezocht naar één woord tussen aanhalingstekens. Als u wilt zoeken naar woordgroepen die tussen haakjes staan,
kunt u jokertekenuitdrukkingen, zoals (\s*.*\w*\d*) toevoegen, waarmee u kunt zoeken naar spaties, tekens, woordtekens en cijfers.
Voorbeeld 2: telefoonnummers
InDesign bevat een aantal voorinstellingen voor zoekopdrachten die u kunt selecteren in het menu Query's. U kunt bijvoorbeeld de query voor
telefoonnummeromzetting kiezen. Deze query ziet er als volgt uit:
\(?(\d\d\d)\)?[-. ]?(\d\d\d)[-. ]?(\d\d\d\d)
Telefoonnummers in de Verenigde Staten kunnen uiteenlopende notaties hebben, zoals 206-555-3982, (206) 555-3982, 206.555.3982 en 206 555
3982. Met deze zoekreeks wordt gezocht naar al deze variaties. De eerste drie cijfers (\d\d\d) van het telefoonnummer kunnen al dan niet tussen
haakjes staan en om die reden staat er een vraagteken na de haakjes: \(? en \)?. De backslash \ geeft aan dat het eigenlijke haakje wordt
gezocht en dat dit geen deel uitmaakt van een subuitdrukking. Met de vierkante haakjes [ ] wordt gezocht naar alle tekens die tussen deze
haakjes staan, dus in dit geval wordt met [-. ] gezocht naar een afbreekstreepje, een punt of een spatie. Het vraagteken na de haakjes geeft aan
dat de elementen tussen de haakjes optioneel zijn in de zoekopdracht. Ten slotte worden de cijfers tussen haakjes gezet. Hiermee worden
groepen aangegeven waarnaar kan worden verwezen in het veld Wijzigen in.
U kunt de verwijzingen naar groepen in het veld Wijzigen in naar wens bewerken. Zo kunt u de volgende uitdrukkingen gebruiken:
206.555.3982 = $1.$2.$3
206-555-3982 = $1-$2-$3
(206) 555-3982 = ($1) $2-$3
206 555 3982 = $1 $2 $3
Meer GREP-voorbeelden
Experimenteer met de voorbeelden in de onderstaande tabel voor meer informatie over GREP-zoekopdrachten.
Uitdrukking Zoekreeks Voorbeeldtekst Overeenkomsten (vet
weergegeven)
Tekenklasse
[ ]
[abc]
Zoeken naar de letter a, b of c.
Maria cuenta bien. Mariacuentabien.
Begin van alinea
^
^~_.+
Hiermee wordt het begin van
de alinea (^) doorzocht op een
em-streepje (~_) gevolgd door
een willekeurig teken ( . ), een
of meer keren (+).
“We saw—or at least we think
we saw—a purple cow.”
—Konrad Yoes
“We saw—or at least we think
we saw—a purple cow.”
—Konrad Yoes
Negatieve lookahead
(?!patroon)
InDesign (?!CS.*?)
De negatieve lookahead komt
alleen overeen met de
zoekreeks als deze niet wordt
gevolgd door het opgegeven
patroon.
InDesign, InDesign 2.0,
InDesign CS en InDesign CS2
InDesign, InDesign 2.0,
InDesign CS en InDesign CS2
Positieve lookahead
(?=patroon)
InDesign (?=CS.*?)
De positieve lookahead komt
alleen overeen met de
zoekreeks als deze wordt
gevolgd door het opgegeven
patroon.
Gebruik vergelijkbare patronen
voor negatieve lookbehinds (?
<!patroon) en positieve
lookbehinds (?<=patroon).
InDesign, InDesign 2.0,
InDesign CS en InDesign CS2
InDesign, InDesign 2.0,
InDesign CS en InDesign
CS2
Groepen
( )
(quick) (brown) (fox) The quick brown fox jumps up
and down.
The quick brown fox jumps
up and down.
Alle gevonden tekst = quick
brown fox; Gevonden tekst 1=
quick; Gevonden tekst 2 =
brown; Gevonden tekst 3= fox
Niet-markerende haakjes
(?:uitdrukking)
(quick) ($:brown) (fox) The quick brown fox jumps up
and down.
The quick brown fox jumps
up and down.
284
Naar boven
Alle gevonden tekst = quick
brown fox; Gevonden tekst 1=
quick; Gevonden tekst 2 = fox
Onderscheid
hoofdletters/kleine letters
ingeschakeld
(?i)
(?i)appel
U kunt ook (?i:appel)
gebruiken
Appel appel APPEL AppelappelAPPEL
Onderscheid
hoofdletters/kleine letters
uitgeschakeld
(?-i)
(?i)appel Appel appel APPEL Appel appel APPEL
Meerdere regels ingeschakeld
(?m)
(?m)^\w+
In dit voorbeeld zoekt de
uitdrukking naar één of
meerdere (+) woordtekens (\w)
aan het begin van een regel
(^). Met de uitdrukking (?m)
kunnen alle regels in de
gevonden tekst als aparte
regels worden behandeld.
(?m)^\w komt overeen met het
begin van elke alinea. (?-
m)^\w komt alleen overeen
met het begin van het artikel.
Een Twee Drie Vier Vijf Zes
Zeven Acht
Een Twee Drie Vier Vijf Zes
Zeven Acht
Meerdere regels uitgeschakeld
(?-m)
(?m)^\w+ Een Twee Drie Vier Vijf Zes
Zeven Acht
Een Twee Drie Vier Vijf Zes
Zeven Acht
Enkele regel ingeschakeld
(?s)
(?s)c.a
Hiermee wordt gezocht naar
willekeurige tekens ( . ) tussen
de letters c en a. De
uitdrukking (?s) komt overeen
met elk willekeurig teken, ook
als dit op de volgende regel
staat.
(.) komt overeen met alles
behalve een harde return. (?
s)(.) komt overeen met alles,
waaronder harde returns.
abc abc abc abc abc abcabc abc
Enkele regel uitgeschakeld (?-s)c.a abc abc abc abc abc abc abc abc
Aantal herhalingen
{ }
b{3} precies drie keer een
overeenkomst
b(3,} minimaal drie keer een
overeenkomst
b{3,}? minimaal drie keer een
overeenkomst (kleinste
overeenkomst)
b{2,3} minimaal twee keer en
maximaal drie keer een
overeenkomst
b{2,3}? minimaal twee keer en
maximaal drie keer een
overeenkomst (kleinste
overeenkomst)
abbc abbbc abbbbc abbbbbc abbc abbbc abbbbc abbbbbc
abbc abbbc abbbbc abbbbbc
abbc abbbc abbbbc abbbbbc
abbc abbbc abbbbc abbbbbc
abbc abbbc abbbbc abbbbbc
Metatekens voor zoeken
Metatekens geven een teken of symbool in InDesign weer. Metatekens in het gedeelte Tekst van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen beginnen
285
met een caretteken (^) en metatekens in het GREP-gedeelte beginnen met een tilde (~) of een backslash (\). U kunt metatekens typen in het
tabblad Tekst of in het tabblad GREP van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
U kunt tijd besparen tijdens het corrigeren van leestekenfouten door zoekreeksen op te slaan als query's.
Teken: Metateken op het tabblad Tekst: Metateken op het tabblad GREP:
Tabteken ^t \t
Einde van alinea ^p \r
Geforceerd regeleinde ^n \n
Elk paginanummer ^# ~#
Huidig paginanummer ^N ~N
Volgend paginanummer ^X ~X
Vorig paginanummer ^V ~V
* Elke variabele ^v ~v
Sectiemarkering ^x ~x
* Markering verankerd object ^a ~a
* Markering voetnootverwijzing ^F ~F
* Indexmarkering ^I ~I
Opsommingsteken ^8 ~8
Caretteken ^^ \^
Backslash \ \\
Copyright-symbool ^2 ~2
Weglatingsteken ^e ~e
Tilde ~ \~
Alineasymbool ^7 ~7
Symbool geregistreerd handelsmerk ^r ~r
Sectiesymbool ^6 ~6
Symbool handelsmerk ^d ~d
Haakje openen ( \(
Haakje sluiten ) \)
Accolade openen { \{
Accolade sluiten } \}
Vierkant haakje openen [ \[
Vierkant haakje sluiten ] \]
Em-streepje ^_ ~_
En-streepje ^= ~=
Zacht afbreekstreepje ^- ~-
286
Vast afbreekstreepje ^~ ~~
Em-spatie ^m ~m
En-spatie ^> ~>
Eén derde spatie ^3 ~3
Kwart spatie ^4 ~4
Eén zesde spatie ^% ~%
Uitlijnspatie ^f ~f
Haarfijne spatie ^| ~|
Vaste spatie ^s ~s
Vaste spatie (vaste breedte) ^S ~S
Dunne spatie ^< ~<
Cijferspatie ^/ ~/
Interpunctiespatie ^. ~.
^ Inhoud op het Klembord, opgemaakt ^c ~c
^ Inhoud op het Klembord, zonder opmaak ^C ~C
Alle dubbele aanhalingstekens " "
Alle enkele aanhalingstekens ' '
Rechte dubbele aanhalingstekens ^" ~"
Dubbele aanhalingstekens openen ^{ ~{
Dubbele aanhalingstekens sluiten ^} ~}
Recht enkel aanhalingsteken ^' ~'
Enkel aanhalingsteken openen ^[ ~[
Enkel aanhalingsteken sluiten ^] ~]
Standaard harde return ^b ~b
Kolomeinde ^M ~M
Kadereinde ^R ~R
Pagina-einde ^P ~P
Oneven-pagina-einde ^L ~L
Even-pagina-einde ^E ~E
Handmatig regeleinde ^k ~k
Rechts ingesprongen tab ^y ~y
Inspringen tot hier ^i ~i
Einde geneste stijl ^h ~h
Non-joiner ^j ~j
* Variabele voor doorlopende koptekst ^Y ~Y
287
(alineastijl)
* Variabele voor doorlopende koptekst
(tekenstijl)
^Z ~Z
* Variabele voor aangepaste tekst ^u ~u
* Variabele voor laatste paginanummer ^T ~T
* Variabele voor hoofdstuknummer ^H ~H
* Variabele voor aanmaakdatum ^S ~S
* Variabele voor wijzigingsdatum ^o ~o
* Variabele voor uitvoerdatum ^D ~D
* Variabele voor bestandsnaam ^l (kleine letter L) ~l (kleine letter L)
* Willekeurig cijfer ^9 \d
* Willekeurig teken dat geen cijfer is
\D
* Willekeurige letter ^$ [\l\u]
* Willekeurig teken ^? . (voegt punt in in Wijzigen in)
* Spatie(s) (spatie of tab) ^w \s (voegt spatie in in Wijzigen in)
* Willekeurig teken dat geen spatie is
\S
* Elk woordteken
\w
* Willekeurig teken dat geen woordteken
is
\W
* Elke hoofdletter
\u
* Willekeurig teken dat geen hoofdletter is
\U
* Elke kleine letter
\l
* Willekeurig teken dat geen kleine letter
is
\L
^ Alle gevonden tekst
$0
Gevonden tekst 1-9
$1 (geeft het nummer van de gevonden
groep aan, zoals $3 voor de derde groep;
groepen staan tussen haakjes)
* Kanji ^K ~K
* Begin van woord
\<
* Einde van woord
\>
* Woordgrens
\b
* Tegenovergestelde van woordgrens
\B
* Begin van alinea
^
* Einde van alinea [locatie]
$
* Nul of één keer
?
* Nul of meer keren
*
288
* Eén of meer keren +
* Nul of één keer (kleinste overeenkomst)
??
* Nul of meer keren (kleinste
overeenkomst)
*?
* Eén of meer keren (kleinste
overeenkomst)
+?
* Subexpressie markeren
( )
* Subexpressie niet markeren
(?: )
* Tekenset
[ ]
* Of
|
* Positieve Lookbehind
(?<= )
* Negatieve Lookbehind
(?<! )
* Positieve Lookahead
(?= )
* Negatieve Lookahead
(?! )
* Onderscheid hoofdletters/kleine letters
ingeschakeld
(?i)
* Onderscheid hoofdletters/kleine letters
uitgeschakeld
(?-i)
* Meerdere regels ingeschakeld
(?m)
* Meerdere regels uitgeschakeld
(?-m)
* Enkele regel ingeschakeld
(?s)
* Enkele regel uitgeschakeld
(?-s)
* Willekeurig alfanumeriek teken
[[:alnum:]]
* Willekeurige letter
[[:alpha:]]
* Willekeurig witruimteteken (spatie of tab)
[[:blank:]]
* Willekeurig Control-teken
[[:control:]]
* Willekeurig grafisch teken
[[:grafiek:]]
* Willekeurig afdrukbaar teken
[[:afdrukken:]]
* Willekeurige leestekens
[[:punct:]]
* Willekeurig teken met een code die
hoger is dan 255 (geldt alleen voor
klassen voor brede tekens)
[[:unicode:]]
* Willekeurig hexadecimaal cijferteken 0-9,
a-f, en A-F
[[:xdigit:]]
* Willekeurig teken uit een bepaalde
glyph-set, zoals a, à, á, â, ã, ä, å, A, À, Á,
Â, Ã, Ä en Å
[[=a=]]
* Kan alleen worden ingevoerd in het vak Zoeken naar en niet in het vak Wijzigen in.
^ Kan worden ingevoerd in het vak Wijzigen in, maar niet in het vak Zoeken naar.
289
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Objecten zoeken en wijzigen
Met de opdracht Zoeken/Wijzigen kunt u zoeken naar de kenmerken en effecten die zijn toegepast op objecten, afbeeldingskaders en tekstkaders
en kunt u deze vervangen. Stel bijvoorbeeld dat u voor alle slagschaduwen dezelfde kleur, transparantie en verschuivingsafstand wilt instellen. U
kunt dan met de opdracht Zoeken/Wijzigen in het hele document naar slagschaduwen zoeken en deze vervangen.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Klik op het tabblad Object.
3. Klik in het vak Objectopmaak zoeken of klik op het pictogram Te zoeken kenmerken opgeven
.
4. Selecteer links in het dialoogvenster Opties voor zoeken objectopmaak een bepaalde opmaak, geef de opmaakkenmerken op en klik
op OK.
Controleer of de juiste status is geactiveerd voor de categorieën die u wilt doorzoeken. U kunt drie statussen gebruiken voor iedere
effectencategorie: ingeschakeld, uitgeschakeld of genegeerd. Als u Slagschaduw bijvoorbeeld inschakelt, wordt slagschaduwopmaak
opgenomen in de zoekopdracht. Wanneer u Slagschaduw uitschakelt, wordt gezocht naar objecten waarvoor slagschaduwopmaak
uitgeschakeld is. Wanneer u slagschaduwen negeert, worden slagschaduwen helemaal niet opgenomen in de zoekopdracht.
5. Als u opmaak wilt toepassen op het gevonden object, klikt u in het vak Objectopmaak wijzigen of klikt u op het pictogram Te wijzigen
kenmerken opgeven
in het gedeelte Opmaakinstellingen wijzigen. Selecteer een opmaaktype, geef de opmaakkenmerken op en klik op
OK.
6. Klik op de knoppen Zoeken en Wijzigen om de objecten op te maken.
Glyphs zoeken en wijzigen
Het gedeelte Glyph van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen is vooral nuttig voor het vervangen van glyphs met dezelfde Unicode-waarde door
vergelijkbare glyphs, zoals alternatieve glyphs.
In Finding and Changing Glyphs van InDesign Secrets vindt u een duidelijk voorbeeld van het zoeken naar en het wijzigen van glyphs.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Geef onder aan het dialoogvenster een bereik op in het menu Zoeken in en klik op pictogrammen om te bepalen of elementen zoals
bijvoorbeeld vergrendelde lagen, stramienpagina's en voetnoten in de zoekopdracht moeten worden opgenomen.
3. Selecteer bij Glyph zoeken de lettertypefamilie en de lettertypestijl waarin de glyph zich bevindt.
In het menu Lettertypefamilie worden alleen de lettertypen weergegeven die op tekst in het huidige document zijn toegepast. Er worden
geen lettertypen weergegeven in ongebruikte stijlen.
4. Voer de glyph die u wilt zoeken op een van de volgende manieren in het vak Glyph in:
Klik op de knop naast het vak Glyph en dubbelklik vervolgens op een glyph in het deelvenster. Dit deelvenster functioneert net zo als het
deelvenster Glyphs.
Kies Unicode of GID/CID en voer de code voor de glyph in.
U kunt de gewenste glyph ook op andere manieren invoeren in het vak Glyph. Selecteer een glyph in het documentvenster en kies
Geselecteerde glyph laden in Zoeken in het contextmenu of selecteer een glyph in het deelvenster Glyphs en kies Glyph laden in Zoeken
in het contextmenu.
5. Voer bij Glyph wijzigen de vervangende glyph in op dezelfde manier als de glyph waarnaar u zoekt.
6. Klik op Zoeken.
7. U hervat het zoeken door te klikken op Volgende zoeken, Wijzigen (om de laatst gevonden glyph te wijzigen), Alles wijzigen (een bericht
geeft het totale aantal wijzigingen aan) of Wijzigen/Zoeken (om de huidige instantie te wijzigen en de volgende instantie te zoeken).
8. Klik op Sluiten.
Lettertypen zoeken en wijzigen
Gebruik de opdracht Lettertype zoeken om lettertypen te zoeken die in het document worden gebruikt en daar een overzicht van te geven. Met
uitzondering van de lettertypen in een geïmporteerde afbeelding kunt u alle lettertypen vervangen door elk ander lettertype dat op het systeem is
geïnstalleerd. U kunt zelfs een lettertype vervangen dat deel uitmaakt van een tekststijl. Belangrijk:
Een lettertypenaam wordt één keer weergegeven voor alle keren dat het lettertype in de opmaak voorkomt, en wordt nogmaals weergegeven
voor elke keer dat het wordt gebruikt in geïmporteerde afbeeldingen. Als een bepaald lettertype bijvoorbeeld drie keer in de opmaak en drie
keer in geïmporteerde afbeeldingen wordt gebruikt, wordt de naam van het lettertype vier keer weergegeven in het dialoogvenster Lettertype
zoeken: één keer voor alle keren dat het in de opmaak is gebruikt en drie keer voor de geïmporteerde afbeeldingen. Als lettertypen niet
volledig in afbeeldingen worden ingesloten, wordt de lettertypenaam mogelijk niet vermeld in het dialoogvenster Lettertype zoeken.
Lettertype zoeken is niet beschikbaar in een artikeleditorvenster.
Pictogrammen geven het soort lettertype aan of de omstandigheden waarin het wordt gebruikt, zoals Type 1-lettertypen , geïmporteerde
290
Naar boven
afbeeldingen , TrueType-lettertypen , OpenType-lettertypen en ontbrekende lettertypen .
Gebruik de opdracht Tekst > Lettertype zoeken om er zeker van te zijn dat de uitvoer consistent is door een analyse te maken van het
lettertypegebruik op pagina's en in geïmporteerde afbeeldingen. Gebruik de opdracht Bewerken > Zoeken/Wijzigen voor het opzoeken en
wijzigen van specifieke tekstkenmerken, tekens of stijlen.
1. Kies Tekst > Lettertype zoeken.
2. Selecteer een of meer lettertypenamen in de lijst Lettertypen in document.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om naar de eerste instantie van het in de lijst geselecteerde lettertype te zoeken, klikt u op Eerste zoeken. De tekst die gebruikmaakt
van het lettertype wordt weergegeven. De knop Eerste zoeken is niet beschikbaar als het geselecteerde lettertype wordt gebruikt in
geïmporteerde afbeeldingen of als er meerdere lettertypen in de lijst zijn geselecteerd.
Klik op Afbeelding zoeken om een geïmporteerde afbeelding te selecteren waarin een lettertype voorkomt dat in de lijst wordt
aangegeven aan de hand van een pictogram voor geïmporteerde afbeeldingen
. De afbeelding wordt ook weergegeven. De knop
Afbeelding zoeken is niet beschikbaar als het geselecteerde lettertype wordt gebruikt in de opmaak of als er meerdere lettertypen in de
lijst zijn geselecteerd.
4. Klik op Meer info om de details over een geselecteerd lettertype weer te geven. Klik op Minder info om de details te verbergen. Het gebied
Info is leeg als er meerdere lettertypen in de lijst zijn geselecteerd.
Een lettertype kan worden vermeld als onbekend als het bestand van de geselecteerde afbeelding er geen informatie over geeft. Lettertypen
in bitmapafbeeldingen (zoals TIFF-afbeeldingen) worden niet weergegeven in de lijst omdat dit bitmaps zijn en geen tekens.
5. U vervangt het lettertype door in de lijst Vervangen door het gewenste lettertype te selecteren en een van onderstaande handelingen uit te
voeren:
Klik op Wijzigen om één instantie van het geselecteerde lettertype te vervangen. Deze optie is niet beschikbaar als u meerdere
lettertypen hebt geselecteerd.
Klik op Wijzigen/Zoeken om die instantie van het lettertype te wijzigen en de volgende instantie op te zoeken. Deze optie is niet
beschikbaar als u meerdere lettertypen hebt geselecteerd.
Klik op Alles wijzigen om alle instanties van het in de lijst geselecteerde lettertype te vervangen. Als u een alinea- of tekenstijl die het
gezochte lettertype bevat, opnieuw wilt definiëren, selecteert u Stijl opnieuw definiëren wanneer alles wordt gewijzigd.
Als het desbetreffende lettertype niet meer in uw bestand voorkomt, wordt de lettertypenaam verwijderd uit de lijst Lettertypen in document.
Opmerking: Als u lettertypen in geïmporteerde afbeeldingen wilt wijzigen, gebruikt u het programma waarmee de afbeelding oorspronkelijk
is geëxporteerd. Vervolgens vervangt u de afbeelding of werkt u de koppeling bij in het deelvenster Koppelingen.
6. Nadat u op Wijzigen hebt geklikt, klikt u op Volgende zoeken om naar de volgende plaats in het document te zoeken waar het lettertype
voorkomt.
7. Klik op Sluiten.
U kunt het dialoogvenster Lettertype zoeken openen tijdens preflighting van een document. Ga in het dialoogvenster Preflight naar het tabblad
Lettertypen en klik op Lettertype zoeken.
Als u wilt zien in welke systeemmap een lettertype voorkomt, selecteert u het lettertype in het dialoogvenster Lettertype zoeken en kiest u
Tonen in Verkenner (Windows) of Tonen in Finder (Mac OS).
Items zoeken/wijzigen met gebruik van query's
U kunt tekst, objecten en glyphs zoeken en wijzigen met gebruik van of door het samenstellen van een query. Een query is een gedefinieerde
zoek- en wijzigingsbewerking. InDesign beschikt over meerdere vooraf ingestelde query's voor het wijzigen van de leestekenopmaak en voor
andere handige handelingen, zoals het wijzigen van de notatie van telefoonnummers. Als u een query hebt samengesteld en deze opslaat, kunt u
de query steeds weer opnieuw uitvoeren en doorgeven aan anderen.
Zoeken met gebruik van query's
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Kies een query in de lijst Query.
De query's worden gegroepeerd op type.
3. Geef een zoekbereik op in het menu Zoeken in.
Het zoekbereik wordt niet opgeslagen bij de query.
4. Klik op Zoeken.
5. Als u wilt blijven zoeken, klikt u op Volgende zoeken, Wijzigen (om de laatst gevonden tekst of het laatste leesteken te wijzigen), Alles
wijzigen (een bericht geeft het totale aantal wijzigingen aan) of Zoeken/Wijzigen (om tekst of leestekens te wijzigen en uw zoekopdracht
voort te zetten).
291
Nadat u een zoekquery hebt geselecteerd, kunt u de instellingen aanpassen om de zoekopdracht te verfijnen.
Query's opslaan
Sla een query op in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen als u de query opnieuw wilt uitvoeren of wilt delen met anderen. De namen van
opgeslagen query's worden weergegeven in de lijst Query in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Selecteer Tekst, GREP of een ander tabblad voor het gewenste type zoekopdracht.
3. Klik onder het menu Zoeken in op pictogrammen om te bepalen of elementen als verborgen lagen, stramienpagina's en voetnoten in de
zoekopdracht worden opgenomen.
Deze elementen worden opgenomen in de opgeslagen query. Het bereik van de zoekopdracht wordt echter niet opgeslagen in de query.
4. Definieer de velden Zoeken naar en Wijzigen in. (Zie Metatekens voor zoeken en Zoeken met GREP-uitdrukkingen.)
5. Klik op de knop Zoekopdracht opslaan in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen en typ een naam voor de query.
Als u de naam van een bestaande query kiest, wordt u gevraagd of u deze wilt vervangen. Klik op Ja als u de bestaande query wilt bijwerken.
Query's verwijderen
Selecteer de query in de lijst Query en klik op de knop Query verwijderen.
Query's laden
Aangepaste query's worden opgeslagen als XML-bestanden. De namen van aangepaste query's worden weergegeven in de lijst Query in het
dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
Als u een query van iemand hebt gekregen en u wilt de query laden om deze in de lijst Query weer te geven, dient u het querybestand naar de
desbetreffende locatie te kopiëren:
Mac OS Gebruikers\[gebruikersnaam]\Bibliotheek\Preferences\Adobe InDesign\[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Windows XP Documents and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Windows Vista en Windows 7 Gebruikers\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Meer Help-onderwerpen
Video over zoeken en wijzigen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
292
Voetnoten
Naar boven
Naar boven
Voetnoten maken
Nummering en layout van voetnoot wijzigen
Voetnoten verwijderen
Tekst in voetnoten
Voetnoten maken
Een voetnoot bestaat uit twee gekoppelde delen: het verwijzingsnummer van de voetnoot dat in de tekst wordt weergegeven, en de voetnoottekst
die onder aan de kolom staat. U kunt voetnoten maken of importeren vanuit Word- of RTF-documenten. Voetnoten worden automatisch
genummerd als deze aan een document worden toegevoegd. In elk artikel wordt er opnieuw genummerd. U kunt de nummeringsstijl, vormgeving
en layout van voetnoten bepalen. U kunt geen voetnoten aan tabellen of aan voetnoottekst toevoegen.
De breedte van de voetnoottekst wordt gebaseerd op de breedte van de kolom die de verwijzingsmarkering van de voetnoot bevat. Voetnoten
kunnen niet worden gebruikt voor het bepalen van de ruimte tussen kolommen in een tekstkader.
U kunt in InDesign geen eindnoten maken. In Endnotes in InDesign CS4 geeft Bob Bringhurst echter een alternatief voor het maken van
eindnoten. Eindnoten in omgezette Microsoft Word-documenten worden opgemaakt als tekst, niet als voetnoten.
Op www.adobe.com/go/vid0218_nl vindt u een videodemo over het maken van voetnoten.
1. Plaats het invoegpunt op de plaats waar u het verwijzingsnummer van de voetnoot wilt weergeven.
2. Kies Tekst > Voetnoot invoegen.
3. Typ de voetnoottekst.
Voetnoot aan document toegevoegd
A. Verwijzingsnummer B. Voetnoottekst
Tijdens het typen wordt het voetnootgedeelte groter maar wordt het formaat van het tekstkader niet gewijzigd. Het voetnootgedeelte kan groter
worden tot aan de regel met de voetnootverwijzing. Als dit het geval is, wordt de voetnoot indien mogelijk gesplitst naar de volgende
tekstkaderkolom of het volgende verbonden kader. Kan de voetnoot niet worden gesplitst en wordt er meer tekst toegevoegd dan in het
voetnootgedeelte mogelijk is, dan wordt de regel met de voetnootverwijzing naar de volgende kolom verplaatst, of verschijnt er een
overlooppictogram. U moet dan het formaat van het kader of de tekstopmaak wijzigen.
Wanneer de invoegpositie in een voetnoot staat, kiest u Tekst > Naar voetnootverwijzing om terug te keren naar het punt waar u aan het typen
was. Als u deze optie regelmatig gebruikt, kunt u er eventueel een sneltoets voor maken.
Nummering en layout van voetnoot wijzigen
De wijzigingen in de nummering en layout van de voetnoot hebben effect op bestaande en nieuwe voetnoten.
1. Kies Tekst > Opties voetnoten document.
2. Selecteer op het tabblad Nummering en opmaak de opties die het nummeringsschema en de opmaakweergave van het verwijzingsnummer
en de voetnoottekst bepalen.
3. Klik op het tabblad Layout en selecteer de opties die de vormgeving van de voetnootsectie op de pagina bepalen.
4. Klik op OK.
Nummerings- en opmaakopties voor voetnoot
De volgende opties worden in het gedeelte Nummering en opmaak in het dialoogvenster Opties voetnoten weergegeven:
293
Nummeringsstijl Kies de nummeringsstijl voor nummers van voetnootverwijzing.
Beginnen bij Geef het nummer op dat wordt gebruikt voor de eerste voetnoot in het artikel. Elk artikel in een document begint met hetzelfde
Beginnen bij-nummer. Als u een boek hebt met opeenvolgende paginanummering en dat bestaat uit meerdere documenten, kunt u de
voetnootnummering in elk hoofdstuk laten beginnen met het nummer na het nummer waarmee het laatste hoofdstuk is geëindigd.
De optie Beginnen bij is vooral handig voor documenten in een boek. De voetnoten worden niet doorgenummerd in documenten in een boek.
Nummering opnieuw beginnen op elke Als de nummering opnieuw moet beginnen in het document, selecteert u deze optie en kiest u Pagina,
Spread of Sectie om op te geven wanneer de voetnootnummering opnieuw moet worden gestart. Sommige nummeringsstijlen, zoals sterretjes (*),
werken het beste als elke pagina opnieuw wordt ingesteld.
Voorvoegsel/achtervoegsel tonen in Selecteer deze optie om voorvoegsels en achtervoegsels in de voetnootverwijzing, de voetnoottekst of
beide weer te geven. Voorvoegsels worden weergegeven vóór het nummer (bijvoorbeeld [1) en achtervoegsels worden weergegeven achter het
nummer (bijvoorbeeld 1]). Deze optie is met name handig voor het plaatsen van voetnoten binnen tekens, zoals [1]. Typ een teken of tekens of
selecteer een optie voor Voorvoegsel en/of Achtervoegsel. Als u speciale tekens wilt invoegen, klikt u op de pictogrammen naast Voorvoegsel en
Achtervoegsel om een menu weer te geven.
Als u vindt dat het verwijzingsnummer van de voetnoot te dicht bij de voorgaande tekst ligt, kunt u de vormgeving verbeteren door een
spatieteken ervoor toe te voegen. U kunt ook een tekenstijl aan het verwijzingsnummer toevoegen.
Positie Met deze optie bepaalt u de vormgeving van het verwijzingsnummer van de voetnoot. Standaard staat deze optie ingesteld op superscript.
Als u het nummer met een tekenstijl wilt opmaken (zoals een tekenstijl met OpenType-superscriptinstellingen), kiest u Normaal toepassen en geeft
u de tekenstijl op.
Tekenstijl U kunt een tekenstijl kiezen om het verwijzingsnummer van de voetnoot op te maken. U kunt bijvoorbeeld in plaats van superscript een
tekenstijl gebruiken op een normale positie met een verhoogde basislijn. In het menu staan de beschikbare tekenstijlen uit het deelvenster
Tekenstijlen.
Alineastijl U wilt mogelijk een alineastijl kiezen die de voetnoottekst voor alle voetnoten in het document opmaakt. In het menu staan de
beschikbare alineastijlen uit het deelvenster Alineastijlen. Standaard wordt de stijl [Basisalinea] gebruikt. De stijl [Basisalinea] kan van vormgeving
verschillen met de standaard lettertype-instellingen voor het document.
Scheidingsteken Het scheidingsteken is de spatie die wordt ingevoegd tussen het voetnootnummer en het begin van de voetnoottekst. U wijzigt
het scheidingsteken door eerst het bestaande scheidingsteken te selecteren of te verwijderen en vervolgens een nieuw scheidingsteken te kiezen.
U kunt meerdere tekens opnemen. Gebruik het juiste metateken zoals een ^m voor een em-spatie om spatietekens in te voegen.
Layoutopties voor voetnoot
De volgende opties worden in het gedeelte Layout in het dialoogvenster Opties voetnoten weergegeven:
Minimumruimte vóór eerste voetnoot Met deze optie stelt u de minimum hoeveelheid ruimte tussen de onderkant van de kolom en de eerste
voetnootregel in. Gebruik geen negatieve waarde. Een instelling van Ruimte voor wordt in de voetnootalinea genegeerd.
Ruimte tussen voetnoten Met deze optie stelt u de afstand tussen de laatste alinea van een voetnoot en de eerste alinea van de volgende
voetnoot in een kolom in. Gebruik geen negatieve waarde. De waarden voor Ruimte voor/Ruimte na in een voetnootalinea zijn alleen van
toepassing als de voetnoot meerdere alinea's bevat.
Eerste basislijn verschuiven Met deze optie stelt u de afstand in tussen het begin van het voetnootgedeelte (waar de scheidingslijn van de
voetnoot standaard verschijnt) en de eerste regel van de voetnoottekst.
Zie Eigenschappen van tekstkaders wijzigen voor informatie over de eerste-basislijnopties.
Voetnoten voor einde artikel onder aan tekst plaatsen Selecteer deze optie als de voetnoten van de laatste kolom net onder de tekst in het
laatste kader van het artikel moeten verschijnen. Als deze optie niet is geselecteerd, worden voetnoten in het laatste kader van het artikel onder
aan de kolom weergegeven.
Gesplitste voetnoten toestaan Selecteer deze optie als de voetnoten moeten worden verbroken in een kolom wanneer de voetnoot te groot is
voor de beschikbare voetnootruimte in die kolom. Als splitsen niet is toegestaan, wordt de lijn met het verwijzingsnummer van de voetnoot naar de
volgende kolom verplaatst, of wordt de tekst overgelopen.
Voetnoten worden in een kolom verbroken.
Als Gesplitste voetnoten toestaan is ingeschakeld, kunt u voorkomen dat één voetnoot wordt gesplitst door de invoegpositie in de voetnoottekst
te plaatsen, Opties bijeenhouden in het menu van het deelvenster Alinea te kiezen en vervolgens de opties Regels bij elkaar houden en Alle
regels in alinea te selecteren. Bevat de voetnoot meerdere alinea's, gebruik dan de optie Houden bij volgende _ regels in de eerste alinea van
de voetnoottekst. U kunt Tekst > Afbrekingsteken invoegen > Kolomeinde kiezen om te bepalen waar de voetnoot wordt gesplitst.
Lijn boven Bepaal de locatie en de vormgeving van de scheidingslijn die boven de tekst van de voetnoot wordt weergegeven. Ook boven alle
voetnoottekst die in een apart kader wordt vervolgd, wordt een scheidingslijn weergegeven. De geselecteerde opties zijn van toepassing op Eerste
294
Naar boven
Naar boven
voettekst in kolom of Vervolgvoetnoten, afhankelijk van welke optie in het menu is geselecteerd. Deze opties zijn gelijk aan de opties die u bij het
opgeven van een alinearegel kunt gebruiken. Schakel de optie voor de scheidingslijn uit als u geen scheidingslijn voor de voetnoot wilt gebruiken.
Voetnoten verwijderen
U verwijdert een voetnoot door het verwijzingsnummer van de voetnoot dat in de tekst wordt weergegeven, te deselecteren en vervolgens op
Backspace of Delete te drukken. Als u alleen de voetnoottekst verwijdert, blijven het verwijzingsnummer en de structuur van de voetnoot
behouden.
Tekst in voetnoten
Neem het volgende in acht wanneer u de tekst in voetnoten bewerkt:
Wanneer de invoegpositie in de voetnoottekst staat, wordt met Bewerken > Alles selecteren alle voetnoottekst voor die voetnoot, maar geen
andere voetnoot of tekst geselecteerd.
U kunt met de pijltoetsen door de voetnoten navigeren.
De voetnoten worden niet doorgenummerd in documenten in een boek. Als u niet wilt dat de nummering in elk document van het boek
opnieuw wordt gestart, moet u de waarde voor Beginnen bij in elk document handmatig wijzigen nadat u de bewerkingen hebt voltooid.
In de artikeleditor kunt u voetnoten in- of uitvouwen door op het voetnootpictogram te klikken. Met Weergave > Artikeleditor > Alle voetnoten
uitvouwen of Alle voetnoten samenvouwen kunt u alle voetnoten uit- of samenvouwen.
U kunt teken- en alineaopmaak selecteren en toepassen op voetnoottekst. Daarnaast kunt u ook de vormgeving van het verwijzingsnummer
van de voetnoot selecteren en wijzigen. Het wordt echter aangeraden hiervoor het dialoogvenster Opties voetnoten document te gebruiken.
Wanneer u tekst dat het verwijzingsnummer van de voetnoot bevat, knipt of plakt, wordt de voetnoottekst ook op het klembord geplaatst. Als
u de tekst naar een ander document kopieert, gebruiken de voetnoten in die tekst de kenmerken van de nummering en layoutweergave van
het nieuwe document.
Als u per ongeluk het voetnootnummer aan het begin van de voetnoottekst hebt verwijderd, kunt u dit nummer weer toevoegen door de
invoegpositie aan het begin van de voetnoottekst te plaatsen, met de rechtermuisknop te klikken (Windows) of Control ingedrukt te houden
en te klikken (Mac OS) en vervolgens Speciaal teken invoegen > Markeringen > Voetnootnummer te kiezen.
Tekstomloop heeft geen effect op voetnoottekst.
Als u overschrijvingen en tekenstijlen van een alinea met een verwijzingsmarkering van een voetnoot verwijdert, gaan de kenmerken verloren
van de verwijzingsnummers van de voetnoot die u hebt toegepast in het dialoogvenster Opties voetnoten document.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken van voetnoten
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
295
Glyphs en speciale tekens
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Glyphs
Glyphs en speciale tekens invoegen
Aangepaste glyph-sets maken en bewerken
Aanhalingstekens gebruiken
Spatietekens invoegen
Overzicht van het deelvenster Glyphs
U voert glyphs in met gebruik van het deelvenster Glyphs. Aanvankelijk ziet u in dit deelvenster de glyphs in het lettertype waarin de cursor zich
bevindt, maar u kunt een ander lettertype weergeven, een tekststijl in het lettertype weergeven (bijvoorbeeld Light, Regular of Bold) en een subset
weergeven van de glyphs in het lettertype (bijvoorbeeld wiskundige symbolen, cijfers of leestekensymbolen).
Glyphs, deelvenster
A. Een subset van glyphs tonen B. Gereedschapstip C. Lettertypelijst D. Lettertypestijl
Wanneer u de aanwijzer boven een glyph plaatst, kunt u de CID/GID-waarde, de Unicode-waarde en de naam van de glyph aflezen in een
gereedschapstip.
Het deelvenster Glyphs openen
Kies Tekst > Glyphs of Venster > Tekst en tabellen > Glyphs.
De weergave van het deelvenster Glyphs wijzigen
Klik op de widget links van het woord "Glyphs" in het deelvenster Glyphs om de weergave van het deelvenster te wijzigen. Klik op dit
pictogram om achtereenvolgens de verschillende weergaven te zien: het samengevouwen deelvenster, het volledige deelvenster en het
deelvenster zonder de onlangs gebruikte glyphs.
Klik op de knoppen Inzoomen of Uitzoomen rechtsonder in het deelvenster Glyphs.
Sleep de rechteronderhoek van het deelvenster Glyphs om het formaat van het deelvenster te wijzigen.
De weergegeven glyphs filteren
Voer een van de volgende handelingen uit in de lijst Tonen om te bepalen welke glyphs worden weergegeven in het deelvenster Glyphs:
Kies Hele lettertype om alle glyphs te zien die beschikbaar zijn in het lettertype.
Kies een optie onder Hele lettertype om de lijst te beperken tot een subset van de glyphs. Kies bijvoorbeeld Leestekens om alleen de
leestekenglyphs weer te geven en Wiskundige symbolen om alleen de wiskundige symbolen te kunnen kiezen.
Glyphs sorteren in het deelvenster Glyphs
Kies Op CID / GID of Op Unicode om te bepalen hoe glyphs worden gesorteerd in het deelvenster Glyphs.
296
Glyphs en speciale tekens invoegen
Een glyph is een specifieke vorm van een teken. Zo is in bepaalde lettertypen de hoofdletter A beschikbaar in verschillende vormen, zoals een
sierletter of een kleinkapitaal. Met het deelvenster Glyphs kunt u glyphs in een lettertype opzoeken.
OpenType-lettertypen zoals, Adobe Caslon™ Pro, bevatten meerdere glyphs voor veel standaardtekens. Met het deelvenster Glyphs kunt u
alternatieve glyphs invoegen in uw document. U kunt het deelvenster Glyphs ook gebruiken om OpenType-kenmerken zoals sierletters, golven,
breuken en ligaturen weer te geven en in te voegen.
Speciale tekens invoegen
U kunt algemene tekens invoegen, zoals em- en en-streepjes, symbolen voor geregistreerde handelsmerken en weglatingstekens.
1. Voeg met het gereedschap Tekst een invoegpunt in op de gewenste plaats.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen en selecteer een optie in een van de categorieën in het menu.
Als speciale tekens die u vaak gebruikt, niet in de lijst met speciale tekens staan, kunt u die tekens aan een glyph-set toevoegen.
Een glyph uit een bepaald lettertype invoegen
1. Klik met het gereedschap Tekst om het invoegpunt te plaatsen.
2. Kies Tekst > Glyphs om het deelvenster Glyphs te openen.
3. Om een andere set tekens in het deelvenster Glyphs weer te geven, voert u een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een ander lettertype en een andere tekststijl (indien beschikbaar). Kies Hele lettertype in het menu Tonen. Of kies een van de
OpenType-categorieën als u een OpenType-lettertype hebt geselecteerd.
Kies een aangepaste glyph-set in het menu Tonen. (Zie Aangepaste glyph-sets maken en bewerken.)
4. Schuif door de tekens totdat u de gewenste glyph hebt gevonden. Als u een OpenType-lettertype hebt geselecteerd, kunt u een
pop-upmenu met alternatieve glyphs weergeven door op het glyphvak te klikken en de muisknop ingedrukt te houden.
5. Dubbelklik op het teken dat u wilt invoegen. Het teken verschijnt nu op de tekstinvoegpositie.
Een onlangs gebruikte glyph invoegen
InDesign houdt de 35 laatste verschillende glyphs bij die u hebt ingevoegd en stelt deze beschikbaar bij Recent gebruikt in de eerste rij van het
deelvenster Glyphs (u moet het deelvenster uitbreiden om alle 35 glyphs in de eerste rij te zien).
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Dubbelklik op een glyph bij Recent gebruikt.
Kies Recent gebruikte glyphs in de lijst Tonen om alle onlangs gebruikte glyphs weer te geven in het hoofdgedeelte van het deelvenster
Glyphs en dubbelklik op een glyph.
Onlangs gebruikte glyphs verwijderen
Klik met de rechtermuisknop (Windows®) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op een glyph in het gedeelte Recent gebruikt en kies
vervolgens Glyph verwijderen uit Recent gebruikt als u een onlangs gebruikte glyph wilt verwijderen.
Kies Alle recent gebruikte wissen om alle onlangs gebruikte glyphs te verwijderen.
Een teken vervangen door een alternatieve glyph
Wanneer een teken alternatieve glyphs bevat, wordt dit teken in het deelvenster Glyphs weergegeven met een driehoekje in de
rechterbenedenhoek. U kunt op het teken in het deelvenster Glyphs klikken en de muisknop ingedrukt houden om een pop-upmenu weer te geven
van de alternatieve glyphs, of u kunt alternatieve glyphs weergeven in het deelvenster Glyphs.
Alternatieve glyphs selecteren in een OpenType-lettertype
1. Kies Tekst > Glyphs om het deelvenster Glyphs te openen.
2. Selecteer Alternatieven voor selectie in de lijst Tonen.
3. Selecteer met het gereedschap Tekst een teken in het document.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk om het geselecteerde teken in het document te vervangen:
Dubbelklik op een glyph in het deelvenster Glyphs.
Selecteer een glyph in het menu.
297
Naar boven
OpenType-glyphkenmerken weergeven in het deelvenster Glyphs
Het is mogelijk alleen de tekens voor de geselecteerde OpenType-kenmerken weer te geven in het deelvenster Glyphs. U kunt meerdere opties
kiezen in het menu Tonen in het deelvenster Glyphs.
Menuopties in het deelvenster Glyphs weergeven
1. Kies een OpenType-lettertype in de lettertypenlijst in het deelvenster Glyphs.
2. Kies een optie in het menu Tonen.
Het geselecteerde lettertype bepaalt welke opties worden weergegeven. Zie Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen voor meer
informatie over het toepassen van kenmerken van OpenType-lettertypen. Voor meer informatie over OpenType-lettertypen gaat u naar
www.adobe.com/go/opentype_nl.
Alternatieve glyphs markeren in de tekst
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Kies Vervangen glyphs en klik op OK. Vervangen glyphs in de tekst worden nu weergegeven in niet-afdrukbaar geel.
Aangepaste glyph-sets maken en bewerken
Een glyph-set is een benoemde verzameling van glyphs uit een of meerdere lettertypen. Als u vaak gebruikte glyphs opslaat in een glyph-set,
hoeft u niet elke keer naar een glyph te zoeken als u er een wilt gebruiken. Glyph-sets zijn niet aan specifieke documenten gekoppeld, maar
worden samen met andere voorkeuren van InDesign opgeslagen in een apart bestand dat gedeeld kan worden.
U kunt bepalen of de lettertypen van glyphs worden onthouden. Het onthouden van lettertypen is bijvoorbeeld nuttig wanneer u met Dingbat-
tekens werkt die niet in andere lettertypen voorkomen. Als het lettertype van een glyph wordt onthouden maar het lettertype ontbreekt, wordt het
vierkantje van de glyph roze weergegeven in het deelvenster Glyphs en het dialoogvenster Glyph-set bewerken. Als het lettertype van een
toegevoegde glyph niet wordt onthouden, verschijnt de letter “u” naast de glyph om aan te geven dat de vormgeving van de glyph wordt bepaald
door de Unicode-waarde van het lettertype.
Een aangepaste glyph-set maken
1. Kies Tekst > Glyphs.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nieuwe glyph-set in het menu van het deelvenster Glyphs.
Open het contextmenu in het deelvenster Glyphs en kies Nieuwe glyph-set.
3. Voer de naam van de glyph-set in.
4. Kies de volgorde waarin de glyphs aan de glyph-set worden toegevoegd en klik op OK:
Invoegen aan begin Elke nieuwe glyph wordt als eerste in de set vermeld.
Toevoegen aan einde Elke nieuwe glyph wordt als laatste in de set vermeld.
Unicode-volgorde Alle glyphs worden vermeld in de volgorde van hun unicode-waarden.
5. Als u glyphs aan de aangepaste set wilt toevoegen, selecteert u onder in het deelvenster Glyphs het lettertype met de glyph, klikt u op de
glyph om deze te selecteren en kiest u de naam van de aangepaste glyph-set in het menu Toevoegen aan glyph-set in het menu van het
298
Naar boven
deelvenster Glyphs.
Een aangepaste glyph-set weergeven
Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Glyphs:
Kies de glyph-set in de lijst Tonen.
Kies Glyph-set weergeven in het menu van het deelvenster Glyphs en kies de naam van de glyph-set.
Aangepaste glyph-sets bewerken
1. Kies Glyph-set bewerken in het menu van het deelvenster Glyph en kies vervolgens de aangepaste glyph-set.
2. Selecteer de glyph die u wilt bewerken, voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Selecteer Lettertype bij glyph onthouden als u de glyph aan het lettertype wilt koppelen. Een glyph die het lettertype onthoudt, negeert
het lettertype dat op de geselecteerde tekst in het document is toegepast wanneer de glyph in die tekst wordt ingevoegd. Ook het
lettertype dat in het deelvenster Glyph zelf is opgegeven, wordt genegeerd. Als u deze optie deselecteert, wordt de Unicode-waarde van
het huidige lettertype gebruikt.
Om extra glyphs weer te geven, kiest u een ander lettertype of een andere stijl. Als de glyph niet bij het lettertype is gedefinieerd, kunt u
geen ander lettertype selecteren.
Om een glyph uit de aangepaste glyph-set te verwijderen, kiest u Verwijderen uit set.
Kies een optie bij Invoegvolgorde als u de volgorde wilt wijzigen waarin glyphs aan de set worden toegevoegd. Unicode-volgorde is niet
beschikbaar als Invoegen aan begin of Toevoegen aan einde was geselecteerd toen de glyph-set werd gemaakt.
Glyphs verwijderen uit aangepaste glyph-sets
1. Kies in het deelvenster Glyphs de aangepaste glyph-set in het menu Tonen.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op een glyph en kies Glyph uit set verwijderen.
Aangepaste glyph-sets verwijderen
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Glyph-set verwijderen in het menu van het deelvenster Glyphs.
Kies Glyph-set verwijderen in het contextmenu.
2. Klik op de naam van de aangepaste glyph-set.
3. Klik ter bevestiging op Ja.
Glyph-sets opslaan en laden
Aangepaste glyph-sets worden opgeslagen in bestanden in de map Glyph Sets, een submap van de map Presets. U kunt glyph-setbestanden
kopiëren naar andere computers, zodat andere gebruikers aangepaste glyph-sets kunnen gebruiken. Kopieer glyph-setbestanden van en naar
deze mappen, zodat anderen ze kunnen gebruiken:
Mac OS Gebruikers\[gebruikersnaam]\Bibliotheek\Preferences\Adobe InDesign\[versie]\[taal]\Glyph Sets
Windows XP Documents and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Glyph Sets
Windows Vista en Windows 7 Gebruikers\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Glyph Sets
Aanhalingstekens gebruiken
U kunt verschillende aanhalingstekens voor diverse talen opgeven. Deze aanhalingstekens worden alleen weergegeven als de optie Typografische
aanhalingstekens gebruiken is geselecteerd onder Tekst in het dialoogvenster Voorkeuren.
Opgeven welke aanhalingstekens moeten worden gebruikt
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies een taal in het menu Taal.
3. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Voor dubbele aanhalingstekens kiest u een paar aanhalingstekens of typt u het paar tekens dat u wilt gebruiken, en klikt u op OK.
Voor enkele aanhalingstekens selecteert u een paar aanhalingstekens of typt u het paar tekens dat u wilt gebruiken, en klikt u op OK.
Rechte aanhalingstekens invoegen
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Aanhalingstekens > Rechte dubbele aanhalingstekens of Recht enkel aanhalingsteken (apostrof).
299
Naar boven
Deselecteer de optie Typografische aanhalingstekens gebruiken in het gedeelte Tekst van het dialoogvenster Voorkeuren en typ het
aanhalingsteken of de apostrof.
Druk op Shift+Ctrl+Alt+' (Windows) of Shift+Command+Option+' (Mac OS) om de voorkeurenoptie Typografische aanhalingstekens gebruiken
in of uit te schakelen.
Het teken dat vaak wordt gebruikt om Engelse voeten, boogminuten of minuten aan te geven is het prime-teken. Het lijkt op een schuine
apostrof. Het teken dat vaak wordt gebruikt om inches, boogseconden of seconden aan te geven is het dubbele prime-teken. Verwar deze
symbolen niet met apostroffen en aanhalingstekens. Sommige lettertypen bevatten de prime- en dubbele prime-tekens. U kunt deze tekens
invoeren met het deelvenster Glyphs. Als het lettertype geen prime- of dubbel prime-teken bevat, voegt u een recht aanhalingsteken in en
maakt u dit cursief.
Spatietekens invoegen
Een spatieteken is een lege spatie tussen tekens. U kunt spatietekens voor allerlei doeleinden gebruiken, bijvoorbeeld om twee woorden aan het
einde van een regel bij elkaar te houden.
1. Voeg met het gereedschap Tekst een invoegpositie in op de plaats waar u een bepaalde spatie wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen en selecteer een van de opties voor spaties (zoals Em-spatie) in het contextmenu.
Er worden symbolen weergegeven voor de spatietekens wanneer u Tekst > Verborgen tekens tonen kiest.
Spatieopties
De volgende opties worden in het menu Tekst > Spatie(s) invoegen weergegeven:
Em-spatie
Even breed als de tekst. In 12-punts tekst is de em-spatie dus 12 punten breed.
En-spatie
Half zo breed als een em-spatie.
Vaste spatie
Even flexibel en breed als de spatie die u invoegt met de spatiebalk, maar de regel wordt bij deze spatie niet afgebroken.
Vaste spatie (vaste breedte)
Een spatie van vaste breedte voorkomt het afbreken van een regel bij de spatie, maar wordt niet versmald of
verbreed in uitgevulde tekst. Een spatie van vaste breedte is hetzelfde als het teken voor de vaste spatie dat in InDesign CS2 werd gebruikt.
Eén derde spatie Net zo breed als één derde van een em-spatie.
Kwart spatie
Net zo breed als één vierde van een em-spatie.
Eén zesde spatie
Net zo breed als één zesde van een em-spatie.
Uitlijnspatie
Lijnt de laatste regel van een volledig uitgelijnde alinea helemaal uit door de regel met spaties op te vullen. (Zie Instellingen voor
uitvulling wijzigen.)
Haarfijne spatie
Net zo breed als 1/24e van een em-spatie.
Dunne spatie
Net zo breed als een achtste van een em-spatie. U kunt aan weerszijden van een em- of en-streepje een dunne spatie
invoegen.
Cijferspatie
Even breed als een getal in het lettertype. Gebruik deze spatie om getallen in financiële tabellen uit te lijnen.
Interpunctiespatie Even breed als het uitroepteken, de punt of puntkomma van het lettertype.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
300
Gekoppelde artikelen
Naar boven
Naar boven
Een gekoppeld artikel maken
Opties voor een gekoppeld artikel opgeven
Een gekoppeld artikel bijwerken
Origineel artikel bewerken
Het is niet eenvoudig om inhoud van verschillende pagina's te dupliceren. Daarnaast leidt kopiëren en plakken vaak tot fouten en kost het veel tijd.
Door artikelen aan elkaar te koppelen, kunt u meerdere versies van een artikel of tekstinhoud in hetzelfde document beheren. Met gekoppelde
artikelen wordt het gemakkelijker om opkomende workflows te ondersteunen waarin u bijvoorbeeld voor verticale en horizontale layouts moet
ontwerpen. Gekoppelde artikelen zijn ook handig voor traditionele drukwerk- en publicatieworkflows waarin u bijvoorbeeld vaste gegevens op
verschillende pagina's moet synchroniseren.
Gekoppelde artikelen werken op dezelfde manier als gewone koppelingen. U kunt een artikel als bovenliggend element aanduiden en vervolgens
hetzelfde artikel op andere locaties in het document als onderliggende artikelen plaatsen. Wanneer u het bovenliggende artikel bijwerkt, worden de
onderliggende artikelen in het deelvenster Koppelingen gemarkeerd en kunt u ze bijwerken zodat ze gelijk zijn aan het bovenliggende artikel. U
kunt gekoppelde artikelen maken met behulp van normale artikelen of artikelen met padtekst. Verankerde artikelen binnen artikelen worden ook
ondersteund.
Gekoppelde artikelen blijven gesynchroniseerd wanneer u toegepaste InDesign-stijlen bijwerkt.
Gekoppelde artikelen worden gemarkeerd als niet meer gesynchroniseerd in het deelvenster Koppelingen, ook al zijn er geen zichtbare
wijzigingen. Globale documentwijzigingen die ertoe leiden dat de artikelen opnieuw worden samengesteld, zorgen ervoor dat de koppelingen
worden gemarkeerd. Deze globale wijzigingen kunnen te wijten zijn aan updates van opties of definities voor:
Voetnoten
Tekstvariabelen
Voorwaardelijke tekst
Stalen
XML-labels
Benoemde rasters
Als u alle lettertypen of alle instanties van een object vervangt, stelt InDesign alle artikelen opnieuw samen en worden de koppelingen
gemarkeerd.
Een gekoppeld artikel maken
1. Selecteer een artikel door het tekstkader te selecteren of de invoegcursor in de tekst te plaatsen. U kunt ook meerdere artikelen selecteren
door Shift ingedrukt te houden en te klikken als u tekstkaders selecteert.
2. Kies Bewerken > Artikel plaatsen en koppelen. De cursor wordt geladen met het artikel.
3. Klik in een bestaand leeg tekstkader of teken een kader waarin u het gekoppelde artikel plaatst.
Het pictogram
wordt weergegeven in de linkerbovenhoek van het gekoppelde artikel. Het artikel wordt in het deelvenster Koppelingen als een
gekoppeld artikel weergegeven. Standaard wordt de naam van het artikel in het deelvenster Koppelingen gemaakt met behulp van de eerste paar
tekens van het originele artikel.
U kunt de standaardnaam van het gekoppelde artikel ook wijzigen via het deelvenster Lagen.
Opties voor het gekoppelde artikel opgeven
1. Selecteer het gekoppelde artikel in het deelvenster Koppelingen.
2. Ga in het deelvenster Koppelingen naar Opties voor gekoppeld artikel.
3. Selecteer de gewenste opties:
Koppeling bijwerken tijdens opslaan van document
Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft
Geforceerde regeleinden verwijderen
301
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Naar boven
Tip: Als u standaardartikelopties wilt opgeven met alle documenten gesloten, opent u het menu van het deelvenster Koppelingen en kiest u Opties
voor gekoppeld artikel.
Tip: Als u Opties voor gekoppeld artikel wilt opgeven terwijl u gekoppelde artikelen maakt, houdt u de Shift-toets ingedrukt en kiest u Bewerken >
Artikel plaatsen en koppelen.
Een gekoppeld artikel bijwerken
Als een origineel artikel wordt bewerkt, wordt het deelvenster Koppelingen weergegeven naast het gekoppelde artikel.
Dubbelklik in het deelvenster Koppelingen op om het gekoppelde artikel bij te werken.
Als u plaatselijk wijzigingen in een gekoppeld artikel hebt aangebracht, worden de wijzigingen overschreven met de inhoud van het originele
artikel. Als u de optie Waarschuwen als bijwerken van koppeling lokale bewerkingen overschrijft kiest, wordt er een waarschuwingsbericht
weergegeven.
Gebruik het deelvenster Koppelingsinfo om te controleren of u plaatselijk wijzigingen in het artikel hebt aangebracht; de Artikelstatus geeft
“Tekst gewijzigd” aan als u wijzigingen hebt aangebracht.
Het originele artikel bewerken
Als u aan een gekoppeld artikel werkt en u moet in het originele artikel zijn, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer het gekoppelde artikel in het deelvenster Koppelingen.
2. Klik op
of kies Origineel bewerken in het menu van het deelvenster Koppelingen ( ).
De focus wordt verplaatst naar de pagina die het originele artikel bevat.
302
Spellingcontrole en taalwoordenboeken
Naar boven
Spellingcontrole
Afbrekings- en spellingwoordenboeken
Spellingcontrole
U kunt de spelling controleren in een geselecteerd tekstbereik, in alle tekst in een artikel, in alle artikelen in een document of in alle artikelen in alle
geopende documenten. Verkeerd gespelde of onbekende woorden, dubbele woorden (zoals "de de") en woorden met mogelijke fouten in het
gebruik van hoofdletters worden gemarkeerd. Naast het controleren van de spelling in een document kunt u ook de dynamische spelling
inschakelen zodat mogelijk verkeerd gespelde woorden tijdens het typen worden onderstreept.
Tijdens het uitvoeren van een spellingcontrole wordt gebruikgemaakt van het woordenboek voor de talen die u aan de tekst hebt toegewezen. U
kunt eenvoudig woorden aan het woordenboek toevoegen.
Spellingvoorkeuren instellen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Spelling (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Spelling (Mac OS).
2. Ga als volgt te werk:
Selecteer Verkeerd gespelde woorden om de woorden op te zoeken die niet in het woordenboek staan.
Selecteer Herhaalde woorden om dubbele woorden zoals "de de" op te zoeken.
Selecteer Woorden zonder hoofdletters om woorden zoals "nederland" op te zoeken die in het woordenboek als "Nederland" (met een
hoofdletter) staan.
Selecteer Zinnen zonder hoofdletters om woorden zonder hoofdletter na een punt, uitroepteken en vraagteken te zoeken.
3. Selecteer Dynamische spelling inschakelen om mogelijk verkeerd gespelde woorden tijdens het typen te onderstrepen.
4. Geef de kleur op voor het onderstrepen van verkeerd gespelde woorden (woorden die niet in de gebruikerswoordenboeken voorkomen),
herhaalde woorden (zoals "de de"), woorden zonder hoofdletters (zoals "nigeria" in plaats van "Nigeria") en zinnen zonder hoofdletters
(zinnen die niet met een hoofdletter beginnen).
Spellingcontrole
1. Als in uw document tekst in een andere taal voorkomt, selecteert u de tekst en geeft u met behulp van het menu Taal in het deelvenster
Teken de taal voor de tekst op.
2. Kies Bewerken > Spelling > Spellingcontrole.
De spellingcontrole wordt uitgevoerd.
3. Als u het bereik van de spellingcontrole wilt wijzigen, voert u een van de volgende handelingen uit en klikt u op Start om de spelling te
controleren:
Selecteer Document om het hele document te controleren.Selecteer Alle documenten om alle geopende documenten te controleren.
Selecteer Artikel om alle tekst in het geselecteerde kader te controleren, inclusief tekst in andere verbonden tekstkaders en overlopende
tekst. Selecteer Artikelen om artikelen in alle geselecteerde kaders te controleren.
Selecteer Tot einde van artikel om tekst vanaf het invoegpunt te controleren.
Selecteer Selectie om alleen geselecteerde tekst te controleren. Deze optie is alleen beschikbaar als tekst is geselecteerd.
4. Wanneer onbekende of verkeerd gespelde woorden of andere mogelijke fouten worden weergegeven, kiest u een van de volgende opties:
Klik op Overslaan om door te gaan met het controleren van de spelling zonder het gemarkeerde woord te wijzigen. Klik op Alles negeren
om alle instanties van het gemarkeerde woord te negeren. Dit blijft het geval totdat u InDesign opnieuw start.
Selecteer een woord in de lijst Suggesties of typ de juiste spelling van de tekst in het vak Wijzigen in; klik dan op Wijzigen om alleen die
instantie van het verkeerd gespelde woord te corrigeren. Klik op Alles wijzigen om alle instanties van het verkeerd gespelde woord in het
document te corrigeren.
U voegt een woord aan een woordenboek toe door het woordenboek in het menu Toevoegen aan te selecteren en op Toevoegen te
klikken.
Klik op Woordenboek om het dialoogvenster Woordenboek te openen waarin u het doelwoordenboek en de taal kunt opgeven en de
afbreekstreepjes in het toegevoegde woord. Als u het woord wilt toevoegen aan alle talen, kiest u Alle talen in het menu Taal. Klik op
303
Naar boven
Toevoegen.
Typfouten tijdens het typen corrigeren
Door AutoCorrectie in te schakelen kunt u fouten in het gebruik van hoofdletters toestaan en algemene typfouten tijdens het typen vervangen. Om
AutoCorrectie te kunnen gebruiken, moet u een lijst met veel voorkomende woorden maken en deze woorden aan de juiste spelling koppelen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > AutoCorrectie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > AutoCorrectie (Mac OS).
2. Kies AutoCorrectie inschakelen. (U kunt ook Bewerken > Spelling > AutoCorrectie kiezen om deze functie snel in of uit te schakelen.)
3. Kies in het menu Taal op welke taal de autocorrecties worden toegepast.
4. U kunt fouten in het gebruik van hoofdletters (zoals "duitsland" in plaats van "Duitsland") wijzigen door AutoCorrectie hoofdletterfouten te
selecteren. U hoeft de woorden in hoofdletters niet aan de lijst met autocorrecties toe te voegen.
5. Als u een woord wilt toevoegen dat u vaak verkeerd typt, klikt u op Toevoegen, typt u het onjuist gespelde woord (zoals "avn"), typt u het
juiste woord (dus "van") en klikt u op OK.
6. Voeg eventueel meer woorden toe die u regelmatig verkeerd typt en klik op OK.
Wanneer u een woord dat u aan de lijst hebt toegevoegd, verkeerd typt, wordt het woord automatisch vervangen door het woord dat u als
correctie hebt opgegeven.
Als u AutoCorrectie-woorden wilt verwijderen die u hebt toegevoegd, selecteert u het woord in de lijst en kiest u Verwijderen. Als u AutoCorrectie-
woorden wilt bewerken, selecteert u het woord, klikt u op Bewerken, past u de correctie aan en klikt u op OK.
Dynamische spelling gebruiken
Wanneer dynamische spelling is ingeschakeld, kunt u de spelfouten corrigeren met behulp van het contextmenu. Mogelijk verkeerd gespelde
woorden worden onderstreept (op basis van het woordenboek dat aan de taal van de tekst is gekoppeld). Als u tekst in verschillende talen typt,
selecteert u de tekst en wijst u de juiste taal toe.
1. U schakelt de dynamische spelling in door Bewerken > Spelling > Dynamische spelling te kiezen.
Mogelijk verkeerd gespelde woorden worden onderstreept in uw document.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op het onderstreepte woord en voer een van de
volgende handelingen uit:
Selecteer een voorgestelde correctie. Als een woord wordt herhaald of in hoofdletters moet worden geschreven, kiest u Dubbel woord
verwijderen [woord] of In hoofdletters [woord].
Selecteer [Woord] aan gebruikerswoordenboek toevoegen. Hiermee wordt automatisch het woord aan het huidige woordenboek
toegevoegd zonder dat het dialoogvenster Woordenboek wordt geopend. Het woord wordt niet gewijzigd in de tekst.
Selecteer Woordenboek. Het dialoogvenster Woordenboek wordt geopend waarin u het doelwoordenboek kunt opgeven,
afbreekstreepjes kunt wijzigen en een taal kunt opgeven. Als u het woord wilt toevoegen aan alle talen, kiest u Alle talen in het menu
Taal en klikt u vervolgens op Toevoegen. Het woord wordt aan het geselecteerde woordenboek toegevoegd maar niet in de tekst
gewijzigd.
Selecteer Alles negeren om de instanties van dit woord in alle documenten te negeren. Als InDesign weer wordt gestart, wordt het
woord opnieuw gemarkeerd als een spelfout.
Opmerking: Als u Alles negeren selecteert en vervolgens besluit dat u dat woord bij nader inzien helemaal niet wilt overslaan, kiest u
Genegeerde woorden in het menu Woordenlijst in het dialoogvenster Woordenboek en verwijdert u het desbetreffende woord uit de lijst.
Afbrekings- en spellingwoordenboeken
InDesign maakt voor de meeste talen gebruik van Proximity-woordenboeken voor het controleren van de spelling en het afbreken van woorden. U
kunt aan ieder woordenboek woorden toevoegen. U kunt verschillende talen aan tekst toewijzen en InDesign gebruikt het juiste woordenboek voor
spelling en woordafbreking. U kunt aanvullende gebruikerswoordenboeken maken en u kunt woordenlijsten die zijn opgeslagen in een
tekstbestand zonder opmaak importeren of exporteren.
Als u de woorden in een woordenboek aanpast, maakt u in feite lijsten van toegevoegde woorden (woorden die nog niet in het woordenboek
staan) en verwijderde woorden (woorden die in het woordenboek staan, maar die moeten worden gemarkeerd als mogelijk verkeerd gespeld). In
het dialoogvenster Woordenboek kunt u toegevoegde woorden, verwijderde woorden en genegeerde woorden (woorden die zijn genegeerd voor
de huidige sessie omdat u op Alles negeren hebt geklikt) weergeven en bewerken. U kunt woorden toevoegen die van toepassing zijn op alle
talen, wat vooral nuttig is voor achternamen, straatnamen en andere items die niet specifiek van toepassing zijn op een bepaalde taal.
Als u de taalwoordenboeken uit een vorige versie van InDesign of InCopy wilt gebruiken, zoekt u met de opdracht Zoeken van het systeem
naar de bestanden voor gebruikerswoordenboeken (.udc) en voegt u deze toe aan de lijst met woordenboeken in het venster met
woordenboekvoorkeuren.
Waar worden woordenboekwoorden opgeslagen?
Standaard staan uitzonderingen voor woordafbreking en spelling in bestanden voor gebruikerswoordenboeken die niet bij het document zijn
opgeslagen op de computer waarop InDesign is geïnstalleerd (woordenboekbestanden zijn bestanden met de extensie .clam of .not). U kunt
uitzonderingslijsten echter ook in een geopend InDesign-document opslaan. Daarnaast kunt u woordenlijsten in een extern gebruikerswoordenboek
304
en/of in het document opslaan. De locatie van bestaande woordenboeken wordt weergegeven bij de voorkeuren voor woordenboeken.
Als de uitzonderingen voor woordafbreking en spelling in het document zelf worden opgeslagen, is het makkelijker de samenstelling van de tekst
te behouden als u het document op andere computers gaat gebruiken. Om die reden kunt u het gebruikerswoordenboek in het document
samenvoegen in het venster met woordenboekvoorkeuren. U kunt ook de locatie van de uitzonderingen bepalen vanuit het dialoogvenster
Pakketmap maken (zie Pakketbestanden). Maar als u de lijst met uitzonderingen buiten het document opslaat, wordt het makkelijker bij meerdere
documenten dezelfde lijst met uitzonderingen te gebruiken.
Opmerking: Als het gebruikerswoordenboek wordt samengevoegd met de lijst met uitzonderingen, wordt het volledige gebruikerswoordenboek
toegevoegd aan het document, ook als de woorden niet worden gebruikt. De bestandsgrootte van het document neemt dan toe.
Talen toepassen op tekst
U kunt via het menu Taal in het regelpaneel of het deelvenster Teken een taal op geselecteerde tekst toepassen. Ook kunt u een standaardtaal
voor het gehele document of voor alle nieuwe documenten opgeven. (Zie Een taal aan tekst toewijzen.)
Lijsten met uitzonderingswoorden
U kunt woorden opgeven die niet moeten worden gecontroleerd. Als u bijvoorbeeld het woord "jaaromzet" voor uw bedrijf in een bepaald document
als "JaarOmzet" moet schrijven, kunt u "jaaromzet" aan de lijst met uitzonderingen toevoegen, zodat dit woord tijdens de spellingcontrole niet
wordt gemarkeerd. InDesign kan een afzonderlijke set toegevoegde en verwijderde woorden bijhouden voor iedere geïnstalleerde taal.
Gebruikerswoordenboeken maken of toevoegen
U kunt een gebruikerswoordenboek maken, of gebruikerswoordenboeken uit vorige InDesign- of InCopy-versies toevoegen, vanuit bestanden die u
hebt ontvangen van andere gebruikers of vanaf een server waar het gebruikerswoordenboek van de werkgroep is opgeslagen. Het woordenboek
dat u toevoegt, wordt voor alle InDesign-documenten gebruikt.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies in het menu Taal de taal van het woordenboek.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U maakt een nieuw woordenboek door op het pictogram Nieuw gebruikerswoordenboek onder het menu Taal te klikken. Geef de
naam en locatie van het gebruikerswoordenboek op (met de extensie .udc) en klik op Opslaan.
U voegt een bestaand woordenboek toe door op het pictogram Gebruikerswoordenboek toevoegen te klikken, het
gebruikerswoordenboekbestand te selecteren (met de extensie .udc of .not) en op Openen te klikken.
Opmerking: Als u het woordenboekbestand niet kunt vinden, kunt u met de systeemopdracht Zoeken de .udc-bestanden opzoeken (probeer
*.udc). Wordt het bestand gevonden, onthoud dan waar het bestand staat en probeer het opnieuw.
Het woordenboek wordt aan de lijst onder het menu Taal toegevoegd. U kunt woorden toevoegen aan het woordenboek als u de spelling
controleert of door gebruik te maken van het dialoogvenster Woordenboek.
Het standaardtaalwoordenboek instellen voor het huidige document
U kunt het standaardtaalwoordenboek wijzigen voor een document of voor alle nieuwe documenten die u maakt. Het wijzigen van het
standaardwoordenboek in een bestaand document heeft geen invloed op tekst die al is gemaakt of op tekst die u in een bestaand tekstkader typt.
Stel in het deelvenster Tekenstijl of Alineastijl een afzonderlijk woordenboek in voor een bepaalde stijl. Het menu Taal wordt weergegeven in
het gedeelte Geavanceerde tekenopmaak.
1. Open het document.
2. Selecteer het gereedschap Selecteren op de werkbalk en zorg ervoor dat er geen elementen zijn geselecteerd in het document.
3. Kies Tekst > Teken.
4. Kies het gewenste woordenboek in het menu Taal in het deelvenster Teken. Als u de taaloptie niet kunt zien in het deelvenster Teken,
selecteert u Opties tonen en kiest u uw taal in de lijst.
Het standaardtaalwoordenboek instellen voor alle nieuwe documenten
1. Start InDesign, maar open nog geen document.
2. Kies Tekst > Teken.
3. Kies het gewenste woordenboek in het pop-upmenu Taal in het deelvenster Teken. Als u de taaloptie niet kunt zien in het deelvenster
Teken, selecteert u Opties tonen en kiest u uw taal in de lijst.
Gebruikerswoordenboeken verwijderen, opnieuw koppelen en opnieuw rangschikken
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies in het menu Taal de taal van het woordenboek.
3. Ga als volgt te werk:
U verwijdert een woordenboek uit de lijst door het te selecteren en op het pictogram Gebruikerswoordenboek verwijderen te klikken.
Voor elke taal moet minstens één woordenboek aanwezig zijn.
305
Als naast het taalwoordenboek een vraagteken staat, selecteert u het woordenboek, klikt u op het pictogram Gebruikerswoordenboek
opnieuw koppelen en zoekt en opent u het gebruikerswoordenboek.
U wijzigt de volgorde van de gebruikerswoordenboeken door deze te slepen. De volgorde van de woordenboeken in de lijst is de
volgorde waarin de woordenboeken worden gecontroleerd.
Woorden aan woordenboeken toevoegen
Als tijdens de spellingcontrole een onbekend woord in het dialoogvenster Spellingcontrole van InDesign wordt weergegeven, selecteert u het
woordenboek in het menu Toevoegen aan en klikt u vervolgens op Toevoegen. U kunt ook gebruikmaken van het dialoogvenster Woordenboek
als u het doelwoordenboek en de taal wilt opgeven, en om op te geven hoe woorden worden toegevoegd aan een lijst met uitzonderingen.
1. Kies Bewerken > Spelling > Gebruikerswoordenboek.
2. Kies in het menu Taal een taal. Voor elke taal is minstens één woordenboek aanwezig. Als u wilt dat het woord wordt toegevoegd aan alle
talen, kiest u Alle talen.
3. Kies in het menu Doel het woordenboek waarin u het woord wilt opslaan. Met het menu Doel kunt u de wijzigingen in een extern
gebruikerswoordenboek of in een geopend document opslaan.
4. Kies in het menu Woordenlijst de optie Toegevoegde woorden.
5. Typ of bewerk in het vak Woord het woord dat aan de woordenlijst moet worden toegevoegd.
6. Klik op Woordafbreking om te zien hoe het woord standaard wordt afgebroken. Tildes (~) geven de plaats aan waar het woord kan worden
afgebroken.
7. Als de afbrekingen u niet bevallen, gebruikt u de volgende richtlijnen om aan te geven hoe u woorden wilt laten afbreken:
Typ één tilde (~) om de beste of enige plaats in het woord aan te geven waar dat woord kan worden afgebroken.
Typ twee tildes (~~) om de op een na beste plaats aan te geven.
Typ drie tildes (~~~) om een niet echt fraaie, maar aanvaardbare plaats voor het afbreken aan te geven.
Als u niet wilt dat het woord wordt afgebroken, typt u een tilde voor de eerste letter van het woord.
Als u de tilde zelf in een woord wilt opnemen, plaatst u een backslash voor de tilde (\~).
8. Klik op Toevoegen en vervolgens op Gereed. Het woord wordt aan de geselecteerde woordenlijst toegevoegd.
Opmerking: Houd er rekening mee dat afbrekingspunten de instellingen voor woordafbreking in documenten beïnvloeden. Dit heeft als gevolg
dat het woord mogelijk niet op de verwachte plaats wordt afgebroken. U controleert deze instellingen via Woordafbreking in het menu van het
deelvenster Alinea. (Zie Woordafbreking.)
Woorden in woordenboeken bewerken of eruit verwijderen
1. Kies Bewerken > Spelling > Gebruikerswoordenboek.
2. Kies in het menu Taal een taal.
3. Kies in het menu Doel het woordenboek waaruit u het woord wilt verwijderen. In het menu Doel kunt u een extern gebruikerswoordenboek of
een geopend document kiezen.
4. Voer vanuit het menu Woordenlijst een van de volgende handelingen uit:
Om de lijst met toevoegingen aan de geselecteerde doelwoordenlijst te wijzigen, kiest u Toegevoegde woorden.
U wijzigt de lijst met woorden die verkeerd zijn gespeld, door Verwijderde woorden te kiezen.
Om de lijst met woorden die worden genegeerd tijdens de huidige InDesign-sessie, te wijzigen kiest u Genegeerde woorden. In deze lijst
staan alle woorden waarvoor u Alles negeren hebt gekozen.
5. Bewerk in de woordenlijst het woord of selecteer het woord en klik op Verwijderen.
6. Klik op Sluiten.
Een woordenlijst exporteren
U kunt woordenlijsten exporteren naar een tekstbestand (.txt) en die lijst vervolgens importeren naar een gebruikerswoordenboek in InDesign. De
woorden in het tekstbestand moeten met een spatie, tab of alineareturn van elkaar worden gescheiden. U kunt toegevoegde en verwijderde
woorden exporteren, maar u kunt genegeerde woorden die alleen in de huidige sessie voorkomen niet exporteren.
1. Kies Bewerken > Spelling > Gebruikerswoordenboek.
2. Kies de taal in het menu Taal en in het menu Doel het woordenboek dat de woordenlijst bevat die u wilt exporteren.
3. Klik op Exporteren, geef de bestandsnaam en locatie op en klik op Opslaan.
De woordenlijst wordt in een tekstbestand opgeslagen. U kunt deze woordenlijst in een teksteditor bewerken en vervolgens de woordenlijst
importeren. U kunt de woordenlijst ook naar anderen verzenden die de woordenlijst vervolgens in hun eigen gebruikerswoordenboeken kunnen
importeren.
Een woordenlijst importeren
306
1. Kies Bewerken > Spelling > Gebruikerswoordenboek.
2. Kies de taal in het menu Taal en het woordenboek in het menu Doel.
3. Klik op Importeren, zoek het tekstbestand met de lijst met spellinguitzonderingen op en klik op Openen.
Woordenboekvoorkeuren wijzigen
U kunt bij de voorkeuren voor woordenboeken opgeven hoe InDesign moet omgaan met woordafbrekings- en spellingswoordenboeken. De
meeste talen in InDesign gebruiken Proximity-woordenboeken voor het controleren van de spelling en voor het afbreken van woorden. Als u
afbreekroutines of spellingcontroleprogramma’s van een andere fabrikant hebt geïnstalleerd, kunt u voor elke geïnstalleerde taal een andere
fabrikant kiezen.
Opmerking: U kunt in het dialoogvenster met woordenboekvoorkeuren niet kiezen welk taalwoordenboek wordt gebruikt voor de spellingcontrole
of woordafbreking. U gebruikt dit dialoogvenster om op te geven welke plug-ins door InDesign voor afbreekroutines en spelling worden gebruikt
voor de taal die is opgegeven in het veld Taal. Als u alleen de standaardplug-in voor afbreekroutines en spelling gebruikt, hoeft u geen instellingen
te wijzigen in het dialoogvenster met woordenboekvoorkeuren. Als u een plug-in voor spelling of woordafbreking van een andere fabrikant
installeert, wordt deze plug-in weergegeven als een optie in de menu's Hyphenation Vendor en Spelling Vendor in dit dialoogvenster. Zo kunt u
voor bepaalde talen de afbreekroutines of spellingcontrole van de ene fabrikant selecteren en een afbreekroutine en spellingcontrole van een
andere fabrikant voor andere talen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies bij Taal de taal waarvoor u instellingen wilt bewerken of waarvoor u de fabrikant voor de afbreekroutines of de spellingcontrole wilt
wijzigen.
3. Maak gebruikerswoordenboeken, voeg ze toe of verwijder ze. (Zie Gebruikerswoordenboeken maken of toevoegen.)
4. Als u een afbreekroutine van een andere leverancier hebt geïnstalleerd, kunt u deze selecteren in het menu Woordafbreking.
5. Als u een woordenboekonderdeel van een andere leverancier hebt geïnstalleerd, kunt u dit selecteren in het menu Spelling.
6. Kies een van de volgende opties onder Samenstellen met in het menu Uitzonderingen woordafbreking:
Kies Gebruikerswoordenboek als u tekst wilt samenstellen met de lijst met uitzonderingen voor woordafbreking die is opgeslagen in het
externe gebruikerswoordenboek.
Kies Document als u tekst wilt samenstellen met de lijst met uitzonderingen voor woordafbreking die is opgeslagen in het document.
Kies Gebruikerswoordenboek en document als u de tekst met beide lijsten wilt samenstellen. Dit is de standaardinstelling.
7. U voegt de lijst met uitzonderingen die is opgeslagen in het externe gebruikerswoordenboek toe aan de lijst met uitzonderingen die is
opgeslagen in het document zelf door Gebruikerswoordenboek samenvoegen met document te selecteren.
Opmerking: Als u met verschillende partners of klanten samenwerkt, kunt u de optie Gebruikerswoordenboek samenvoegen met document
uitschakelen. Bent u bijvoorbeeld een servicebureau, dan wilt u waarschijnlijk niet dat uw gebruikerswoordenboek wordt samengevoegd met
de bestanden van uw klanten.
8. Selecteer Bij wijziging alle artikelen opnieuw samenstellen als u alle artikelen opnieuw wilt samenstellen wanneer bepaalde instellingen zijn
veranderd. Door deze optie te selecteren worden de artikelen opnieuw samengesteld als u de optie Samenstellen met (zie stap 6) verandert
of als u met de opdracht Woordenboek woorden toevoegt of verwijdert. Het opnieuw samenstellen van alle artikelen kan afhankelijk van de
hoeveelheid tekst in het document enige tijd duren.
9. Klik op OK.
Woordenboeken gebruiken in werkgroepen
Zorg ervoor dat op ieder station in de werkgroep dezelfde aangepaste gebruikerswoordenboeken zijn geïnstalleerd en toegevoegd, zodat in het
document dezelfde spellings- en afbrekingsregels worden gebruikt, ongeacht wie er aan werkt. U kunt ervoor zorgen dat iedereen dezelfde
woordenboeken op zijn of haar computer plaatst of een gebruikerswoordenboek via de netwerkserver deelt.
Een slotpictogram
geeft aan dat een woordenboek is vergrendeld en wel kan worden gebruikt, maar niet kan worden bewerkt. Wanneer een
gebruikerswoordenboek op een server is opgeslagen, wordt het bestand vergrendeld door de eerste gebruiker die het woordenboek laadt. Alle
volgende gebruikers zien dan dat het woordenboek is vergrendeld. Bestanden kunnen ook via het besturingssysteem worden vergrendeld, als het
bestand alleen-lezen is gemaakt. Als u een gebruikerswoordenboek via de netwerkserver deelt, kunt u het bestand vergrendelen zodat gebruikers
het bestand alleen kunnen lezen en alleen de beheerder woorden kan toevoegen.
Iedereen in de werkgroep moet het aangepaste gebruikerswoordenboek gebruiken dat op het gezamenlijke werkstation op het netwerk is
geïnstalleerd en niet het woordenboek dat bij een document is opgeslagen. Voordat u het bestand naar een servicebureau stuurt, kunt u het
gebruikerswoordenboek in het document opnemen.
Als u een aangepast gebruikerswoordenboek niet deelt op een gezamenlijk werkstation op het netwerk, zoekt u naar de
gebruikerswoordenboekbestanden en kopieert u deze van het ene werkstation naar het andere. De locatie van woordenboeken wordt
weergegeven bij de voorkeuren voor woordenboeken.
Nadat u het gebruikerswoordenboek op een gedeeld netwerkstation hebt bijgewerkt, worden de wijzigingen pas weergegeven op de
afzonderlijke werkstations als een gebruiker InDesign opnieuw start of op Ctrl+Alt+/ (Windows) of Command+ Option+/ (Mac OS) drukt om alle
tekst opnieuw samen te stellen.
Meer Help-onderwerpen
307
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
308
Tekstvariabelen
Naar boven
Tekstvariabelen maken en bewerken
Tekstvariabelen invoegen
Tekstvariabelen verwijderen, omzetten en importeren
Tekstvariabelen maken en bewerken
Een tekstvariabele is een item dat u in een document invoegt en dat zich aan de context aanpast. De variabele Laatste paginanummer
bijvoorbeeld geeft het paginanummer van de laatste pagina van het document weer. Als u pagina's toevoegt of verwijdert, wordt deze variabele
overeenkomstig bijgewerkt.
InDesign bevat diverse kant-en-klare tekstvariabelen die u in documenten kunt gebruiken. U kunt de opmaak van deze variabelen wijzigen en u
kunt zelf variabelen maken. Sommige variabelen, zoals Doorlopende koptekst en Hoofdstuknummer, zijn speciaal bedoeld voor stramienpagina's.
Deze variabelen zorgen voor een consistente opmaak en nummering. Andere variabelen, zoals Aanmaakdatum en Bestandsnaam, kunnen worden
gebruikt in de witruimte bij het afdrukken.
Opmerking: Te veel tekst in een variabele kan leiden tot overlopende of gecomprimeerde tekst. Variabelen worden niet over regels verdeeld.
Tekstvariabelen maken of bewerken
Het hangt van het type variabele af dat u opgeeft, welke opties er beschikbaar zijn voor het maken van de variabele. Als u bijvoorbeeld het
variabeletype Hoofdstuknummer kiest, kunt u de tekst opgeven die voor en achter het hoofdstuknummer moet komen te staan, en een
nummeringsstijl opgeven. U kunt op basis van hetzelfde type variabele verschillende variabelen maken. U kunt bijvoorbeeld een variabele maken
die "Hoofdstuk 1" weergeeft, en een variabele die "Hfd. 1.”
Als u het type Doorlopende koptekst kiest, kunt u een stijl voor de basis van de koptekst opgeven en kunt u opties selecteren voor het verwijderen
van leestekens aan einde van woorden en voor het wijzigen van het lettergebruik (hoofdletters/kleine letters).
1. U moet alle documenten sluiten als u tekstvariabelen voor nieuwe documenten wilt maken. Sluit u de geopende documenten niet, dan
worden de tekstvariabelen alleen in het actieve document gebruikt.
2. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven.
3. Klik op Nieuw of selecteer een bestaande variabele en klik op Bewerken.
4. Geef een naam voor de variabel op, bijvoorbeeld "Heel hoofdstuk" of 'Doorlopende titel".
5. Kies in het menu Tekst een variabeletype, geef de gewenste opties voor dat type op en klik op OK.
U kunt diverse opties kiezen, afhankelijk van het type dat u selecteert.
Tekst voor/Tekst na Met uitzondering van Aangepaste tekst kunt u voor alle typen variabelen tekst opgeven die voor of achter de variabele
kan worden geplaatst. U kunt bijvoorbeeld het woord "van" vóór de variabele Laatste paginanummer en de woorden "pagina's in totaal" na
de variabele plaatsen, waarmee u bijvoorbeeld het volgende resultaat krijgt: van 12 pagina's in totaal. Ook kunt u tekst in de vakken plakken,
maar speciale tekens zoals tabs en automatische paginanummers worden gewist. Als u speciale tekens wilt invoegen, klikt u op het
driehoekje rechts van het tekstvak.
Stijl Voor variabelen voor nummering kunt u een nummeringsstijl opgeven. Als [Huidige nummeringsstijl] is geselecteerd, wordt de
nummeringsstijl gebruikt die in het dialoogvenster is geselecteerd.
Typen variabelen
Hoofdstuknummer
Een variabele die met het type Hoofdstuknummer is gemaakt, voegt het hoofdstuknummer in. U kunt vóór en na het hoofdstuknummer tekst
invoegen en een nummeringsstijl opgeven.
Als de hoofdstukken in een boek moeten worden doorgenummerd, moet u wellicht de nummering van het boek bijwerken om het juiste
hoofdstuknummer te laten weergeven.
Aanmaakdatum, Wijzigingsdatum en Uitvoerdatum
De variabele Aanmaakdatum voegt de datum of tijd in waarop een document voor de eerste keer is opgeslagen, de variabele Wijzigingsdatum
voegt de datum of tijd in waarop een document voor de laatste keer is opgeslagen, en de variabele Uitvoerdatum voegt de datum of tijd in waarop
een document naar een printer is verstuurd, naar PDF is geëxporteerd of is verpakt. U kunt vóór en na de datum tekst invoegen en u kunt de
datumnotatie voor alle datumvariabelen aanpassen.
309
Datumnotatie U kunt datumnotaties direct in het vak Datumopmaak typen of notatie-opties kiezen door te klikken op het driehoekje rechts van het
vak. De datumnotatie "dd-MM-jj"bijvoorbeeld wordt weergegeven als 22-12-07. Als u de notatie "d MMM. jjjj" kiest, wordt de datum weergegeven
als 22 dec. 2007.
De datumvariabelen worden weergegeven volgens de taal waarin de tekst is geschreven. De aanmaakdatum kan in het Spaans worden
weergegeven als "01 diciembre 2007" en in het Duits als "01.Dezember 2007".
Afkorting Beschrijving Voorbeeld
M Maandnummer, zonder voorloopnul 8
MM Maandnummer, met voorloopnul 08
MMM Afkorting van maandnaam aug
MMMM Volledige maandnaam augustus
d Dagnummer, zonder voorloopnul 5
dd Dagnummer, met voorloopnul 05
E Afkorting van dagnaam Vr
EEEE Volledige dagnaam Vrijdag
jj of JJ Jaar, laatste twee cijfers 07
j (J) of jjjj (JJJJ) Volledige naam 2007
G of GGGG Tijdperk, afkorting of voluit AD of Anno Domini
h Uur, zonder voorloopnul 4
hh Uur, met voorloopnul 04
H Uur, zonder voorloopnul, 24-uursnotatie 16
HH Uur, met voorloopnul, 24-uursnotatie 16
m Minuut, zonder voorloopnul 7
mm Minuut, met voorloopnul 07
s Seconde, zonder voorloopnul 7
ss Seconde, met voorloopnul 07
a AM of PM, twee letters PM
z of zzzz Tijdzone, afkorting of voluit PST of Pacific Standard Time
Bestandsnaam
Deze variabele voegt de naam van het huidige bestand in het document in. Doorgaans wordt de naam toegevoegd aan de witruimte van het
document wanneer dit wordt afgedrukt, of aan de kop- en voettekst. Net zoals bij Tekst voor en Tekst na kunt u uit een aantal opties kiezen.
Inclusief volledig mappad Hiermee wordt het volledige mappad aan de bestandsnaam toegevoegd. De standaardpadconventies voor Windows of
Mac OS worden gebruikt.
Inclusief bestandsextensie Hiermee wordt de bestandsnaam plus de extensie weergegeven.
De variabele Bestandsnaam wordt bijgewerkt wanneer u het bestand onder een andere naam of op een andere plaats opslaat. Het pad of de
extensie wordt pas weergegeven als het document is opgeslagen.
Afbeeldingsnaam
De variabele Afbeeldingsnaam is handig voor het genereren van automatische metagegevensbijschriften. De variabele van de afbeeldingsnaam
bevat een type variabele van een metagegevensbijschrift. Als een tekstkader met dit type variabele grenst aan of is gegroepeerd met een
afbeelding, geeft de variabele de metagegevens van die afbeelding weer. U kunt de variabele Afbeeldingsnaam bewerken om te bepalen welk
metagegevensveld wordt gebruikt.
Zie Bijschriftvariabelen definiëren.
310
Naar boven
Naar boven
Laatste paginanummer
Het type Laatste paginanummer wordt gebruikt als in de kop- en voettekst de nummering met vermelding van het totale aantal pagina's moet
worden gebruikt, bijvoorbeeld "Pagina 3 van 12". In dit geval wordt het nummer 12 gegenereerd door de variabele Laatste paginanummer. Dit
nummer wordt bijgewerkt wanneer er pagina's worden toegevoegd of verwijderd. U kunt vóór en na het laatste paginanummer tekst invoegen en
een nummeringsstijl opgeven. Kies in het menu Bereik een optie om te bepalen of het laatste paginanummer in de sectie of in het document moet
worden gebruikt.
Houd er wel rekening mee dat bij de variabele Laatste paginanummer de pagina's in het document niet worden geteld.
Doorlopende koptekst (Alinea- of Tekenstijl)
Met de variabelen voor doorlopende kopteksten wordt op de pagina de eerste of laatste instantie van de tekst ingevoegd waarop de opgegeven
stijl is toegepast. Als er geen tekst op de pagina met een bepaalde stijl is opgemaakt, wordt de tekst van een vorige pagina gebruikt.
Zie Variabelen voor doorlopende kop- en voetteksten maken.
Aangepaste tekst
Deze variabele wordt doorgaans gebruikt voor het invoegen van plaatsvervangende tekst of voor tekst die snel moet kunnen worden gewijzigd. Als
u bijvoorbeeld aan een project werkt waarin voor een bedrijf een codenaam wordt gebruikt, kunt u een variabele Eigen tekst voor de codenaam
maken. Wanneer u de echte naam van het bedrijf mag gebruiken, hoeft u alleen maar de variabele te wijzigen om alle codenamen in de echte
naam van het bedrijf te veranderen.
Als u speciale tekens in een tekstvariabele wilt invoegen, klikt u op het driehoekje rechts van het tekstvak.
Tekstvariabelen invoegen
1. Plaats de invoegpositie waar u de variabele wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Variabele invoegen en selecteer de variabele die u wilt invoegen.
De variabele wordt op de pagina weergegeven alsof u de tekst zelf in het document had getypt. Als u bijvoorbeeld de variabele Aanmaakdatum
invoegt, kan de datum 22 december 2007 worden weergegeven. Als u Tekst > Verborgen tekens tonen kiest, wordt de variabele in een vak
geplaatst dat de kleur van de huidige laag heeft.
Opmerking: Tekstvariabelen worden niet afgebroken.
Tekstvariabelen verwijderen, omzetten en importeren
Met het dialoogvenster Tekstvariabelen kunt u tekstvariabelen verwijderen, omzetten en importeren.
Tekstvariabelen verwijderen
Als u een instantie van een tekstvariabele uit een document wilt verwijderen, hoeft u alleen maar de variabele in kwestie te selecteren en op de
toets Backspace of Delete te drukken. U kunt ook de variabele zelf verwijderen. Daarbij kunt u bepalen hoe de variabelen die in het document zijn
geplaatst, moeten worden vervangen.
1. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven.
2. Selecteer de variabele en klik op Verwijderen.
3. Geef op hoe de variabele moet worden vervangen door een andere variabele op te geven, waarbij u de instanties van de variabele omzet in
tekst of alle instanties van de variabele verwijdert.
Tekstvariabelen omzetten in tekst
U zet één instantie van een variabele om door de tekstvariabele in het documentvenster te selecteren en vervolgens Tekst >
Tekstvariabelen > Variabele naar tekst omzetten te kiezen.
U zet alle instanties van een tekstvariabele in het document om door Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven te kiezen, de variabele te
selecteren en vervolgens op Omzetten in tekst te klikken.
Tekstvariabelen uit een ander document importeren
1. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven.
2. Klik op Laden en dubbelklik vervolgens op het document waarin de variabelen staan die u wilt importeren.
3. In het dialoogvenster Tekstvariabelen laden moet er een vinkje staan naast de variabelen die u wilt importeren. Als een bestaande variabele
dezelfde naam heeft als een van de geïmporteerde variabelen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande
tekstvariabele en klikt u op OK:
Binnenkomende definitie gebruiken Hiermee vervangt u de bestaande variabele door de geladen variabele en past u de nieuwe
kenmerken van die variabele toe op alle tekst in het huidige document met de oude variabele. De definities van de binnenkomende en
311
bestaande variabelen worden onder in het dialoogvenster Tekstvariabelen laden weergegeven, zodat u de variabelen met elkaar kunt
vergelijken.
Naam automatisch wijzigen Hiermee wijzigt u de naam van de geladen variabele.
4. Kies OK en klik op Gereed.
U kunt variabelen ook bij het synchroniseren van een boekbestand naar andere documenten kopiëren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
312
Wijzigingen bijhouden en evalueren
Naar boven
Wijzigingen bijhouden
Wijzigingen accepteren en negeren
Voorkeuren instellen voor Wijzigingen bijhouden
De gebruikersnaam en kleur wijzigen
Wijzigingen bijhouden
Een waardevolle functie is de mogelijkheid om de wijzigingen die door elke contribuant in een artikel zijn aangebracht, bij te houden tijdens het
schrijf- en redactieproces. Wanneer iemand tekst toevoegt, verwijdert of verplaatst binnen een bestaand artikel, wordt deze wijziging gemarkeerd in
de artikeleditor in InDesign of in de drukproef- en artikelweergave in InCopy. U kunt deze wijzigingen accepteren of negeren.
Gebruik het deelvenster Wijzigingen bijhouden in InDesign of de werkbalk Wijzigingen bijhouden in InCopy om Wijzigingen bijhouden in of uit te
schakelen en om wijzigingen van contribuanten weer te geven, te verbergen, te accepteren of te negeren.
Wijzigingen bijhouden in de artikeleditor (InDesign)
A. Wijzigingsbalken B. Toegevoegde tekst C. Verwijderde tekst D. Verplaatste tekst (van) E. Verplaatste tekst (naar)
Wijzigingen bijhouden inschakelen
1. Kies Venster > Redactie > Wijzigingen bijhouden om het deelvenster Wijzigingen bijhouden te openen (InDesign) of kies Venster >
Wijzigingen bijhouden om de werkbalk Wijzigingen bijhouden te openen (InCopy).
2. Plaats het invoegpunt in tekst en voer een of meer van de volgende handelingen uit:
Klik op het pictogram Wijzigingen bijhouden in huidig artikel inschakelen als u alleen de wijzigingen in het huidige artikel wilt
bijhouden.
(InDesign) Kies Wijzigingen bijhouden in alle artikelen inschakelen in het menu van het deelvenster Wijzigingen bijhouden als u alle
wijzigingen in alle artikelen wilt bijhouden.
(InCopy) Als u het bijhouden van wijzigingen in alle geopende artikelen in een document met meerdere artikelen wilt inschakelen, kiest u
Wijzigingen > Bijhouden in alle artikelen inschakelen.
3. Voeg naar behoefte tekst toe aan het artikel of verwijder of verplaats tekst.
De weergave van Wijzigingen bijhouden
Als Wijzigingen bijhouden is ingeschakeld, wordt elke wijziging standaard als volgt gemarkeerd in de artikeleditor (InDesign) of in de drukproef- en
artikelweergave (InCopy):
In het gedeelte Wijzigingen bijhouden van het dialoogvenster Voorkeuren kunt u een kleur kiezen waarmee uw wijzigingen worden aangegeven.
U kunt hier ook selecteren welke wijzigingen (tekst toevoegen, verwijderen of verplaatsen) u wilt bijhouden en hoe de bijgehouden wijzigingen
worden weergegeven.
Toegevoegde tekst
Gemarkeerd.
313
Naar boven
Verwijderde tekst Gemarkeerd en doorgehaald.
Verplaatste tekst (knippen-en-plakken) Gemarkeerd en doorgehaald op de oorspronkelijke positie gemarkeerd en omkaderd in de nieuwe
positie.
Opmerking: Als u tekst knipt in het ene document en deze in een ander document plakt, wordt deze tekst als verwijderde tekst weergegeven op
de oorspronkelijke positie en als toegevoegde tekst op de nieuwe positie.
Gekopieerde tekst Gemarkeerd op de nieuwe positie. De oorspronkelijke tekst is ongewijzigd.
Wijzigingsbalken Een wijzigingsbalk is een verticale streep die wordt weergegeven aan de linkerkant van een regel tekst die is gewijzigd. U kunt
kiezen of u wijzigingsbalken wilt tonen of verbergen terwijl u werkt. U kunt ook opgeven welke kleur u wilt gebruiken voor de wijzigingsbalken.
Wijzigingen tonen of verbergen
Als wijzigingen verborgen zijn, wordt de tekst net zo weergegeven als wanneer de functie voor het bijhouden van wijzigingen zou zijn
uitgeschakeld. Toegevoegde tekst is hierbij zichtbaar, verwijderde tekst is niet zichtbaar en verplaatste of geplakte tekst wordt weergegeven op de
plek waar deze is ingevoegd.
(InDesign) Wanneer Wijzigingen bijhouden is ingeschakeld, worden alle wijzigingen bijgehouden, ongeacht of u in de artikeleditor of in de
documentlayout werkt. U kunt wijzigingen alleen weergeven in de artikeleditor, niet in de layout.
(InCopy) Als het bijhouden van wijzigingen is ingeschakeld, worden wijzigingen bijgehouden ongeacht of u werkt in de drukproef-, artikel- of
layoutweergave. Wijzigingen kunt u alleen bekijken in de drukproef- en artikelweergave, niet in de layoutweergave.
Klik in het deelvenster Wijzigingen bijhouden (InDesign) of op de werkbalk Wijzigingen bijhouden (InCopy) op de knop Wijzigingen
tonen/verbergen
.
Wijzigingen bijhouden uitschakelen
Plaats het invoegpunt in tekst en voer een of meer van de volgende handelingen uit:
Klik op het pictogram Wijzigingen bijhouden in huidig artikel uitschakelen om het alleen bijhouden van wijzigingen in het huidige artikel
uit te schakelen.
(InDesign) Kies Wijzigingen bijhouden in alle artikelen uitschakelen in het menu van het deelvenster Wijzigingen bijhouden om het bijhouden
van wijzigingen uit te schakelen voor alle artikelen.
(InCopy) Als u het bijhouden van wijzigingen in alle geopende artikelen in een document met meerdere artikelen wilt uitschakelen, kiest u
Wijzigingen > Bijhouden in alle artikelen uitschakelen.
Opmerking: Als u het bijhouden van wijzigingen uitschakelt, worden geen verdere wijzigingen bijgehouden. Dit heeft geen invloed op eerder
bijgehouden wijzigingen.
Wijzigingen accepteren en negeren
Als u of iemand anders wijzigingen heeft aangebracht in een artikel, kunt u met de functie voor het bijhouden van wijzigingen alle wijzigingen
evalueren en beslissen of u deze al dan niet wilt opnemen in het artikel. U kunt afzonderlijke wijzigingen, alleen delen van een bijgehouden
wijziging of alle wijzigingen tegelijk accepteren of negeren.
Als u een wijziging accepteert, wordt de wijziging een normaal onderdeel van de tekst en wordt de tekst niet langer gemarkeerd als een wijziging.
Als u een wijziging negeert, wordt de tekst van vóór de wijziging hersteld.
1. Plaats het invoegpunt aan het begin van het artikel in de artikeleditor (InDesign) of in de drukproef- of artikelweergave (InCopy).
2. Klik op de knop Volgende wijziging
in het deelvenster Wijzigingen bijhouden (InDesign) of op de werkbalk Wijzigingen bijhouden
(InCopy).
3. Ga als volgt te werk:
U kunt de gemarkeerde wijziging accepteren en deze opnemen in de tekststroom door op de knop Wijziging accepteren te klikken.
U kunt de wijziging negeren en de oorspronkelijke tekst herstellen door op de knop Wijziging negeren te klikken.
Als u de gemarkeerde wijziging wilt accepteren of afwijzen en naar de volgende wijziging wilt gaan, houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt en klikt u op de knop Wijziging accepteren of Wijziging negeren.
Als u terug wilt gaan naar de vorige wijziging of een wijziging wilt overslaan en naar de volgende wijziging wilt gaan, klikt u op de knop
Vorige wijziging
of Volgende wijziging .
Klik op de knop Alle wijzigingen in artikel accepteren of op de knop Alle wijzigingen in artikel negeren om alle wijzigingen te
accepteren of te negeren zonder ze te bekijken.
Als u alle wijzigingen in het artikel of in het document wilt accepteren of negeren of als u alle wijzigingen van een bepaalde gebruiker wilt
accepteren of negeren, kiest u de desbetreffende optie in het menu van het deelvenster Wijzigingen bijhouden (InDesign) of in het menu
Wijzigingen (InCopy).
Opmerking: Als u van mening verandert over het accepteren of negeren van een wijziging, kunt u de wijziging ongedaan maken door
Bewerken > Ongedaan maken te kiezen of op Ctrl+Z (Windows) of Command+Z (Mac OS) te drukken.
314
Naar boven
Naar boven
De optie Alle wijzigingen accepteren of Alle wijzigingen negeren is ook van toepassing op verborgen voorwaardelijke tekst.
Voorkeuren instellen voor Wijzigingen bijhouden
Via voorkeursinstellingen kunt u tal van opties voor het bijhouden van wijzigingen bepalen. U kunt een kleur kiezen waarmee u uw wijzigingen kunt
herkennen en u kunt instellen welke wijzigingen u wilt bijhouden: het toevoegen, verwijderen of verplaatsen van tekst. Daarnaast kunt u de
vormgeving instellen voor elk type bijgehouden wijziging en wijzigingen laten markeren door middel van gekleurde wijzigingsbalken in de marges.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Wijzigingen bijhouden (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Wijzigingen bijhouden (Mac OS).
2. Selecteer elk type wijziging dat u wilt bijhouden.
3. Geef voor elk type wijziging de tekstkleur, achtergrondkleur en markeringswijze op.
4. Selecteer Duplicatie van door gebruiker ingestelde kleuren voorkomen om verschillende kleuren toe te wijzen aan alle gebruikers.
5. Als u wijzigingsbalken wilt tonen, selecteert u de optie Wijzigingsbalken. Kies een kleur in het menu Kleur wijzigingsbalk en geef op of u
wijzigingsbalken wilt weergeven in de linker- of rechtermarge.
6. Selecteer Spellingcontrole inclusief verwijderde tekst als u een spellingcontrole wilt uitvoeren voor tekst die is gemarkeerd voor verwijderen.
7. Klik op OK.
De gebruikersnaam en kleur wijzigen
1. Kies Bestand > Gebruiker.
2. Geef de gebruikersnaam en -kleur op voor wijzigingen bijhouden en notities en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
315
Stijlen
GREP-stijlen toepassen (video 4:46)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
In de volgende videozelfstudie ziet u hoe u een tekenstijl kunt toepassen op alle tekst die overeenkomt met de GREP-uitdrukking die u
opgeeft. Maak van de GREP-stijl een onderdeel van een alineastijl.
Werken met tekststijlen (video 3:36)
Terry White (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u met tekststijlen werkt. Leer ook hoe u Snel toepassen gebruikt
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
316
Alinea- en tekenstijlen
Naar boven
Naar boven
Teken- en alineastijlen
Overzicht van het deelvenster Stijlen
Alinea- en tekenstijlen toevoegen
Stijlen toewijzen aan exportlabels | CC, CS6, CS5.5
Stijlen van Word naar InDesign-stijlen omzetten
Stijlen toepassen
Teken- en alineastijlen bewerken
Teken- of alineastijlen verwijderen
Teken- en alineastijlen overschrijven
Opsommingstekens en nummering naar tekst omzetten
Teken- en alineastijlen zoeken en vervangen
Teken- en alineastijlen
Een tekenstijl is een verzameling opmaakkenmerken van tekens die u met een enkele opdracht op een geselecteerd stuk tekst kunt toepassen.
Een alineastijl omvat opmaakkenmerken voor zowel tekens als alinea's en kan worden toegepast op een of meer alinea's. De stijlen voor alinea's
en tekens staan in verschillende deelvensters. Alinea- en tekenstijlen worden soms tekststijlen genoemd.
Als u de opmaak van een stijl wijzigt, wordt alle tekst waarop de stijl is toegepast, met de nieuwe opmaak bijgewerkt.
Op www.adobe.com/go/lrvid4277_id_nl vindt u een videodemo over het maken van een alineastijl. Op www.adobe.com/go/vid0076_nl vindt u een
videodemo over het gebruik van tekststijlen.
In Free InDesign Style Template geeft Thomas Silkjaer voorbeelden van stijlen.
Stijlen [basisalinea]
Standaard bevat elk nieuw document de stijl [Basisalinea] die standaard wordt toegepast op de tekst die u invoert. U kunt deze stijl bewerken
maar niet verwijderen of de naam ervan wijzigen. De stijlen die u zelf maakt, kunt u wel hernoemen en verwijderen. U kunt ook een andere
standaardstijl selecteren en op tekst toepassen.
Tekenstijlkenmerken
Tekenstijlen bevatten in tegenstelling tot alineastijlen niet alle opmaakkenmerken van de geselecteerde tekst. Wanneer u een tekenstijl maakt,
worden in InDesign alleen die kenmerken gemaakt die verschillen van de opmaak van het geselecteerde tekstgedeelte van de stijl. Op die manier
kunt u een tekenstijl maken die bij toepassing op tekst alleen bepaalde kenmerken wijzigt, zoals de lettertypefamilie en tekengrootte, en alle
andere tekenkenmerken buiten beschouwing laat. Als u andere kenmerken in de stijl wilt opnemen, voegt u die kenmerken toe terwijl u de stijl
bewerkt.
Volgende stijl
Terwijl u tekst typt, kunt u automatisch stijlen toepassen. Als u in het ontwerp van uw document na bijvoorbeeld de stijl 'Kop 1' de stijl 'Platte tekst'
wilt gebruiken, stelt u voor de stijl 'Kop 1' de optie Volgende stijl in op de stijl 'Platte tekst'. Typt u vervolgens een alinea met de stijl 'Kop 1' en u
drukt op Enter of Return, dan wordt de stijl 'Platte tekst' automatisch toegepast op de tekst die u daarna typt.
Als u tijdens het toepassen van een stijl op twee of meer alinea's het contextmenu gebruikt, kunt u de bovenliggende stijl toepassen op de eerste
alinea en vervolgens de volgende stijl op de volgende alinea's laten toepassen. (Zie Stijlen toepassen.)
Om de functie Volgende stijl te gebruiken, kiest u een stijl in het menu Volgende stijl wanneer u een stijl maakt of bewerkt.
In De functie Volgende stijl gebruiken vindt u een videodemo van Jeff Witchel over het gebruik van de functie Volgende stijl.
Overzicht van het deelvenster Stijlen
Met het deelvenster Tekenstijlen kunt u tekenstijlen maken, benoemen en op tekst in een alinea toepassen en met het deelvenster Alineastijlen
kunt u alineastijlen maken, benoemen en op gehele alinea's toepassen. Stijlen worden opgeslagen bij het document en in het deelvenster
weergegeven wanneer u dat document opent.
Wanneer u tekst selecteert of met de invoegpositie in tekst klikt, wordt de stijl die op die tekst is toegepast, gemarkeerd in een deelvenster voor
stijlen, tenzij die stijl in een samengevouwen stijlgroep staat. Als u een stuk tekst met meerdere stijlen selecteert, wordt er geen stijl in het
deelvenster Stijlen gemarkeerd. Als u een stuk tekst selecteert waarop meerdere stijlen zijn toegepast, staat linksonder in het deelvenster Stijlen
het woord '(Gemengd)'.
317
Naar boven
Het deelvenster Alineastijlen openen
U opent het deelvenster Alineastijlen door Tekst > Alineastijlen te kiezen of door te klikken op de tab Alineastijlen die standaard rechts in het
toepassingsvenster wordt weergegeven.
Het deelvenster Tekenstijlen openen
Kies Tekst > Tekenstijlen of klik op de tab Tekenstijlen rechts in het toepassingsvenster.
Alinea- en tekenstijlen toevoegen
Alinea- of tekenstijlen definiëren
1. Als u voor een nieuwe stijl de opmaak van een andere tekst wilt gebruiken, selecteert u de tekst en plaatst u de invoegpositie in de tekst.
Als er in het deelvenster Stijlen een groep is geselecteerd, wordt de nieuwe stijl toegevoegd aan die groep.
2. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen of kies Nieuwe tekenstijl in het menu van het deelvenster Tekenstijlen.
3. Typ bij Naam stijl een naam voor de nieuwe stijl.
4. Selecteer voor Gebaseerd op op welke stijl de huidige stijl moet worden gebaseerd.
Opmerking: Met de optie Gebaseerd op kunt u stijlen aan elkaar koppelen, zodat de wijzigingen in een stijl worden doorgevoerd in de
stijlen die op die stijl zijn gebaseerd. Nieuwe stijlen worden standaard gebaseerd op de stijl [Geen alineastijl] (als het gaat om alineastijlen)
of [Geen] (als het gaat om tekenstijlen) of op de stijl van geselecteerde tekst.
5. Geef voor de optie Volgende stijl (alleen het deelvenster Alineastijlen) op welke stijl er na de huidige stijl wordt toegepast wanneer u op
Enter of Return drukt.
6. Om een sneltoets te kunnen toevoegen, plaatst u de invoegpositie in het vak Sneltoets (de toets Num-Lock moet zijn ingeschakeld). Houd
Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS) ingedrukt en druk op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt
sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het toetsenblok. Als uw toetsenbord niet beschikt over een Num Lock-toets,
kunt u geen sneltoetsen aan stijlen toevoegen.
7. Als u de nieuwe stijl op de geselecteerde tekst wilt toepassen, selecteert u de optie Stijl op selectie toepassen.
8. U geeft de opmaakkenmerken op door te klikken op een categorie (zoals Standaard tekenopmaak) links en door de kenmerken op te geven
die u aan de stijl wilt toevoegen.
Als u in het dialoogvenster Stijlopties een tekenkleur opgeeft, kunt u een nieuwe kleur maken door te dubbelklikken op het vak voor lijn of
vulling.
9. De kenmerken die u niet opgeeft voor tekenstijlen, worden genegeerd wanneer een tekenstijl wordt toegepast. De tekst behoudt de opmaak
van de alineastijl voor dat kenmerk. Een kenmerkinstelling uit een tekenstijl verwijderen:
Kies (Negeren) in het menu van een instelling.
Verwijder de optietekst in een tekstvak.
Klik op een selectievakje totdat u een klein vakje (Windows) of een koppelteken (-) (Mac OS) ziet.
Houd bij een tekenkleur Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op het kleurenstaal.
10. Klik op OK als u de opmaakkenmerken hebt opgegeven.
Stijlen die u maakt, gelden alleen voor het huidige document. Als er geen document is geopend wanneer u stijlen maakt, gelden die stijlen voor
alle nieuwe documenten.
Een alinea- of tekenstijl op een andere alinea- of tekenstijl baseren
In veel documentontwerpen ziet u stijlhiërarchieën met gemeenschappelijke kenmerken. Vaak wordt bijvoorbeeld hetzelfde lettertype gebruikt voor
de koppen en subkoppen. U kunt koppelingen tussen vergelijkbare stijlen maken door een basisstijl (bovenliggende stijl) te maken. Wanneer u een
bovenliggende stijl wijzigt, veranderen de onderliggende stijlen ook. U kunt vervolgens de onderliggende stijlen bewerken, als deze niet gelijk
mogen zijn aan de bovenliggende stijl.
Met de opdracht Stijl dupliceren maakt u een stijl die vrijwel gelijk is aan een andere stijl maar die niet is gekoppeld aan een bovenliggende
stijl. Vervolgens kunt u de kopie van de stijl bewerken.
1. Maak een nieuwe stijl.
2. Selecteer in het venster Nieuwe alineastijl of Nieuwe tekenstijl de bovenliggende stijl in het menu Gebaseerd op. De nieuwe stijl wordt de
onderliggende stijl.
Nieuwe stijlen worden standaard gebaseerd op de stijl [Geen alineastijl] of [Geen] of op de stijl van geselecteerde tekst.
3. Wijzig de opmaak in de nieuwe stijl zodat deze verschilt van de stijl die u als basis voor de nieuwe stijl hebt gebruikt. U zou bijvoorbeeld het
lettertype in een subkop iets kleiner kunnen maken dan het lettertype van de (bovenliggende) kopstijl.
Als u de opmaak van een onderliggende stijl wijzigt en u de opnaak bij nader inzien opnieuw wilt veranderen, klikt u op Basis herstellen.
Hiermee wordt de opmaak van de onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de stijl waarop de onderliggende stijl is gebaseerd. Vervolgens kunt u
een nieuwe opmaak opgeven. Wanneer u zo ook de stijl Gebaseerd op van de onderliggende stijl wijzigt, wordt de definitie van de
onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de nieuwe bovenliggende stijl.
318
Naar boven
Naar boven
Stijlen vanuit andere documenten importeren
U kunt alineastijlen en tekenstijlen vanuit een document van InDesign (elke versie) in het actieve document importeren. Tijdens het importeren
kunt u bepalen welke stijlen worden geladen en wat er moet gebeuren als een geladen stijl dezelfde naam heeft als een stijl in het huidige
document. U kunt stijlen ook vanuit een InCopy-document importeren.
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
Kies Tekenstijlen laden of Alineastijlen laden in het menu van het deelvenster Stijlen.
Kies Alle tekststijlen laden in het menu van het deelvenster Stijlen om zowel teken- als alineastijlen te laden.
2. Dubbelklik op het InDesign-document met de stijlen die u wilt importeren.
3. In het dialoogvenster Stijlen laden moet er een vinkje staan naast de stijlen die u wilt importeren. Als een bestaande stijl dezelfde naam
heeft als een van de geïmporteerde stijlen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande stijl en klikt u op OK:
Binnenkomende stijldefinitie gebruiken Hiermee vervangt u de bestaande stijl door de geladen stijl en past u de nieuwe kenmerken van
die stijl toe op alle tekst in het huidige document met de oude stijl. De definities van de binnenkomende en bestaande stijlen worden onder in
het dialoogvenster Stijlen laden weergegeven, zodat u de stijlen met elkaar kunt vergelijken.
Naam automatisch wijzigen Wijzigt de naam van de geladen stijl. Als op beide documenten de stijl Subkop is toegepast, wordt de naam
van de geladen stijl in het huidige document gewijzigd in 'Kopie subkop'.
U kunt stijlen ook delen met de functie Boeken. (Zie Documenten in een boekbestand synchroniseren.)
Stijlen toewijzen aan exportlabels | CC, CS6, CS5.5
Inleiding exportlabels
Gebruik exportlabels om te bepalen hoe tekst met InDesign-stijlen wordt gemarkeerd in HTML, EPUB of gelabelde PDF-uitvoer.
Daarnaast kunt u CSS-klassennamen opgeven die worden toegevoegd aan de geëxporteerde inhoud. CSS-klassen kunnen in EPUB/HTML-export
worden gebruikt om onderscheid te maken tussen kleine variaties in stijlen. U hoeft geen klassenaam in te voeren - InDesign genereert
automatisch een naam gebaseerd op de stijlnaam.
U kunt geen voorvertoning weergeven van exportlabels in de InDesign-layout, aangezien deze labels alleen van toepassing zijn op geëxporteerde
EPUB-, HTML- of PDF-bestanden.
Met Alle exportlabels bewerken kunt u de toewijzingen op gebruiksvriendelijke wijze weergeven en wijzigen in één dialoogvenster.
Stijllabeltoewijzingen definiëren
1. Open het dialoogvenster Opties in het venster Alineastijl, Tekenstijl of Objectstijl om de stijl toe te wijzen.
2. Klik op Exportlabels in het linkerdeelvenster en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies een Label om toe te wijzen voor EPUB- en HTML-uitvoer.
Geef een Klasse op om toe te wijzen voor EPUB- en HTML-uitvoer. Klassennamen worden gebruikt om stijldefinities voor
standaardlabels te genereren.
Als u deze stijl in het CSS wilt opnemen, schakelt u het selectievakje CSS maken in. Als u het selectievakje niet inschakelt, wordt er
geen CSS-klasse voor deze stijl gegenereerd. Als u twee of meer stijlen hebt toegewezen die dezelfde klasse hebben, wordt er een fout-
/waarschuwingsbericht getoond tijdens het exporteren. Deze optie is alleen beschikbaar in InDesign CC.
Kies een label om toe te wijzen voor PDF-uitvoer. Deze optie is alleen beschikbaar voor alineastijlen.
Alle exportlabels bewerken
U kunt alle exportlabels in één venster weergeven en wijzigen.
1. Selecteer Alle exportlabels bewerken in het menu van het deelvenster Alineastijl, Tekenstijl of Objectstijl.
2. Klik op EPUB en HTML of op PDF.
3. Klik op het label voor de desbetreffende stijl. Deze wordt omgezet in een lijst; kies de nieuwe waarde.
Stijlen van Word naar InDesign-stijlen omzetten
Tijdens het importeren van een Microsoft Word-document in InDesign of InCopy kunt u elke stijl die in Word is gebruikt, toewijzen aan een
overeenkomende stijl in InDesign of InCopy. Zo geeft u op met welke stijlen de geïmporteerde tekst wordt opgemaakt. Naast elke geïmporteerde
Word-stijl staat een schijfpictogram
. Dit pictogram verdwijnt wanneer u de Word-stijl in InDesign of InCopy gaat bewerken.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U voegt een Word-document aan tekst in InDesign of InCopy toe door Bestand > Plaatsen te kiezen. Selecteer Importopties tonen en
319
Naar boven
dubbelklik op het Word-document.
U opent het Word-document in een op zichzelf staand InCopy-document door in InCopy Bestand > Openen te kiezen en vervolgens te
dubbelklikken op het Word-bestand.
2. Selecteer de optie Stijlen en opmaak in tekst en tabellen behouden.
3. Selecteer Importeren van stijlen aanpassen en klik op Stijltoewijzing.
4. Selecteer in het dialoogvenster Stijltoewijzing de Word-stijl en kies vervolgens een optie in het menu onder InDesign-stijl. U kunt uit de
volgende opties kiezen:
Als er geen conflict is door een naam van een stijl, kiest u Nieuwe alineastijl, Nieuwe tekenstijl of een bestaande InDesign-stijl.
Is er door een naam van een stijl wel een conflict, dan kiest u InDesign-stijl opnieuw definiëren om de tekst van de geïmporteerde stijl
op te maken met de Word-stijl. Kies een bestaande InDesign-stijl om de tekst van de geïmporteerde stijl op te maken met de InDesign-
stijl. Kies Naam automatisch wijzigen om de naam van de Word-stijl te wijzigen.
5. Klik op OK om het dialoogvenster Stijltoewijzing te sluiten en klik op OK om het document te importeren.
Stijlen toepassen
Bij het toepassen van een alineastijl wordt de bestaande tekenopmaak of tekenstijl die op een deel van de alinea is toegepast, niet verwijderd,
maar u kunt bij het toepassen van een stijl bestaande opmaak wel verwijderen. In het deelvenster Stijlen staat een plusteken (+) naast de huidige
alineastijl als in de geselecteerde tekst behalve een teken- of alineastijl ook opmaak wordt gebruikt die geen deel van de toegepaste stijl is.
Dergelijke extra opmaak wordt een overschrijving of lokale opmaak genoemd.
Tekenstijlen verwijderen de tekenkenmerken van bestaande tekst of stellen deze opnieuw in als die kenmerken door de stijl worden gedefinieerd.
Een tekenstijl toepassen
1. Selecteer de tekens waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de naam van de tekenstijl in het deelvenster Tekenstijlen.
Selecteer de naam van de tekenstijl in de keuzelijst van het regelpaneel.
Druk op de sneltoets die aan de stijl is toegewezen. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
Een alineastijl toepassen
1. Klik in een alinea of selecteer de alinea of een deel van de alinea waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de naam van de alineastijl in het deelvenster Alineastijlen.
Selecteer de naam van de alineastijl in het regelpaneel.
Druk op de sneltoets die aan de stijl is toegewezen. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
3. Als er nog ongewenste opmaak in de tekst staat, kiest u Overschrijvingen wissen in het deelvenster Alineastijlen.
Opeenvolgende stijlen op meerdere alinea's toepassen
De optie Volgende stijl bepaalt welke stijl er automatisch wordt toegepast wanneer u na het toepassen van een stijl op Enter of Return drukt. Met
deze optie kunt u bovendien met één bewerking verschillende stijlen op meerdere alinea's toepassen.
Stel dat u voor de opmaak van een krantenkolom drie stijlen gebruikt: Titel, Naamregel en Platte tekst. Titel gebruikt Naamregel als de volgende
stijl, Naamregel gebruikt Platte tekst als de volgende stijl en Platte tekst gebruikt [Zelfde stijl] als de volgende stijl. Als u een geheel artikel
selecteert, inclusief de titel, de naamregel van de auteur en de alinea's in het artikel, en vervolgens via de speciale opdracht “Volgende stijl” in het
contextmenu de stijl Titel toepast, wordt de eerste alinea van het artikel opgemaakt met de stijl Titel, de tweede alinea met de stijl Naamregel en
de overige alinea's met de stijl Platte tekst.
320
Naar boven
Naar boven
Voor en na het toepassen van een stijl met Volgende stijl.
1. Selecteer de alinea's waarop de stijlen moeten worden toegepast.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) in het deelvenster Alineastijlen op de bovenliggende stijl,
kies Toepassen [naam stijl] en Volgende stijl.
Als de tekst opmaakoverschrijvingen of tekenstijlen bevat, kunt u met het contextmenu ook overschrijvingen en/of tekenstijlen verwijderen.
Teken- en alineastijlen bewerken
Een van de voordelen van stijlen is dat wanneer u een stijldefinitie wijzigt, alle tekst die met die stijl is opgemaakt, automatisch wordt bijgewerkt
met de nieuwe stijldefinitie.
Opmerking: Als u stijlen bewerkt in InCopy-inhoud die aan een InDesign-document is gekoppeld, worden de wijzigingen overschreven wanneer
de gekoppelde inhoud wordt bijgewerkt.
Een stijl bewerken via het dialoogvenster
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de stijl niet op de geselecteerde tekst wilt toepassen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en
klikt u (Mac OS) op de stijlnaam in het deelvenster Stijlen en kiest u Bewerken [stijlnaam].
Dubbelklik in het deelvenster Stijlen op de naam van de stijl of selecteer de stijl en kies Stijlopties in het menu van het deelvenster
Stijlen. De stijl wordt hiermee toegepast op geselecteerde tekst of het geselecteerde tekstkader. Als er geen tekst of tekstkader is
geselecteerd, stelt u de stijl als de standaardstijl in voor de tekst die u in nieuwe kaders gaat typen.
2. Wijzig de instellingen in het dialoogvenster en klik op OK.
Een stijl aan geselecteerde tekst aanpassen
Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. Als u de wijzigingen wilt opslaan, kunt u de stijl opnieuw
definiëren zodat de stijl overeenkomt met de opmaak van de tekst die u hebt gewijzigd.
Opmerking: Als u stijlen opnieuw definieert in InCopy-inhoud die aan een InDesign-document is gekoppeld, worden de wijzigingen overschreven
wanneer de gekoppelde inhoud wordt bijgewerkt.
1. Selecteer met het gereedschap Tekst
de tekst die is opgemaakt met de stijl die u opnieuw wilt definiëren.
2. Breng wijzigingen aan in de kenmerken van alinea's of tekens.
3. Kies Stijl opnieuw definiëren in het menu van het deelvenster Stijlen.
Teken- of alineastijlen verwijderen
Wanneer u een stijl verwijdert, kunt u die stijl door een andere stijl vervangen en kunt u instellen dat de opmaak behouden blijft. Wanneer u een
stijlgroep verwijdert, worden alle stijlen in die groep verwijderd. U wordt dan gevraagd elke stijl in de groep een voor een te vervangen.
1. Selecteer een of meer stijlnamen in het deelvenster Stijlen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Stijl verwijderen in het deelvenstermenu of klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl en kies Stijl verwijderen. Gebruik deze
methode als u een stijl verwijdert zonder die op tekst toe te passen.
3. Selecteer de stijl die u wilt vervangen in het dialoogvenster Alineastijl verwijderen.
Als u [Geen alineastijl] selecteert als vervanging van een alineastijl of [Geen] om een tekenstijl te vervangen, selecteert u Opmaak behouden
321
Naar boven
Naar boven
om de opmaak van de tekst te behouden waarop de stijl is toegepast. De tekst behoudt de opmaak, maar is niet meer aan een stijl
gekoppeld.
4. Klik op OK.
U verwijdert alle ongebruikte stijlen door Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Stijlen te kiezen en vervolgens op het
pictogram Verwijderen te klikken. Wanneer u een ongebruikte stijl verwijdert, wordt er niet gevraagd of u de stijl wilt vervangen.
Teken- en alineastijlen overschrijven
Wanneer u een alineastijl toepast, veranderen tekenstijlen en andere opmaakstijlen niet. Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen
van die stijl overschrijven door een opmaak toe te passen die geen onderdeel van die stijl is. Wanneer op tekst opmaak wordt toegepast die geen
onderdeel is van de stijl die op die tekst is toegepast, wordt die opmaak een overschrijving of lokale opmaak genoemd. Wanneer u tekst met een
overschrijving selecteert, staat er een plusteken (+) naast de naam van de stijl. In tekenstijlen wordt een overschrijving alleen weergegeven als het
toegepaste kenmerk onderdeel van de stijl is. Als een tekenstijl bijvoorbeeld alleen de kleur van de tekst verandert, wordt het toepassen van een
andere tekengrootte op die tekst niet als een overschrijving weergegeven.
U kunt tekenstijlen en opmaakoverschrijvingen tijdens het toepassen van een stijl wissen. Ook kunt u overschrijvingen uit een alinea verwijderen
waarop een stijl is toegepast.
Als er naast een stijl een plusteken (+) staat, kunt u een beschrijving van de overschrijvingskenmerken bekijken door de muisaanwijzer op de
stijl te plaatsen.
Overschrijvingen tijdens het toepassen van alineastijlen behouden of verwijderen
U past een alineastijl toe en behoudt de tekenstijlen maar verwijdert overschrijvingen door Alt (Windows) of Option (Mac OS) in te drukken
en tegelijk te klikken op de naam van de stijl in het deelvenster Alineastijlen.
U past een alineastijl toe en verwijdert zowel de tekenstijlen als de overschrijvingen door Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) in te
drukken en tegelijk te klikken op de naam van de stijl in het deelvenster Alineastijlen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl in het deelvenster Alineastijlen en kies een optie
in het contextmenu. Daar kunt u tijdens het toepassen van de stijl desgewenst overschrijvingen en/of tekenstijlen verwijderen.
Overschrijvingen van alineastijlen verwijderen
1. Selecteer de tekst waarin de overschrijvingen voorkomen. U kunt zelfs meerdere alinea's met verschillende stijlen selecteren.
2. Voer in het deelvenster Alineastijlen een van de volgende handelingen uit:
U verwijdert alinea- en tekenopmaak door te klikken op het pictogram Overschrijvingen wissen of door de optie Overschrijvingen
wissen in het deelvenster Alineastijlen te kiezen.
U verwijdert overschrijvingen van tekens, maar behoudt de overschrijvingen van de alineaopmaak door op Ctrl (Windows) of Command
(Mac OS) te drukken en tegelijk op het pictogram Overschrijvingen wissen te klikken.
U verwijdert overschrijvingen op alineaniveau ,maar behoudt overschrijvingen op tekenniveau door in het deelvenster Alineastijlen op
Shift+Ctrl (Windows) of Shift+Command (Mac OS) te drukken en tegelijk op het pictogram Overschrijvingen wissen te klikken.
Opmerking: Wanneer u overschrijvingen verwijdert, worden overschrijvingen op alineaniveau uit de gehele alinea verwijderd, zelfs als er
maar een gedeelte van de alinea is geselecteerd. Overschrijvingen op tekenniveau worden alleen uit de geselecteerde tekst verwijderd.
Als u overschrijvingen verwijdert, wordt de opmaak van de tekenstijl niet verwijderd. U verwijdert de opmaak van de tekenstijl door de tekst
te selecteren waarop die tekenstijl is toegepast, en vervolgens op [Geen] in het deelvenster Tekenstijlen te klikken.
De koppeling verbreken tussen tekst en de bijbehorende stijl
Wanneer u de koppeling tussen de tekst en de stijl verbreekt, behoudt de tekst de opmaak van die stijl. Als u echter die stijl daarna wijzigt, worden
de wijzigingen niet meer doorgevoerd in de tekst.
1. Selecteer de tekst die is opgemaakt met de stijl waarmee u de koppeling wilt verbreken.
2. Kies Koppeling met stijl verbreken in het menu van het deelvenster Stijlen.
Als er geen tekst is geselecteerd wanneer u Koppeling met stijl verbreken kiest, wordt bij elke nieuwe tekst die u invoert, de opmaak van de
geselecteerde stijl gebruikt, maar wordt er op die nieuwe tekst geen stijl toegepast.
Opsommingstekens en nummering naar tekst omzetten
Wanneer u een stijl met opsommingstekens of een nummering op alinea's toepast, kunnen die opsommingstekens of nummers verloren gaan als
die tekst naar een ander programma wordt gekopieerd of geëxporteerd. U voorkomt dit door de opsommingstekens of nummering naar tekst om te
zetten.
Opmerking: Als u de stijl met opsommingstekens omzet in een InCopy-artikel dat is gekoppeld aan een InDesign-layout, kan de stijl worden
overschreven wanneer de inhoud in InDesign wordt bijgewerkt.
322
Naar boven
1. Selecteer in het deelvenster Alineastijlen de stijl voor de opsommingstekens en nummering.
2. Kies in het menu van het deelvenster Alineastijlen de optie '[stijl]'-opsommingstekens en -nummering naar tekst omzetten.
Als u opsommingstekens en nummering omzet naar tekst in een stijl waarop een andere stijl (een bovenliggende stijl) is gebaseerd, worden de
opsommingstekens en nummering in de onderliggende stijl ook naar tekst omgezet.
Nadat u de nummering naar tekst hebt omgezet, moet u waarschijnlijk de nummers zelf bijwerken als u de tekst gaat bewerken.
Teken- en alineastijlen zoeken en vervangen
Zoek via het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen instanties van de desbetreffende stijl op en vervang die stijl door een andere stijl.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Selecteer bij Zoeken in de optie Document als u de stijl in het hele document wilt vervangen.
3. Laat de opties Zoeken naar en Wijzigen in leeg. Klik op Meer opties als de vakken Opmaak zoeken en Opmaak wijzigen niet onder aan het
dialoogvenster worden weergegeven.
4. Klik in het vak Opmaak zoeken om het dialoogvenster Opmaakinstellingen zoeken te openen. Selecteer onder Stijlopties de teken- of
alineastijl die u wilt opzoeken en klik op OK.
5. Klik in het vak Opmaak wijzigen om het dialoogvenster Opmaakinstellingen wijzigen te openen. Selecteer onder Stijlopties de teken- of
alineastijl waarmee u de andere teken- of alineastijl wilt vervangen en klik op OK.
6. Klik op Zoeken en vervang de stijl door op de knop Zoeken/Wijzigen of Alles wijzigen te klikken.
Meer Help-onderwerpen
EPUB-exportopties - Inhoud
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
323
Initialen en geneste stijlen
Naar boven
Naar boven
Een tekenstijl op een initiaal toepassen
Geneste stijlen maken
GREP-stijlen maken
U kunt de functie Initialen en geneste stijlen op drie manieren gebruiken, namelijk door een tekenstijl op een initiaal toe te passen, door een
geneste stijl op tekst aan het begin van een alinea toe te passen en door een geneste regelstijl op een of meerdere regels in een alinea toe te
passen.
Een tekenstijl op een initiaal toepassen
U kunt een tekenstijl op een of meer initialen in een alinea toepassen. Als u een initiaal bijvoorbeeld een andere kleur en lettertype wilt geven dan
de rest van de alinea, kunt u een tekenstijl met deze kenmerken definiëren. U kunt de tekenstijl rechtstreeks toepassen op een alinea of u kunt die
tekenstijl in een alineastijl nesten.
Initiaal automatisch opgemaakt door geneste tekenstijl
1. Maak een tekenstijl met de gewenste opmaak voor de initiaal.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U past de initiaal op een enkele alinea toe door Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea te kiezen.
U nest de tekenstijl in een alineastijl door te dubbelklikken op de alineastijl en vervolgens te klikken op Initialen en geneste stijlen.
3. Geef het aantal regels en tekens voor de initiaal op en kies de tekenstijl.
4. Als de initiaal te ver vanuit de linkerkant is uitgelijnd, selecteert u Linkerrand uitlijnen.
Bij deze optie wordt de originele linkerzijrand van de initiaal en niet de grotere waarde gebruikt. Dit komt met name van pas bij initialen die
met een Sans Serif-lettertype zijn opgemaakt.
5. Als de initiaal de onderliggende tekst overlapt, selecteert u de optie Schalen voor staarten.
6. Klik op OK.
Als u een andere geneste stijl op de tekens na de initiaal wilt toepassen, kiest u de optie Nieuwe geneste stijl. (Zie Geneste stijlen maken.)
Geneste stijlen maken
U kunt opmaak op tekenniveau voor een of meer tekstblokken in een alinea of regel opgeven. U kunt instellen dat twee of meer geneste stijlen
samenwerken, zodat de ene stijl verdergaat waar de andere stijl eindigt. Voor alinea's met een herhaalde en voorspelbare opmaak kunt u zelfs
teruggaan naar de eerste stijl uit de reeks stijlen en die gebruiken.
Geneste stijlen zijn zeer geschikt voor run-in koppen. U kunt bijvoorbeeld een tekenstijl op de eerste letter in een alinea en een andere tekenstijl
tot en met de eerste dubbele punt (:) toepassen. Voor elke geneste stijl kunt u een teken opgeven dat het einde van de stijl aangeeft, zoals een
tabteken of het einde van een woord.
324
In dit voorbeeld maakt de tekenstijl Nummer het eerste woord op en maakt de tekenstijl Run-in tekst op tot en met de eerste dubbele punt.
Voor meer informatie over geneste stijlen leest u het artikel InDesign's Nested Styles Auto-Format Multiple Paragraphs van Michael Murphy. Hij
geeft eveneens een reeks videodemo's; de eerste hiervan is Nested Style Sheets.
Een of meer geneste stijlen maken
1. Maak een of meer tekenstijlen waarmee u de tekst wilt opmaken.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om geneste stijlen aan een alineastijl toe te voegen, dubbelklikt u op de alineastijl en klikt u vervolgens op Initialen en geneste stijlen.
Als u geneste stijlen aan één alinea wilt toevoegen, kiest u Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea.
Opmerking: U krijgt het beste resultaat door geneste stijlen als onderdeel van alineastijlen toe te passen. Als u geneste stijlen als
lokale overschrijvingen op een alinea toepast, kunnen bewerkingen of wijzigingen in de opmaak tot een onverwachte tekenopmaak in de
opgemaakte tekst leiden.
3. Klik een of meer keren op Nieuwe geneste stijl.
4. Voer voor elke stijl een of meer handelingen uit en klik vervolgens op OK:
Klik op het gebied van de tekenstijl en selecteer de tekenstijl waarmee u dat gedeelte van de alinea wilt vormgeven. Als u geen tekenstijl
hebt gemaakt, kiest u Nieuwe tekenstijlen en geeft u de gewenste opmaak op.
Geef het item op dat het einde van de opmaak van de tekenstijl aangeeft. U kunt ook het teken typen, zoals een dubbele punt (:) of een
bepaalde letter of een bepaald getal. U kunt geen woord typen.
Geef op hoeveel instanties van het geselecteerde item (zoals tekens, woorden of zinnen) er nodig zijn.
Kies Tot en met of Maximaal. Als u Tot en met kiest, wordt ook het teken opgemaakt dat het einde van de geneste stijl aangeeft. Bij
Maximaal worden alleen de tekens vóór dit teken opgemaakt.
Selecteer een stijl en klik op de knop Omhoog of Omlaag om de volgorde van de stijlen in de lijst te wijzigen. De volgorde van de
stijlen bepaalt de volgorde waarin de opmaak wordt toegepast. De opmaak die wordt gedefinieerd door de tweede stijl, begint waar de
opmaak van de eerste stijl eindigt. Als u een tekenstijl op de initiaal toepast, fungeert de tekenstijl voor de initiaal als de eerste geneste
stijl.
325
Geneste regelstijlen maken
U kunt een tekenstijl op een opgegeven aantal regels in een alinea toepassen. Net als bij geneste stijlen kunt u twee of meer geneste regelstijlen
instellen die met elkaar samenwerken en u kunt een herhalingspatroon maken.
Kenmerken die worden toegepast op geneste regelstijlen kunnen worden gebruikt in combinatie met kenmerken die worden toegepast op geneste
stijlen. Met een geneste regelstijl kan bijvoorbeeld een kleur worden toegepast terwijl met een geneste stijl tekst cursief kan worden toegepast. Als
beide stijlen leiden tot conflicterende instellingen voor hetzelfde kenmerk, zoals rood en blauw, heeft de geneste stijl voorrang op de geneste
regelstijl.
1. Maak een of meer tekenstijlen waarmee u de tekst wilt opmaken.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U voegt geneste regelstijlen aan een alineastijl toe door te dubbelklikken op de alineastijl en vervolgens Initialen en geneste stijlen te
kiezen.
Als u geneste regelstijlen aan één alinea wilt toevoegen, kiest u Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Klik een of meer keren op Nieuwe geneste regelstijl.
4. Klik op het gebied van de tekenstijl en selecteer de tekenstijl waarmee u dat gedeelte wilt vormgeven. Als u geen tekenstijl hebt gemaakt,
kiest u Nieuwe tekenstijlen en geeft u de gewenste opmaak op.
5. Geef het aantal alinearegels op waarop u de tekenstijl wilt toepassen.
Selecteer een stijl en klik op de knop Omhoog
of Omlaag om de volgorde van de stijlen in de lijst te wijzigen. De volgorde bepaalt de
volgorde waarin de opmaak wordt toegepast.
6. Klik op OK.
Geneste stijlen herhalen
U kunt een reeks van twee of meer geneste stijlen in een alinea herhalen. Een eenvoudig voorbeeld van een dergelijke toepassing is een patroon
van afwisselende rode en groene woorden in een alinea. In geneste regelstijlen kunt u bijvoorbeeld afwisselend rode en groene regels in een
alinea gebruiken. Het herhaalde patroon blijft intact, ook als u woorden aan de alinea toevoegt of eruit verwijdert.
1. Maak de tekenstijlen die u nodig hebt.
2. Bewerk of maak een alineastijl of plaats de invoegpositie in de alinea die u wilt opmaken.
3. Klik in het gedeelte of het dialoogvenster Initialen en geneste stijlen ten minste tweemaal op Nieuwe geneste stijl (of Nieuwe geneste lijnstijl)
en geef instellingen op voor elke stijl.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik bij geneste stijlen nogmaals op Nieuwe geneste stijl, kies [Herhalen] in het gedeelte Tekenstijl en geef op hoeveel geneste stijlen
moeten worden herhaald.
Klik bij geneste regelstijlen nogmaals op Nieuwe geneste regelstijl, kies [Herhalen] in het gedeelte Tekenstijl en geef op hoeveel regels
moeten worden herhaald.
Soms zult u de eerste stijl of stijlen willen overslaan. Een alinea met gebeurtenissen kan bijvoorbeeld 'De gebeurtenissen van deze week'
gevolgd door de dagen van de week en de gebeurtenissen op die dagen bevatten. Hiervoor zou u vijf geneste stijlen kunnen maken, één stijl
voor 'De gebeurtenissen van deze week', vervolgens één stijl voor elke dag van de week, de gebeurtenis en de tijd van de gebeurtenis en
een laatste stijl met een [Herhalen]-waarde van 3, waarbij dus de eerste geneste stijl uit de lus wordt genegeerd.
Het onderdeel [Herhalen] moet onder aan de lijst staan. Geneste stijlen die onder [Herhalen] staan, worden genegeerd.
326
Geneste stijlen herhalen
5. Klik op OK.
Tekenstijlopties voor de geneste stijl
Met de volgende opties kunt u opgeven hoe een geneste tekenstijl eindigt:
Als u het teken niet wilt opnemen in de opmaak van de geneste stijl, kiest u Maximaal in plaats van Tot en met wanneer u de geneste stijl
definieert.
Zinnen Punten, vraagtekens en uitroeptekens die het einde van een zin aangeven. Een aanhalingsteken achter een punt hoort bij de zin.
Woorden Elke spatie die of elk teken dat het einde van een woord aangeeft.
Tekens Elk ander teken dan markeringen met een nulbreedte (voor bijvoorbeeld ankers, indexmarkeringen en XML-labels).
Opmerking: Als u Tekens selecteert, kunt u een geneste stijl ook beëindigen door een teken zoals een dubbele punt of een punt te typen. Als u
meerdere tekens typt, wordt een stijl door een van die tekens beëindigd. Als de run-in koppen bijvoorbeeld eindigen op een koppelteken, dubbele
punt of vraagteken, kunt u -:? typen. De geneste stijl stopt dan bij een van deze tekens.
Letters Elk teken dat geen leesteken, spatie, cijfer en symbool bevat.
Cijfers De Arabische cijfers 0-9.
Teken voor einde geneste stijl Breidt de geneste stijl uit tot of t/m de vormgeving van het teken Einde geneste stijl dat u invoegt. U voegt dit
teken in door Tekst > Speciaal teken invoegen > Teken > Overige > Einde geneste stijl hier te kiezen.
Tabtekens Breidt de geneste stijl tot of tot en met het tabteken uit (niet de tabinstelling).
Geforceerd regeleinde Breidt de geneste stijl tot of t/m het geforceerde regeleinde uit. (Kies Tekst > Afbrekingsteken invoegen > Geforceerd
regeleinde.)
Teken Inspringen tot hier Breidt de geneste stijl uit tot of tot en met het teken Inspringen tot hier. (Kies Tekst > Speciaal teken invoegen >
Overig > Inspringen tot hier.)
Em-spaties, En-spaties of Vaste spaties Breidt de geneste stijl tot of tot en met het spatieteken uit. (Kies Tekst > Spatie(s)
invoegen > [spatieteken].)
Markering verankerd object Breidt de geneste stijl tot of tot en met een inline-afbeeldingsmarkering uit. Deze markering verschijnt waar een
inline-afbeelding wordt ingevoegd.
Automatisch paginanummer/Sectiemarkering Breidt de geneste stijl tot of tot en met de paginanummermarkering of sectienaammarkering uit.
Een geneste stijl beëindigen
Doorgaans eindigt een geneste stijl op de plaats waar aan de voorwaarden van de gedefinieerde stijl wordt voldaan, bijvoorbeeld na drie woorden
of bij een punt. U kunt een geneste stijl echter ook met behulp van het teken Einde geneste stijl hier laten eindigen voordat aan de voorwaarde is
voldaan.
1. Plaats de invoegpositie daar waar u de geneste stijl wilt laten eindigen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Einde geneste stijl hier.
Met dit teken wordt de geneste stijl op dat punt beëindigd, ongeacht de definitie van de geneste stijl.
327
Naar boven
De opmaak van een geneste stijl verwijderen
Selecteer de geneste stijl in het dialoogvenster Initialen en geneste stijlen of in het gedeelte Initialen en geneste stijlen van het dialoogvenster
Opties alineastijl en klik op Verwijderen.
Pas een andere alineastijl toe.
GREP-stijlen maken
GREP is een geavanceerde, op patronen gebaseerde zoektechniek. Met GREP-stijlen kunt u een tekenstijl toepassen op tekst die voldoet aan de
door u opgegeven GREP-uitdrukking. Stel dat u een tekenstijl wilt toepassen op alle telefoonnummers in tekst. Als u een GREP-stijl maakt,
selecteert u de tekenstijl en geeft u de GREP-uitdrukking op. Alle alineatekst die overeenkomt met de GREP-uitdrukking wordt nu opgemaakt op
basis van de tekenstijl.
GREP-stijl gebruiken om telefoonnummers op te maken met een tekenstijl
A. Tekenstijl B. GREP-uitdrukking
Op www.adobe.com/go/lrvid4028_id_nl vindt u een videodemo over het maken van GREP-stijlen.
In 5 Cool Things You Can Do with GREP Styles geeft David Blatner praktijkvoorbeelden van GREP-stijlen. Cari Jansen presenteert een vierdelige
serie over GREP-stijlen die begint met Introducing GREP Styles.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u GREP-stijlen op afzonderlijke alinea's wilt toepassen, selecteert u de gewenste alinea's en kiest u GREP-stijlen in het menu van
het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
Als u GREP-stijlen in een alineastijl wilt gebruiken, maakt of bewerkt u een alineastijl en klikt u op het tabblad GREP-stijlen links van het
dialoogvenster Opties alineastijl.
2. Klik op Nieuwe GREP-stijl.
3. Klik rechts van Stijl toepassen en geef een tekenstijl op. Als u geen tekenstijl hebt gemaakt die moet worden gebruikt, kiest u Nieuwe
tekenstijl en geeft u de gewenste opmaak op.
4. Klik rechts van Op tekst en ga op een van de volgende manieren te werk om een GREP-uitdrukking te maken:
Voer de zoekopdracht handmatig in. (Zie Metatekens voor zoeken.)
Klik op het pictogram Speciale tekens voor zoeken rechts van het veld Op tekst. Kies opties in de submenu's Locaties, Herhalen,
Overeenkomst, Toetsen en Posix om de GREP-uitdrukking samen te stellen.
5. Klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video GREP-stijlen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
328
Objectstijlen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over objectstijlen
Overzicht van het deelvenster Objectstijlen
Objectstijlen definiëren
Objectstijlen toepassen
Standaardobjectstijlen gebruiken
Overschrijvingen objectstijl wissen
De koppeling met een objectstijl verbreken
De naam van een objectstijl wijzigen
Objectstijlen bewerken
Een objectstijl verwijderen
Een objectstijl opnieuw definiëren
Objectstijlen importeren
Over objectstijlen
Net zoals u met alinea- en tekenstijlen snel tekst kunt opmaken, kunt u met objectstijlen snel afbeeldingen en kaders opmaken. Objectstijlen
bevatten instellingen voor lijnen, kleur, transparantie, slagschaduwen, alineastijlen, tekstomloop, enzovoort. U kunt verschillende transparantie-
effecten toewijzen aan het object, de vulling, lijn en tekst.
U kunt objectstijlen toepassen op objecten, groepen en kaders (waaronder tekstkaders). Een stijl kan alle objectinstellingen wissen en vervangen
of alleen bepaalde instellingen vervangen en andere instellingen ongewijzigd laten. U kunt opgeven door welke instellingen de stijl wordt beïnvloed
of een categorie uitsluiten van de instellingen in de definitie.
Wanneer u stijlen wijzigt, kan het voorkomen dat diverse stijlen sommige kenmerken delen. In plaats van die kenmerken telkens weer in te stellen
wanneer u de volgende stijl definieert, kunt u de ene objectstijl op een andere objectstijl baseren. Wanneer u de basisstijl wijzigt, worden gedeelde
kenmerken uit de 'bovenliggende' stijl die ook in de 'onderliggende' stijl voorkomen, eveneens gewijzigd.
Op www.adobe.com/go/vid0072_nl vindt u een videodemo over het gebruik van objectstijlen.
Overzicht van het deelvenster Objectstijlen
Met het deelvenster Objectstijlen kunt u objectstijlen maken, benoemen en toepassen. Voor elk nieuw document wordt in het deelvenster in eerste
instantie een standaardset met objectstijlen weergegeven. Objectstijlen worden opgeslagen bij het document en in het deelvenster weergegeven
wanneer u dat document opent. Het pictogram Tekstkader
markeert de standaardstijl voor tekstkaders en het pictogram Afbeeldingskader
markeert de standaardstijl voor afbeeldingskaders en getekende vormen.
Het deelvenster Objectstijl openen
Kies Venster > Stijlen > Objectstijlen.
De weergave van objectstijlen in het deelvenster wijzigen
Selecteer Kleine deelvensterrijen in het menu van het deelvenster om een versmalde versie van de objectstijlen weer te geven.
Sleep de objectstijl naar een andere plaats. Wanneer er op de gewenste positie een zwarte lijn wordt weergegeven, laat u de muisknop los.
Selecteer Sorteren op naam in het menu van het deelvenster om de objectstijlen op alfabetische volgorde weer te geven.
Objectstijlen definiëren
U kunt een stijl definiëren op basis van de instellingen die u op een object hebt toegepast, een nieuwe stijl maken of een bestaande stijl bewerken
en als een nieuwe stijl opslaan.
1. Selecteer het object of het tekstkader met de instellingen die in de objectstijl moeten worden opgenomen.
2. Kies Nieuwe objectstijl in het menu van het deelvenster Objectstijlen, of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de
knop Nieuwe stijl maken.
3. Typ een naam voor de nieuwe stijl in het dialoogvenster Nieuwe objectstijl.
4. Kies een stijl voor Gebaseerd op als u de stijl op een andere stijl wilt baseren.
Opmerking: Met de optie Gebaseerd op kunt u stijlen aan elkaar koppelen, zodat de wijzigingen in een stijl worden doorgevoerd in de
stijlen die op die stijl zijn gebaseerd. Als u de opmaak van een onderliggende stijl wijzigt en u de opnaak bij nader inzien opnieuw wilt
329
Naar boven
veranderen, klikt u op Basis herstellen. Hiermee wordt de opmaak van de onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de stijl waarop de
onderliggende stijl is gebaseerd.
5. Om een sneltoets te kunnen toevoegen, plaatst u de invoegpositie in het vak Sneltoets (de toets Num-Lock moet zijn ingeschakeld). Houd
Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS) ingedrukt en druk op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt
sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het toetsenblok.
6. Selecteer onder Standaardkenmerken de extra categorieën met de opties die u wilt definiëren, en stel de opties naar wens in. Schakel het
selectievakje links van elke categorie in om aan te geven of de categorie in de stijl moet worden opgenomen of moet worden genegeerd.
7. U past effecten toe door een optie in Effecten voor (object, lijn, vulling of tekst) te kiezen en vervolgens categorieën effecten te selecteren en
instellingen voor die effecten op te geven. U kunt voor elke categorie andere effecten opgeven. Geef aan welke effectcategorieën in de stijl
moeten worden ingeschakeld, uitgeschakeld of genegeerd.
8. Selecteer een optie onder Exportopties, en geef exportparameters op voor die optie. U kunt Alt-tekst voor geplaatste afbeeldingen
definiëren. U kunt labels en actuele instellingen voor tekst toepassen op gelabelde PDF's. U kunt verschillende conversie-instellingen
opgeven voor elk object bij HTML- en EPUB-indelingen zodat ze goed worden weergegeven bij verschillende schermgroottes en
pixeldichtheden.
Opmerking: Exportopties voor object worden gebruikt om exportparameters op te geven. Deze parameters zijn vereist voor het exporteren
naar verschillende indelingen zoals EPUB, HTML of toegankelijke PDF's. Exportopties voor object worden op zowel tekst- en
afbeeldingskaders als groepen toegepast. Zie Exportopties voor objecten | CC, CS6, CS5.5.
9. Klik op OK.
Categorieën objectstijl
Als u de stijl alleen op bepaalde kenmerken wilt toepassen en de overige instellingen niet wilt wijzigen, moeten alleen de categorieën waarop u de
stijl wilt toepassen, zich in de juiste status bevinden. U kunt elke categorie op een van de volgende statussen instellen: ingeschakeld,
uitgeschakeld of genegeerd. Als u bijvoorbeeld het selectievakje Slagschaduw inschakelt, wordt de opmaak voor een slagschaduw aan de
objectstijl toegevoegd. Is het selectievakje Slagschaduw uitgeschakeld, dan wordt in de stijl de opmaak voor slagschaduw genegeerd en wordt
elke slagschaduw die op een object is toegepast, als een overschrijving weergegeven. Als u het selectievakje Slagschaduw op 'negeren' (een klein
vakje in Windows of een koppelteken in Mac OS) instelt, wordt de opmaak voor slagschaduw uit de stijl verwijderd. Slagschaduwen die aan de stijl
waren toegevoegd, worden dan niet als een overschrijving weergegeven.
Categorieën objectstijl
A. Ingeschakeld B. Genegeerd C. Uitgeschakeld
Opmerking: Categorieën waarin elke instelling afzonderlijk kan worden in- of uitgeschakeld, zoals vulling, lijn en transparantie, hebben twee
statussen. Deze statussen kunnen worden ingeschakeld of genegeerd.
De categorie Alineastijlen wordt standaard genegeerd, zelfs als u een tekstkader maakt. Deze categorie is alleen van toepassing als het object een
niet-verbonden tekstkader is.
Objectstijlen toepassen
Wanneer u een objectstijl op een groep objecten toepast, wordt de objectstijl op elk object in de groep toegepast. Als u een objectstijl op een groep
objecten wilt toepassen, dient u de objecten in een kader te nesten. (U kunt bijvoorbeeld met de opdracht Bewerken > Plakken een object in een
kader plakken.)
1. Selecteer een object, kader of groep.
2. Klik op een objectstijl in het regelpaneel of in het deelvenster Objectstijlen om een stijl toe te passen.
Als u de optie Overschrijvingen wissen bij toepassen van stijl in het deelvenster Objectstijlen kiest en u klikt op een objectstijl, worden
overschrijvingen standaard gewist. Als deze optie niet is ingeschakeld, kunt u Alt ingedrukt houden en klikken (Windows) of Option ingedrukt
houden en klikken (Mac OS) op de objectstijl om tijdens het toepassen van de stijl overschrijvingen te wissen.
U kunt een stijl ook toepassen zonder eerst het object te hoeven selecteren door de objectstijl naar het object te slepen.
Als er een groep is geselecteerd wanneer u een objectstijl toepast, wordt de stijl op elk object in de groep toegepast.
Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u desgewenst andere instellingen op het object toepassen. Hoewel u een instelling die in de stijl is
330
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
gedefinieerd, kunt overschrijven, wordt de verbinding met de stijl niet verbroken.
Standaardobjectstijlen gebruiken
Voor elk nieuw document wordt in het deelvenster Objectstijlen een standaardset met objectstijlen weergegeven. Wanneer u een object maakt,
wordt er een objectstijl op toegepast. Als u een tekstkader maakt, wordt standaard de objectstijl [Basistekstkader] toegepast. De objectstijl
[Basisafbeeldingskader] wordt toegepast wanneer u een pad of vorm tekent. Plaatst u een afbeelding of tekent u een vorm voor een
plaatsaanduiding met een X erin, dan wordt de objectstijl [Geen] toegepast. U kunt een andere objectstijl als de standaardobjectstijl voor tekst- en
afbeeldingskaders selecteren.
U wijzigt de standaardstijl voor een tekstkader door Standaardtekstkaderstijl in het menu van het deelvenster Objectstijlen te kiezen en
vervolgens de objectstijl te selecteren.
U wijzigt de standaardstijl voor een afbeeldingskader door Standaardafbeeldingskaderstijl in het menu van het deelvenster Objectstijlen te
kiezen en vervolgens de objectstijl te selecteren.
Placeholderframes voor grafische elementen (gemarkeerd met een X) gebruiken standaard altijd de stijl [Geen]. U kunt een objectstijl niet als
standaard opgeven.
Om de standaardstijl voor een objecttype te wijzigen, sleept u het pictogram dat het standaardobjecttype aangeeft, van de ene objectstijl naar
een andere objectstijl.
Opmerking: Als u een objectstijl selecteert als er geen kader is geselecteerd, wordt die objectstijl de nieuwe standaardobjectstijl voor tekst of
afbeeldingen, afhankelijk van het gereedschap dat in de gereedschapsset is geselecteerd.
U kunt de basisstijlen veranderen maar niet verwijderen.
Overschrijvingen objectstijl wissen
Een overschrijving wil zeggen dat de opmaak die is toegepast op een object, verschilt van een deel van de stijldefinitie die is toegepast op dat
object. Wanneer u een object met een overschrijving selecteert, staat er een plusteken (+) naast de naam van de stijl.
Gebruik de opdracht Overschrijvingen wissen als u elke opmaak wilt overschrijven die in de objectstijl is in- of uitgeschakeld, en gebruik de
opdracht Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd als u genegeerde kenmerken wilt wissen.
Overschrijvingen objectstijl wissen
1. Selecteer een object dat of een groep die u wilt wijzigen.
2. Klik onder in het deelvenster Objectstijlen op de knop Overschrijvingen wissen
.
Een overschrijving wordt alleen weergegeven als het toegepaste kenmerk onderdeel van de stijl is.
Kenmerken wissen die geen onderdeel van een objectstijl zijn
U kunt kenmerken uit een object verwijderen, zelfs als deze kenmerken in een stijl worden genegeerd. Als bijvoorbeeld de categorie Vulling wordt
genegeerd in een objectstijl en u past een rode vulling op een kader toe waarop de objectstijl is toegepast, wordt de rode vulling verwijderd als u
klikt op de knop Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd.
Opmerking: Als een categorie met objectstijlen is uitgeschakeld en niet wordt genegeerd, gebruikt u de opdracht Overschrijvingen wissen om de
stijl te overschrijven.
1. Selecteer een object dat of een groep die u wilt wijzigen.
2. Klik onder in het deelvenster Objectstijlen op de knop Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd
.
De koppeling met een objectstijl verbreken
U kunt de koppeling verbreken tussen een object en de stijl die op dat object is toegepast. Het object behoudt dezelfde kenmerken, maar
verandert niet als de stijl wordt gewijzigd.
1. Selecteer het object waarop de objectstijl is toegepast.
2. Kies Koppeling met stijl verbreken in het menu van het deelvenster Objectstijlen.
Als u de opmaak van de objectstijl niet wilt behouden, kiest u [Geen] in het deelvenster Objectstijlen.
De naam van een objectstijl wijzigen
1. Zorg ervoor dat er geen objecten zijn geselecteerd zodat er geen stijl per ongeluk kan worden toegepast.
2. Dubbelklik in het deelvenster Objectstijlen op de objectstijl waarvan u de naam wilt wijzigen.
3. Typ in het dialoogvenster Opties objectstijl de gewenste naam voor de stijl en klik op OK.
U kunt een objectstijl ook in het deelvenster bewerken. Klik op de stijl, wacht even en klik nogmaals om de naam van de stijl te wijzigen.
331
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Objectstijlen bewerken
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u niet wilt dat de stijl wordt toegepast op het geselecteerde kader of wordt ingesteld als de standaardstijl, klikt u met de
rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac OS) op de stijlnaam in het deelvenster Objectstijlen en kiest u
Bewerken [stijlnaam].
Dubbelklik in het deelvenster Objectstijlen op de naam van de stijl of selecteer de stijl en kies Stijlopties in het menu van het deelvenster
Stijlen. Hiermee wordt de stijl op elk geselecteerd object toegepast of ingesteld als het standaardobjecttype.
2. Selecteer in het dialoogvenster Opties objectstijl de categorie met de opties die u wilt wijzigen, en wijzig de gewenste instellingen.
3. Bepaal welke categorieën met objectstijlen u wilt inschakelen, uitschakelen of negeren.
4. Klik op OK.
Een objectstijl verwijderen
1. Selecteer een objectstijl in het deelvenster Objectstijlen.
2. Kies Stijl verwijderen in het menu van het deelvenster of sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster Objectstijlen.
3. Als u een stijl verwijdert die op objecten is toegepast of waarop andere stijlen zijn gebaseerd, moet u een vervangende stijl opgeven in het
deelvenster Objectstijl verwijderen. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U past opnieuw stijlen toe op objecten waarbij de verwijderde stijl werd gebruikt door de stijl te kiezen die u op de objecten wilt
toepassen, en op OK te klikken.
Als u objecten ongewijzigd wilt laten, kiest u [Geen], laat u het selectievakje Opmaak behouden ingeschakeld staan en klikt u op OK.
Alle objecten waarop de verwijderde stijl was toegepast, behouden wel dezelfde kenmerken maar zijn niet meer aan een stijl gekoppeld.
Om alle toegepaste kenmerkinstellingen te verwijderen, kiest u [Geen], schakelt u het selectievakje Opmaak behouden uit en klikt u
op OK.
Opmerking: Om alle stijlen te verwijderen die niet op objecten zijn toegepast, kiest u Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster
Objectstijlen en klikt u op het pictogram Verwijderen.
Een objectstijl opnieuw definiëren
Nadat u een objectstijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van de stijl wijzigen. Als u de wijzigingen die u aan een bepaald object hebt
aangebracht, wilt behouden, kunt u de stijl opnieuw definiëren, zodat deze overeenkomt met de opmaak van het gewijzigde object. Houd er
rekening mee dat met de opdracht Objectstijl opnieuw definiëren alleen die categorieën opnieuw worden gedefinieerd die zijn in- of uitgeschakeld,
en niet de categorieën die worden genegeerd. Als het object extra instellingen bevat, moet u deze instellingen afzonderlijk aan de stijl toevoegen
of gewoon een nieuwe objectstijl maken.
1. Selecteer een object waarop de stijl die u wilt wijzigen, is toegepast.
2. Pas de gewenste vormgevingskenmerken aan.
3. Kies de opdracht Stijl opnieuw definiëren in het menu van het deelvenster Objectstijlen.
De definitie van de objectstijl wordt gewijzigd conform de instellingen van de overschrijving die u hebt toegepast. Alle instanties van de objectstijl in
het document worden bijgewerkt met de nieuwe instellingen.
Opmerking: Als de opdracht Objectstijl opnieuw definiëren niet beschikbaar is, behoren de door u ingestelde kenmerken niet tot de definitie van
de objectstijl. U kunt de definitie van de stijl ook direct wijzigen door Opties objectstijl te kiezen of een nieuwe stijl van het object te maken.
Objectstijlen importeren
U kunt stijlen uit andere documenten importeren. Behalve objectstijlen importeert InDesign ook stalen, aangepaste lijnen, tekenstijlen of
alineastijlen die in de stijlen worden gebruikt. Als een staal, lijn of alineastijl die u importeert, dezelfde naam maar andere waarden heeft dan een
bestaand staal of een bestaande stijl, wijzigt InDesign de naam.
1. Selecteer Objectstijlen laden in het menu van het deelvenster Objectstijlen.
2. Selecteer het bestand waaruit u objectstijlen wilt importeren en klik op Openen.
3. In het dialoogvenster Stijlen laden moet er een vinkje staan naast de stijlen die u wilt importeren. Als een bestaande stijl dezelfde naam
heeft als een van de geïmporteerde stijlen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande stijl en klikt u op OK:
Binnenkomende stijldefinitie gebruiken Hiermee vervangt u de bestaande stijl door de geladen stijl en past u de nieuwe kenmerken van
die stijl toe op alle objecten in het huidige document met de oude stijl. De definities van de binnenkomende en bestaande stijlen worden
onder in het dialoogvenster Stijlen laden weergegeven, zodat u de stijlen met elkaar kunt vergelijken.
Naam automatisch wijzigen Hiermee wijzigt u de naam van de geladen stijl.
332
De objectstijlen staan in het deelvenster Objectstijlen.
Meer Help-onderwerpen
Video over objectstijlen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
333
Werken met stijlen
Naar boven
Naar boven
Stijlen of stijlgroepen dupliceren
Stijlen groeperen
Stijlen verplaatsen en rangschikken
Stijlen of stijlgroepen dupliceren
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl of stijlgroep in het deelvenster Stijlen en kies Stijl
dupliceren.
In het deelvenster Stijlen wordt een nieuwe stijl of groep weergegeven met dezelfde naam gevolgd door het woord 'kopie'. Als u een groep stijlen
dupliceert, veranderen de namen van de stijlen in de nieuwe groep niet.
U kunt stijlen ook dupliceren door deze naar een andere groep te kopiëren.
Stijlen groeperen
U kunt stijlen indelen door ze in afzonderlijke mappen in de deelvensters Tekenstijlen, Alineastijlen, Objectstijlen, Tabelstijlen en Celstijlen te
groeperen. U kunt zelfs groepen binnen groepen nesten. Stijlen hoeven niet in een groep te staan. U kunt stijlen aan een groep toevoegen of op
het basisniveau van het deelvenster plaatsen.
Een stijlgroep maken
1. Doe het volgende in het deelvenster Stijlen:
Als u de groep op basisniveau wilt maken, deselecteert u alle stijlen.
Als u een groep in een groep wilt maken, selecteert en opent u een groep.
Als u bestaande stijlen in een groep wilt opnemen, selecteert u die stijlen.
2. Kies Nieuwe stijlgroep in het menu van het deelvenster Stijlen of kies Nieuwe groep van stijlen als u de geselecteerde stijlen naar de nieuwe
groep wilt verplaatsen.
3. Voer de naam van de groep in en klik op OK.
4. U verplaatst een stijl naar de groep door de stijl over de stijlgroep te slepen. Wanneer de stijlgroep is gemarkeerd, laat u de muisknop los.
Stijlen naar een groep kopiëren
Wanneer u een stijl naar een andere groep kopieert, worden de stijlen niet aan elkaar gekoppeld. Als u een van beide stijlen bewerkt, veranderen
de kenmerken van de andere stijl niet, ondanks dat de twee stijlen dezelfde naam hebben.
1. Selecteer de stijl of groep die u wilt kopiëren.
2. Kies Kopiëren naar groep in het menu van het deelvenster Stijlen.
3. Selecteer de groep (of het [basis]niveau) waarnaar u de stijlen of groep wilt kopiëren, en klik op OK.
Als er in de groep al stijlen staan met dezelfde naam als de stijlen die worden gekopieerd, wordt de naam van binnenkomende stijlen
gewijzigd.
Stijlgroepen uitvouwen of samenvouwen
U vouwt één groep uit of samen door op het driehoekje naast de groep te klikken.
U vouwt de groep en alle subgroepen van die groep uit of samen door Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt te houden en op het
driehoekje te klikken.
Stijlgroepen verwijderen
Als u een stijlgroep verwijdert, wordt de groep en alles in de groep verwijderd, ook de stijlen en andere groepen.
1. Selecteer de groep die u wilt verwijderen.
2. Kies Stijlgroep verwijderen in het menu van het deelvenster Stijlen en klik op Ja.
3. Geef voor elke stijl in de groep een vervangende stijl op of kies [Geen] en klik op OK.
Als u de vervangende stijl voor alle stijlen wilt gebruiken, selecteert u de optie Op alles toepassen.
334
Naar boven
Wanneer u de vervanging van een stijl annuleert, wordt de groep niet verwijderd. U kunt verwijderde stijlen terughalen door Bewerken >
Ongedaan maken Stijlen verwijderen te kiezen.
Stijlen verplaatsen en rangschikken
De stijlen die u maakt, komen onder in de stijlgroep of het deelvenster te staan.
U sorteert alle groepen en stijlen in groepen alfabetisch door Sorteren op naam in het menu van het deelvenster Stijlen te kiezen.
Als u één stijl wilt verplaatsen, sleept u die stijl naar een andere locatie. Een zwarte lijn geeft aan waarnaar de stijl wordt verplaatst en een
gemarkeerde groepsmap geeft aan dat de stijl aan die groep wordt toegevoegd.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
335
Typografie
Geïnstalleerde lettertypen documenteren (video 2:29)
Michael Ninness (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u in uw document geïnstalleerde lettertypen in uw ontwerpen in InDesign CS5 en hoger kunt gebruiken.
CJK-tekens opmaken
artikel (1 januari 2011)
Alleen voor Oost-Aziatische versies
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
336
Tekst opmaken
Naar boven
Naar boven
Tekst opmaken
Tekstkenmerken kopiëren (Pipet)
Snel toepassen gebruiken
Tekst opmaken
U gebruikt het regelpaneel om de vormgeving van tekst te wijzigen. Wanneer er tekst is geselecteerd of wanneer de invoegpositie in tekst is
geplaatst, staan in het regelpaneel de besturingselementen voor de tekenopmaak, de alineaopmaak of beide, afhankelijk van de resolutie van uw
beeldscherm. In de deelvensters Teken en Alinea worden dezelfde besturingselementen voor tekstopmaak weergegeven. U kunt ook de
deelvensters Teken en Alinea gebruiken om de vormgeving van tekst te wijzigen.
Op www.adobe.com/go/lrvid4275_id_nl vindt u een videodemo over het opmaken van tekens. Op www.adobe.com/go/lrvid4276_id_nl vindt u een
videodemo over het opmaken van alinea's.
U kunt tekst opmaken met de volgende methoden:
Als u tekens wilt opmaken, kunt u het gereedschap Tekst gebruiken om tekens te selecteren. U kunt ook klikken om de invoegpositie te
plaatsen, een opmaakoptie selecteren en beginnen met typen.
Als u alinea's wilt opmaken, hoeft u geen hele alinea te selecteren. U hoeft slechts een woord of teken te selecteren of de invoegpositie in
een alinea te plaatsen. U kunt ook tekst selecteren in meerdere alinea's.
Als u de opmaak wilt instellen voor alle tekstkaders die u in het huidige document maakt, zorgt u dat de invoegpositie niet actief is en er niets
is geselecteerd. Vervolgens geeft u opties voor tekstopmaak op. Als u standaardtekstopmaak voor alle nieuwe documenten wilt instellen,
sluit u alle documenten en geeft u de tekstinstellingen op. Zie Standaardinstellingen opgeven.
Selecteer een kader om de opmaak op alle tekst in dat kader toe te passen. Het kader kan geen onderdeel van een verbinding zijn.
Gebruik alineastijlen en tekenstijlen om tekst snel en consistent op te maken.
Op www.adobe.com/go/vid0075_nl vindt u een videodemo over het werken met tekst.
1. Selecteer het gereedschap Tekst
.
2. Klik om een invoegpositie te plaatsen of selecteer de tekst die u wilt opmaken.
3. Klik in het regelpaneel op het pictogram Besturingselementen tekenopmaak
of op het pictogram Besturingselementen alineaopmaak .
Regelpaneel
A. Besturingselementen voor tekenopmaak B. Besturingselementen voor alineaopmaak
4. Geef opmaakopties op.
Tekstkenmerken kopiëren (Pipet)
Met het gereedschap Pipet kunt u tekstkenmerken, zoals instellingen voor het teken, de alinea, de vulling en de lijn, kopiëren en die kenmerken
toepassen op andere tekst. Standaard worden alle kenmerken van tekst gekopieerd met het gereedschap Pipet. In het dialoogvenster Opties pipet
kunt u instellen welke kenmerken u wel en welke u niet wilt kopiëren.
Tekstkenmerken naar niet-geselecteerde tekst kopiëren
1. Met het gereedschap Pipet klikt u op de tekst die is opgemaakt met de kenmerken die u wilt kopiëren. (De tekst kan in een ander
geopend document staan.) Het pipet verandert van richting en lijkt vol te zijn, ten teken dat het gereedschap is geladen met de
kenmerken die u hebt gekopieerd. Wanneer u het pipet op tekst plaatst, verschijnt een I-vormige aanwijzer naast het geladen pipet
.
2. Selecteer met het gereedschap Pipet de tekst die u wilt veranderen.
De geselecteerde tekst neemt de tekstkenmerken uit het pipet over. Zolang het gereedschap Pipet is geselecteerd, kunt u doorgaan met het
selecteren van tekst en het toepassen van de opmaak.
3. Klik op een ander gereedschap om het gereedschap Pipet te deselecteren.
Als u de opmaakkenmerken wilt wissen die zijn opgeslagen in het gereedschap Pipet, drukt u op Alt (Windows) of Option (Mac OS) terwijl het
337
Naar boven
gereedschap Pipet is geladen. Het gereedschap Pipet verandert van richting en lijkt leeg te zijn, ten teken dat u met het gereedschap nieuwe
kenmerken kunt selecteren. Klik op een object dat de kenmerken bevat die u wilt kopiëren, en zet vervolgens de nieuwe kenmerken op een
ander object neer.
Klik met het gereedschap Pipet op opgemaakte tekst (links) en sleep vervolgens naar niet-opgemaakte tekst (midden) om de opmaak toe te
passen (rechts).
Als u met het gereedschap Pipet een alineastijl van tekst uit een document kopieert naar tekst in een ander document terwijl de alineastijl dezelfde
naam maar een andere set kenmerken heeft, worden stijlverschillen als plaatselijke overschrijvingen van de doelstijl weergegeven.
Tekstkenmerken kopiëren naar geselecteerde tekst
1. Selecteer met het gereedschap Tekst of Padtekst de tekst waarnaar u kenmerken wilt kopiëren.
2. Klik met het gereedschap Pipet
op de tekst waarvan u de kenmerken wilt kopiëren. (De tekst waarvan u de kenmerken wilt kopiëren,
moet in hetzelfde InDesign-document staan als de tekst die u wilt wijzigen.) Het gereedschap Pipet verandert van richting en lijkt vol te
zijn, ten teken dat het gereedschap is geladen met de kenmerken die u hebt gekopieerd. De kenmerken worden toegepast op de tekst die u
in stap 1 hebt geselecteerd.
Tekstkenmerken gekopieerd naar geselecteerde tekst
Instellen welke tekstkenmerken worden gekopieerd met het gereedschap Pipet
1. Dubbelklik op het gereedschap Pipet in de gereedschapsset.
2. Kies Tekeninstellingen of Alinea-instellingen in het dialoogvenster Opties pipet.
3. Selecteer de kenmerken die u wilt kopiëren met het gereedschap Pipet en klik op OK.
Als u alleen alineakenmerken wilt kopiëren of toepassen zonder daarbij de instellingen in het venster Opties pipet te veranderen, houdt u Shift
ingedrukt terwijl u met het gereedschap Pipet op tekst klikt.
Snel toepassen gebruiken
Met Snel toepassen kunt u stijlen, menuopdrachten, scripts, variabelen en de meeste andere opdrachten uit het dialoogvenster Sneltoetsen
opzoeken en toepassen.
1. Selecteer de tekst of het kader waarop u een stijl, menuopdracht, script of variabele wilt toepassen.
2. Kies Bewerken > Snel toepassen of druk op Ctrl+Enter (Windows) of Command+Return (Mac OS).
3. Typ de naam van het item dat u wilt toepassen.
U hoeft de naam niet exact in te voeren. Als u bijvoorbeeld ko typt, worden stijlen zoals Kop 1, Kop 2 en Subkop gevonden, alsmede menu's
en menuopdrachten waarin die twee letters voorkomen.
338
U kunt met Snel toepassen zoeken naar stijlen, menuopdrachten, scripts en variabelen.
U kunt de zoekopdracht beperken tot een enkele categorie door een voorvoegsel aan het begin van de zoekopdracht te typen, zoals m:
voor menu of a: voor alineastijlen. Klik voor een overzicht van alle voorvoegsels op de pijl-omlaag links van het tekstvak Snel toepassen.
De categorieën die u niet wilt laten weergeven, kunt u in deze lijst uitschakelen.
4. Selecteer het item dat u wilt toepassen, en doe vervolgens het volgende:
U past een stijl, menuopdracht of variabele toe door op Enter of Return te drukken.
U past een alineastijl toe en verwijdert overschrijvingen door op Alt+Enter (Windows) of Option+Return (Mac OS) te drukken.
U past een alineastijl toe en verwijdert overschrijvingen en tekenstijlen door op Alt+Shift+Enter (Windows) of Option+Shift+Return
(Mac OS) te drukken.
U past een item toe zonder de lijst voor snel toepassen te sluiten door op Shift+Enter (Windows) of Shift+Return (Mac OS) te drukken.
U sluit de lijst voor snel toepassen zonder een item toe te passen door op Esc te drukken of ergens anders in het documentvenster te
klikken.
U bewerkt een stijl door te drukken op Ctrl+Enter (Windows) of Command+Return ( Mac OS).
Wanneer de lijst voor snel toepassen wordt weergegeven, drukt u op Pijl-links of Pijl-rechts om door het bewerkveld te schuiven. Met Pijl-
omhoog en Pijl-omlaag kunt u door de lijst met items bladeren.
Meer Help-onderwerpen
Video over het werken met tekst
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
339
Tekens opmaken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een verschuiving van de basislijn toepassen
Superscript of subscript toepassen in een niet-OpenType-lettertype
Een onderstreping of doorhaling toepassen
Ligaturen toepassen op letterparen
De kleur, het verloop of de lijn van tekst wijzigen
Transparantie-effecten toevoegen aan tekst
Een taal aan tekst toewijzen
Het hoofdlettergebruik van tekst wijzigen
Tekst schalen
Tekst schuintrekken
Op www.adobe.com/go/lrvid4275_id_nl vindt u een videodemo over het opmaken van tekens.
Een verschuiving van de basislijn toepassen
Met een verschuiving van de basislijn verplaatst u een geselecteerd teken omhoog of omlaag ten opzichte van de basislijn van omringende tekst.
Deze optie is vooral nuttig bij het handmatig instellen van breuken of het aanpassen van de positie van inline-afbeeldingen.
Waarden voor Verschuiving basislijn toegepast op tekst
1. Selecteer tekst.
2. Typ in het regelpaneel of het deelvenster Teken een numerieke waarde voor Verschuiving basislijn
. Met een positieve waarde wordt de
basislijn van het teken verhoogd ten opzichte van de basislijn van de rest van de regel. Met een negatieve waarde wordt de basislijn
verlaagd.
Als u de waarde wilt verhogen of verlagen, klikt u in het vak Verschuiving basislijn en drukt u op Pijl-omhoog of Pijl-omlaag. Als u de waarde in
grotere stappen wilt wijzigen, houdt u Shift ingedrukt als u op een van de pijltoetsen drukt.
Als u de standaardtoename voor de verschuiving van de basislijn wilt wijzigen, geeft u een waarde op voor Verschuiving basislijn in het gedeelte
Eenheden en toenamen van het dialoogvenster Voorkeuren.
Superscript of subscript toepassen in een niet-OpenType-lettertype
1. Selecteer tekst.
2. Kies Superscript of Subscript in het menu van het deelvenster Teken of in het regelpaneel.
Als u Superscript of Subscript kiest, wordt een vooraf gedefinieerde waarde voor de basislijnverschuiving toegepast en wordt de geselecteerde
tekst voorzien van een vooraf gedefinieerde grootte.
De toegepaste waarden zijn percentages van de huidige waarden voor tekengrootte en regelafstand, gebaseerd op de instellingen in het venster
voor tekstvoorkeuren. Deze waarden staan bij de selectie van de tekst niet in de vakken Verschuiving basislijn of Tekengrootte van het
deelvenster Teken.
Opmerking: U kunt de standaardgrootte en -positie van tekens in superscript en subscript aanpassen met de voorkeursinstellingen voor
Geavanceerde tekst.
Een onderstreping of doorhaling toepassen
De standaarddikte van een onderstreping of doorhaling hangt af van de grootte van de tekst.
In Custom Underlines in InDesign vindt u een videodemo van Jeff Witchel over onderstreping.
Een onderstreping of doorhaling toepassen
1. Selecteer tekst.
2. Kies Onderstrepen of Doorhalen in het menu van het deelvenster Teken of in het regelpaneel.
340
Naar boven
Naar boven
Opties voor onderstrepen of doorhalen wijzigen
Het maken van een aangepaste onderstreping is vooral handig wanneer u een gelijkmatige onderstreping onder tekst van verschillende grootten of
speciale effecten, zoals achtergrondmarkering, wilt maken.
Voor en na het aanpassen van onderstrepen
1. Kies Opties voor onderstrepen of Opties voor doorhalen in het menu van het regelpaneel of van het deelvenster Teken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Selecteer Onderstrepen geactiveerd of Doorhalen geactiveerd om de actieve tekst te onderstrepen of door te halen.
Kies of typ bij Dikte een waarde om de dikte van de lijn voor onderstrepen of doorhalen te bepalen.
Selecteer het type onderstreping of doorhaling bij de optie Type.
Bepaal bij Verschuiving de verticale positie van de regel. De verschuiving wordt vanaf de basislijn gemeten. Bij een negatieve waarde
wordt de onderstreping boven de basislijn en de doorhaling onder de basislijn geplaatst.
Selecteer Lijn overdrukken als de lijn bij het afdrukken geen onderliggende inkten mag bedekken.
Kies een kleur en tint. Als u een andere lijn dan een ononderbroken lijn opgeeft, wijzigt u de ruimte tussen streepjes, punten of lijnen
door een kleur of tint voor de tussenruimte te kiezen.
Selecteer Lijn overdrukken of Tussenruimte overdrukken als de onderstreping of doorhaling over een andere kleur wordt afgedrukt en u
fouten door een verkeerde registratie van het afdrukken wilt voorkomen.
De opties voor onderstrepen of doorhalen in een alinea- of tekenstijl kunt u wijzigen in het gedeelte Opties voor onderstrepen of Opties voor
doorhalen van het dialoogvenster dat verschijnt wanneer u de stijl maakt of bewerkt.
Ligaturen toepassen op letterparen
Het is mogelijk automatisch ligaturen in te voegen. Dit zijn typografische vervangingen van bepaalde letterparen, zoals "fi" en "fl", mits beschikbaar
in het desbetreffende lettertype. De tekens die na selectie van de optie Ligaturen worden gebruikt, zien eruit als ligaturen en worden ook als
zodanig afgedrukt. U kunt ze echter gewoon bewerken en ze veroorzaken geen onterechte markering tijdens spellingcontroles.
Afzonderlijke tekens (boven) en ligaturen (onder)
Als u met OpenType-lettertypen werkt en Ligaturen in het menu van het deelvenster Teken of van het regelpaneel kiest, worden overeenkomstig
het ontwerp standaardligaturen gegenereerd die in het lettertype zijn gedefinieerd. Bepaalde lettertypen bevatten echter barokke, optionele
ligaturen, die u kunt genereren door de opdracht Handmatige ligaturen te kiezen.
1. Selecteer tekst.
2. Kies Ligaturen in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel.
De kleur, het verloop of de lijn van tekst wijzigen
U kunt kleuren, verlopen en lijnen toepassen op tekens en doorgaan met het bewerken van de tekst. Maak gebruik van het deelvenster Stalen en
het deelvenster Lijn om kleuren, verlopen en lijnen toe te passen op tekst, of wijzig de instellingen voor Tekenkleur als u een stijl maakt of
bewerkt.
341
Naar boven
Naar boven
Stalen
A. Staal heeft gevolgen voor lijn of vulling B. Staal heeft gevolgen voor container of tekst C. Tint (percentage)
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u kleurwijzigingen wilt toepassen op tekst in een kader, gebruikt u het gereedschap Tekst om tekst te selecteren.
Als u kleurwijzigingen wilt toepassen op alle tekst in een kader, gebruikt u het gereedschap Selecteren om het kader te selecteren. Als
u kleur toepast op tekst in plaats van op de container, moet u het pictogram Opmaak heeft gevolgen voor de tekst
in de
gereedschapsset of in het deelvenster Stalen selecteren.
2. Geef in de gereedschapsset of in het deelvenster Stalen aan of u de kleurwijziging wilt toepassen op de vulling of de lijn. Als u Lijn
selecteert, heeft de kleurwijziging alleen gevolgen voor de contouren van tekens.
3. Ga als volgt te werk:
Klik op een kleur of een verloopstaal in het deelvenster Stalen.
Geef een gewicht of andere lijnopties op in het deelvenster Lijn. (Zie Opties in het deelvenster Lijn.)
U kunt ook een verloop op tekst toepassen door het effect door de geselecteerde tekst te slepen met het gereedschap Verloopstaal of het
gereedschap Verloopdoezelaar
.
Als u omgekeerde tekst wilt maken, kunt u de vulkleur van de tekst wijzigen in wit of [Papier] en de vulkleur van het kader in een donkere kleur.
U kunt ook omgekeerde tekst maken door een alinearegel achter de tekst te gebruiken. Als de alinea zwart is, moet u de tekst wit maken.
Transparantie-effecten toevoegen aan tekst
Gebruik het deelvenster Effecten om transparantie-effecten zoals slagschaduwen aan tekst toe te voegen.
In InDesign Eye Candy, Part I geeft Mike Rankin voorbeelden van transparantie-effecten.
1. Gebruik het gereedschap Selecteren
om het tekstkader te selecteren.
2. Kies Object > Effecten > [effect].
3. Kies Tekst in het menu Instellingen voor.
Kies Object als u de effecten niet alleen wilt toepassen op de tekst in het kader, maar ook op de lijn en vulling van het tekstkader.
4. Geef de opties op voor de effectkenmerken en klik op OK.
Als u de overvloeimodus of de instellingen voor dekking wilt aanpassen, gebruikt u het deelvenster Effecten.
Een taal aan tekst toewijzen
Wijs een taal toe aan tekst om te bepalen welk woordenboek voor spelling en woordafbreking wordt gebruikt. Bij het toewijzen van een taal blijft
de tekst in het document ongewijzigd.
1. Ga als volgt te werk:
Als u de taal alleen wilt toepassen op een tekstselectie, selecteert u de tekst.
Als u het standaardwoordenboek in InDesign wilt wijzigen, kiest u de taal zonder dat er een document is geopend.
Als u het standaardwoordenboek voor een bepaald document wilt wijzigen, opent u het document, kiest u Bewerken > Alles
deselecteren en kiest u de gewenste taal.
2. Kies het gewenste woordenboek in het menu Taal in het deelvenster Teken.
342
Naar boven
Zowel voor spelling als woordafbreking worden Proximity-woordenboeken (en voor sommige talen Winsoft-woordenboeken) gebruikt. Met deze
woordenboeken kunt u zelfs voor één tekstteken een andere taal opgeven. Elk woordenboek bevat honderdduizenden woorden met
standaardafbreking per lettergreep. Het wijzigen van de standaardtaal heeft geen gevolgen voor bestaande tekstkaders of documenten.
U kunt woordenboeken aanpassen om er zeker van te zijn dat alle woorden die u regelmatig gebruikt, worden herkend en correct worden verwerkt.
Invloed van woordenboeken op het afbreken van woorden
A. “Glockenspiel” in het Engels B. “Glockenspiel” in het Duits (oude spelling) C. “Glockenspiel” in het Duits (nieuwe spelling)
Het hoofdlettergebruik van tekst wijzigen
Met de opdrachten Kapitalen of Kleinkapitalen verandert het uiterlijk van de tekst, maar niet de tekst zelf. Met de opdracht Hoofd-/kleine letter
wordt het hoofdlettergebruik van de geselecteerde tekst echter wel gewijzigd. Dit is een belangrijk onderscheid wanneer u tekst wilt zoeken of
wanneer u een spellingcontrole wilt uitvoeren. Stel bijvoorbeeld dat u “spinnen” typt in uw document en dat u Kapitalen toepast. Als u nu met
Zoeken/wijzigen zoekt naar “SPINNEN” (en onderscheid maakt tussen hoofd-/kleine letters), wordt het woord “spinnen” waarop u de optie
Kapitalen hebt toegepast, niet gevonden. Als u het resultaat van zoekacties en de spellingcontrole wilt verbeteren, kunt u beter de opdracht
Hoofdletter/kleine letter gebruiken in plaats van Kapitalen.
In Small Caps vs OpenType All Small Caps vindt u een artikel van Anne-Marie Concepcion over kleinkapitalen.
Tekst wijzigen naar Kapitalen of Kleinkapitalen
InDesign kan automatisch het hoofdlettergebruik in geselecteerde tekst wijzigen. Als u tekst opmaakt in kleinkapitalen, worden automatisch de
kleinkapitalen van het betrokken lettertype gebruikt, mits deze beschikbaar zijn. Is dat niet het geval, dan worden de kleinkapitalen nagemaakt met
kleinere versies van de gewone hoofdletters. U stelt de grootte van kleinkapitalen in het venster voor tekstvoorkeuren in.
Vóór (boven) en na (onder) het instellen van BC en AD in kleinkapitalen met het oog op klassieke getallen en omringende tekst
Als u Kapitalen of Kleinkapitalen met een OpenType-lettertype selecteert, oogt de tekst eleganter. Als u een OpenType-lettertype gebruikt, kunt u
ook Alles in kleinkapitaal selecteren in het regelpaneel of in het menu van het deelvenster Teken. (Zie Kenmerken voor OpenType-lettertypen
toepassen.)
1. Selecteer tekst.
2. Kies Kapitalen of Kleinkapitalen in het menu van het deelvenster Teken of in het regelpaneel. Als de tekst oorspronkelijk in kapitalen is
getypt, wordt door de selectie van Kleinkapitalen niets gewijzigd.
De grootte van kleinkapitalen opgeven
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Geavanceerde tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Geavanceerde tekst (Mac OS).
2. Typ voor de kleinkapitalen een percentage van de oorspronkelijke tekengrootte. Klik op OK.
Hoofdlettergebruik wijzigen
1. Selecteer tekst.
2. Kies een van de volgende opties in het submenu Tekst > Hoofd-/kleine letter:
Kies Kleine letters als u alle tekens als kleine letters wilt weergeven.
Kies Alles Beginhoofdletter als u de eerste letter van elk woord in hoofdletters wilt weergeven.
343
Naar boven
Kies Hoofdletters als u alle tekens als hoofdletters wilt weergeven.
Kies Als in een zin als u de eerste letter van elke zin met een hoofdletter wilt weergeven.
Opmerking: Bij de opdracht Als in een zin wordt ervan uitgegaan dat de punt (.), het uitroepteken (!) en het vraagteken (?) het einde van de zin
aangeven. Wanneer u de opdracht Als in een zin toepast, kunnen er onverwachte wijzigingen in het hoofdlettergebruik optreden als deze tekens
op een andere manier worden gebruikt, zoals in afkortingen, bestandsnamen of internet-URL's. Bovendien kunnen eigennamen in kleine letters in
plaats van in hoofdletters worden geschreven.
Tekst schalen
U kunt de proportie tussen de hoogte en breedte van tekst opgeven ten opzichte van de oorspronkelijke hoogte en breedte van de tekens. Niet-
geschaalde tekens hebben de waarde 100%. Sommige tekenfamilies beschikken over een zuiver verbreed lettertype, dat is ontworpen met een
grotere horizontale spreiding dan de onbewerkte lettertypestijl. Schalen leidt tot vervorming van tekst. Zo mogelijk kunt u beter een lettertype
gebruiken dat versmald of verbreed is ontworpen.
Lettertypen horizontaal schalen
A. Niet-geschaalde tekst B. Niet-geschaalde tekst in een versmald lettertype C. Geschaalde tekst in een versmald lettertype
Verticale of horizontale schaling aanpassen
1. Selecteer de tekst die u wilt schalen.
2. Typ in het regelpaneel of het deelvenster Teken een numerieke waarde om het percentage te wijzigen voor Verticaal schalen
of
Horizontaal schalen .
Tekst schalen door het formaat van het tekstkader te wijzigen in InDesign
Ga als volgt te werk:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep met het gereedschap Selecteren een hoek van het tekstkader om het kader
groter of kleiner te maken.
Wijzig het kader met behulp van het gereedschap Schalen .
(Zie Objecten schalen.)
De vormgeving van geschaalde tekstwaarden bepalen
Wanneer u de schaal van een kader wijzigt, wordt de tekst in het kader eveneens geschaald. Als u bijvoorbeeld het tekstkader twee keer zo groot
maakt, wordt de tekst ook twee keer zo groot: 20-punts tekst wordt dus 40-punts tekst.
In Making a Magnifying Glass Text Frame in InDesign vindt u een artikel van David Blatner over geschaalde tekstkaders.
Met de voorkeursinstellingen kunt u bepalen hoe de geschaalde tekst in de deelvensters moet worden weergegeven:
Als u de optie Toepassen op inhoud selecteert, wordt de nieuwe tekengrootte (bijvoorbeeld 40 pt) standaard weergegeven in de
desbetreffende vakken in het regelpaneel en in het deelvenster Teken. Als u de optie Schaalpercentage aanpassen selecteert, wordt in de
vakken Tekengrootte zowel de originele grootte als de geschaalde grootte weergegeven, bijvoorbeeld “20 pt (40)”.
De schaalwaarden in het deelvenster Transformeren geven het horizontale en verticale schalingspercentage van het frame aan. Als u de
optie Toepassen op inhoud selecteert, worden schaalwaarden standaard weergegeven als 100% nadat een tekst is geschaald. Als u de optie
344
Naar boven
Schaalpercentage aanpassen selecteert, komen de schaalwaarden overeen met het geschaalde kader. Als het tekstkader bijvoorbeeld twee
keer zo groot is geworden, wordt 200% weergegeven.
Het bijhouden van schaalwijzigingen aan kaders is nuttig als u een tekstkader moet herstellen en de tekst in het kader de oorspronkelijke grootte
moet geven. Het is bovendien handig om na te kunnen gaan hoeveel groter of kleiner een tekstkader is geworden. Als u de schaalwijzigingen van
tekstkaders en van de tekst in deze kaders wilt bijhouden, gaat u als volgt te werk:
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS).
2. Selecteer Schaalpercentage aanpassen en klik op OK.
Belangrijk:
De voorkeursinstelling Schaalpercentage aanpassen is van toepassing op kaders die na activering van de instelling worden geschaald, en
niet op bestaande kaders.
De voorkeursinstelling Schaalpercentage aanpassen is gekoppeld aan de tekst. De geschaalde tekengrootte blijft tussen haakjes staan, zelfs
als u de voorkeursinstelling Schaalpercentage aanpassen uitschakelt en de schaal van het kader nogmaals wijzigt.
Als u de geschaalde tekengrootte wilt verwijderen uit het deelvenster Transformeren, kiest u Schalen opnieuw instellen op 100% in het
deelvenster Transformeren. Als u deze optie kiest, verandert de vormgeving van het geschaalde kader niet.
Als u de tekst bewerkt of een kader binnen een reeks verbonden tekstkaders schaalt wanneer de voorkeursinstelling Schaalpercentage
aanpassen is ingeschakeld, wordt de tekst geschaald, zelfs wanneer de tekst naar een ander kader wordt verplaatst. Als Toepassen op
inhoud echter is ingeschakeld, wordt alle tekst die in een ander kader doorloopt als gevolg van een bewerking, niet meer geschaald.
Tekst schuintrekken
1. Selecteer tekst.
2. Typ een numerieke waarde voor Schuintrekken
in het deelvenster Teken. Met een positieve waarde trekt u tekst schuin naar rechts en
met een negatieve waarde naar links.
Als u een hoek toepast op tekst, genereert u echter geen zuiver cursieve tekens.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
345
Alinea's opmaken
Naar boven
Naar boven
Alinea-afstand aanpassen
Initialen gebruiken
Lijnen voor of na alinea's toevoegen
Manieren om alinea-einden te bepalen
Alinea-einden bepalen met de functie Opties bijeenhouden
Hangende leestekens maken
Op www.adobe.com/go/lrvid4276_id_nl vindt u een videodemo over het opmaken van alinea's.
Alinea-afstand aanpassen
U kunt de hoeveelheid ruimte tussen alinea's zelf bepalen. Als een alinea boven aan een kolom of kader begint, wordt in InDesign de waarde bij
Ruimte voor niet gerespecteerd. U kunt dan de regelafstand van de eerste regel van de alinea of de bovenste inzet van het tekstkader in InDesign
vergroten.
1. Selecteer tekst.
2. Wijzig in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel de waarden voor Ruimte voor
en Ruimte na .
Zorg voor een consistente opmaak door de alinea-afstand te wijzigen in de alineastijlen die u definieert.
Initialen gebruiken
U kunt initialen aan een of meer alinea's tegelijk toevoegen. De basislijn van initialen bevindt zich een of meer regels onder de basislijn van de
eerste regel van een alinea.
U kunt ook een tekenstijl maken die op initialen kan worden toegepast. U kunt bijvoorbeeld een grote hoofdletter (ook een verhoogde hoofdletter
genoemd) maken door een initiaal ter hoogte van de regel te maken en een tekenstijl toe te passen waarmee de eerste letter groter wordt
gemaakt.
Initiaal van één teken over drie regels (links) en initiaal van vijf tekens over twee regels (rechts)
Een initiaal maken
1. Selecteer het gereedschap Tekst en klik in de alinea waar u de initiaal wilt plaatsen.
2. Geef in het deelvenster Alinea of het regelpaneel bij Initiaal over aantal regels
het aantal regels op dat door de initiaal moet worden
ingenomen.
3. Typ bij Initiaal van één of meer tekens
het gewenste aantal initialen.
4. Om een tekenstijl op de initiaal toe te passen, kiest u Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea en kiest u de
tekenstijl die u hebt gemaakt.
Met het dialoogvenster Initialen en geneste stijlen kunt u de initiaal ook uitlijnen met de tekstrand, de ruimte links van de initiaal
verkleinen en aanpassingen maken bij initialen met staarten, zoals de “g” en de “y”. Als u voor extra effect de initiaal wilt schuintrekken of
de grootte of het lettertype ervan wilt wijzigen, selecteert u de letter(s) en wijzigt u de opmaak.
Een initiaal verwijderen
1. Selecteer het gereedschap Tekst en klik in de alinea met de initiaal.
2. Typ in het deelvenster Alinea of het regelpaneel een 0 voor Initiaal aantal regels of Initiaal van één of meer tekens.
346
Naar boven
Lijnen voor of na alinea's toevoegen
Lijnen zijn alineakenmerken die samen met de alinea worden verplaatst en van grootte veranderen. Als u in uw document een lijn in combinatie
met koppen gebruikt, kunt u de lijn opnemen in de definitie van een alineastijl. De breedte van de lijn wordt bepaald door de breedte van de
kolom.
De verschuiving voor een lijn boven een alinea wordt gemeten vanaf de basislijn van de bovenste tekstregel tot de onderzijde van de lijn. De
verschuiving voor een lijn onder een alinea wordt gemeten vanaf de basislijn van de laatste tekstregel tot de bovenzijde van de lijn.
Plaatsing van lijnen
A. Lijn boven alinea B. Lijn onder alinea
In Paragraph Rules Rule vindt u een videodemo van Michael Murphy over het maken van speciale effecten met behulp van alinealijnen.
In Creative Uses for Paragraph Rules in InDesign, Pt 1 vindt u een artikel van Creative Curio over de creatieve gebruiksmogelijkheden van
alinealijnen.
Een lijn boven of onder een alinea toevoegen
1. Selecteer tekst.
2. Kies Alinealijnen in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel.
3. Selecteer boven in het dialoogvenster Alinealijnen de optie Lijn boven of Lijn onder.
4. Selecteer Lijn aan.
Opmerking: Als u zowel een lijn boven als onder wilt plaatsen, moet Lijn aan voor beide opties zijn geselecteerd.
5. Selecteer Voorvertoning om de lijn te bekijken.
6. Kies of typ bij Dikte een waarde om de dikte van de lijn te bepalen. Bij Lijn boven wordt met een hogere waarde de lijn naar boven
uitgebreid. Bij Lijn onder wordt met een hogere waarde de lijn naar beneden uitgebreid.
7. Selecteer Lijn overdrukken als de lijn bij het afdrukken geen onderliggende inkten mag bedekken.
8. Voer een of beide volgende handelingen uit:
Kies een kleur. U vindt de beschikbare kleuren in het deelvenster Stalen. Selecteer de optie Tekstkleur om de lijn dezelfde kleur te
geven als het eerste teken in de alinea voor Lijn boven en het laatste teken voor Lijn onder.
Kies een tint of geef een waarde voor de tint op. De tint wordt gebaseerd op de opgegeven kleur. Houd er rekening mee dat u geen
tinten kunt maken van de ingebouwde kleuren Geen, Papier, Registratie of Tekstkleur.
Als u een andere lijn dan een ononderbroken lijn opgeeft, wijzigt u de ruimte tussen streepjes, punten of lijnen door een kleur of tint voor
de tussenruimte te kiezen.
9. Kies de breedte van de lijn. U kunt Tekst kiezen (van de linkerrand van de tekst tot het regeleinde) of Kolom (van de linkerrand tot de
rechterrand van de kolom). Als de linkerrand van het kader een kolominzet heeft, begint de regel bij de inzet.
10. Typ een waarde bij Verschuiving om de verticale positie van de lijn te bepalen.
11. Selecteer In kader houden om er zeker van te zijn dat de lijn boven de tekst binnen het tekstkader blijft. Als u deze optie niet selecteert, kan
de lijn buiten het tekstkader vallen.
Selecteer In kader houden als u de alinealijn boven aan een bepaalde kolom wilt uitlijnen met de tekst boven aan de aangrenzende
kolom.
12. Stel inspringingen links en rechts in voor de lijn (niet voor tekst) door waarden in te voeren bij Links inspringen en Rechts inspringen.
13. Selecteer Lijn overdrukken als de alinealijn over een andere kleur wordt afgedrukt en u verkeerde registratie wilt voorkomen. Klik op OK.
Een alinealijn verwijderen
1. Klik met het gereedschap Tekst in de alinea met de alinealijn.
347
Naar boven
Naar boven
Naar boven
2. Kies Alinealijnen in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel.
3. Deselecteer Lijn aan en klik op OK.
Manieren om alinea-einden te bepalen
U kunt weduwen en wezen vermijden. Dit zijn woorden of tekstregels die los zijn komen te staan van de overige regels in een alinea. Wezen
staan onder aan en weduwen staan boven aan een kolom of pagina. Een ander typografisch probleem om te vermijden is een koptekst die alleen
op een pagina staat, terwijl de bijbehorende alinea pas op de volgende pagina begint. Er zijn meerdere opties voor het oplossen van weduwen en
wezen, korte slotregels en andere problemen met alinea-einden:
Zachte afbreekstreepjes Een zacht afbreekstreepje (Tekst > Speciaal teken invoegen > Afbreekstreepjes en streepjes > Zacht afbreekstreepje)
verschijnt alleen als een woord wordt afgebroken. Hiermee wordt het algemene typografische probleem voorkomen van afgebroken woorden,
zoals “regel-gever”, midden in een regel nadat de tekst is doorgelopen. Op dezelfde manier kunt u ook een handmatig regeleinde toevoegen.
Niet afbreken Kies Niet afbreken in het menu van het deelvenster Teken als u wilt voorkomen dat de geselecteerde tekst wordt opgebroken in
twee regels.
Vaste spaties Plaats een vaste spatie (Tekst > Spatie(s) invoegen > [vaste spatie]) tussen woorden die u bij elkaar wilt houden.
Opties bijeenhouden Kies Opties bijeenhouden in het menu van het deelvenster Alinea om op te geven hoeveel regels in de volgende alinea bij
de huidige alinea blijven.
Begin alinea Met de optie Begin alinea in het dialoogvenster Opties bijeenhouden kunt u een alinea (gewoonlijk een titel of koptekst) forceren om
boven aan een pagina, kolom of sectie te staan. Deze optie werkt vooral goed als onderdeel van een alineastijl voor kopteksten.
Instellingen voor woordafbreking Kies Woordafbreking in het menu van het deelvenster Alinea, als u de instellingen voor woordafbreking wilt
wijzigen.
Tekst bewerken Het bewerken van tekst is mogelijk geen optie, afhankelijk van het type document waarmee u werkt. Als u tekst mag
herschrijven, krijgt u vaak een beter regeleinde door de tekst subtiel aan te passen.
Een andere composer gebruiken Over het algemeen gebruikt u Adobe Composer alinea om InDesign automatisch alinea's te laten
samenstellen. Als een alinea niet is samengesteld zoals u wilt, kiest u Adobe Composer enkele regel in het menu van het deelvenster Alinea of in
het menu van het regelpaneel, waarna u de geselecteerde regels individueel kunt aanpassen. Zie Tekstcompositie uitvoeren.
Alinea-einden bepalen met de functie Opties bijeenhouden
U kunt het aantal regels van de volgende alinea opgeven dat bij de huidige alinea moet blijven wanneer de alinea doorloopt in een ander kader.
Zo voorkomt u dat koppen los komen te staan van de bijbehorende tekst. InDesign kan alinea's markeren die ondanks uw instellingen soms toch
worden afgebroken.
Misschien wilt u de functie Opties bijeenhouden niet gebruiken als de kolommen in uw document niet dezelfde laatste basislijn hoeven te delen.
Als u alinea's wilt markeren waarin de instellingen van Opties bijeenhouden worden overtreden, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Compositie
(Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS). Selecteer Overtredingen bijeenhouden en klik op OK.
1. Selecteer de alinea of alinea's die u wilt beïnvloeden.
2. Kies Opties bijeenhouden in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel. (U kunt de opties ook wijzigen wanneer u een
alineastijl maakt of bewerkt.)
3. Selecteer de gewenste opties en klik op OK:
Selecteer Bij vorige houden om de eerste regel van de huidige alinea bij de laatste regel van de voorgaande alinea te houden.
Bij Houden bij volgende _ regels geeft u het aantal regels (maximaal vijf) van de volgende alinea op die aan de laatste regel van de
huidige alinea worden gekoppeld. Deze optie wordt vooral gebruikt om koppen bij de volgende paar regels te houden, zodat de kop niet
geïsoleerd in een kader komt te staan.
Selecteer Regels bij elkaar houden en Alle regels in alinea om de regels van een alinea bijeen te houden.
Selecteer achtereenvolgens Regels bij elkaar houden en Bij begin/einde van alinea en geef het gewenste aantal regels voor het begin of
einde van de alinea op om weduwen en wezen te voorkomen.
Kies voor Begin van alinea de optie waarmee de alinea naar de volgende kolom, het volgende kader of de volgende pagina wordt
verplaatst. Als Op willekeurige plaats is geselecteerd, wordt de beginpositie bepaald door de optie Instellingen regels bijeenhouden. Als
een andere optie is geselecteerd, wordt begonnen vanaf de desbetreffende positie.
Wanneer u alineastijlen voor koppen maakt, stelt u in het deelvenster Opties bijeenhouden in dat de koppen aan de volgende alinea worden
gekoppeld.
Hangende leestekens maken
Door leestekens en letters zoals de letter “W” kan de linker- of rechterrand van een kolom schijnbaar verkeerd worden uitgelijnd. Met Optische
uitlijning van marge wordt bepaald of leestekens (zoals punten, komma's, aanhalingstekens en streepjes) en randen van letters zoals de W en
de A buiten tekstmarges worden geplaatst, zodat de tekst lijkt te zijn uitgelijnd.
348
Vóór (links) en na (rechts) toepassing van optische uitlijning van marge
1. Selecteer een tekstkader of klik in het artikel.
2. Kies Tekst > Artikel.
3. Selecteer Optische uitlijning van marge.
4. Selecteer een tekengrootte om voor de tekstgrootte in het artikel het gedeelte te definiëren dat buiten de marge wordt geplaatst. Houd voor
een optimaal resultaat de grootte van de tekst aan.
Als u Optische uitlijning van marge wilt uitschakelen voor een individuele alinea, kiest u Optische marge negeren in het menu van het
deelvenster Alinea of in het menu van het regelpaneel.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
349
Spatiëring en reeksspatiëring
Naar boven
Over spatiëring en reeksspatiëring
Spatiëring toepassen op tekst
Spatiëring tussen woorden aanpassen
Over spatiëring en reeksspatiëring
Spatiëring is het proces waarbij ruimte wordt toegevoegd aan bepaalde tekencombinaties of daaruit wordt verwijderd. Reeksspatiëring is het
proces waarbij een blok tekst losser of compacter wordt gemaakt.
Soorten spatiëring
U kunt tekst automatisch spatiëren met metrische of optische spatiëring. Metrische spatiëring maakt gebruik van spatiëringsparen, die in de
meeste lettertypen beschikbaar zijn. Deze spatiëringsparen bevatten gegevens over de ruimte tussen bepaalde letterparen. Enkele voorbeelden
zijn: LA, P., To, Tr, Ta, Tu, Te, Ty, Wa, WA, We, Wo, Ya en Yo.
InDesign maakt standaard gebruik van metrische tekenspatiëring, zodat bij het importeren of typen van tekst bepaalde paren automatisch van
spatiëring worden voorzien. Als u metrische spatiëring wilt uitschakelen, selecteert u "0".
Bij optische spatiëring wordt de ruimte tussen aangrenzende tekens op basis van hun vorm aangepast. Sommige lettertypen bevatten duidelijke
specificaties van spatiëringsparen. Als een lettertype echter vrijwel geen ingebouwde spatiëring kent of als u twee verschillende lettertypen of
tekengrootten gebruikt in een of meer woorden, kiest u waarschijnlijk de optie Optische spatiëring.
Vóór gebruik van optische spatiëring voor het paar "W" en "a" (boven) en erna (onder)
Ook kunt u handmatige spatiëring gebruiken. Dit is een ideale methode voor het aanpassen van de ruimte tussen twee tekens. Reeksspatiëring en
handmatige spatiëring zijn cumulatief, dus u kunt eerst enkele letterparen aanpassen en dan een blok tekst compacter of losser maken, zonder de
relatieve spatiëring van de paren te beïnvloeden.
Spatiëring tussen woorden is niet hetzelfde als de optie Woordspatiëring in het venster Uitvulling. Bij spatiëring tussen woorden wordt alleen de
spatiëringswaarde tussen het eerste teken van een woord en de ruimte vóór dat teken gewijzigd.
Spatiëring en reeksspatiëring
A. Origineel B. Spatiëring toegepast tussen "W" en "a" C. Reeksspatiëring toegepast
De wijze waarop spatiëring en reeksspatiëring worden gemeten
U kunt geselecteerde tekst voorzien van spatiëring, reeksspatiëring of beide. Reeksspatiëring en spatiëring worden gemeten per 1/1000 em, een
maateenheid die door de actieve tekstgrootte wordt bepaald. In een 6-punts lettertype staat 1 em gelijk aan 6 punten en in een 10-punts lettertype
aan 10 punten. Spatiëring en reeksspatiëring zijn proportioneel ten opzichte van de huidige tekstgrootte.
350
Naar boven
Naar boven
Reeksspatiëring en handmatige spatiëring zijn cumulatief, dus u kunt eerst enkele letterparen aanpassen en dan een blok tekst compacter of
losser maken, zonder de relatieve spatiëring van de paren te beïnvloeden.
Als u klikt om de invoegpositie tussen twee letters te plaatsen, worden de waarden voor spatiëring in het regelpaneel of het deelvenster Teken van
InDesign weergegeven. De waarden voor metrische en optische spatiëring (of gedefinieerde spatiëringsparen) staan tussen haakjes. Als u een
woord of stuk tekst selecteert, worden de waarden voor reeksspatiëring in het deelvenster Teken en het regelpaneel van InDesign weergegeven.
Spatiëring toepassen op tekst
U kunt een van beide typen automatische spatiëring toepassen (metrische en optische spatiëring) of u kunt de spatiëring tussen tekens handmatig
instellen.
Metrische spatiëring gebruiken
1. Stel de invoegpositie in tussen de tekens die u paarsgewijs wilt spatiëren, of selecteer tekst.
2. Selecteer de optie Metrisch in het menu Spatiëring
van het deelvenster Teken of het regelpaneel.
Als u de ingebouwde spatiëringsgegevens van een lettertype niet wilt gebruiken voor geselecteerde tekst, kiest u "0" in het menu Spatiëring
.
Optische spatiëring gebruiken
1. Stel de invoegpositie in tussen de tekens die u paarsgewijs wilt spatiëren, of selecteer de tekst die u wilt spatiëren.
2. Selecteer de optie Optisch in het menu Spatiëring
van het deelvenster Teken of het regelpaneel.
Spatiëring handmatig aanpassen
1. Klik met het gereedschap Tekst om de invoegpositie tussen twee tekens te plaatsen.
Opmerking: Als u een tekstbereik hebt geselecteerd, kunt u de spatiëring niet handmatig aanpassen (u kunt alleen Metrisch, Optisch of 0
kiezen). Gebruik in dat geval reeksspatiëring.
2. Ga als volgt te werk:
Typ of selecteer een numerieke waarde in het menu Spatiëring in het deelvenster Teken of het regelpaneel.
Druk op Alt+Pijl-omhoog/Pijl-omlaag (Windows) of Option+Pijl-omhoog/Pijl-omlaag (Mac OS) om de spatiëring tussen twee tekens te
verkleinen of te vergroten.
De mate van de aanpassing van de woordspatiëring is hetzelfde als de waarde Spatiëring in het dialoogvenster Voorkeuren > Eenheden en
toenamen. Wanneer u op de sneltoets drukt terwijl u Ctrl of Command ingedrukt houdt, is de hoeveelheid spatiëring gelijk aan de waarde van de
spatiëringsvoorkeuren vermenigvuldigd met 5.
Standaardtoename voor spatiëring wijzigen
Typ een nieuwe waarde voor de optie Spatiëring in het gedeelte Eenheden en toenamen van het dialoogvenster Voorkeuren en klik op OK.
Spatiëring voor geselecteerde tekst uitschakelen
1. Selecteer tekst.
2. Typ of kies 0 in het menu Spatiëring van het deelvenster Teken of het regelpaneel.
U kunt ook op Alt+Ctrl+Q (Windows) of Option+Command+Q (Mac OS) drukken om de waarden voor spatiëring en reeksspatiëring opnieuw in te
stellen. Automatisch wordt dan de optie Metrisch geactiveerd, ongeacht de optie die u eerder hebt toegepast.
Reeksspatiëring aanpassen
1. Selecteer een tekenbereik.
2. Typ of selecteer in het deelvenster Teken of het regelpaneel een numerieke waarde voor Reeksspatiëring
.
Tekst markeren die aangepaste spatiëring of reeksspatiëring bevat
In bepaalde gevallen is het wenselijk dat u weet wanneer aangepaste reeksspatiëring is toegepast op tekst. Als u de voorkeurenoptie Aangepaste
reeksspatiëring/spatiëring selecteert, wordt tekst met aangepaste reeksspatiëring of spatiëring groen gemarkeerd.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Selecteer Aangepaste reeksspatiëring/spatiëring en klik op OK.
Spatiëring tussen woorden aanpassen
Selecteer met Tekst een tekstbereik en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u meer ruimte wilt invoegen tussen geselecteerde woorden, drukt u op Alt+Ctrl+\ (Windows) of Option+Command+\ (Mac OS).
351
Als u ruimte tussen geselecteerde woorden wilt verwijderen, drukt u op Alt+Ctrl+Backspace (Windows) of Option+Command+Delete
(Mac OS).
Als u de spatiëring in stappen van 5 aan wilt passen, houdt u Shift ingedrukt als u op de sneltoets drukt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
352
Regelafstand
Naar boven
Naar boven
Over regelafstand
De regelafstand wijzigen
Over regelafstand
De verticale ruimte tussen regels tekst wordt de regelafstand genoemd. De regelafstand wordt gemeten vanaf de basislijn van een regel tekst tot
de basislijn van de regel erboven. De basislijn is de onzichtbare lijn waarop de meeste letters (de letters zonder staart) worden geplaatst.
Met de standaardoptie voor automatische regelafstand wordt de regelafstand ingesteld op 120% van de tekstgrootte (dus bijvoorbeeld 12-punts
regelafstand voor 10-punts tekst). Als de automatische regelafstand is geactiveerd, wordt de bijbehorende waarde in InDesign tussen haakjes
weergegeven in het menu Regelafstand van het deelvenster Teken.
Regelafstand
A. Regelafstand B. Teksthoogte C. Als één woord een grotere tekstgrootte heeft, wordt de regelafstand voor de desbetreffende regel vergroot.
De regelafstand wijzigen
Standaard is regelafstand een tekenkenmerk, wat betekent dat u binnen dezelfde alinea meerdere waarden voor regelafstand kunt toepassen. De
grootste waarde voor regelafstand binnen een regel tekst bepaalt de regelafstand voor die regel. Via de voorkeurenopties kunt u echter een
regelafstand op een volledige alinea toepassen in plaats van op de bijbehorende tekst. Deze instelling heeft geen gevolgen voor de regelafstand in
bestaande kaders.
De regelafstand van geselecteerde tekst wijzigen
1. Selecteer de tekst die u wilt wijzigen.
2. Ga als volgt te werk:
Kies de gewenste regelafstand in het menu Regelafstand van het regelpaneel of het deelvenster Teken.
Selecteer de huidige regelafstand en typ een andere waarde.
Wijzig tijdens het maken van een alineastijl de regelafstand in het deelvenster Standaardtekenopmaak.
Als InDesign de gewijzigde regelafstand negeert, is Verticaal uitvullen of Uitlijnen op basislijnraster mogelijk geselecteerd. Kies Object > Opties
tekstkader, stel Verticaal uitvullen in op Boven en selecteer Niet uitlijnen op basislijnraster in het deelvenster Alinea, het regelpaneel of de
alineastijl.
Ook kunt u de verticale ruimte aanpassen door tekst op het basislijnraster uit te lijnen. Wanneer het basislijnraster is ingesteld, heeft de waarde
voor het basislijnraster voorrang op de waarde voor de regelafstand.
Het standaardpercentage voor de regelafstand wijzigen
1. Selecteer de alinea's die u wilt wijzigen.
2. Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea of in het menu van het regelpaneel.
3. Geef een nieuw percentage op voor automatische regelafstand. De minimumwaarde is 0% en de maximumwaarde is 500%.
Regelafstanden toepassen op hele alinea's
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
353
2. Selecteer Regelafstand op gehele alinea's toepassen en klik op OK.
Opmerking: Als u een regelafstand via een tekenstijl toepast op tekst, geldt de regelafstand alleen voor de tekst waarop de stijl is toegepast en
niet voor de gehele alinea, ongeacht de vraag of u de optie Regelafstand op gehele alinea's toepassen hebt geselecteerd.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
354
Lettertypen gebruiken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Lettertypen
Lettertypen installeren
Een lettertype toepassen op tekst
Een tekengrootte opgeven
Lettertype-voorvertoning
OpenType-lettertypen
OpenType-lettertypen installeren
Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen
Werken met ontbrekende lettertypen
Met documenten geïnstalleerde lettertypen
Multiple Master-lettertypen
Lettertypen
Een lettertype is een volledige set tekens (letters, cijfers en symbolen) met een gemeenschappelijke dikte, breedte en stijl, zoals 10-punts Adobe
Garamond Bold.
Lettertypesoorten (ook letterfamilies of lettertypefamilies genaamd) zijn lettertypeverzamelingen met een vergelijkbare weergave die in combinatie
met elkaar worden gebruikt, zoals Adobe Garamond.
Een lettertypestijl is een variatie op een bepaald lettertype in een lettertypefamilie. Meestal is in een lettertypefamilie Roman of Onbewerkt (de
namen variëren per familie) het basislettertype, dat lettertypestijlen als standaard, vet, cursief en vetcursief kan omvatten.
Lettertypen installeren
Als u InDesign of Adobe Creative Suite installeert, worden lettertypen automatisch in de systeemmap voor lettertypen geïnstalleerd.
Windows: In Windows bevinden de lettertypen zich in de map “\Windows\Fonts”. Bijvoorbeeld: c:\Windows\Fonts\
Mac OS: In Mac bevinden de lettertypen zich in de map “/Library/Fonts”.
Zie de documentatie van het systeem of van het lettertypebeheer voor het installeren en activeren van lettertypen die in alle toepassingen kunnen
worden gebruikt.
U maakt lettertypen beschikbaar in InDesign door de lettertypebestanden te kopiëren naar de map Lettertypen in de toepassingsmap InDesign op
de vaste schijf. Lettertypen in deze map zijn echter uitsluitend beschikbaar voor InDesign.
Als twee of meer lettertypen actief zijn in InDesign en dezelfde familienaam gebruiken maar verschillende Adobe PostScript-namen hebben, zijn de
lettertypen in InDesign beschikbaar. Dubbele lettertypen staan in de menu's met tussen haakjes de afkorting van de lettertypetechnologie. Het
lettertype Helvetica TrueType bijvoorbeeld wordt vermeld als “Helvetica (TT)”, Helvetica PostScript Type 1 als “Helvetica (T1)” en Helvetica
OpenType als “Helvetica (OTF)”. Als twee lettertypen dezelfde PostScript-naam hebben en in de naam van een van deze lettertypen .dfont staat,
wordt het andere lettertype gebruikt.
Adobe raadt aan
Wilt u een zelfstudie met anderen delen?
Installatie-instructies voor
lettertypen
Adobe-lettertypen
Leer hoe u lettertypen op uw computer
installeert. Voor de meeste versies van
Windows en Mac OS zijn instructies
beschikbaar.
Een lettertype toepassen op tekst
Als u een lettertype opgeeft, kunt u de lettertypefamilie en de lettertypestijl onafhankelijk van elkaar selecteren. Als u naar een andere
lettertypefamilie overschakelt, probeert InDesign de huidige stijl te benaderen met een stijl uit de nieuwe lettertypefamilie. Als u van Arial naar
355
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Times overstapt, wordt bijvoorbeeld Arial Bold gewijzigd in Times Bold.
Wanneer u tekst vet of cursief maakt, wordt de door het lettertype bepaalde lettertypestijl toegepast in InDesign. Meestal wordt de specifieke
versie van vet of cursief toegepast volgens de regels. Het is echter mogelijk dat door bepaalde lettertypen een variatie van vet of cursief wordt
toegepast die niet exact vet of cursief heet. In sommige lettertypeontwerpen is bijvoorbeeld vastgelegd dat, als u een lettertype vet maakt, de
halfvette variant wordt gebruikt.
1. Selecteer de tekst die u wilt wijzigen.
2. Ga als volgt te werk:
Selecteer in het regelpaneel of in het deelvenster Teken een lettertype in het menu Lettertypefamilie of een stijl in het menu
Lettertypestijl. (In Mac OS kunt u lettertypestijlen in de submenu's van Lettertypefamilie selecteren.)
Klik in het regelpaneel of in het deelvenster Teken vóór de naam van de lettertypefamilie of lettertypestijl (of dubbelklik op het eerste
woord ervan) en typ de eerste tekens van de gewenste naam. Terwijl u typt, worden in InDesign de namen van lettertypefamilies of
lettertypestijlen weergegeven die overeenkomen met wat u hebt getypt.
Kies het menu Tekst > Lettertype en selecteer een lettertype. Als u dit menu gebruikt, kiest u dus zowel een lettertypefamilie als een
tekenstijl.
Een tekengrootte opgeven
Standaard wordt de tekengrootte gemeten in punten (een punt is gelijk aan 0,35 cm). U kunt een tekengrootte tussen 0,1 en 1296 punten
opgeven, in stappen van 0,001 punt.
Opmerking: In Fireworks wordt de tekengrootte standaard gemeten in pixels.
1. Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt de tekengrootte toegepast op nieuwe tekst.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Stel in het deelvenster Teken of de bedieningsbalk de optie Tekengrootte in.
Kies een grootte in het menu Tekst > Grootte. Als u Overige kiest, kunt u in het deelvenster Teken een nieuwe grootte opgeven.
U kunt de maateenheid voor tekst wijzigen in het dialoogvenster Voorkeuren. Deze optie is niet beschikbaar in Fireworks.
Lettertype-voorvertoning
U kunt voorbeelden van een lettertype weergeven in de lettertype- en letterstijlmenu's in het deelvenster Teken en in andere gebieden in het
programma waarin u lettertypen kunt kiezen. De volgende pictogrammen worden gebruikt om verschillende soorten lettertypen aan te geven:
OpenType
Type 1
TrueType
Multiple Master
Samengesteld
U kunt de voorvertoningsfunctie uitschakelen of de puntgrootte van de lettertypenamen of -voorbeelden wijzigen in de tekstvoorkeuren.
OpenType-lettertypen
OpenType-lettertypen gebruiken één lettertypebestand voor zowel Windows®- als Macintosh®-computers, zodat u bestanden van het ene
platform naar het andere kunt verplaatsen zonder dat u zich zorgen hoeft te maken over lettertypesubstitutie en andere problemen die ervoor
zorgen dat tekst niet goed doorloopt. OpenType-lettertypen kunnen een aantal functies bevatten, zoals golven en handmatige ligaturen, die niet
beschikbaar zijn in de huidige PostScript- en TrueType-lettertypen.
Bij OpenType-lettertypen wordt het pictogram weergegeven.
Als u met een OpenType-lettertype werkt, kunt u alternatieve glyphs in uw tekst automatisch vervangen. Denk bijvoorbeeld aan ligaturen,
kleinkapitalen, breuken en ouderwetse proportionele cijfers.
356
Naar boven
Naar boven
Standaard- (links) en OpenType-lettertypen (rechts)
A. Rangtelwoorden B. Handmatige ligaturen C. Golven
OpenType-lettertypen kunnen over een uitgebreide tekenset en lay-outfuncties beschikken om meer taalkundige ondersteuning en geavanceerde
typografische controle te kunnen bieden. OpenType-lettertypen van Adobe die met ondersteuning voor Centraal-Europese talen (CE) worden
geleverd, hebben het woord “Pro” als een deel van hun lettertypenaam in toepassingslettertypemenu's. OpenType-lettertypen die geen
ondersteuning voor Centraal-Europese talen bevatten, worden aangeduid met “Standaard”en hebben een “Std”-achtervoegsel. Alle OpenType-
lettertypen kunnen naast PostScript Type 1- en TrueType-lettertypen worden geïnstalleerd en gebruikt.
Als u meer informatie wilt hebben over OpenType-flettertypen, raadpleegt u www.adobe.com/go/opentype_nl.
OpenType-lettertypen installeren
InDesign bevat lettertypen uit diverse OpenType-families, waaronder Adobe Garamond Pro, Adobe Caslon Pro, Trajan Pro, Caflisch Script Pro,
Myriad Pro, Lithos en Adobe Jenson Pro.
OpenType-lettertypen worden automatisch geïnstalleerd wanneer u InDesign of Adobe Creative Suite 4 installeert. Er staan extra OpenType-
lettertypen in de map Adobe Fonts in de map Extra's op de dvd van de toepassing. Voor informatie over het installeren en gebruiken van
OpenType-lettertypen bladert u door de dvd van de toepassing of gaat u naar de Adobe-website.
Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen
Met het deelvenster Teken of het regelpaneel kunt u kenmerken van OpenType-lettertypen (zoals breuken en sierletters) op tekst toepassen.
Voor meer informatie over OpenType-lettertypen gaat u naar www.adobe.com/go/opentype_nl.
Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen
1. Selecteer tekst.
2. Zorg dat een OpenType-lettertype is geselecteerd in het regelpaneel of het deelvenster Teken.
3. Kies OpenType in het menu van het deelvenster Teken en selecteer een OpenType-kenmerk, zoals Handmatige ligaturen of Breuken.
Functies die niet worden ondersteund in het huidige lettertype, worden weergegeven tussen vierkante haakjes, zoals [Sierletter].
Bij het definiëren van een alinea- of tekenstijl kunt u ook de kenmerken van een OpenType-lettertype selecteren. Gebruik hiervoor het gedeelte
OpenType-functies links in het dialoogvenster Stijlopties.
Kenmerken van OpenType-lettertypen
Wanneer u een OpenType-lettertype gebruikt, kunt u specifieke OpenType-kenmerken selecteren in het menu van het regelpaneel of in het
deelvenster Teken wanneer u tekst opmaakt of stijlen definieert.
Opmerking: In OpenType-lettertypen kunnen grote verschillen voorkomen in het aantal beschikbare tekststijlen en functies. Als een OpenType-
functie niet beschikbaar is, staat deze tussen vierkante haakjes (bijvoorbeeld [Sierletter]) in het menu van het regelpaneel.
Handmatige ligaturen Een lettertypeontwerp kan optionele ligaturen bevatten die u niet altijd moet inschakelen. Als u deze optie selecteert,
kunnen deze extra optionele ligaturen worden gebruikt, mits ze aanwezig zijn. Zie Ligaturen toepassen op letterparen voor meer informatie over
ligaturen.
Breuken Getallen die door een schuine streep van elkaar worden gescheiden (zoals 1/2), worden omgezet naar een breuk, op voorwaarde dat
breuken beschikbaar zijn.
Rangtelwoord Rangtelwoorden als 1e en 2e worden opgemaakt met de letters in superscript (1 en 2 ), op voorwaarde dat rangtelwoorden
beschikbaar zijn. Letters zoals de a en o in de Spaanse woorden segunda (2 ) en segundo (2 ) worden eveneens correct opgemaakt.
Sierletter Indien beschikbaar kunt u werken met standaardsierletters en contextafhankelijke sierletters, die alternatieve kapitalen en einde-woord-
alternatieven kunnen bevatten.
Alternatieven titelformaat Indien beschikbaar worden tekens geactiveerd die voor titels in hoofdletters worden gebruikt. Als u deze optie in
bepaalde lettertypen gebruikt voor tekst die zowel in hoofdletters als kleine letters is opgemaakt, kan dat tot ongewenste resultaten leiden.
Context-afhankelijke alternatieven Indien beschikbaar worden context-afhankelijke ligaturen en bijbehorende alternatieven geactiveerd. In
bepaalde scriptlettertypen worden alternatieve tekens opgenomen waarmee letters beter aan elkaar kunnen worden geschreven. Zo kan het
e e
a o
357
Naar boven
letterpaar “bl” in het woord “bloem” worden samengevoegd, zodat het woord handgeschreven lijkt. Deze optie is standaard geselecteerd.
Alles in kleinkapitaal Als u deze optie selecteert voor lettertypen met echte kleinkapitalen, worden alle tekens in kleinkapitalen omgezet. Zie Het
hoofdlettergebruik van tekst wijzigen voor meer informatie.
Nul met schuine streep Als u deze optie selecteert, wordt het cijfer 0 weergegeven met een schuine streep erdoor. In bepaalde lettertypen
(vooral versmalde lettertypen), kan het moeilijk zijn om het cijfer 0 te onderscheiden van de hoofdletter O.
Stilistische sets Bepaalde OpenType-lettertypen bevatten alternatieve glyph-sets die zijn ontworpen voor het esthetische effect. Een stilistische
set is een groep met glyph-alternatieven die kan worden toegepast op afzonderlijke tekens of op een tekstbereik. Als u een andere stilistische set
selecteert, worden de glyphs gebruikt die in de set zijn gedefinieerd, in plaats van de standaard-glyphs. Als een glyph-teken in een stilistische set
wordt gebruikt in combinatie met een andere OpenType-instelling, wordt de glyph uit de set vervangen door de glyph met de afzonderlijke
instelling. U kunt de glyphs voor elke set zien in het deelvenster Glyphs.
Positionele vormen In sommige cursieve scripts en in talen zoals het Arabisch, is de vorm van een teken soms afhankelijk van de positie in een
woord. Het teken is anders van vorm aan het begin van een woord (eerste positie), in het midden (middenpositie) of aan het einde van een woord
(laatste positie). Het teken kan bovendien een andere vorm krijgen als het alleen voorkomt (geïsoleerde positie). Selecteer een teken en kies een
optie voor Positionele vormen om het de juiste opmaak te geven. Met de optie Algemene vorm wordt het algemene teken ingevoegd. Met de optie
Automatische vorm wordt een tekenvorm ingevoegd die is gebaseerd op de positie van het teken binnen een woord en op het feit of het teken in
isolatie voorkomt.
Superscript/Superior en Subscript/Inferior Sommige OpenType-lettertypen bevatten verhoogde of verlaagde glyphs waarvan het formaat op
basis van dat van omringende tekens wordt aangepast. Als een OpenType-lettertype deze glyphs voor niet-standaardbreuken niet bevat, kunt u
wellicht beter de kenmerken Teller en Noemer gebruiken.
Teller en noemer Sommige OpenType-lettertypen zetten alleen basisbreuken (zoals 1/2 of 1/4) om en niet de niet-standaardbreuken (zoals 4/13
of 99/100) naar breukglyphs. Pas in dergelijke gevallen de kenmerken Teller en Noemer op deze niet-standaardbreuken toe.
Tabellarische uitlijning Cijfers met volledige hoogte en identieke breedte zijn beschikbaar. Deze optie komt van pas als getallen op regels
moeten worden uitgelijnd, zoals in tabellen.
Proportioneel klassiek Cijfers met variërende hoogte en variërende breedte zijn beschikbaar. Deze optie is bedoeld voor een klassiek, stijlvol
uiterlijk bij tekst waarin niet alleen kapitalen worden gebruikt.
Proportionele uitlijning Cijfers met volledige hoogte en variërende breedte zijn beschikbaar. Deze optie is bedoeld voor tekst waarin alleen
kapitalen worden gebruikt.
Tabellarisch klassiek Cijfers met variërende hoogte en vaste, identieke breedte zijn beschikbaar. Deze optie is geschikt wanneer u het
traditionele uiterlijk van klassieke cijfers wilt en u deze in kolommen moet uitlijnen voor bijvoorbeeld een jaarverslag.
Standaardcijferstijl Voor cijferglyphs wordt de standaardcijferstijl voor het huidige lettertype gebruikt.
Werken met ontbrekende lettertypen
Als u documenten opent of plaatst met lettertypen die niet op uw computer zijn geïnstalleerd, verschijnt er een waarschuwingsbericht over de
ontbrekende lettertypen. Wanneer u tekst met een ontbrekend lettertype selecteert, wordt in het regelpaneel of in het deelvenster Teken
aangegeven dat dit lettertype ontbreekt door het lettertype tussen haakjes in het pop-upmenu voor lettertypestijlen weer te geven.
InDesign vervangt ontbrekende lettertypen door een beschikbaar lettertype. U kunt dan de tekst selecteren en een ander beschikbaar lettertype
toepassen. Ontbrekende lettertypen die door andere lettertypen zijn vervangen, staan boven aan het menu Tekst > Lettertype in het gedeelte
"Ontbrekende lettertypen". Standaard wordt tekst die met ontbrekende lettertypen is opgemaakt, roze gemarkeerd.
Als u een TrueType-lettertype hebt geïnstalleerd en het document bevat een Type 1-versie (T1) van hetzelfde lettertype, wordt aangegeven dat
het lettertype ontbreekt.
Kies Tekst > Lettertype zoeken als u de ontbrekende lettertypen wilt zoeken en wijzigen. Als een ontbrekend lettertype onderdeel vormt van een
stijl, kunt u het lettertype in die stijl bijwerken door de stijldefinitie van het lettertype te wijzigen.
Ontbrekende lettertypen beschikbaar maken
Ga als volgt te werk:
Installeer de ontbrekende lettertypen op uw systeem.
Plaats de ontbrekende lettertypen in de map Lettertypen in de toepassingsmap van InDesign. Lettertypen in deze map zijn uitsluitend voor
InDesign beschikbaar. Zie Lettertypen installeren.
Activeer de ontbrekende lettertypen met een programma voor lettertypebeheer.
Als u geen toegang hebt tot ontbrekende lettertypen, gebruikt u de opdracht Lettertype zoeken voor het opzoeken en vervangen van
ontbrekende lettertypen.
Vervangen lettertypen in uw document markeren
Als de voorkeurenoptie Markeren > Vervangen lettertypen is geselecteerd, wordt de tekst die is opgemaakt met ontbrekende lettertypen,
weergegeven met een roze markering zodat u deze tekst eenvoudig kunt herkennen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows®) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS®).
2. Selecteer Vervangen lettertypen en klik op OK.
358
Naar boven
Naar boven
Met documenten geïnstalleerde lettertypen
Lettertypen in een map Document Fonts op dezelfde locatie als een InDesign-document worden tijdelijk geïnstalleerd wanneer het document wordt
geopend. Kies de opdracht Pakket om een map Document Fonts te genereren als u uw document wilt delen of naar een andere computer wilt
verplaatsen.
De lettertypen in de map Document Fonts zijn niet hetzelfde als de lettertypen die beschikbaar zijn op de standaardlettertypelocaties van het
besturingssysteem. Met documenten geïnstalleerde lettertypen worden geïnstalleerd als het document wordt geopend en krijgen voorrang op
lettertypen met dezelfde PostScript-naam. Ze krijgen echter alleen voorrang op lettertypen in het document. Door een document geïnstalleerde
lettertypen zijn niet beschikbaar voor andere documenten. Wanneer u het document sluit, worden de voor dat document geïnstalleerde lettertypen
verwijderd. Met documenten geïnstalleerde lettertypen staan in een submenu van het menu Lettertype.
Somminge Type1-lettertypen zijn niet beschikbaar in het document. Bovendien zijn sommige Mac OS-lettertypen niet beschikbaar wanneer u
InDesign in Windows gebruikt.
Op http://tv.adobe.com/go/4955/nl vindt u een video over het gebruik van met documenten geïnstalleerde lettertypen.
Multiple Master-lettertypen
Multiple Master-lettertypen zijn aanpasbare Type 1-lettertypen waarvan de tekenkenmerken worden beschreven middels variabele
ontwerpkenmerken, zoals dikte, breedte, stijl en optisch formaat.
Sommige Multiple Master-lettertypen bevatten een optisch-formaatas, waarmee u lettertypen kunt gebruiken die zijn ontworpen voor optimale
leesbaarheid bij een bepaald formaat. Meestal omvat het ontwerp van een optisch formaat voor een kleiner lettertype (zoals 10-punts) zwaardere
schreven en stokken, bredere tekens, minder contrast tussen dikke en dunne lijnen, een grotere x-hoogte en lossere spatiëring dan voor een
lettertype van bijvoorbeeld 72 punten.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
2. Selecteer de optie voor het automatisch gebruiken van het correcte optische formaat en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
359
Functies voor Arabisch en Hebreeuws | CC, CS6
Naar boven
Naar boven
Adobe World-Ready Composers
Tekstrichting
Richting artikel
Automatische Kashida-invoeging
Ligaturen
Diakritische tekens
Kopiëren en plakken uit Microsoft Word
Standaardlettertypen
Ondersteuning voor oudere lettertypen
Typen cijfers
Woordafbreking
Zoeken en vervangen
Glyphs
Alternatieven voor uitvulling
Speciale tekens voor het Midden-Oosten invoegen
Richting tabel
Richting naar rug
Schrijfvoorkeuren van rechts naar links
Pagina- en hoofdstuknummering
Schrijfrichting in de galerieweergave en de Artikeleditor
Diakritische kleuren
De nieuwe en verbeterde functies voor het werken in het Arabisch en Hebreeuws zijn beschikbaar in de versies voor het Midden-Oosten en
Noord-Afrika van deze software.
Adobe World-Ready Composers
Met de Adobe World-Ready Composers kunt u inhoud schrijven in de talen van het Midden-Oosten. U kunt typen in het Arabisch, Hebreeuws,
Engels, Frans, Duits, Russisch en andere Romaanse talen en deze talen door elkaar gebruiken.
U kunt kiezen uit de beschikbare composers in het deelvenstermenu Alinea (Venster > Alinea > deelvenstermenu). In InDesign kunt u bijvoorbeeld
de Adobe World-Ready Paragraph Composer gebruiken. En in Illustrator kunt u de Middle Eastern Single-line Composer gebruiken.
Adobe World-Ready Composers
U kunt uw bestanden ook opslaan met Arabische en Hebreeuwse namen.
Tekstrichting
Als u inhoud in het Arabisch en Hebreeuws wilt maken, moet u de tekstrichting van rechts naar links (RTL) inschakelen. RTL is de
standaardrichting van tekst, maar er zijn veel documenten die ook tekst van links naar rechts (LTR) bevatten. U kunt naadloos schakelen tussen
de twee richtingen.
Selecteer de alinearichting in het deelvenster Alinea.
Selectie van de alinearichting
Als u een combinatie van talen in dezelfde alinea hebt, kunt u de richting van tekst op tekenniveau opgeven. Bovendien kunt u de richting van
tekst op tekenniveau bepalen als u datums of getallen wilt invoegen.
Kies in het deelvenstermenu Teken de optie Tekenrichting en selecteer een richting.
Tekenrichting
360
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Richting artikel
Wanneer u met Arabische en Hebreeuwse talen werkt, loopt het artikel over het algemeen van rechts naar links. De eerste kolom moet rechts van
het frame staan en de volgende kolommen worden toegevoegd aan de linkerkant. Als uw layout gemengde inhoud bevat, moeten de verschillende
artikelen een verschillende richting hebben.
Klik in het deelvenster Artikel (Venster > Tekst en tabellen > Artikel) op een artikelrichting.
Richting artikel
Automatische Kashida-invoeging
In het Arabisch wordt tekst uitgevuld door Kashida's toe te voegen. Kashida's worden aan Arabische tekens toegevoegd om ze langer te maken.
Witruimte wordt niet gewijzigd. Gebruik automatische invoeging van Kashida's om alinea's met Arabische tekst uit te vullen.
Selecteer de alinea en kies in het deelvenster Alinea (Venster > Tekst en tabellen > Alinea) een instelling in de vervolgkeuzelijst Kashida's
invoegen. De beschikbare opties zijn: Geen, Kort, Normaal, Lang of Stilistisch. Kashida's worden alleen ingevoegd als de alinea is uitgevuld. Deze
instelling is niet van toepassing op alinea's die zijn uitgelijnd.
Als u Kashida's op een groep tekens wilt toepassen, selecteert u de tekens en kiest u Kashida's in het menu van het deelvenster Teken.
Automatische Kashida's
Ligaturen
U kunt automatisch ligaturen toepassen op tekenparen in het Arabisch en Hebreeuws. Ligaturen zijn typografische vervangingstekens voor
bepaalde letterparen als deze voor een bepaald Open Type-lettertype beschikbaar zijn.
Wanneer u Ligaturen kiest in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel, wordt een standaardligatuur gegenereerd
die in het lettertype is gedefinieerd.
1. Selecteer tekst.
2. Kies Ligaturen in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel.
Bepaalde Open Type-lettertypen bevatten echter barokke, optionele ligaturen die u kunt genereren door de opdracht Alternatieve ligaturen te
kiezen. U vindt deze ligaturen als volgt: deelvenster Teken > OpenType > Alternatieve ligaturen.
Automatische ligaturen inschakelen
Diakritische tekens
In het Arabische schrift is een diakriet of een diakritisch teken een glyph die wordt gebruikt om de lengte van medeklinkers of korte klinkers aan te
geven. Een diakritisch teken wordt boven of onder het script geplaatst. Voor een fraaiere tekstopmaak of betere leesbaarheid van bepaalde
lettertypen kunt u de verticale of horizontale positie van diakritische tekens bepalen:
1. Tekst met diakritische tekens selecteren
2. In het deelvenster Teken (Ctrl+T) wijzigt u de positie van de diakritische tekens ten opzichte van het script. U kunt de volgende waarden
wijzigen: Horizontale positie diakritische tekens aanpassen en Verticale positie diakritische tekens aanpassen.
De positie van diakritische tekens wijzigen
Kopiëren en plakken uit Microsoft Word
U kunt tekst uit Microsoft Word kopiëren en deze rechtstreeks in een document plakken. De uitlijning en de richting van de geplakte tekst worden
361
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
automatisch ingesteld op die van de Arabische of Hebreeuwse tekst.
Standaardlettertypen
Wanneer u een versie voor Noord-Afrika of het Midden-Oosten installeert, wordt het standaardlettertype ingesteld op de taal van de installatie. Als
u bijvoorbeeld de Engels/Arabische versie hebt geïnstalleerd, wordt het standaardlettertype ingesteld op Adobe Arabisch. En als u de
Engels/Hebreeuwse versie hebt geïnstalleerd, wordt het standaardlettertype ingesteld op Adobe Hebreeuws.
Ondersteuning voor oudere lettertypen
De lettertypen die in het verleden zijn gebruikt (bijvoorbeeld AXT-lettertypen) kunnen ook in deze versie van de software worden gebruikt. Het
wordt echter aanbevolen de nieuwere Open Type-lettertypen te gebruiken voor op tekst gebaseerde elementen.
Ontbrekende-glyphbescherming (Bewerken > Voorkeuren > Geavanceerde tekst) is standaard ingeschakeld. De tekst wordt automatisch verwerkt
als glyphs niet beschikbaar zijn in het gebruikte lettertype.
Typen cijfers
Wanneer u in het Arabisch of Hebreeuws werkt, kunt u het type cijfers selecteren dat u wilt gebruiken. U kunt tussen Arabisch, Hindi en Farsi
kiezen.
Standaard is in het Arabisch de Hindi-versie automatisch geselecteerd; in het Hebreeuws is het Arabische cijfertype geselecteerd. U kunt echter,
indien nodig, overschakelen op Arabische cijfers:
1. Selecteer de cijfers in de getypte tekst.
2. In het deelvenster Teken (CTRL+T) gebruikt u de lijst Cijfers om het lettertype te selecteren waarin de cijfers moeten worden weergegeven.
U kunt ervoor zorgen dat Arabische cijfers worden gebruikt door de optie voor Eigen cijfers gebruiken bij typen in Arabische talen in te schakelen.
Als u deze optie wilt gebruiken, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Geavanceerde tekst.
Cijfertype selecteren
Woordafbreking
Regels met meer woorden dan in een regel tekst past, lopen automatisch door op de volgende regel. Het type tekstuitvulling bij de tekstomloop
veroorzaakt soms onnodige spaties in de regel die niet mooi of taalkundig gezien niet correct zijn. Gebruik woordafbreking om een woord aan het
einde van een regel op te splitsen aan de hand van een afbrekingsteken. De zin loopt dan beter door op de volgende regel.
Gemengde tekst: de functie voor het invoegen van Kashida's bepaalt hoe de woordafbreking in gemengde tekst optreedt. Wanneer deze optie is
ingeschakeld, worden Kashida's, waar van toepassing, ingevoegd en wordt niet-Arabische tekst niet afgebroken. Wanneer de eigenschap Kashida
is uitgeschakeld, wordt alleen niet-Arabische tekst beschouwd voor woordafbreking.
Hebreeuwse tekst: woordafbreking is toegestaan. Als u woordafbreking wilt inschakelen en de instellingen wilt aanpassen, kiest u het deelvenster
Alinea > Deelvenstermenu > Instellingen voor woordafbreking.
Opties voor woordafbreking
Zoeken en vervangen
Hebreeuwse en Arabische gebruikers kunnen zoeken en vervangen in volledige tekst. Naast het zoeken en vervangen van eenvoudige tekst kunt
u ook tekst met specifieke kenmerken zoeken en vervangen. Deze kenmerken kunnen diakritische tekens, kashida's, speciale tekens (bijvoorbeeld
alef), cijfers in verschillende talen (bijvoorbeeld cijfers in het Hindi) en meer bevatten.
Tekst zoeken en vervangen:
InDesign: Bewerken > Zoeken/Wijzigen
In InDesign kunt u het tabblad Transliteratie (Bewerken > Zoeken/Wijzigen) gebruiken om cijfers tussen Arabisch, Hindi en Farsi te zoeken en te
vervangen. U kunt bijvoorbeeld cijfers zoeken die in het Hindi zijn getypt en deze omzetten in het Arabisch.
362
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Glyphs
Hebreeuwse en Arabische gebruikers kunnen glyphs toepassen vanuit de standaardtekenreeks. Als u echter een glyph wilt zoeken, selecteren en
toepassen vanuit de standaardtekenset of vanuit een andere taalreeks, gebruikt u het deelvenster Glyphs:
InDesign: Venster > Tekst en tabellen > Glyphs
Illustrator: Venster > Tekst > Glyphs
Glyphs zoeken, selecteren en toepassen
Alternatieven voor uitvulling
Een lettertype kan over alternatieve vormen voor bepaalde letters van het alfabet beschikken. Deze variaties van bepaalde letters van het
lettertype zijn over het algemeen beschikbaar voor stilistische of kalligrafische doeleinden. Heel soms worden de alternatieven voor uitvulling
gebruikt om alinea's voor specifieke vereisten uit te vullen en uit te lijnen.
De alternatieven voor uitvulling kunnen op alineaniveau worden ingeschakeld, waarbij de alternatieven waar mogelijk worden gebruikt. U kunt deze
functie ook op tekenniveau in- of uitschakelen. De alternatieven voor uitvulling zijn alleen beschikbaar in lettertypen waarin deze functie is
geïntegreerd. Daarom is de optie om deze alternatieven in of uit te schakelen alleen beschikbaar voor ondersteunde lettertypen.
Arabische lettertypen met alternatieven voor uitvulling: Adobe Arabic, Myriad Arabic en Adobe Naskh. Hebreeuwse lettertypen met alternatieven
voor uitvulling: Adobe Hebrew en Myriad Hebrew.
InDesign
Alineaniveau: Venster > deelvenster Alinea > deelvenstermenu > Uitvulling. Kies vervolgens een optie in de lijst Uitvulling.
Tekenniveau: Venster > deelvenster Teken > deelvenstermenu > optie Alternatieven voor uitvulling.
Photoshop
Tekenniveau: Venster > deelvenster Teken > selectievakje Alternatieven voor uitvulling.
Speciale tekens voor het Midden-Oosten invoegen
Sommige tekens in het Arabisch en het Hebreeuws zijn moeilijk in tekst te voegen. Ook de layouts van het Arabische en Hebreeuwse toetsenbord
maken het moeilijk om deze tekens te typen of in te voegen. Als u tekens zoals een Hebreeuwse apostrof (geresh) of maqaf wilt invoegen,
selecteert u een teken in het deelvenster Teken > deelvenstermenu > Speciaal MO-teken invoegen.
Speciaal MO-teken invoegen
Richting tabel
Arabische en Hebreeuwse gebruikers kunnen de richting instellen voor een tabel die in een document wordt ingevoegd. De volgorde van cellen en
kolommen, de standaardtaal en de tekstuitlijning worden dienovereenkomstig ingesteld. Voor een Arabische gebruiker is de meest rechtse kolom
de eerste kolom en eventuele extra kolommen worden toegevoegd voorbij de meest linkse kolom van de tabel. De tabelrichting wordt ook
ondersteund in de Artikeleditor (CTRL + Y).
De richting van een nieuwe tabel instellen:
1. Klik op Tabel > Tabel invoegen
2. Kies in het dialoogvenster Tabel invoegen in de lijst Richting de tabelrichting.
De richting van een bestaande tabel wijzigen:
1. Plaats de cursor in een tabel
2. Open het deelvenster Tabel (Shift + F9) en klik op het pictogram Tabel van links naar rechts of Tabel van rechts naar links om de richting
van de tabel in te stellen.
Voor tabellen van rechts naar links worden de Arabische en Noord-Afrikaanse versies standaard ingesteld op het Arabisch. De Hebreeuwse
versie wordt ingesteld op het Hebreeuws. Voor tabellen van links naar rechts blijven de Arabische en Hebreeuwse versies ingesteld op het
Engels. De Noord-Afrikaanse versie wordt standaard ingesteld op het Frans.
Richting naar rug
363
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De richting naar de rug bepaalt de rand waarlangs een boek wordt gebonden. Boeken in een taal die van links naar rechts wordt geschreven,
worden links gebonden. Documenten in een taal die van rechts naar links wordt geschreven, worden gebonden langs de rechterrand van het
boek.
Paginaopmaak van een rechts gebonden boek
Schrijfvoorkeuren van rechts naar links
Neutrale tekens
De richting van bepaalde tekens in het Arabisch en het Hebreeuws kan dubbelzinnig lijken. Gebrek aan duidelijkheid over de richting van tekens
kan leiden tot verwarring over de richting en de volgorde van tekenreeksen. Om ervoor te zorgen dat de richting van dergelijke tekens duidelijk en
ondubbelzinnig is:
1. Klik op Bewerken > Voorkeuren > Van rechts naar links
2. Selecteer het vak Neutrale richting van tekens volgens de toetsenbordinvoer.
Cursorbesturing
Hebreeuwse en Arabische gebruikers kunnen de richting van de cursor bepalen wanneer ze de pijltoetsen op het toetsenbord gebruiken. Deze lijst
voor cursorbewegingen (Bewerken > Voorkeuren > Van rechts naar links) bevat twee opties waaruit u kunt kiezen:
Visueel: de cursor beweegt in de richting van de pijltoets. Wanneer op de pijl-rechts wordt gedrukt, gaat de cursor op de het scherm naar
rechts.
Logisch: de cursor beweegt volgens de richting van de getypte taal. Als in het Arabisch en Hebreeuws op de pijl-rechts wordt gedrukt, gaat
de cursor naar links (naar het volgende teken in een taal van rechts naar links).
Pagina- en hoofdstuknummering
Arabische en Hebreeuwse gebruikers gebruiken het meestgebruikte nummeringsysteem in de regio. De populairste nummeringsystemen zijn:
Arabisch: Arabisch Abjad en Alef-Ba-Tah
Frans: Hebrew Biblical Standard en Hebrew Non-Standard Decimal
Als u het nummeringsysteem wilt selecteren of wijzigen, gaat u naar Layout > Nummerings- en sectie-opties en kiest u in de lijst Stijl.
Pagina's, secties en hoofdstukken nummeren
Schrijfrichting in de galerieweergave en de Artikeleditor
In het Arabisch of Hebreeuws kunt u de richting aangeven waarin u schrijft. Ga naar Bewerken > Voorkeuren > Weergave artikeleditor en
selecteer het vak Schrijfrichting aangeven om deze functie in te schakelen. Wanneer deze functie is ingeschakeld, heeft de cursor een pijl die de
richting van het schrijven aangeeft.
Diakritische kleuren
In Arabische tekst kunnen diakritische tekens een verschillende kleur krijgen voor stilistische of andere doeleinden. Zo kunnen de diakritische
tekens de nadruk leggen op een bepaald aspect van een woord of zin. U kunt de kleur van diakritische tekens vinden en wijzigen met de query
Arabische diakritische kleur wijzigen.
1. Klik op Bewerken > Zoeken/Wijzigen
2. Selecteer in de lijst Query de optie Arabische diakritische kleur wijzigen
3. Gebruik de knoppen Wijzigen, Alles wijzigen of Wijzigen/Zoeken om oudere diakritische tekens te vervangen door de nieuwe gekleurde
diakritische tekens.
U kunt de query naar wens wijzigen en opslaan.
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
364
Tekst uitlijnen
Naar boven
Naar boven
Tekst uitlijnen of uitvullen
Alinea's op een basislijnraster uitlijnen
Een uitgebalanceerde titeltekst maken
Alinea's maken die zich uitstrekken over meerdere kolommen of die kolommen splitsen
Tekst uitlijnen of verticaal in een tekstkader uitvullen
Tekst uitlijnen of uitvullen
Tekst kan aan één rand of aan beide randen (of inzetten) van een tekstkader worden uitgelijnd. Tekst is uitgevuld als de tekst aan beide randen is
uitgelijnd. U kunt alle tekst in een alinea uitvullen met uitzondering van de laatste regel (Links uitvullen of Rechts uitvullen) en met inbegrip van de
laatste regel (Alle regels uitvullen). Als de laatste regel slechts weinig tekens bevat, kunt u een speciaal teken voor het einde van het artikel
gebruiken en een uitlijnspatie maken.
Links uitvullen (links) en Alle regels uitvullen (rechts)
Opmerking: Als u alle tekstregels uitvult en u Adobe Composer alinea gebruikt, wordt tekst doorgeschoven, zodat de tekst overal in de alinea
even dicht op elkaar staat en een aantrekkelijke vormgeving krijgt. U kunt de spatiëring in uitgevulde tekst nauwkeurig instellen.
1. Selecteer tekst.
2. Klik op een van de knoppen voor Uitlijning (Links uitlijnen, Centreren, Rechts uitlijnen, Links uitvullen, In midden uitvullen, Rechts uitvullen
en Volledig uitvullen) in het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
3. (Optioneel) Klik op Uitlijnen naar rug of Uitlijnen weg van rug.
Wanneer u de optie Uitlijnen naar rug toepast op een alinea, wordt de tekst op de linkerpagina rechts uitgelijnd, maar als dezelfde tekst
doorloopt (of als het kader wordt verplaatst) naar een rechterpagina, wordt de tekst links uitgelijnd. Wanneer u op vergelijkbare wijze de
optie Uitlijnen weg van rug toepast op een alinea, wordt de tekst op de linkerpagina links uitgelijnd, terwijl de tekst op de rechterpagina
rechts wordt uitgelijnd.
Als u de linkerzijde van een tekstregel links wilt uitlijnen en de rechterzijde rechts, plaatst u de invoegpositie op de plaats waar u de tekst
rechts wilt uitlijnen. Druk op Tab en lijn de rest van de regel rechts uit.
Alinea's op een basislijnraster uitlijnen
Het basislijnraster staat voor de regelafstand voor platte tekst in een document. U kunt voor alle elementen van de pagina veelvouden van deze
regelafstand gebruiken, zodat tekst altijd correct wordt uitgelijnd tussen kolommen en van pagina tot pagina. Als u voor de platte tekst in een
document bijvoorbeeld een 12-punts regelafstand gebruikt, kunt u voor de koptekst een 18-punts regelafstand instellen en 6 punten ruimte
toevoegen voor de alinea's die op de koppen volgen.
Met een basislijnraster krijgt u consistentie in de locaties van tekstelementen op een pagina. U kunt de regelafstand voor de alinea aanpassen,
zodat de basislijnen ervan worden uitgelijnd op het onderliggende raster van de pagina. Dit komt van pas als u de basislijnen van tekst in
meerdere kolommen of aangrenzende tekstkaders wilt uitlijnen. Wijzig instellingen voor het basislijnraster met het deelvenster Rasters van het
dialoogvenster Voorkeuren.
U kunt ook alleen de eerste regel van een alinea op het basislijnraster uitlijnen en de andere regels volgens de opgegeven waarde van de
regelafstand uitlijnen.
Als u het basislijnraster wilt weergeven, klikt u op Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen.
Opmerking: Het basislijnraster is alleen zichtbaar als het zoomniveau van het document groter is dan de ingestelde weergavedrempel in de
rastervoorkeuren. U moet misschien inzoomen om het basislijnraster te kunnen zien.
365
Naar boven
Naar boven
Alinea's uitlijnen op het basislijnraster
1. Selecteer tekst.
2. Klik in het deelvenster Alinea of het regelpaneel op Uitlijnen op basislijnraster
.
Om te voorkomen dat de regelafstand van de tekst wordt gewijzigd, stelt u voor de regelafstand van het basislijnraster dezelfde waarde (of een
veelvoud ervan) in als voor de tekst.
De eerste regel op het basislijnraster uitlijnen
1. Selecteer de alinea's die u wilt uitlijnen.
2. Kies Alleen eerste regel op raster uitlijnen in het menu van het deelvenster Alinea of in het menu van het regelpaneel.
3. Klik in het deelvenster Alinea of het regelpaneel op Uitlijnen op basislijnraster
.
Een uitgebalanceerde titeltekst maken
U kunt onregelmatig uitgelijnde tekst over meerdere regels op elkaar afstemmen. Deze functie is vooral bedoeld voor koppen die uit meerdere
regels bestaan, pull-quotes en gecentreerde alinea's.
Voor en na het op de titel toepassen van de optie Ongelijke regels met elkaar in evenwicht brengen
1. Klik in de alinea die u in evenwicht wilt brengen.
2. Kies Ongelijke regels met elkaar in evenwicht brengen in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel.
Deze functie heeft alleen effect als Adobe Composer alinea is geselecteerd.
Alinea's maken die zich uitstrekken over meerdere kolommen of die kolommen splitsen
Een alinea kan zich uitstrekken over meerdere kolommen in een tekstkader, zodat een bredere kop ontstaat. U kunt kiezen of een alinea zich
uitstrekt over alle kolommen of over een bepaald aantal kolommen. Wanneer een alinea zich uitstrekt over meerdere kolommen in een tekstkader
met meerdere kolommen, wordt alle tekst voor de desbetreffende alinea uitgebalanceerd.
U kunt een alinea ook opsplitsen in meerdere kolommen in hetzelfde tekstkader.
Op www.adobe.com/go/lrvid5151_id_nl of http://tv.adobe.com/go/4952/nl vindt u een videodemo over het maken van alinea's die meerdere
kolommen omspannen of kolommen splitsen.
Alinea die zich uitstrekt over meerdere kolommen en die meerdere kolommen opsplitst
A. Koptekst die zich uitstrekt over kolommen B. Opgesplitste kolom
Een alinea uitstrekken over meerdere kolommen
1. Plaats het invoegpunt in de alinea.
366
Naar boven
U kunt deze functie ook deel laten uitmaken van een alineastijl, zoals een kopstijl.
2. Kies Meerdere kolommen in het regelpaneelmenu of in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Kies Meerdere kolommen in het menu Alinealayout.
4. Kies het aantal kolommen waarover u de alinea wilt uitstrekken in het menu Uitstrekken over. Kies Alle als u de alinea over alle kolommen
wilt uitstrekken.
5. Als u extra ruimte voor of na de alinea wilt toevoegen, geeft u waarden op bij Ruimte voor uitstrekken en Ruimte na uitstrekken en
vervolgens klikt u op OK.
Een alinea die wordt opgesplitst in meerdere kolommen
1. Plaats het invoegpunt in de alinea.
U kunt deze functie ook deel laten uitmaken van een alineastijl, zoals een kopstijl.
2. Kies Meerdere kolommen in het regelpaneelmenu of in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Kies Gesplitste kolommen in het menu Alinealayout.
4. Geef de volgende opties op en klik op OK:
Subkolommen Kies het aantal kolommen waarin u de alinea wilt opsplitsen.
Ruimte voor splitsen/Ruimte na splitsen Voeg ruimte voor of na de opgesplitste alinea toe.
Binnenste tussenruimte Stel de ruimte in tussen de opgesplitste alinea's.
Buitenste tussenruimte Stel de ruimte in tussen de buitenzijde van de opgesplitste alinea's en de marges.
Tekst uitlijnen of verticaal in een tekstkader uitvullen
U kunt tekstregels in een kader langs de verticale as van het kader uitlijnen of verdelen. Op deze manier is tekst zo overal in kaders en kolommen
gelijk te houden.
U kunt tekst aan de bovenkant, in het midden of aan de onderkant van het kader uitlijnen met de waarden van de regelafstand van elke alinea en
de waarden van de alineaspatiëring. Ook kunt u tekst verticaal uitvullen, waarbij de afstand tussen de regels los van de waarden van de
regelafstand en de alineaspatiëring evenredig wordt verdeeld.
Verticaal uitvullen: onder (links) en uitvullen (rechts)
Het verticaal uitlijnen en uitvullen van tekst wordt berekend vanuit de basislijnpositie van elke tekstregel in het kader. Denk aan het volgende als u
de verticale uitlijning gaat aanpassen:
De bovenkant van het kader is gedefinieerd als de basislijn van de eerste regel van tekst die aan de bovenkant is uitgelijnd. De optie voor de
verschuiving van de eerste basislijn in het venster Opties tekstkader heeft invloed op deze waarde.
De onderkant van het kader is gedefinieerd als de basislijn van de laatste regel van tekst die aan de onderkant is uitgelijnd. Voetnoottekst
wordt niet uitgevuld.
Wanneer de optie Uitlijnen op basislijnraster wordt toegepast op alinea's die aan de bovenkant, in het midden of aan de onderkant zijn
uitgelijnd, worden alle regels op het basislijnraster uitgelijnd. Bij de optie Uitgevuld worden alleen de eerste en laatste regels op de basislijn
uitgelijnd.
Als u de inzetwaarden voor boven of onder in het venster Opties tekstkader aanpast, verandert u de locatie van respectievelijk de eerste of
laatste basislijn.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer een tekstkader met het gereedschap Selecteren.
Klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader.
2. Kies Object > Opties tekstkader.
3. Kies in het deelvenster Verticaal uitvullen in het venster Opties tekstkader een van de volgende opties in het menu Uitlijnen:
367
Selecteer Boven om tekst vanaf de bovenkant van het kader verticaal uit te lijnen. (Dit is de standaardinstelling.)
Selecteer Gecentreerd om tekst in het kader te centreren.
Selecteer Onder om tekst vanaf de onderkant van het kader verticaal uit te lijnen.
Selecteer Uitvullen om tekst evenredig verticaal uit te lijnen tussen de boven- en onderkant van het kader.
4. Als u Uitvullen kiest en u wilt niet dat de regelafstand onevenredig groot wordt ten opzichte van de ruimte tussen de alinea's, moet u een
waarde voor Limiet alinea-afstand opgeven. De ruimte tussen alinea's wordt uitgerekt tot aan de waarde die u hebt opgegeven. Als de tekst
dan nog niet in het kader past, wordt de ruimte tussen de regels zo aangepast dat de tekst het hele kader vult. De waarde voor de ruimte
tussen alinea's wordt toegepast naast de waarden voor Afstand voor en Afstand na die u hebt opgegeven in het deelvenster Alinea.
De maximale ruimte tussen alinea's ingesteld op nul (links) en 1 pica (rechts)
Opmerking: Ga voorzichtig te werk als u tekstkaders met meerdere kolommen verticaal wilt uitvullen. Als de laatste kolom slechts een paar
regels bevat, kunnen er te veel witregels tussen de regels komen te staan.
5. Klik op OK.
Een makkelijke manier om de maximale ruimte tussen alinea's aan te passen is door Voorvertoning te selecteren en te klikken op Pijl-omhoog
of Pijl-omlaag naast Maximale ruimte tussen alinea's totdat de ruimte tussen de alinea's in overeenstemming is met de regelafstand.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
368
Opsommingstekens en nummering
Naar boven
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
Opsommingstekens wijzigen
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
Lijsten definiëren
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
Lijsten met meerdere niveaus maken
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Elke alinea in een opsommingslijst begint met een opsommingsteken. In genummerde lijsten begint elke alinea met een uitdrukking waarin een
nummer of letter en een scheidingsteken, zoals een punt of haakjes, zijn opgenomen. De nummers in een lijst met nummering worden
automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. U kunt de volgende kenmerken wijzigen: het type opsommingsteken
of de nummeringsstijl, het scheidingsteken, de lettertypekenmerken en tekenstijlen en het type en de mate van de inspringing.
U kunt het gereedschap Tekst niet gebruiken om de opsommingstekens of nummers in een lijst te selecteren. U bewerkt de opmaak en de
inspringing via het dialoogvenster Lijsttekens of het deelvenster Alinea. Als de lijsttekens deel uitmaken van een stijl, kunt u ook het gedeelte
Opsommingstekens en nummering van het dialoogvenster Alineastijlen gebruiken.
Lijsten met opsommingstekens en nummering
U kunt snel een lijst met opsommingstekens of een genummerde lijst maken door de lijst te typen, deze te selecteren en vervolgens op de knop
Lijst met opsommingstekens of Genummerde lijst te klikken in het regelpaneel. Met deze knoppen kunt u lijsten in- of uitschakelen en van
opsommingstekens overstappen op nummers en andersom. U kunt de opsommingstekens en de nummering ook deel laten uitmaken van een
alineastijl en lijsten samenstellen door stijlen toe te wijzen aan alinea's.
Opmerking: Automatisch gegenereerde opsommingstekens en nummertekens worden niet daadwerkelijk in de tekst geplaatst. Daarom kunt u
deze niet vinden met een tekstzoekopdracht of selecteren met het gereedschap Tekst, tenzij u de tekens omzet naar tekst. Bovendien zijn
opsommingstekens en nummering niet zichtbaar in het venster van de artikeleditor (behalve in de alineastijlkolom).
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Selecteer de alinea's die deel uit moeten maken van de lijst, of klik om een invoegpositie te plaatsen op de plek waar de lijst moet beginnen.
2. Ga als volgt te werk:
Klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel (in de modus Alinea). Houd Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een knop om het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering weer te geven.
Kies Opsommingstekens en nummering in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel. Kies Opsommingstekens of Nummers bij
Lijsttype. Geef de gewenste instellingen op en klik op OK.
369
Naar boven
Pas een alineastijl toe die opsommingstekens of nummering bevat.
3. Als u de lijst wilt voortzetten in de volgende alinea, verplaatst u het invoegpunt naar het einde van de lijst en drukt u op Enter of Return.
4. U beëindigt de lijst (of het segment van de lijst als u de lijst verderop in het artikel wilt vervolgen) door nogmaals op de knop Lijst met
opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel te klikken of Opsommingstekens en nummering te kiezen in het menu
van het deelvenster Alinea.
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
1. Selecteer de alinea's met opsommingstekens of de genummerde alinea's die u opnieuw wilt opmaken met het gereedschap Tekst .
2. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering op een van de volgende manieren:
Kies Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel (in de modus Alinea) of in het menu van het deelvenster
Alinea.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst .
3. Voer in het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering een of meerdere van de volgende handelingen uit:
Wijzig het opsommingsteken.
Wijzig de opties voor de genummerde lijst.
Kies een stijl voor de nummers of opsommingstekens in de lijst Tekenstijl.
4. Wijzig de positie van het opsommingsteken of het nummer met de volgende opties:
Uitlijning Hiermee kunt u de opsommingstekens en de nummers links, rechts, of gecentreerd uitlijnen in de horizontale ruimte die is
toegewezen aan de nummers. (Bij weinig ruimte is het verschil tussen de drie opties te verwaarlozen.)
Links inspringen Hiermee kunt u aangeven hoe ver de regels na de eerste regel zijn ingesprongen.
Inspringing eerste regel Hiermee bepaalt u waar het opsommingsteken of het nummer wordt geplaatst.
Voer een hogere waarde in voor Eerste regel inspringen als u de interpunctie in lange lijsten wilt uitlijnen. Als u bijvoorbeeld wilt dat “9.” en
“10.” op de punt worden uitgelijnd, wijzigt u de instelling voor Rechts uitgelijnd en verhoogt u geleidelijk de waarde voor Eerste regel
inspringen tot de getallen naar wens zijn uitgelijnd (vergeet niet om Voorvertoning in te schakelen).
Als u een hangende inspringing wilt maken, geeft u een positieve waarde op voor Links inspringen (bijvoorbeeld 2p0) en de
overeenkomende negatieve waarde voor Inspringing eerste regel (bijvoorbeeld -2p0).
Instellingen voor Positie
A. Inspringing B. Links uitgelijnde lijst
Opmerking: De instellingen voor Links inspringen, Inspringing eerste regel en Tabpositie in het dialoogvenster Opsommingstekens en
nummering zijn alineakenmerken. Als u deze instellingen wijzigt in het deelvenster Alinea, wordt de opmaak van de opsommingstekens en
genummerde lijsten ook aangepast.
Tabpositie Hiermee activeert u de tabpositie, zodat er ruimte ontstaat tussen het opsommingsteken en het nummer enerzijds en de
lijstonderdelen anderzijds.
Standaard nemen de opsommingstekens en nummers bepaalde elementen van de tekstopmaak over van het eerste teken in de alinea waaraan ze
zijn gekoppeld. Als het eerste teken in een alinea verschilt van de eerste tekens in andere alinea's, kan het voorkomen dat het nummer of het
opsommingsteken er anders uitziet dan de andere lijstonderdelen. Als u deze opmaak niet wilt toepassen, kunt u een aparte tekenstijl
samenstellen voor nummers en opsommingstekens en deze stijl op de lijst toepassen via het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
370
Naar boven
Het cursieve eerste woord van stap 3 zorgt ervoor dat de nummering ook cursief wordt, tenzij u een tekenstijl instelt voor nummers en deze stijl
toepast op de lijst.
Opsommingstekens wijzigen
Als u de bestaande opsommingstekens niet wilt gebruiken, kunt u andere opsommingstekens toevoegen aan het raster Opsommingsteken. Een
opsommingsteken dat beschikbaar is voor een bepaald lettertype, is niet altijd beschikbaar voor andere lettertypen. U kunt kiezen of het lettertype
wordt onthouden voor elk opsommingsteken dat u toevoegt.
Als u een opsommingsteken wilt gebruiken dat voor een bepaald lettertype geldt (zoals het wijzende handje in Dingbats), moet u niet vergeten in
te stellen dat het opsommingsteken dat lettertype onthoudt. Als u een standaardopsommingsteken gebruikt, kunt u het lettertype beter niet
onthouden, omdat de meeste lettertypen over een eigen versie van het opsommingsteken beschikken. Afhankelijk van het feit of u de optie
Lettertype bij opsomming onthouden hebt geselecteerd, kan een opsommingsteken dat u toevoegt, verwijzen naar een Unicode-waarde en een
specifieke lettertypefamilie en -stijl of alleen naar een Unicode-waarde.
Opmerking: Opsommingstekens die alleen verwijzen naar de Unicode-waarde (zonder een onthouden lettertype), worden aangeduid met een
rode “u”-indicator.
Het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering
A. Opsommingsteken zonder onthouden lettertype B. Opsommingsteken met onthouden lettertype
Het opsommingsteken wijzigen
1. Selecteer Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel of in het menu van het deelvenster Alinea.
2. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
3. Selecteer een ander opsommingsteken en klik op OK.
Een opsommingsteken toevoegen
1. Selecteer Opsommingstekens in het menu Lijsttype van het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering en klik op Toevoegen.
2. Selecteer de glyph die u als opsommingsteken wilt gebruiken. (De verschillende lettertypefamilies en -stijlen bevatten verschillende glyphs.)
3. Selecteer Lettertype bij opsommingsteken onthouden als u wilt dat het nieuwe opsommingsteken het op dat moment gekozen lettertype en
de stijl onthoudt.
4. Klik op Toevoegen.
Opmerking: De lijst met opsommingstekens wordt opgeslagen in het document, net als alinea- en tekenstijlen. Als u alineastijlen uit een ander
document plakt of laadt, kunnen alle opsommingstekens die in die stijlen worden gebruikt, worden weergegeven in het dialoogvenster
Opsommingstekens en nummering, samen met de andere opsommingstekens die zijn gedefinieerd voor het huidige document.
371
Naar boven
Naar boven
Een opsommingsteken verwijderen
1. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
2. Selecteer het opsommingsteken dat u wilt verwijderen en klik op Verwijderen. (Het eerste vooraf ingestelde opsommingsteken kan niet
worden verwijderd.)
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
De nummers in een genummerde lijst worden automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. Alinea's die onderdeel
vormen van dezelfde lijst worden doorlopend genummerd. Deze alinea's hoeven niet opeenvolgend te zijn, zolang u maar een lijst hebt
gedefinieerd voor de alinea's.
U kunt ook een lijst met meerdere niveaus maken waarin de lijstonderdelen genummerd zijn in een overzichtsvorm en verschillende
inspringingsniveaus hebben.
1. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
2. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
3. In het vak Nummer gebruikt u de standaardpunt (.) en -tab (^t), of u maakt een eigen numerieke uitdrukking. Als u een numerieke
uitdrukking wilt invoeren, verwijdert u de punt na het metateken voor nummers (^#) en voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ een teken (bijvoorbeeld een haakje sluiten) of meerdere tekens in plaats van de punt.
Kies een item (zoals een liggend streepje of het weglatingsteken) in het menu Speciaal teken invoegen.
Typ een woord of teken vóór het metateken voor nummers. Als u bijvoorbeeld vragen in een lijst wilt nummeren, kunt u het woord Vraag
invoeren.
4. Kies een tekenstijl voor de uitdrukking. (De stijl die u kiest, wordt toegepast op de gehele numerieke uitdrukking en niet alleen op het
nummer.)
5. Kies een van de volgende opties voor Modus:
Doornummeren vanaf vorig nummer De items in een lijst worden doorlopend genummerd.
Beginnen bij Het eerste nummer in de lijst wordt bepaald door het nummer of de andere waarde die u hebt ingevoerd in het tekstvak. Voer
een nummer in, geen letter, ook als de lijst letters of Romeinse cijfers gebruikt.
6. Geef eventuele andere opties op en klik op OK.
Lijsten definiëren
Een gedefinieerde lijst kan worden onderbroken door andere alinea's en lijsten, en kan verschillende artikelen en meerdere documenten in een
boek omspannen. Met gedefinieerde lijsten kunt u bijvoorbeeld een overzicht met meerdere niveaus of een doorlopende lijst maken waarmee u in
het hele document de tabelnamen nummert. U kunt ook lijsten definiëren voor afzonderlijk genummerde items of afzonderlijke items met
opsommingstekens die door elkaar worden gebruikt. In een lijst met vragen en antwoorden kunt u bijvoorbeeld één lijst definiëren voor het
nummeren van de vragen en een andere lijst voor het nummeren van de antwoorden.
Gedefinieerde lijsten worden vaak gebruikt om alinea's bij te houden voor nummeringsdoeleinden. Wanneer u een alineastijl voor nummering
maakt, kunt u de stijl toewijzen aan een gedefinieerde lijst: de alinea's krijgen de desbetreffende stijl toegewezen en worden genummerd op basis
van hun positie in de gedefinieerde lijst. De eerste alinea die verschijnt, krijgt bijvoorbeeld nummer 1 (“Tabel 1”) en de tweede alinea krijgt nummer
2 (“Tabel 2”), ook al staat deze alinea een aantal pagina's verderop. Aangezien beide alinea's tot dezelfde gedefinieerde lijst behoren, kunt u ze
opeenvolgend nummeren, ongeacht hoe ver ze uit elkaar staan in het document of boek.
Definieer een nieuwe lijst voor elk type item dat u wilt nummeren, bijvoorbeeld stapsgewijze instructies, tabellen en figuren. Als u meerdere lijsten
maakt, kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst, waarbij de nummering in beide lijsten behouden blijft.
Wanneer onderdelen in niet-verbonden kaders op dezelfde pagina worden weergegeven, zijn de onderdelen genummerd in de volgorde waarin
de tekstkaders aan de pagina zijn toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt aanpassen, knipt en plakt u de tekstkaders een voor
een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
372
Naar boven
Met gedefinieerde lijsten kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst.
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Een lijst definiëren
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster Lijsten definiëren.
3. Voer een naam in voor de lijst, geef aan of u wilt doornummeren in de artikelen en of u wilt doornummeren vanuit vorige documenten in het
boek.
4. Klik twee keer op OK.
Nadat u een lijst hebt gedefinieerd, kunt u de lijst gebruiken in een alineastijl, zoals een stijl voor tabellen, figuren of voor lijsten die op volgorde
zijn gesorteerd. U kunt de lijst toepassen via het regelpaneel of het deelvenster Alinea.
Opmerking: Sommige lijsten worden automatisch gedefinieerd. Als u bijvoorbeeld een genummerde lijst importeert vanuit een Microsoft Word-
document, wordt in InDesign automatisch een lijst gedefinieerd voor het document.
Een gedefinieerde lijst bewerken
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op Bewerken.
3. Voer een nieuwe naam in voor de lijst of wijzig de opties voor het doornummeren die u hebt geselecteerd.
Alineastijlen die aan de lijst zijn toegewezen, worden opnieuw toegewezen aan de lijst onder de nieuwe naam.
Een gedefinieerde lijst verwijderen
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst.
3. Klik op Verwijderen en selecteer een andere lijst of de lijst [Standaard] om de huidige lijst te vervangen.
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
373
Naar boven
Als u een doorlopende lijst wilt maken (een lijst die wordt onderbroken door andere alinea's en die meerdere artikelen of documenten omspant),
moet u eerst een alineastijl maken en deze stijl toepassen op de alinea's die u wilt opnemen in de lijst. Als u bijvoorbeeld een doorlopende lijst wilt
maken van de tabellen in uw document, maakt u een alineastijl genaamd Tabellen. Daarna neemt u een gedefinieerde lijst op in de stijl en
vervolgens past u de alineastijl Tabellen toe op alle alinea's die u in uw lijst met tabellen wilt opnemen.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor maken van
afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering.
4. Kies Opsommingstekens of Nummering bij Lijsttype.
5. Als u een stijl wilt maken voor genummerde lijsten, kiest u een gedefinieerde lijst in het menu Lijst of u kiest Nieuwe lijst, waarna u de lijst
definieert.
6. Bepaal de kenmerken voor de opsommingstekens of de nummering.
7. In het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer van het dialoogvenster Nieuwe alineastijl kunt u de instellingen voor de inspringing
wijzigen. Als u bijvoorbeeld een hangende inspringing wilt instellen, typt u 2p bij Links inspringen en -2p bij Eerste regel inspringen.
8. Geef andere alineastijlkenmerken op voor de stijl en klik op OK.
Lijsten met meerdere niveaus maken
Een lijst met meerdere niveaus is een lijst die meerdere niveaus bevat waarin de hiërarchische relaties tussen de alinea's in de lijst worden
weergegeven. De lijsten worden ook wel overzichtslijsten genoemd omdat ze er uitzien als een overzicht. In het nummeringsschema van de lijst
(en de inspringingen) wordt de hiërarchische positie en de relatieve positie van de items aangegeven. Op deze manier kunt u zien waar elke alinea
in de lijst past met betrekking tot de voorafgaande alinea en de volgende alinea. U kunt tot negen niveaus opnemen in een lijst met meerdere
niveaus.
Lijst met meerdere niveaus met nummers en letters waarmee de hiërarchische niveaus worden aangeduid
Als u een lijst met meerdere niveaus wilt maken, moet u eerst de lijst definiëren. Vervolgens maakt u een alineastijl voor elk niveau dat u wilt
instellen. Voor een lijst met vier niveaus zijn bijvoorbeeld vier alineastijlen vereist (en aan elke stijl is dezelfde gedefinieerde lijst toegewezen).
Wanneer u een stijl maakt, bepaalt u ook de nummer- en alinea-opmaak hiervan.
Op Creating an automatic numbered list vindt u een videodemo van Gabriel Powell over het maken van contouren en lijsten met meerdere
niveaus.
Bob Bringhurst heeft een reeks artikelen geschreven over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Als u al een stijl hebt gemaakt voor de lijst met meerdere niveaus, kiest u de stijl die u wilt toewijzen aan de niveaus die boven het huidige
niveau liggen. U kunt de stijl kiezen in het menu Gebaseerd op, of u kunt Geen alineastijl of Basisalinea kiezen.
4. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering..
5. Kies Nummers in het menu Lijsttype.
6. Kies een lijst die u hebt gedefinieerd in het menu Lijst. Als u nog geen lijst hebt gedefinieerd, kunt u Nieuwe lijst kiezen in het menu en de
lijst alsnog definiëren..
374
Naar boven
Naar boven
7. Typ een getal in het vak Niveau. Hiermee geeft u aan voor welk niveau binnen de lijst met meerdere niveaus u de stijl wilt instellen.
8. Kies het type nummering dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak.
9. In het vak Nummer typt u de metatekens (of u selecteert de gewenste metatekens in de menu's) voor de nummeropmaak die u wilt
toepassen op de lijstonderdelen op dit niveau.
Als u nummeringsvoorvoegsels van hogere niveaus wilt opnemen, voert u de gewenste tekst in of klikt u vooraan in het vak Nummer en
kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen. Vervolgens selecteert u een optie voor het niveau (bijvoorbeeld Niveau 1), of typt u ^
gevolgd door het lijstniveau (bijvoorbeeld ^1). Stel dat u een lijst hebt waarin het eerste niveau is genummerd met 1, 2, 3, enzovoort en
het tweede niveau met a, b, c, enzovoort. Als u het voorvoegsel van het eerste niveau opneemt in het tweede niveau, krijgt u de
volgende nummering in het tweede niveau: 1a, 1b, 1c; 2a, 2b, 2c; 3a, 3b, 3c..
Voor een numerieke uitdrukking moet u de leestekens opgeven en metatekens invoeren, of u kunt kiezen uit de opties in de lijst Speciaal
teken invoegen.
10. Selecteer de optie Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na als u opnieuw wilt nummeren vanaf 1 wanneer een alinea van dit niveau
voorkomt na een alinea van een hoger niveau. Als u deze optie uitschakelt, worden alinea's van dit niveau in de hele lijst doorlopend
genummerd, onafhankelijk van de hiërarchische positie van de alinea's in de lijst.
Als u de nummering opnieuw wilt laten beginnen na een bepaald niveau of niveaubereik, typt u het niveaunummer of -bereik (zoals 2-4) in
het veld Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na.
11. Kies de opties Inspringing of Tabpositie in het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer om de lijstonderdelen van dit niveau verder te
laten inspringen dan de lijstonderdelen van hogere niveaus. Door de inspringing worden de onderliggende lijstonderdelen duidelijker
weergegeven.
12. Klik op OK.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij het gebruik van genummerde stappen, wilt u wellicht de nummering opnieuw laten starten binnen hetzelfde
artikel. Als u wilt voorkomen dat de genummerde lijst handmatig opnieuw wordt gestart, maakt u een aparte stijl die, op één uitzondering na,
identiek is aan de Niveau 1-stijl. Kies bij Modus de optie Beginnen bij en geef 1 op. Geef deze stijl een naam zoals “Niveau 1 opnieuw starten”.
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
Met doorlopende bijschriften kunt u figuren, tabellen en andere items in een document opeenvolgend nummeren. Het bijschrift voor het eerste
figuur wordt “Figuur 1”, het volgende bijschrift wordt “Figuur 2”, enzovoort. Als u wilt dat afbeeldingen, tabellen en dergelijke opeenvolgend worden
genummerd, definieert u een lijst voor het item en vervolgens maakt u een alineastijl waarin u de gedefinieerde lijst opneemt. Desgewenst kunt u
beschrijvingen zoals “Afbeelding” of “Tabel” toevoegen aan het nummeringsschema van de alineastijl.
Op de blog Numbered Lists Part III - Figure Captions vindt u een artikel van Bob Bringhurst over het maken van bijschriften voor afbeeldingen.
Lijstonderdelen worden genummerd in de volgorde waarin ze aan de pagina worden toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt
aanpassen, knipt en plakt u de onderdelen een voor een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
1. Maak een nieuwe alineastijl en kies Nummers in het menu Lijsttype in het gedeelte Opsommingstekens en nummering van het
dialoogvenster Opties alineastijl.
2. Kies een gedefinieerde lijst in het menu Lijst (of kies Nieuwe lijst om een lijst te definiëren).
3. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
Selecteer bijvoorbeeld de optie A, B, C, D... als u een lijst wilt maken voor “Afbeelding A,” “Afbeelding B”, enzovoort.
4. Voer in het vak Nummer een beschrijving in, samen met de benodigde spatiëring of leestekens en de metatekens voor de nummering.
Als u bijvoorbeeld een “Afbeelding A”-effect wilt maken, voert u het woord “Afbeelding” en een spatie in vóór de metatekens voor de
nummering (zoals Afbeelding ^#.^t). Op deze manier wordt het woord “Afbeelding” opgenomen in het nummeringsschema, gevolgd door een
opeenvolgend nummer (^#), een punt en een tab (^t).
Opmerking: Als u hoofdstuknummers wilt opnemen in doorlopende bijschriften, kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen >
Hoofdstuknummer uit de nummerlijst. U kunt ook ^H invoeren op de positie in het nummeringsschema waar u het hoofdstuknummer wilt
weergeven.
5. Voltooi de stijl en klik op OK.
Nadat u de stijl hebt gemaakt, past u deze toe op bijschriften van afbeeldingen of titels van tabellen.
Met de functie Inhoudsopgave kunt u lijsten met tabellen of figuren genereren.
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
InDesign bevat opdrachten waarmee u de nummering van een lijst opnieuw kunt instellen of vervolgen:
De nummering van een lijst opnieuw instellen Plaats de invoegpositie in de alinea en kies Opnieuw nummering beginnen in het contextmenu of
kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Opnieuw nummering. Bij normale lijsten wordt hiermee het nummer 1 (of de letter A)
toegewezen aan een alinea, waarna de alinea wordt ingesteld als de eerste alinea van de lijst. Bij lijsten met meerdere niveaus wordt hiermee het
eerste nummer op het lagere niveau toegewezen aan een geneste alinea.
375
Naar boven
De nummering van een lijst vervolgen Kies Vervolgen nummering in het contextmenu of kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en
nummers > Vervolgen nummering. Hierdoor wordt de nummering vervolgd van een lijst die is onderbroken door opmerkingen, afbeeldingen of
geneste lijstonderdelen. InDesign bevat ook opdrachten voor het nummeren van lijsten die in één artikel of boek beginnen en worden vervolgd in
het volgende artikel of boek.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige artikel
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige artikel wordt vervolgd vanaf het vorige artikel of dat de nummering opnieuw begint, is
afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
Kies niet de standaardlijst. Bij deze lijst kan worden doorgenummerd in verschillende artikelen.
3. Selecteer Doornummeren in artikelen om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige artikel. Schakel deze optie uit als u
de lijst in het huidige artikel opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige document in een boek
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige document wordt vervolgd vanaf het vorige document in een boek of dat de nummering
opnieuw begint, is afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
3. Selecteer Doornummeren vanuit vorig document in boek om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige document (u
moet eerst Doornummeren in artikelen selecteren om deze optie te activeren). Schakel deze optie uit als u de lijst in het huidige document
opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
U zorgt ervoor dat de nummering in een boek juist wordt bijgewerkt door de documenten in het boek te synchroniseren en Nummering
bijwerken > Alle nummers bijwerken te selecteren in het menu van het deelvenster Boeken.
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
1. Selecteer de alinea's die de lijst met opsommingstekens of nummers bevatten.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nummering naar tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten in het menu van het deelvenster Alinea.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de geselecteerde tekst en kies Nummering naar
tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten.
Opmerking: Als u de nummers of opsommingstekens in de lijst wilt verwijderen, klikt u op de knop Lijst met opsommingstekens of op de
knop Genummerde lijst om het toepassen van lijstopmaak op de geselecteerde tekst ongedaan te maken.
Meer Help-onderwerpen
Video over lijsten met opsommingstekens en nummers
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
376
Tabs en inspringingen
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het dialoogvenster Tabs
Tabs instellen
Herhaalde tabstops
Tabs verplaatsen en verwijderen en tabinstellingen bewerken
Tekens opgeven voor decimale tabs
Opvultekens toevoegen
Rechts ingesprongen tabs invoegen
Inspringingen instellen
Overzicht van het dialoogvenster Tabs
Met tabs plaatst u tekst op bepaalde horizontale locaties in een kader. De standaardtabinstellingen zijn afhankelijk van de maateenheid voor de
horizontale liniaal die u in het dialoogvenster Eenheden en toenamen hebt geselecteerd.
Tabs gelden voor de gehele alinea. De eerste tab die u instelt, verwijdert alle tabstops links daarvan. Met volgende tabs die u instelt, worden alle
tabs tussen de ingestelde tabs verwijderd. U kunt linkse, gecentreerde, rechtse en decimale tabs en tabs met een speciaal teken instellen.
Tabs stelt u in met het dialoogvenster Tabs.
Het dialoogvenster Tabs
A. Tabuitlijningsknoppen B. Tabpositie C. Vak Opvulteken D. Vak Uitlijnen op E. Tabliniaal F. Boven kader plaatsen
Het dialoogvenster Tabs openen
1. Klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader.
2. Kies Tekst > Tabs.
Als de bovenzijde van het kader zichtbaar is, wordt het dialoogvenster Tabs aan het huidige tekstkader gekoppeld en wordt de breedte ervan
afgestemd op dat van de huidige kolom.
De liniaal van het dialoogvenster Tabs uitlijnen op uw tekst
1. Blader door het document om de bovenzijde van het tekstkader weer te geven.
2. Klik op het magneetpictogram
in het dialoogvenster Tabs. Het dialoogvenster Tabs wordt aan de bovenzijde van de kolom met de
geselecteerde tekst of de invoegpositie gekoppeld.
Tabs instellen
U kunt linkse, gecentreerde, rechtse en decimale tabs en tabs met een speciaal teken instellen. Als u een tab met een speciaal teken instelt, kunt
u de tab op elk gewenst teken uitlijnen, zoals een dubbele punt of een dollarteken.
In Tabs and Indents Gallery vindt u een artikel van Bob Bringhurst over verschillende tab- en inspringingseffecten.
1. Klik met het gereedschap Tekst
op een invoegpositie in een alinea.
2. Druk op Tab. Voeg tabs toe aan alinea's waaraan u horizontale ruimte wilt toevoegen. (U kunt ook tabs toevoegen nadat u tabinstellingen
hebt gedefinieerd.)
377
Naar boven
Tekst uitlijnen met tabs
3. Kies Bestand > Tabs om het dialoogvenster Tabs te openen.
4. Selecteer de alinea of de groep alinea's waarop u de tabs wilt toepassen.
5. Klik voor de eerste tab op een tabuitlijningsknop (links, rechts, gecentreerd of decimaal) in het dialoogvenster Tabs om in te stellen hoe de
tekst moet worden uitgelijnd.
6. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de tabliniaal om een nieuwe tab te plaatsen.
Een nieuwe tabinstelling toevoegen
Typ een positie in het vak X en druk op Enter of Return. Als de X-waarde is geselecteerd, drukt u op Pijl-omhoog of Pijl-omlaag om de
tabwaarde met telkens 1 punt te verhogen of te verlagen.
7. Herhaal de stappen 3 en 4 voor volgende tabs met een andere uitlijning.
De eerste tabinstelling is rechts uitgelijnd en de tweede is links uitgelijnd.
Als u een tabteken wilt invoegen in een tabel, kiest u Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Tab.
Herhaalde tabstops
Met de opdracht Tab herhalen voegt u meerdere tabstops toe op basis van de afstand tussen de geselecteerde tabstop en de linkerinspringing of
vorige tabstop.
1. Klik om een invoegpositie in de alinea te plaatsen.
2. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
3. Kies Tab herhalen in het menu van het deelvenster.
Herhaalde tabstops
A. Knoppen voor tabuitlijning B. Tabstop op de liniaal C. Deelvenstermenu
378
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabs verplaatsen en verwijderen en tabinstellingen bewerken
In het dialoogvenster Tabs kunt u tabs verplaatsen, verwijderen en de tabinstellingen bewerken.
Een tab verplaatsen
1. Klik met het gereedschap Tekst op een invoegpositie in een alinea.
2. Selecteer in het dialoogvenster Tabs een tab op de tabliniaal.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Typ een nieuwe locatie bij X en druk op Enter of Return.
Sleep de tabstop naar een nieuwe positie.
Een tab verwijderen
1. Klik om een invoegpositie in de alinea te plaatsen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep de tabstop van de liniaal.
Selecteer de tabstop en kies Tab verwijderen in het menu van het deelvenster.
Kies Alles wissen in het menu van het deelvenster om de standaardtabstops te herstellen.
De uitlijning van een tab wijzigen
1. Selecteer in het dialoogvenster Tabs een tab op de tabliniaal.
2. Klik op een tabuitlijningsknop.
U kunt ook Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houden als u op de tabinstelling klikt. De vier uitlijningsopties worden dan na
elkaar weergegeven.
Tekens opgeven voor decimale tabs
U gebruikt decimale tabs als u tekst wilt uitlijnen met een door u opgegeven teken, zoals een punt of een euroteken.
1. Maak of selecteer een decimale tab
op de tabliniaal in het deelvenster Tabs.
2. Typ in het vak Uitlijnen op het teken waarop u wilt uitlijnen. U kunt elk gewenst teken typen of plakken. Zorg ervoor dat de alinea's die u
uitlijnt, dit teken bevatten.
Tekst die met een decimale tab is uitgelijnd
Opvultekens toevoegen
Een opvulteken is een herhaald patroon van tekens, bijvoorbeeld een reeks punten of streepjes, tussen een tabstop en de de tekst die daarop
volgt.
1. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
2. Typ een patroon van maximaal acht tekens in het vak Opvulteken en druk op Enter of Return. De opgegeven tekens worden over de breedte
van de tab ingevoegd.
3. Om het lettertype of andere opmaakkenmerken van het vulteken te wijzigen, selecteert u het tabteken in het tekstkader en kiest u de
gewenste opmaak in het deelvenster Teken of het menu Tekst.
Rechts ingesprongen tabs invoegen
U kunt in een enkele handeling een rechts uitgelijnde tab toevoegen aan de rechtse inspringing, waardoor het makkelijker wordt om tabeltekst
voor te bereiden die een gehele kolom omspant. Rechts ingesprongen tabs verschillen enigszins van standaardtabs. Een rechts ingesprongen tab:
379
Naar boven
Lijnt alle opeenvolgende tekst uit op de rechterkant van het tekstkader. Als er in dezelfde alinea na de rechts ingesprongen tab nog andere
tabs voorkomen, worden deze tabs en de bijbehorende tekst naar de volgende regel verplaatst.
Is een speciaal teken dat zich in de tekst bevindt en niet in het dialoogvenster Tabs. U voegt een rechts ingesprongen tab toe met behulp
van een contextmenu en niet met het dialoogvenster Tabs. Daardoor kan een rechts ingesprongen tab niet deel uitmaken van een alineastijl.
Komt niet overeen met de waarde voor Rechts inspringen in het deelvenster Alinea. Met de waarde voor Rechts inspringen houdt u een
afstand tussen de volledige rechterkant van de alinea en de rechterkant van het tekstkader.
Kan samen met een opvulteken worden gebruikt. Rechts ingesprongen tabs gebruiken het vulteken van de eerste tabstop na de
rechtermarge of, als deze niet bestaat, de laatste tabstop voor de rechtermarge.
1. Klik met het gereedschap Tekst op de regel waar u de rechts ingesprongen tab wilt toevoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Rechts ingesprongen tab.
Inspringingen instellen
Met een inspringing wordt tekst vanaf de rechter- en linkerrand van een kader naar binnen verplaatst. In het algemeen kunt u de eerste regel van
een alinea het beste laten inspringen met een inspringing voor eerste regels en niet met spaties of tabs.
Een inspringing voor eerste regels wordt ten opzichte van de inspringing voor de linkermarge bepaald. Als de linkerrand van een alinea
bijvoorbeeld één pica inspringt en u de inspringing voor de eerste regel op één pica instelt, springt de eerste regel van de alinea twee pica's in
vanaf de linkerrand van het kader of de inzet.
U kunt inspringingen instellen in het dialoogvenster Tabs, het deelvenster Alinea en in het regelpaneel. U kunt ook inspringingen instellen wanneer
u lijsten met opsommingstekens of genummerde lijsten maakt.
In Tabs and Indents Gallery vindt u een artikel van Bob Bringhurst over verschillende tab- en inspringingseffecten.
Een inspringing instellen in het dialoogvenster Tabs
1. Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Kies Bestand > Tabs om het dialoogvenster Tabs te openen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit met de inspringingsmarkeringen
in het dialoogvenster Tabs:
Sleep de bovenste markering om de eerste tekstregel te laten inspringen. Sleep de onderste markering om beide markeringen te
verplaatsen en de gehele alinea te laten inspringen.
Inspringen voor eerste regel (links) en zonder inspringen (rechts)
Selecteer de bovenste markering en typ een waarde voor X om de eerste tekstregel te laten inspringen. Selecteer de onderste
markering en typ een waarde voor X om beide markeringen te verplaatsen en de gehele alinea te laten inspringen.
Zie Overzicht van het dialoogvenster Tabs voor meer informatie over het gebruik van het dialoogvenster Tabs.
Inspringingen instellen in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel
1. Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Wijzig de desbetreffende inspringingswaarden in het deelvenster Alinea of het regelpaneel. Voer bijvoorbeeld een van de volgende
handelingen uit:
Als u de gehele alinea één pica wilt laten inspringen, typt u een waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Links inspringen .
Als u alleen de eerste regel van een alinea één pica wilt laten inspringen typt u een waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Eerste regel
links inspringen .
Als u een hangende inspringing van één pica wilt maken, typt u een positieve waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Links inspringen en
een negatieve waarde (bijvoorbeeld -1p) in het vak Eerste regel links inspringen. Zie Inspringingen instellen.
Inspringingen opnieuw instellen
1. Klik in de alinea waarin u de inspringingen opnieuw wilt instellen op de nulmarkering.
380
2. Kies Inspringingen opnieuw instellen in het dialoogvenster Tabs.
Een hangende inspringing maken
Bij een hangende inspringing springen alle regels met uitzondering van de eerste regel in. Hangende inspringingen worden vooral gebruikt
wanneer er inline-afbeeldingen aan het begin van de alinea worden geplaatst.
Zonder inspringen (links) en hangende inspringen (rechts)
1. Klik met het gereedschap Tekst
in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Geef een waarde op voor links inspringen die groter is dan nul in het dialoogvenster Tabs of in het regelpaneel.
3. Om een negatieve waarde voor het inspringen van de eerste regel op te geven, voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ in het regelpaneel een negatieve waarde voor het links inspringen van de eerste regel .
Sleep in het dialoogvenster Tabs de bovenste markering naar links of selecteer de markering en typ een negatieve waarde voor X.
Doorgaans wordt het negatieve equivalent van de waarde uit stap 2 opgegeven. Als u bijvoorbeeld 2 pica's hebt opgegeven voor links inspringen,
geeft u -2 pica's op voor links inspringen van de eerste regel.
De laatste regel van een alinea rechts laten inspringen
Met de optie Laatste regel rechts inspringen kunt u een hangende inspringing toevoegen aan de rechterkant van de laatste regel in een alinea.
Deze optie is vooral nuttig voor het uitlijnen van prijzen in een verkoopcatalogus.
Laatste regel rechts inspringen
1. Typ de alinea's. Plaats in de laatste regel van elke alinea de invoegpositie voor de tekst die u wilt laten inspringen en kies Tekst > Speciaal
teken invoegen > Overig > Rechts ingesprongen tab.
2. Selecteer de alinea's.
3. Als u voor alinea's een inspringing aan de rechterkant wilt maken, geeft u een waarde (bijvoorbeeld 2p) op in het veld Rechts inspringen van
het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
4. Als u de waarde voor rechts inspringen wilt aanpassen voor tekst na de tab, geeft u een negatieve waarde (bijvoorbeeld -2p) op in het veld
Laatste regel rechts inspringen van het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
Inspringen tot hier gebruiken
Gebruik het speciale teken Inspringen tot hier om regels in een alinea onafhankelijk van de waarde voor het links inspringen van de alinea te laten
inspringen. Het speciale teken Inspringen tot hier verschilt op de volgende punten van de linkse inspringing in een alinea:
381
Het teken Inspringen tot hier maakt deel uit van de tekstdoorloop, zoals elk ander zichtbaar teken. Als de tekst doorloopt, wordt de
inspringing ook verplaatst.
Inspringen tot hier is van toepassing op alle regels na de regel waaraan u het speciale teken hebt toegevoegd. Op deze wijze kunt u dus een
aantal regels in een alinea laten inspringen.
Als u Tekst > Verborgen tekens tonen kiest, wordt het teken Inspringen tot hier weergegeven.
Inspringen tot hier, speciaal teken
1. Klik met het gereedschap Tekst
om de invoegpositie op de positie te plaatsen waar u tekst wilt laten inspringen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Inspringen tot hier.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
382
Tekstcompositie
Naar boven
Naar boven
Tekstcompositie uitvoeren
Woordafbreking
Ongewenste woordafbrekingen voorkomen
Instellingen voor uitvulling wijzigen
Tekstcompositie uitvoeren
De vormgeving van tekst op een pagina wordt bepaald door een ingewikkelde interactie van processen die compositie wordt genoemd. Nadat u
woordspatiëring, letterspatiëring, glyph-schaling en opties voor woordafbreking hebt geselecteerd, wordt de samenstelling van tekst in InDesign
optimaal op deze parameters afgestemd.
InDesign bevat twee compositiemethoden: Adobe Composer alinea (de standaardmethode) en Adobe Composer enkele regel. Beide methoden
zijn beschikbaar in het menu van het regelpaneel. In het menu van het deelvenster Alinea, in het dialoogvenster Uitvulling en in het menu van het
regelpaneel kunt u aangeven welke methode u wilt gebruiken.
Op www.adobe.com/go/vid0075_nl vindt u een videodemo over het werken met tekst.
In InDesign Magazine Mind the Gaps vindt u een artikel over het oplossen van compositieproblemen.
Compositiemethoden
InDesign biedt u twee compositiemethoden: Adobe Composer alinea (de standaard) en Adobe Composer enkele regel. Bij beide methoden
worden eventuele afbrekingen geëvalueerd en wordt de compositie gemaakt die het beste aansluit bij de opties voor woordafbreking en uitvulling
die u voor een bepaalde alinea hebt opgegeven.
Adobe Composer alinea
Voor een gehele alinea worden alle mogelijke afbrekingen overwogen, waarna eerdere regels in de alinea kunnen worden geoptimaliseerd en zo
onaantrekkelijke afbrekingen verderop worden voorkomen. Compositie op basis van alinea's resulteert in gelijkmatige spatiëring en minder
afbreekstreepjes.
Composer alinea voert de compositie uit door mogelijke afbrekingen te overwegen, te evalueren en te classificeren op basis van onder meer
gelijkmatige letterspatiëring, woordspatiëring en woordafbreking.
In het dialoogvenster Woordafbreking kunt u de relatie bepalen tussen een betere spatiëring en minder afbreekstreepjes. (Zie Woordafbreking.)
Adobe Composer enkele regel
Deze methode biedt een traditionele benadering door de tekst regel voor regel samen te stellen. Deze optie is nuttig als u compositiewijzigingen in
latere bewerkingsfasen wilt beperken.
Een compositiemethode voor een alinea kiezen
Ga als volgt te werk:
Kies Adobe Composer alinea (de standaardoptie) of Adobe Composer enkele regel in het menu van het deelvenster Alinea.
Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel en kies vervolgens een optie in het menu Composer.
Opmerking: Er kunnen extra plug-ins voor de compositie-engine van derden beschikbaar zijn in combinatie met interfaces waarmee u de
parameters van de engine kunt aanpassen.
Compositievoorkeuren instellen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Als u compositieproblemen op het scherm wilt markeren, selecteert u Overtredingen bijeenhouden en Overtredingen van afbreken en
uitvullen.
3. Als u tekst wilt uitvullen die doorloopt rondom een object, selecteert u Tekst naast een object uitvullen.
4. Klik op OK.
Woordafbreking
De instellingen die u voor woordafbreking en uitvulling kiest, beïnvloeden de horizontale afstand van regels en het esthetische aspect van tekst op
383
Naar boven
de pagina's. De opties voor woordafbreking bepalen of woorden kunnen worden afgebroken en zo ja, op welk punt.
Uitvulling wordt bestuurd door de gekozen uitlijningsoptie, de opgegeven woord- en letterspatiëring en het al dan niet gebruiken van glyph-
schaling. U kunt ook losse woorden uitvullen in smalle kolommen met geheel uitgevulde tekst.
In Mind the Gaps vindt u een artikel van Eda Warren over het voorkomen van compositieproblemen.
Afbreking handmatig aanpassen
U kunt woorden handmatig of automatisch afbreken, maar ook een combinatie van beide methoden gebruiken. De veiligste werkwijze bij
handmatige woordafbreking is het invoegen van een zacht afbreekstreepje, dat pas zichtbaar is als het woord wordt afgebroken aan het einde van
een regel. Als u een zacht afbreekstreepje aan het begin van een woord plaatst, wordt dat woord niet afgebroken.
1. Klik met het gereedschap Tekst
op de plaats waar u het afbreekstreepje wilt invoegen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Afbreekstreepjes en streepjes > Zacht afbreekstreepje.
Druk op Ctrl+Shift+- (Windows) of Command+Shift+- (Mac OS) om een zacht afbreekstreepje in te voegen.
Opmerking: Als u een zacht afbreekstreepje invoert in een woord, is het niet zeker dat het woord wordt afgebroken. De uiteindelijke afbreking
hangt af van andere instellingen voor woordafbreking en compositie. Door een zacht afbreekstreepje in een woord in te voeren, wordt dat woord
echter altijd bij het zachte afbreekstreepje afgebroken.
Woordafbreking automatisch aanpassen
Woordafbreking is gebaseerd op woordenlijsten die in een afzonderlijk gebruikerswoordenboek of in het document zelf zijn opgeslagen. U krijgt
een consistente woordafbreking door een bepaalde woordenlijst op te geven, wat vooral van belang is als u het document laat verwerken door een
servicebureau of als u deel uitmaakt van een werkgroep.
Als u automatische woordafbreking voor een alinea wilt in- of uitschakelen, selecteert of deselecteert u de optie Woordafbreking in het
deelvenster Alinea of in het regelpaneel. (U kunt deze optie ook in een alineastijl opnemen.)
Als u de optie voor automatische woordafbreking gebruikt, kunt u de instellingen aanpassen om de tekst mooier uit te vullen of minder
afbreekstreepjes te gebruiken. U kunt ook voorkomen dat woorden met hoofdletters en het laatste woord in een alinea worden afgebroken.
Opties voor automatische woordafbreking voor een alinea instellen
1. Klik in de alinea of selecteer de alinea's waarvoor de opties moeten gelden.
2. Kies Woordafbreking in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Selecteer de optie Woordafbreking.
4. Wijzig indien nodig de volgende instellingen en klik vervolgens op OK:
Woorden met ten minste _ letters Hiermee geeft u het minimumaantal tekens voor afgebroken woorden op.
Na eerste _ letters / Voor laatste _ letters Hiermee geeft u het minimumaantal tekens op dat aan het begin of eind van een woord met
een leesteken kan worden afgebroken. Als u bijvoorbeeld in beide gevallen 3 opgeeft, wordt arrestante afgebroken als arres- tante en niet
als ar- restante of arrestan- te.
Limiet afbreekstreepje _ Afbreekstreepjes Hiermee geeft u het maximum aantal afbrekingen op die kunnen voorkomen op
achtereenvolgende regels. Als u nul opgeeft, geldt er geen beperking voor het aantal afbreekstreepjes.
Zone voor woordafbreking Geef het aantal spaties op dat aan het einde van een regel met niet-uitgevulde tekst mag staan voordat
woorden worden afgebroken. Deze optie is alleen van kracht als u de Composer enkele regel voor niet-uitgevulde tekst gebruikt.
Betere spatiëring/Minder afbreekstreepjes U kunt het evenwicht tussen deze twee instellingen aanpassen met de schuifregelaar onder
aan het venster.
Woorden met hoofdletters afbreken Als u woorden met hoofdletters niet wilt afbreken, schakelt u deze optie uit.
Laatste woord afbreken Als u het laatste woord in een alinea niet wilt afbreken, schakelt u deze optie uit.
Woorden afbreken in kolommen Als u woorden niet zo wilt afbreken, dat de woorden worden opgesplitst tussen twee kolommen, kaders of
pagina's, schakelt u deze optie uit.
Ongewenste woordafbrekingen voorkomen
Met vaste afbreekstreepjes voorkomt u dat woorden worden afgebroken. Dit is nuttig bij onder meer eigennamen en woorden waarvan de losse
lettergrepen de vormgeving niet ten goede komen. Met vaste afbreekstreepjes kunt u ook meerdere woorden bijeenhouden, zoals een reeks
initialen en een achternaam (P. T. Barnum).
Afbreking in tekst voorkomen
1. Selecteer de tekst die u op dezelfde regel wilt houden.
2. Kies Niet afbreken in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel.
384
Naar boven
U kunt woordafbreking ook voorkomen door een zacht afbreekstreepje aan het begin van het woord te plaatsen. Druk op Ctrl+Shift+-
(Windows) of Command+Shift+- (Mac OS) om een zacht afbreekstreepje in te voegen.
Een vast afbreekstreepje maken
1. Klik met het gereedschap Tekst op de plaats waar u het afbreekstreepje wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Afbreekstreepjes en streepjes >Vast afbreekstreepje.
Een vaste spatie maken
1. Klik met het gereedschap Tekst op de plaats waar u de spatie wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen > Vaste spatie (of een ander spatieteken).
De breedte van de vaste spatie is afhankelijk van de tekengrootte en van de instellingen voor uitvulling en spatiëring. De breedte van het teken
Niet-afbrekende spatie (vaste breedte) blijft gelijk, ongeacht de context.
Instellingen voor uitvulling wijzigen
Gebruik het deelvenster Uitvulling om woordspatiëring, letterspatiëring en glyph-schaling tot in detail in te stellen. Het aanpassen van de spatiëring
is vooral handig voor uitgevulde tekst, maar u kunt ook de spatiëring van niet-uitgevulde tekst aanpassen.
Woord- en letterspatiëring in uitgevulde tekst aanpassen
1. Plaats de cursor in de alinea die u wilt wijzigen, of selecteer een tekstobject of kader om alle alinea's te wijzigen.
2. Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Voer waarden in voor Woordspatiëring, Letterspatiëring en Ruimte tussen glyphs. Het bereik van aanvaardbare spatiëring dat u met de
waarden van Minimum en Maximum definieert, geldt alleen voor uitgevulde alinea's. Met Gewenst geeft u de gewenste spatiëring voor
uitgevulde en niet-uitgevulde alinea's op:
Woordspatiëring De ruimte tussen woorden die het resultaat is van het indrukken van de spatiebalk. Voor Woordspatiëring kunt u waarden
opgeven van 0% tot 1000%. Bij 100% wordt er geen extra ruimte tussen woorden toegevoegd.
Letterspatiëring De afstand tussen letters, met inbegrip van de tekstspatiëring of tekenspatiëring. Voor letterspatiëring kunt u waarden
opgeven van –100% tot 500%. Bij 0% wordt geen ruimte tussen letters toegevoegd. Bij 100% wordt een volledige spatiebreedte tussen
letters toegevoegd.
Glyph-schaling De breedte van tekens (elk lettertypeteken is een glyph). De waarden voor glyph-schaling kunnen variëren van 50% tot
200%.
Spatiëringsopties worden altijd toegepast op een hele alinea. Gebruik de optie Tekstspatiëring als u de spatiëring van enkele tekens wilt
aanpassen, maar niet de spatiëring van de hele alinea.
4. Stel de optie Uitvullen enkel woord in om op te geven hoe u alinea's met één woord wilt uitvullen.
In smalle kolommen kan het gebeuren dat er op één regel slechts één woord staat. Als de alinea volledig moet worden uitgevuld, is het
mogelijk dat dit ene woord teveel wordt uitgerekt. In plaats van volledige uitvulling voor dergelijke woorden te handhaven, kunt u ze
centreren of op de linker- of rechtermarge uitlijnen.
Glyph-schaling in uitgevulde tekst instellen
1. Klik om een invoegpositie in een alinea te plaatsen of selecteer de alinea's waarvoor de opties moeten gelden.
2. Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Typ waarden voor Glyph-schaling Minimaal, Optimaal en Maximaal. Klik op OK.
Vóór (boven) en na (onder) glyph-schaling in uitgevulde tekst
Met glyph-schaling kunt u een gelijkmatigere uitlijning realiseren. Bij afwijking van meer dan 3% van de standaardwaarde van 100% kan echter
vervorming van lettervormen optreden. Voor het schalen van glyphs kunt u het beste waarden zonder grote verschillen opgeven, bijvoorbeeld
385
97-100-103, tenzij u een speciaal effect beoogt.
Een uitlijnspatie in uitgevulde tekst gebruiken
Met een uitlijnspatie voegt u een variabele hoeveelheid ruimte toe aan de laatste regel van een volledig uitgevulde alinea (tussen het laatste
woord en een einde-artikel-teken in een decoratief lettertype). Binnen niet-uitgevulde tekst ziet een uitlijnspatie er als een gewone spatie uit. In
uitgevulde tekst wordt deze spatie zo breed gemaakt als alle beschikbare extra ruimte op de laatste regel. Een uitlijnspatie kan grote gevolgen
hebben voor de manier waarop een gehele alinea door Adobe Composer alinea wordt opgemaakt.
Vóór en na het toevoegen van een uitlijnspatie
1. Klik met het gereedschap Tekst
pal voor het teken dat het einde van het artikel aangeeft.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen > Uitlijnspatie.
Opmerking: Het effect van een uitlijnspatie wordt pas zichtbaar nadat u de optie Alle regels uitvullen hebt toegepast op de alinea.
Te losse of te compacte regels markeren
Omdat de compositie van een tekstregel behalve woord- en letterspatiëring nog meer aspecten omvat, zoals voorkeuren voor woordafbreking,
kunnen uw instellingen voor woord- en letterspatiëring niet altijd worden toegepast. Compositieproblemen in tekstregels kunnen echter geel worden
gemarkeerd. De donkerste van de drie geeltinten wijst op de ernstigste problemen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InDesign > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Selecteer Overtredingen van afbreken en uitvullen en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video over het werken met tekst
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
386
Tabellen
Kop- en voetteksten toevoegen aan tabellen (video 3:18)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk deze video om te leren hoe u kop- en voetteksten kunt toevoegen aan tabellen in uw InDesign-layout.
Tabellen maken en opmaken (video 6:29), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u tabellen kunt maken en opmaken.
Afbeeldingen in tabellen plaatsen (video 4:16), CS3-CS6
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u een afbeelding in een cel van een tabel plaatst.
Werken met Microsoft Word- en Excel-tabellen in InDesign (video 9:36), CS3-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u tabellen uit Word en Excel in InDesign importeert of koppelt. Zie hoe u tabellen met of zonder opmaak kunt importeren en
opmaak kunt toepassen met behulp van stijlen in InDesign.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
387
Tabellen maken
Naar boven
Tabellen maken
Tekst aan een tabel toevoegen
Afbeeldingen aan een tabel toevoegen
Kop- en voetteksten toevoegen aan tabellen
Een tabel bestaat uit rijen en kolommen cellen. In een cel kunt u, net als in een tekstkader, tekst, verankerde kaders of andere tabellen plaatsen.
U kunt tabellen maken in Adobe InDesign CS5 of deze uit andere toepassingen exporteren.
Tabellen maken
Een tabel bestaat uit rijen en kolommen cellen. In een cel kunt u net zoals in een tekstkader tekst, inline-afbeeldingen of andere tabellen plaatsen.
U kunt geheel nieuwe tabellen maken of u kunt bestaande tekst omzetten naar tabellen. Het is bovendien mogelijk een tabel in te sluiten in een
andere tabel.
Als u een nieuwe tabel maakt, vult de nieuwe tabel de breedte van het containertekstkader. Een tabel wordt op dezelfde regel ingevoegd als de
invoegpositie aan het begin van de regel staat, of op de volgende regel als de invoegpositie in het midden van de regel staat.
Tabellen met de omringende tekst net als inline-afbeeldingen schuiven. Zo loopt een tabel door gekoppelde kaders als de tekengrootte van de
tekst boven de tabel wordt gewijzigd of als er tekst wordt toegevoegd of verwijderd. Een tabel kan echter niet op een kader met padtekst
verschijnen.
Op www.adobe.com/go/vid0081_nl vindt u een videodemo over het maken en opmaken van tabellen.
Voor meer informatie over het maken en opmaken van tabellen leest u het artikel Mind Your Table Manners van Michael Murphy.
Jeff Witchel van InfiniteSkills.com geeft een videodemonstratie over Tabellen maken: de basis.
Een nieuwe tabel maken
De tabel die u maakt, vult de breedte van het tekstkader.
1. Plaats met het gereedschap Tekst
de invoegpositie op de plaats waar u de tabel wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Tabel invoegen.
3. Geef het aantal rijen en kolommen op.
4. Als de tabelinhoud meer dan één kolom of kader beslaat, geeft u het aantal rijen voor kop- of voetteksten op waarin u bepaalde gegevens
wilt herhalen.
5. (Optioneel) Geef een tabelstijl op.
6. Klik op OK.
De rijhoogte van een tabel wordt bepaald door de opgegeven tabelstijl. Zo kan een tabelstijl bijvoorbeeld celstijlen gebruiken voor de opmaak van
verschillende delen van de tabel. Als een van deze celstijlen alineastijlen bevat, bepaalt de regelafstandwaarde van de alineastijlen de rijhoogte
van dat gebied. Als er geen alineastijl wordt gebruikt, wordt de rijhoogte bepaald door de standaardwitruimte van het document. (De witruimte is
gebaseerd op de waarde voor de regelafstand. (Een witruimte rond de pagina is de geschatte hoogte van de markering in geselecteerde tekst.)
Van bestaande tekst een tabel maken
Voordat u tekst naar een tabel omzet, moet u controleren of de tekst juist is opgesteld.
1. U maakt tekst gereed voor de omzetting door tabs, komma's, alinea-einden of een ander teken voor het aangeven van kolommen in te
voeren. Voeg tabs, komma's, alinea-einden of een ander teken in om de rijen aan te geven. (In veel gevallen kan tekst worden omgezet
naar een tabel zonder dat de tekst hoeft te worden bewerkt.)
2. Selecteer met het gereedschap Tekst
de tekst die u naar een tabel om wilt zetten.
3. Kies Tabel > Tekst omzetten in tabel.
4. Geef bij Scheidingsteken kolom en Scheidingsteken rij op waar de nieuwe kolommen en rijen moeten beginnen. Kies in het veld
Scheidingsteken kolom of Scheidingsteken rij de optie Tab, Komma of Alinea of typ een teken, bijvoorbeeld een puntkomma (;). (Elk teken
dat u hier invoert, staat in het menu wanneer u weer een tabel van tekst gaat maken.)
5. Als u hetzelfde scheidingsteken voor kolommen en rijen invoert, moet u het aantal kolommen voor de tabel invoeren.
6. (Optioneel) Geef een tabelstijl voor de opmaak van de tabel op.
7. Klik op OK.
Als er in een rij minder items staan dan het aantal kolommen in de tabel, zijn de overige cellen leeg.
388
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een tabel in een andere tabel insluiten
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de cellen of tabel die u wilt insluiten en kies Bewerken > Knippen of Kopiëren. Plaats de invoegpositie in de cel waar u de
tabel wilt invoegen en kies Bewerken > Plakken.
Klik in een cel, kies Tabel > Tabel invoegen, geef het aantal rijen en kolommen op en klik op OK.
2. Pas desgewenst de celinzet aan. (Zie Tekst in een tabel opmaken.)
Als u een tabel in een cel maakt, kunt u niet met de muis dat deel van de tabel selecteren dat buiten de cel valt. Maak in plaats daarvan de rij of
kolom groter of plaats de invoegpositie in het eerste deel van de tabel en verplaats met de sneltoetsen de invoegpositie en selecteer de tekst.
Tabellen uit andere programma's importeren
Wanneer u een Microsoft Word-document met tabellen of een Microsoft Excel-spreadsheet importeert met de opdracht Plaatsen, krijgen de
geïmporteerde gegevens de vorm van een bewerkbare tabel. U kunt de opmaak bepalen met gebruik van het dialoogvenster Importopties.
U kunt ook gegevens vanuit een Excel-spreadsheet of een Word-tabel in een InDesign- of InCopy-document plakken. De voorkeursinstellingen
voor Klembordafhandeling bepalen hoe tekst die uit een andere toepassing is geplakt wordt opgemaakt. Wanneer u Alleen tekst hebt
geselecteerd, worden de gegevens weergegeven als niet-opgemaakte tekst met tabs die u vervolgens kunt omzetten naar een tabel. Wanneer u
Alle informatie hebt geselecteerd, wordt de geplakte tekst in een opgemaakte tabel weergegeven.
Als u tekst uit een andere toepassing naar een bestaande tabel plakt, dient u voldoende rijen en kolommen voor de geplakte tekst in te voegen.
Selecteer de optie Alleen tekst bij de voorkeuren voor Klembordafhandeling en zorg ervoor dat er minstens één cel is geselecteerd (tenzij u de
geplakte tabel in een cel wilt insluiten).
Als u meer controle over de opmaak van de geïmporteerde tabel wilt hebben of de opmaak van de spreadsheet wilt behouden, gebruikt u de
opdracht Plaatsen om de tabel te importeren. Als u een koppeling naar de spreadsheet wilt behouden, selecteert u de optie Koppelingen maken
bij het plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden in de voorkeursinstellingen bij Bestandsafhandeling.
U kunt tekst met tabs ook kopiëren en plakken in geselecteerde tabelcellen. Dit is een goede manier om inhoud te vervangen met behoud van
de opmaak. Veronderstel bijvoorbeeld dat u de inhoud van een opmaaktabel in een maandblad wilt bijwerken. U zou de inhoud kunnen
koppelen aan een Excel-spreadsheet. Als de inhoud echter afkomstig is uit een andere bron, kunt u de tekst met tabs met de nieuwe inhoud
kopiëren, het celbereik in de opgemaakte InDesign-tabel selecteren en vervolgens de tekst plakken.
Tekst aan een tabel toevoegen
U kunt tekst, verankerde objecten, XML-labels en andere tabellen aan tabelcellen toevoegen. De hoogte van een tabelrij wordt aangepast als er
extra tekstregels worden toegevoegd, tenzij u een vaste rijhoogte hebt ingesteld. U kunt geen voetnoten toevoegen aan tabellen.
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Plaats de invoegpositie in een cel en voer tekst in. Druk op Enter of Return om een nieuwe alinea in dezelfde cel te maken. Druk op Tab om
voorwaarts door cellen te gaan (als u in de laatste cel op Tab drukt, wordt een nieuwe rij ingevoegd). Druk op Shift+Tab om achterwaarts
door cellen te gaan.
Kopieer de tekst, plaats de invoegpositie in een cel en kies Bewerken > Plakken.
Plaats de invoegpositie op de plaats in een cel waar u tekst wilt toevoegen, kies Bestand > Plaatsen en dubbelklik op een tekstbestand.
Afbeeldingen aan een tabel toevoegen
Op www.adobe.com/go/vid0083_nl vindt u een videodemo over het plaatsen van afbeeldingen in een tabel.
Ga als volgt te werk:
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u de afbeelding wilt invoegen, kies Bestand > Plaatsen en dubbelklik op de bestandsnaam van de
afbeelding.
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u de afbeelding wilt invoegen, kies Object > Verankerd object > Invoegen en geef instellingen op.
Naderhand kunt u een afbeelding aan het verankerde object toevoegen.
Kopieer een afbeelding of een kader, plaats de invoegpositie en kies Bewerken > Plakken.
Als u een afbeelding toevoegt die groter is dan de cel, wordt de celhoogte aan de afbeelding aangepast. De breedte wijzigt niet, waardoor de
afbeelding aan de rechterkant van de cel kan uitsteken. Als de rij waarin de afbeelding is geplaatst, een vaste hoogte heeft, loopt de cel over als
er een afbeelding wordt geplaatst die groter is dan de rijhoogte.
U kunt voorkomen dat een cel overloopt door de afbeelding buiten de tabel te plaatsen, de grootte van de afbeelding te wijzigen en deze
vervolgens weer in de tabelcel te plakken.
389
Kop- en voetteksten toevoegen aan tabellen
Wanneer u een lange tabel maakt, kan die groter zijn dan één kolom, kader of pagina. Met kop- of voetteksten kunt u bepaalde gegevens boven
of onder aan elk gedeelte van de tabel herhalen.
Tijdens het maken van de tabel kunt u een rij voor de kop- en voettekst toevoegen. Met het dialoogvenster Tabelopties voegt u kop- en
voettekstrijen toe en wijzigt u de vormgeving van deze rijen. U kunt bodyrijen omzetten naar kop- en voettekstrijen.
Koptekstrijen die in elk kader één keer voorkomen
Als u tabellen doorlopend wilt nummeren (Tabel 1A, Tabel 1B enzovoort), voegt u een variabele toe aan de kop- of voettekst van de tabel. (Zie
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen.)
Op www.adobe.com/go/vid0082_nl vindt u een videodemo over het maken van kop- en voetteksten voor tabellen.
Bestaande rijen omzetten naar een kop- of voettekstrij
1. Selecteer boven aan de tabel de rij voor de koptekst of onder aan de tabel de rij voor de voettekst.
2. Kies Tabel > Rijen omzetten > Naar koptekst of Naar voettekst.
Opties voor kop- en voettekstrijen wijzigen
1. Plaats de invoegpositie in de tabel en kies Tabel > Tabelopties > Kopteksten en voetteksten.
2. Geef het aantal kop- of voettekstrijen op. Er worden lege rijen boven of onder aan de tabel toegevoegd.
3. Geef op hoe de gegevens in de kop- of voettekst moeten worden weergegeven: in elke tekstkolom (als de tekstkaders uit meerdere
kolommen bestaan), één keer per kader of één keer per pagina.
4. Selecteer Overslaan: eerste als u de koptekst niet in de eerste rij van de tabel wilt laten weergeven. Selecteer Overslaan: laatste als u de
voettekst niet in de laatste rij van de tabel wilt laten weergeven.
De optie Overslaan: eerste is vooral handig wanneer u wilt aangeven dat de kop- of voettekst wordt vervolgd. Zo wilt u bij een tabel die
meerdere pagina's beslaat, mogelijk de koptekst "Tabel 2 (vervolg)" gebruiken. In dat geval wilt u niet dat "(vervolg)" aan het begin van de
tabel wordt weergegeven, dus u selecteert Overslaan: eerste en u typt Tabel 2 in de eerste rij van de tabel.
5. Klik op OK.
Kop- of voettekstrijen verwijderen
Ga als volgt te werk:
Plaats de invoegpositie in de kop- of voettekstrij en kies Tabel > Rijen omzetten > Naar body.
Kies Tabel > Tabelopties > Kopteksten en voetteksten en geef een verschillend aantal kop- of voettekstrijen op.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken en opmaken van tabellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
390
Tabellen selecteren en bewerken
Naar boven
Cellen, rijen en kolommen in een tabel selecteren
Rijen en kolommen invoegen
Rijen, kolommen of tabellen verwijderen
De uitlijning wijzigen van een tabel in een kader
Navigeren door een tabel
Inhoud van tabellen knippen, kopiëren en plakken
Een tabel verplaatsen of kopiëren
Tabellen naar tekst omzetten
Tabellen combineren
Werken met tabellen in de artikeleditor
Cellen, rijen en kolommen in een tabel selecteren
Wanneer u de tekst in een cel geheel of gedeeltelijk selecteert, heeft die selectie dezelfde vormgeving als van tekst die buiten de tabel is
geselecteerd. Omvat de selectie echter meerdere cellen, dan worden de cellen plus de inhoud geselecteerd.
Als een cel meerdere kaders omvat en u plaatst de muisaanwijzer op een rij voor een kop- of voettekst die niet de eerste kop- of voettekstrij is,
verschijnt er een slotpictogram. U kunt de tekst en cellen in die rij dan niet selecteren. Als u de cellen in een kop- of voettekstrij wilt selecteren,
gaat u naar het begin van de tabel.
Cellen selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
U selecteert één cel door in een cel te klikken of u selecteert tekst en kiest vervolgens Tabel > Selecteren > Cel.
U selecteert meerdere cellen door over een celrand te slepen. Let daarbij op dat u niet de kolom- of rijlijn sleept, omdat u anders de grootte
van de tabel wijzigt.
U schakelt tussen het selecteren van alle tekst in een cel en het selecteren van de cel door op Esc te drukken.
Hele kolommen of rijen selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Klik in een cel of selecteer tekst en kies Tabel > Selecteren > Kolom of Rij.
Plaats de aanwijzer op de bovenrand van een kolom of de linkerrand van een rij waarna de aanwijzer in een pijl ( of ) verandert en klik
om de hele kolom of rij te selecteren.
Vóór en na het selecteren van een rij
Alle rijen voor koptekst, voettekst en hoofdtekst selecteren
1. Klik in een tabel of selecteer tekst.
2. Kies Tabel > Selecteren > Koptekstrijen, Bodyrijen of Voettekstrijen.
Een hele tabel selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Klik in een tabel of selecteer tekst en kies Tabel > Selecteren > Tabel.
Plaats de aanwijzer boven de linkerhoek van de tabel (de aanwijzer wordt een pijl ) en klik om de hele tabel te selecteren.
391
Naar boven
Naar boven
Vóór en na het selecteren van een tabel
Sleep het gereedschap Tekst over de gehele tabel.
Een tabel kunt u net zo selecteren als een verankerde afbeelding. Plaats de invoegpositie direct voor of achter de tabel, houd Shift ingedrukt en
druk respectievelijk op de rechter- of linkerpijltoets om de tabel te selecteren.
Rijen en kolommen invoegen
U kunt rijen en kolommen op een aantal verschillende manieren invoegen.
Een rij invoegen
1. Plaats de aanwijzer onder of boven de rij waar u de nieuwe rij wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Invoegen > Rij.
3. Geef het aantal rijen op.
4. Geef op of de nieuwe rij of rijen voor of na de actieve rij moeten worden ingevoegd en klik op OK.
De nieuwe cellen hebben dezelfde opmaak als de tekst in de rij waarin de invoegpositie is geplaatst.
U kunt ook een nieuwe rij maken door op Tab te drukken. De invoegpositie moet dan wel in de laatste cel staan.
Een kolom invoegen
1. Plaats de aanwijzer in de kolom waarnaast u de nieuwe kolom wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Invoegen > Kolom.
3. Geef het aantal kolommen op.
4. Geef op of de nieuwe kolom of kolommen voor of na de actieve kolom moeten worden ingevoegd en klik op OK.
De nieuwe cellen hebben dezelfde opmaak als de tekst in de kolom waarin de invoegpositie is geplaatst.
Meerdere rijen en kolommen invoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Geef een verschillend aantal rijen en kolommen op en klik op OK.
Rijen worden aan het einde van de tabel en kolommen rechts van de tabel toegevoegd.
Met het deelvenster Tabel kunt u het aantal rijen en kolommen wijzigen. Kies Venster > Tekst en tabellen > Tabel.
Een kolom of rij door middel van slepen invoegen
Als u bij het toevoegen van kolommen meer dan 1,5 keer de breedte van de desbetreffende kolom sleept, worden nieuwe kolommen toegevoegd
met dezelfde breedte als de originele kolom. Als u met slepen slechts één kolom invoegt, kan de nieuwe kolom smaller of breder zijn dan de
kolom waar u begon met slepen. Dit geldt ook voor rijen, tenzij de rijhoogte voor de rij die wordt gesleept is ingesteld op Minstens. Als u met
slepen slechts één rij maakt, wordt de grootte van die rij indien nodig aangepast, zodat er tekst kan worden ingevoerd.
1. Plaats het gereedschap Tekst
op de rand van een kolom of rij, totdat er een pictogram van een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt.
2. Houd de muisknop en Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep omlaag om een nieuwe rij te maken of sleep naar rechts om
een nieuwe kolom te maken. (Als u eerst op Alt of Option drukt en dan pas de muisknop indrukt, verschijnt het handje. Sleep eerst en druk
daarna pas op Alt of Option.)
Opmerking: Met slepen kunt u geen rijen boven een tabel of kolommen links van een tabel invoegen. Deze velden worden gebruikt voor het
selecteren van rijen en kolommen.
Rijen, kolommen of tabellen verwijderen
U verwijdert een rij, kolom of tabel door de invoegpositie in de tabel te plaatsen of door tekst in de tabel te selecteren en vervolgens Tabel >
Verwijderen > Rij, Kolom of Tabel te kiezen.
U verwijdert rijen en kolommen in het dialoogvenster Tabelopties door Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling te kiezen. Geef een verschillend
aantal rijen en kolommen op en klik op OK. Rijen worden aan het einde van de tabel verwijderd, en kolommen rechts van de tabel.
U verwijdert een rij of kolom met de muis door de muisaanwijzer op de onder- of rechterrand van de tabel te plaatsen en te wachten totdat er
392
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt. Houd de muisknop en Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u omhoog sleept om rijen
te verwijderen of terwijl u naar links sleept om kolommen te verwijderen.
Opmerking: Als u eerst op Alt of Option drukt en dan pas de muisknop indrukt, verschijnt het handje. Sleep eerst en druk daarna pas op Alt
of Option.
U verwijdert celinhoud zonder de cellen te verwijderen door de cellen te selecteren waaruit u de tekst wilt verwijderen of door met het
gereedschap Tekst de tekst in de cellen te selecteren. Druk op Backspace of Delete of kies Bewerken > Wissen.
De uitlijning wijzigen van een tabel in een kader
Een tabel neemt de breedte van het tekstkader of de tabelcel aan waarin de tabel wordt gemaakt. U kunt de grootte van het tekstkader of de tabel
aanpassen, zodat de tabel breder of smaller dan het kader wordt. Als u dat doet, kunt u ook instellen of de tabel in het kader moet worden
uitgelijnd.
1. Plaats de invoegpositie rechts of links van de tabel. Zorg ervoor dat de tekstinvoegpositie op de tabelalinea en niet in de tabel is geplaatst.
De invoegpositie wordt even groot als de tabel in het kader.
2. Klik op een uitlijningsknop (bijvoorbeeld Centreren) in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel.
Navigeren door een tabel
U kunt de invoegpositie binnen een tabel verplaatsen met Tab of met de pijltoetsen. U kunt ook naar een bepaalde rij springen, hetgeen vooral
handig is in grote tabellen.
Binnen een tabel navigeren met Tab
Druk op Tab om naar de volgende cel te gaan. Als u in de laatste tabelcel op Tab drukt, wordt er een nieuwe rij gemaakt. Zie Tekst in een
tabel opmaken voor informatie over het invoegen van tabs en inspringingen in een tabel.
Druk op Shift+Tab om naar de vorige cel te gaan. Als u in de eerste tabelcel op Shift+Tab drukt, wordt de invoegpositie naar de laatste
tabelcel verplaatst.
Binnen een tabel navigeren met de pijltoetsen
Met de pijltoetsen kunt u in en tussen tabelcellen navigeren. Als u op Pijl-rechts drukt wanneer de invoegpositie aan het einde van de laatste cel
in een rij staat, gaat de invoegpositie naar het begin van de eerste cel in dezelfde rij. Als u op Pijl-omlaag drukt wanneer de invoegpositie aan het
einde van de laatste cel in een kolom staat, gaat de invoegpositie naar het begin van de eerste cel in dezelfde kolom.
Naar een bepaalde rij in een tabel gaan
1. Kies Tabel > Naar rij.
2. Ga als volgt te werk:
Geef het gewenste rijnummer op en klik op OK.
Kies Koptekst of Voettekst in het menu en klik op OK als er in de tabel een rij voor een kop- of voettekst is gedefinieerd.
Inhoud van tabellen knippen, kopiëren en plakken
Het effect van knippen, kopiëren en plakken is hetzelfde bij geselecteerde tekst in een cel als bij tekst die buiten een tabel is geselecteerd. U kunt
ook cellen en de inhoud ervan knippen, kopiëren en plakken. Als bij het plakken de invoegpositie in een tabel staat, worden meerdere cellen die
worden geplakt, als een tabel in de tabel geplaatst. U kunt ook de hele tabel verplaatsen of kopiëren.
1. Selecteer de cellen die u wilt knippen of kopiëren, en kies Bewerken > Knippen of Kopiëren.
2. Ga als volgt te werk:
U sluit een tabel in een andere tabel in door de invoegpositie in de cel te plaatsen op de positie waar u de tabel wilt invoegen en
Bewerken > Plakken te kiezen.
U vervangt bestaande cellen door een of meer cellen in de tabel te selecteren (zorg ervoor dat er voldoende cellen onder en rechts van
de geselecteerde cel staan) en Bewerken > Plakken te kiezen.
Een tabel verplaatsen of kopiëren
1. Selecteer de volledige tabel door de invoegpositie in de tabel te plaatsen en Tabel > Selecteren > Tabel te kiezen.
2. Kies Bewerken > Knippen of Kopiëren, verplaats de invoegpositie naar de locatie waar u de tabel wilt plakken en kies Bewerken > Plakken.
Tabellen naar tekst omzetten
393
Naar boven
Naar boven
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in de tabel of selecteer de tekst in de tabel.
2. Kies Tabel > Tabel omzetten in tekst.
3. Geef bij Scheidingsteken kolom en Scheidingsteken rij de gewenste scheidingstekens op.
U kunt het beste voor kolommen en rijen een ander scheidingsteken gebruiken, bijvoorbeeld een tab voor kolommen en een alinea-einde
voor rijen.
4. Klik op OK.
Wanneer u een tabel naar tekst omzet, worden de tabellijnen verwijderd en wordt aan het einde van elke rij en kolom een door u bepaald
scheidingsteken ingevoegd.
Tabellen combineren
Gebruik de opdracht Plakken om twee of meer tabellen samen te voegen tot één tabel.
1. Voeg minstens zoveel lege rijen in de doeltabel in als het aantal rijen dat u uit de andere tabellen plakt. (Als u een lager aantal rijen invoegt
dan u hebt gekopieerd, kunt u niet plakken.)
2. Selecteer de cellen die u wilt kopiëren in de brontabel. (Als u meer kolomcellen kopieert dan er beschikbaar zijn in de doeltabel, kunt u niet
plakken.)
3. Selecteer minstens één cel waarin u de binnenkomende rijen wilt invoegen en kies Bewerken > Plakken.
Als de geplakte rijen op een andere manier zijn opgemaakt dan de rest van de tabel, definieert u een of meerdere celstijlen en past u deze toe
op de geplakte cellen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de celstijl om de bestaande opmaak te overschrijven.
Voor meer informatie over het combineren van tabellen leest u het artikel Joining Tables van Anne-Marie Concepcion.
Werken met tabellen in de artikeleditor
Als u Bewerken > Bewerken in de artikeleditor kiest, worden tabellen en de inhoud ervan weergegeven in de artikeleditor. U kunt tabellen
bewerken in de artikeleditor.
Tabellen bewerken in de artikeleditor
A. Tabelpictogram C. Overlopende afbeelding
U kunt de tabel in de artikeleditor uit- of samenvouwen door te klikken op het driehoekje links van het tabelpictogram boven aan de tabel.
394
U bepaalt of de tabel wordt geordend op basis van rijen of kolommen door met de rechtermuisknop te klikken (Windows) of Ctrl ingedrukt te
houden en te klikken (Mac OS) op het tabelpictogram en Rangschikken op rijen of Rangschikken op kolommen te kiezen.
Gebruik de layoutweergave om de tabel te bewerken en op te maken. U kunt geen kolommen of rijen selecteren in de artikeleditor.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
395
Tabellen opmaken
Naar boven
Naar boven
Tabellen opmaken
De grootte van kolommen, rijen en tabellen wijzigen
Afstand voor of na een tabel wijzigen
Tabellen verbreken in kaders
Tekst vóór een tabel toevoegen
Tekst in een tabel opmaken
Cellen samenvoegen en splitsen
Werken met overlopende cellen
Tabellen opmaken
Met het regelpaneel of het deelvenster Teken kunt u tekst in een tabel opmaken, net zoals u gewone tekst zou opmaken. Bovendien kunt u de
tabel zelf ook opmaken met de dialoogvensters Tabelopties en Celopties. Met deze vensters kunt u het aantal rijen en kolommen wijzigen, de
vormgeving van de rand en vulling van de tabel veranderen, de ruimte boven en onder de tabel instellen, kop- en voettekstrijen bewerken en
andere opmaak toevoegen.
Gebruik het deelvenster Tabel, het regelpaneel of het contextmenu om de tabel op te maken. Selecteer een of meer cellen en klik met de
rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) om een contextmenu met opmaakopties voor tabellen te openen.
Op www.adobe.com/go/vid0081_nl vindt u een videodemo over het maken en opmaken van tabellen.
De grootte van kolommen, rijen en tabellen wijzigen
U kunt de grootte van kolommen, rijen en tabellen op een aantal verschillende manieren wijzigen.
De grootte van kolommen en rijen wijzigen
1. Selecteer cellen in de kolommen en rijen waarvan u de grootte wilt wijzigen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Geef in het deelvenster Tabel de instellingen voor de kolombreedte en rijhoogte op.
Kies Tabel > Celopties > Rijen en kolommen, geef de opties voor Rijhoogte en Kolombreedte op en klik op OK.
Opmerking: Als u met Minstens een minimumhoogte voor de rij instelt, wordt de rij hoger als er tekst wordt ingevoerd of als de
tekengrootte wordt veranderd. Als u met Exact een vaste rijhoogte instelt, verandert de hoogte van de rij niet als u tekst toevoegt of
verwijdert. Een vaste rijhoogte leidt vaak tot een overlopende cel. (Zie met Werken met overlopende cellen.)
Plaats de muisaanwijzer op de rand van een kolom of rij en wacht totdat er een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt. Sleep naar links of
rechts om de kolom breder of smaller te maken of sleep of omhoog of omlaag om de rij hoger of lager te maken.
Vóór en na het slepen voor het wijzigen van de grootte van rijen
Standaard wordt de rijhoogte bepaald door de slug-hoogte van het huidige lettertype. De rijhoogte verandert ook als u de tekengrootte van de
volledige tekst in rijen wijzigt of als u de hoogte van de rij zelf verandert. De maximale rijhoogte wordt bepaald door de instelling bij Maximaal in
het gedeelte Rijen en kolommen in het dialoogvenster Celopties.
De grootte van rijen of kolommen wijzigen zonder dat de tabel breder wordt
Houd Shift ingedrukt tijdens het slepen van de rand van een rij of kolom (niet de tabelrand). Als de ene rij of kolom groter wordt, wordt de
andere kleiner.
Als u het formaat van rijen of kolommen proportioneel wilt wijzigen, houdt u Shift ingedrukt tijdens het slepen van de rechterrand of
onderrand van de tabel.
Als u tijdens het slepen van de rechterrand van de tabel Shift ingedrukt houdt, wordt de grootte van alle kolommen proportioneel gewijzigd. Houdt
396
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
u Shift ingedrukt tijdens het slepen van de onderste rand van de tabel, dan wordt de grootte van alle rijen proportioneel gewijzigd.
Grootte van de hele tabel wijzigen
Plaats met het gereedschap Tekst de muisaanwijzer op de hoek rechtsonder in de tabel (de aanwijzer wordt een pijl ) en maak de tabel
groter of kleiner door te slepen. Houd Shift ingedrukt om de hoogte/breedte-verhoudingen van de tabel te behouden.
Opmerking: Als de tabel groter is dan één kader in een artikel, kunt u de grootte van de hele tabel niet met de muis wijzigen.
Kolom en rijen evenredig verdelen
1. Selecteer de cellen in de kolommen of rijen die u even breed of hoog wilt maken.
2. Kies Tabel > Rijen evenredig verdelen of Kolommen evenredig verdelen.
Afstand voor of na een tabel wijzigen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in de tabel staat.
2. Geef bij Tabelspatiëring verschillende waarden op voor Ruimte voor en Ruimte na en klik op OK.
Het veranderen van de afstand vóór een tabel heeft geen effect op de afstand van een tabelrij boven in een kader.
Tabellen verbreken in kaders
Stel met Opties bijeenhouden in hoeveel rijen er bij elkaar moeten blijven of waar een rij moet worden afgebroken, bijvoorbeeld boven in een
kolom of kader.
Wanneer u een tabel maakt die groter is dan het kader, loopt het kader over. Als u het kader aan een ander kader koppelt, loopt de tabel in dat
kader verder. Rijen worden in gekoppelde kaders als volledige rij verplaatst. U kunt een rij niet gedeeltelijk in een ander kader laten doorlopen.
Geef kop- of voettekstrijen op om gegevens in het nieuwe kader te herhalen.
1. Plaats de invoegpositie in de gewenste rij of selecteer een cellenbereik in de rijen die u bijeen wilt houden.
2. Kies Tabel > Celopties > Rijen en kolommen.
3. Kies Bij volgende rij houden als u de geselecteerde rijen bijeen wilt houden.
4. Kies de gewenste optie (bijvoorbeeld In volgend kader) in het menu Begin rij en klik op OK als u de rij op een bepaalde plaats wilt afbreken.
Als u één tabel maakt die beide pagina's van een spread omvat, is het verstandig een lege kolom in het midden van de tabel in te voegen voor
de inzetmarges.
Tekst vóór een tabel toevoegen
Een tabel is verankerd aan de alinea voor en na de tabel. Als u aan het begin van een tekstkader een tabel invoegt, kunt u niet meer boven de
tabel klikken (invoegpositie plaatsen). De invoegpositie kunt u nu alleen met de pijltoetsen voor de tabel plaatsen.
Plaats de invoegpositie aan het begin van de alinea in de eerste cel, druk op de toets Pijl-links en begin te typen.
Tekst in een tabel opmaken
U kunt in principe dezelfde methoden gebruiken voor het opmaken van tekst in een tabel als voor het opmaken van tekst die niet in een tabel
staat.
Tabs in een tabelcel invoegen
Als de invoegpositie in een tabel staat, kunt u met Tab de invoegpositie in de volgende cel plaatsen. Maar u kunt ook een tab in een tabelcel
invoegen. Met het deelvenster Tabs stelt u de tabinstellingen in de tabel in. De tabinstellingen gelden voor de alinea waarin u de invoegpositie
hebt geplaatst.
1. Plaats met het gereedschap Tekst
de invoegpositie op de plaats waar u een tab wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Tab.
U wijzigt de tabinstellingen door de kolommen of cellen te selecteren waarvoor u deze instellingen wilt wijzigen en vervolgens Tekst > Tabs te
kiezen om het deelvenster Tabs te openen waar u de tabinstellingen kunt wijzigen.
Opmerking: Wanneer u met de liniaal voor de tabs een decimale tab aan een cel of groep cellen toevoegt, hoeft u niet aan het begin van elke
alinea op de Tab-toets te drukken om de tekst in de cellen uit te lijnen. De alinea's worden automatisch uitgelijnd op het decimaalteken, tenzij de
alinea al is opgemaakt, bijvoorbeeld uitgelijnd in het midden, waardoor de decimale tab wordt overschreven.
De uitlijning van tekst in een tabelcel wijzigen
1. Selecteer met het gereedschap Tekst de cel of cellen waarvan u de uitlijning wilt wijzigen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst.
397
Naar boven
Naar boven
3. Selecteer bij Verticaal uitvullen een uitlijningsinstelling: Boven uitlijnen, Centreren, Onder uitlijnen of Verticaal uitvullen.
Als u Uitvullen selecteert, geeft u de limiet voor de alinea-afstand op. Hiermee wordt de ruimte tussen alinea's maximaal ingesteld. (Zie
Tekst uitlijnen of verticaal in een tekstkader uitvullen.)
4. Selecteer voor Eerste basislijn de optie waarmee u de afstand tussen de tekst en de bovenkant van de cel instelt.
De instellingen zijn gelijk aan de corresponderende instellingen in het dialoogvenster Opties tekstkader. (Zie Eigenschappen van tekstkaders
wijzigen)
5. Klik op OK.
Opmerking: U wijzigt de horizontale uitlijning van tekst in een cel met de uitlijnoptie in het deelvenster Alinea. U lijnt tekst in een cel op een
decimale tab uit door met het deelvenster Tabs een decimale tab toe te voegen.
Tekst in een cel roteren
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt roteren of selecteer de cellen die u wilt roteren.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst of open het deelvenster Tabel.
3. Selecteer een waarde voor Rotatie en klik op OK.
De inzetafstand van een cel wijzigen
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waarvan u de inzet wilt wijzigen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst of open het deelvenster Tabel.
3. Geef bij Celinzet waarden op voor Boven, Onder, Links en Rechts en klik op OK.
In veel gevallen wordt bij een grotere inzetafstand van de cel de cel ook hoger. Als de rij een vaste hoogte heeft, moet u ervoor zorgen dat er
voldoende speling is voor de inzetwaarden om overlopen van tekst te voorkomen.
Cellen samenvoegen en splitsen
U kunt de cellen in een tabel samenvoegen (combineren) of splitsen (verdelen).
Cellen samenvoegen
U kunt twee of meer cellen in dezelfde rij of kolom samenvoegen tot een enkele cel. U zou bijvoorbeeld de cellen op de bovenste rij van een tabel
kunnen samenvoegen tot een enkele cel waarin u de titel van de tabel plaatst.
1. Selecteer met het gereedschap Tekst
de cellen die u wilt samenvoegen.
2. Kies Tabel > Cellen samenvoegen.
Samenvoegen cellen ongedaan maken
Plaats de invoegpositie in de samengevoegde cel en kies Tabel > Samenvoegen cellen ongedaan maken.
Cellen splitsen
U kunt cellen ook horizontaal of verticaal splitsen, wat vooral bij het maken van formuliertabellen van pas komt. U kunt meerdere cellen selecteren
en die verticaal of horizontaal splitsen.
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt splitsen, of selecteer een rij, kolom of blok cellen.
2. Kies Tabel > Cel verticaal splitsen of Cel horizontaal splitsen.
Werken met overlopende cellen
Over het algemeen wordt een cel hoger als er tekst of afbeeldingen in worden geplaatst. Als u echter een vaste rijhoogte hebt ingesteld en u tekst
of afbeeldingen toevoegt die te groot voor de cel zijn, staat er een kleine rode punt rechtsonder in de cel ten teken dat de cel overloopt.
U kunt overlopende tekst niet in een andere cel laten doorlopen. Het enige wat u kunt doen is de inhoud aanpassen aan de grootte van de cel, of
de cel (of het tekstkader waarin de tabel staat) groter maken.
Bij inline-afbeeldingen of tekst met een vaste regelafstand kan de inhoud van de cel buiten de cel komen. Met de optie Inhoud naar cel knippen
kunt u tekst of inline-afbeeldingen die te groot zijn voor de cel, aanpassen aan de grootte van de cel. Dit geldt echter niet wanneer inline-
afbeeldingen aan de onderkant (horizontaal) buiten de cel komen.
Inhoud van een overlopende cel weergeven
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Maak de cel groter.
Wijzig de tekstopmaak. U selecteert de inhoud van een cel door te klikken in de overlopende cel, op Esc te drukken en met het regelpaneel
398
de tekst op te maken.
Een afbeelding in een cel uitknippen
Als een afbeelding te groot voor een cel is, komt de afbeelding buiten de cel. U kunt de delen van de afbeelding die buiten de cel komen, eraf
knippen.
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt knippen, of selecteer de gewenste cel of cellen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst.
3. Selecteer Inhoud naar cel knippen en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken en opmaken van tabellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
399
Lijnen en vullingen van tabellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over lijnen en vullingen van tabellen
De tabelrand wijzigen
Lijnen en vullingen aan een cel toevoegen
Diagonale lijnen aan een cel toevoegen
Lijn- en vulopties voor tabellen
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel
Over lijnen en vullingen van tabellen
U kunt op een aantal manieren lijnen en vullingen aan tabellen toevoegen. Gebruik het dialoogvenster Tabelopties om de lijn van de tabelrand te
wijzigen en om wisselende lijnen en vullingen aan kolommen en rijen toe te voegen. U wijzigt de lijnen en vullingen van elke cel of kop- of
voettekstcel afzonderlijk met het dialoogvenster Celopties of met de deelvensters Stalen, Lijn of Kleur.
Standaard overschrijft de opmaak die u in het dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd, de opmaak die eerder op tabelcellen is toegepast. Als
u echter de optie Lokale opmaak behouden in het dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd, worden de lijnen en vullingen die u per cel hebt
toegepast, niet overschreven.
Als u vaak dezelfde opmaak toepast op tabellen of cellen, kunt u beter tabel- of celstijlen maken en toepassen.
De tabelrand wijzigen
U kunt de tabelrand aanpassen in het dialoogvenster Tabelinstelling of het deelvenster Lijn.
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Geef onder Tabelrand de gewenste dikte, type, kleur, tint en tussenruimte op. (Zie Lijn- en vulopties voor tabellen.)
3. Selecteer onder Tekenvolgorde lijn de tekenvolgorde uit de volgende opties:
Beste verbindingen Als deze optie is geselecteerd, liggen er rijlijnen vóór de punten waar diverse kleuren elkaar kruisen. Wanneer daarbij
lijnen zoals dubbele lijnen elkaar kruisen, worden de lijnen samengevoegd en de kruispunten met elkaar verbonden.
Rijlijnen op voorgrond Als deze optie is geselecteerd, worden er rijlijnen op de voorgrond weergegeven.
Kolomlijnen op voorgrond Als deze optie is geselecteerd, worden er kolomlijnen op de voorgrond weergegeven.
InDesign 2.0-compatibiliteit Als deze optie is geselecteerd, worden er rijlijnen op de voorgrond weergegeven. Wanneer daarbij lijnen zoals
dubbele lijnen elkaar kruisen, worden de lijnen samengevoegd en worden de kruispunten alleen op die punten met elkaar verbonden waar
de lijnen elkaar in een T-vorm kruisen.
4. Als u niet wilt dat de lijnopmaak van afzonderlijke cellen wordt overschreven, selecteert u Lokale opmaak behouden.
5. Klik op OK.
Als u de lijnen en vullingen uit een tabel verwijdert, kiest u Weergave > Extra's > Kaderranden tonen om de celgrenzen van de tabel weer te
geven.
Lijnen en vullingen aan een cel toevoegen
U kunt vullingen en lijnen toevoegen aan cellen met gebruik van het dialoogvenster Celopties, het deelvenster Lijn of het deelvenster Stalen.
Lijnen en vullingen toevoegen met gebruik van Celopties
U kunt instellen welke cellijnen worden opgemaakt met een lijn of vulling door lijnen in de voorvertoningsproxy te selecteren of te deselecteren. Als
u de vormgeving van alle rijen of kolommen in de tabel wilt wijzigen, moet u een wisselend lijn- of vulpatroon gebruiken waarin het tweede patroon
is ingesteld op 0.
1. Plaats met het gereedschap Tekst
de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn of vulling wilt toevoegen.
Als u een lijn of vulling wilt toevoegen aan kop- of voettekstrijen, selecteert u de kop- of voettekstcellen aan het begin van de tabel.
2. Kies Tabel > Celopties > Lijnen en vullingen.
3. Geef in de voorvertoningsproxy aan op welke lijnen de wijzigingen moeten worden toegepast. Als u bijvoorbeeld een zware lijn wilt
toepassen op de buitenlijnen maar niet op de binnenlijnen van de geselecteerde cellen, klikt u op een binnenlijn om deze te deselecteren.
(Geselecteerde lijnen zijn blauw en niet-geselecteerde lijnen zijn grijs.)
400
Naar boven
Naar boven
Selecteer in de voorvertoningsproxy de lijnen die u wilt aanpassen.
U selecteert de gehele buitenste selectierechthoek door in de voorvertoningsproxy te dubbelklikken op een buitenlijn. Dubbelklik op een
binnenlijn om de binnenlijnen te selecteren. U selecteert of deselecteert alle lijnen door drie keer ergens in de proxy te klikken.
4. Geef voor Cellijn de gewenste dikte, type, kleur, tint en tussenruimte op. (Zie Lijn- en vulopties voor tabellen.)
5. Geef voor Celvulling de gewenste kleur- en tintinstellingen op.
6. Selecteer desgewenst Lijn overdrukken en Vulling overdrukken en klik op OK.
Een lijn aan cellen toevoegen met het deelvenster Lijn
1. Selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn wilt toevoegen. Als u een lijn op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop- of
voettekstrij.
2. Kies Venster > Lijn om het deelvenster Lijn weer te geven.
3. Geef in de voorvertoningsproxy aan op welke lijnen de wijzigingen moeten worden toegepast.
4. Selecteer indien nodig de knop Object
in de gereedschapsset. (Als de knop Tekst is geselecteerd, worden de lijnwijzigingen toegepast
op de tekst en niet op de cellen.)
5. Geef een dikte en lijntype op.
Een vulling toevoegen aan cellen met het deelvenster Stalen
1. Selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn wilt toevoegen. Als u een vulling op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop-
of voettekstrij.
2. Kies Venster > Kleur > Stalen om het deelvenster Stalen weer te geven.
3. Zorg dat de knop Object
is geselecteerd. (Als de knop Tekst is geselecteerd, worden de kleurwijzigingen alleen toegepast op de tekst
en niet op de cellen.)
4. Selecteer een staal.
Een verloop toevoegen aan cellen met het deelvenster Verloop
1. Selecteer de cellen die u wilt opmaken. Als u een verloop op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop- of voettekstrij.
2. Kies Venster > Kleur > Verloop om het deelvenster Verloop weer te geven.
3. Klik in de verloopbalk om een verloop toe te passen op de geselecteerde cellen. Pas de verloopinstellingen naar wens aan.
Diagonale lijnen aan een cel toevoegen
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waaraan u diagonale lijnen wilt toevoegen.
2. Kies Tabel > Celopties > Diagonale lijnen.
3. Klik op de knop voor het type diagonale lijn dat u wilt toevoegen.
4. Geef bij Lijn de dikte, het type, de kleur en de tussenruimte op. Stel een tintpercentage en overdrukopties in en klik op OK.
5. Kies Diagonaal op voorgrond in het menu Tekenen als u de diagonale lijn vóór de inhoud van de cel wilt plaatsen en Inhoud op voorgrond
als u de diagonale lijn achter de celinhoud wilt plaatsen. Klik vervolgens op OK.
Lijn- en vulopties voor tabellen
Gebruik de volgende opties als u lijnen en vullingen voor een tabel of cellen gaat selecteren:
Dikte Bepaalt de lijndikte van een tabel- of celrand.
Type Bepaalt de lijnstijl, zoals Dik-Dun.
Kleur Bepaalt de kleur van de tabel- of celrand. De weergegeven opties zijn beschikbaar in het deelvenster Stalen.
Tint Bepaalt het inktpercentage van de opgegeven kleur die op de lijn of vulling moet worden toegepast.
Kleur tussenruimte Past een kleur op de gebieden tussen de strepen, punten of lijnen toe. Deze optie is niet beschikbaar als Ononderbroken is
geselecteerd voor Type.
Tint tussenruimte Past een tint op de gebieden tussen de strepen, punten of lijnen toe. Deze optie is niet beschikbaar als Ononderbroken is
401
Naar boven
geselecteerd voor Type.
Overdrukken Wanneer deze optie is geselecteerd, wordt de inkt die in de keuzelijst Kleur is geselecteerd, over de andere kleuren 'gesmeerd' en
worden die inktkleuren niet verwijderd.
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel
U kunt lijnen en vullingen afwisselen waardoor het geheel beter leesbaar wordt of waardoor de algehele vormgeving van de tabel verbetert. Het
afwisselen van lijnen en vullingen in tabelrijen heeft geen invloed op kop- en voettekstrijen. Maar het gebruik van wisselende lijnen en vullingen in
kolommen heeft wel invloed op kop- en voettekstrijen.
De instellingen van wisselende lijnen en vullingen overschrijven de opmaak van de cellijnen, tenzij u de optie Lokale opmaak behouden in het
dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd.
Als u op elke bodycel in de tabel niet alleen wisselende patronen maar ook een vulling of lijn wilt toepassen, kunt u toch met de instellingen
van wisselende lijnen en vullingen dergelijke niet-wisselende patronen maken. Om een dergelijk effect te maken, geeft u 0 op voor Volgende in
het tweede patroon.
Vóór (links) en na (rechts) wisselende vullingen in een tabel
Wisselende lijnen aan een tabel toevoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Wisselende rijlijnen of Wisselende kolomlijnen als de invoegpositie in een cel staat.
2. Selecteer het gewenste patroontype voor Wisselend patroon. Selecteer Aangepast als u een patroon wilt opgeven, bijvoorbeeld één kolom
met een dikke zwarte lijn gevolgd door drie kolommen met dunne gele lijnen.
3. Geef bij Wisselend de vulopties op voor zowel het eerste patroon als het volgende patroon. U zou bijvoorbeeld een effen lijn kunnen
toevoegen aan de eerste kolom en een Dik-Dun-lijn aan de volgende kolom, zodat er een wisselend lijnenpatroon ontstaat. Geef 0 op voor
Volgende als u de lijnen op elke rij of kolom wilt toepassen.
Opmerking: In tabellen die meerdere kaders groot zijn, stoppen de wisselende lijnen en vullingen voor rijen aan het einde van het kader.
Ze worden dus niet herhaald in de volgende kaders van het artikel. (Zie Tabellen verbreken in kaders.)
4. Selecteer Lokale opmaak behouden als u de opgemaakte lijnen die reeds op de tabel zijn toegepast, wilt behouden.
5. Geef bij Overslaan: eerste of Overslaan: laatste op in hoeveel rijen of kolommen aan het begin of einde van de tabel de lijnkenmerken niet
hoeven te worden toegepast en klik op OK.
Wisselende vullingen aan een tabel toevoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Selecteer het gewenste patroontype voor Wisselend patroon. Selecteer Aangepast als u een patroon wilt opgeven, zoals één grijs
gearceerde rij gevolgd door drie geel gearceerde rijen.
3. Geef bij Wisselend de vulopties op voor zowel het eerste patroon als het daaropvolgende patroon. Als u bijvoorbeeld Na elke twee
kolommmen voor Wisselend patroon hebt geselecteerd, kunt u de eerste twee kolommen grijs arceren en de volgende twee kolommen niet
arceren. Geef 0 op voor Volgende als u de vulling op elke rij wilt toepassen.
4. Selecteer Lokale opmaak behouden als u de opgemaakte vullingen die reeds op de tabel zijn toegepast, wilt behouden.
5. Geef bij Overslaan: eerste of Overslaan: laatste op in hoeveel rijen of kolommen aan het begin of einde van de tabel de vulkenmerken niet
hoeven te worden toegepast en klik op OK.
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel uitschakelen
1. Plaats de invoegpositie in de tabel.
2. Kies Tabel > Tabelopties > Wisselende rijlijnen, Wisselende kolomlijnen of Wisselende vullingen.
3. Kies Geen bij Wisselend patroon en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
402
Tabel- en celstijlen
Naar boven
Over tabel- en celstijlen
Overzicht van de deelvensters Tabelstijlen en Celstijlen
Tabel- en celstijlen definiëren
Tabelstijlen laden (importeren) uit andere documenten
Tabel- en celstijlen toepassen
Een tabel- of celstijl baseren op een andere tabel- of celstijl
Tabel- en celstijlen bewerken
Tabel- en celstijlen verwijderen
Tabel- of celstijlen die zijn gebaseerd op de huidige opmaak opnieuw definiëren
Tabel- en celstijlen overschrijven
De koppeling met tabel- of celstijlen verbreken
Over tabel- en celstijlen
Net zoals u tekststijlen kunt gebruiken om tekst op te maken, kunt u tabel- en celstijlen gebruiken om tabellen op te maken. Een tabelstijl is een
verzameling kenmerken voor tabelopmaak, zoals tabelranden en rij- en kolomlijnen, die u in één keer kunt toepassen. Een celstijl bevat
opmaakkenmerken als celinzetten, alineastijlen en lijnen en vullingen. Wanneer u een stijl bewerkt, worden alle tabellen of cellen waarop deze stijl
is toegepast automatisch bijgewerkt.
Opmerking: Er bestaat één belangrijk verschil tussen tekststijlen en tabelstijlen. Alle tekenstijlkenmerken kunnen namelijk deel uitmaken van een
alineastijl, maar celstijlkenmerken kunnen geen deel uitmaken van de tabelstijl. U kunt een tabelstijl bijvoorbeeld niet gebruiken om de randkleur
van interne cellen te wijzigen. In plaats daarvan moet u een celstijl maken en deze opnemen in de tabelstijl.
De stijlen [Basistabel] en [Geen]
Standaard beschikt elk nieuw document over een stijl [Basistabel] die u kunt toepassen op nieuwe tabellen en over een stijl [Geen] die u kunt
toepassen om op cellen toegepaste celstijlen te verwijderen. U kunt de stijl [Basistabel] bewerken, maar u kunt de stijl [Basistabel] of [Geen] niet
hernoemen of verwijderen.
Celstijlen gebruiken in tabelstijlen
Wanneer u een tabelstijl maakt, kunt u opgeven welke celstijlen worden toegepast in verschillende delen van de tabel: kop- en voettekstrijen,
linker- en rechterkolommen en bodyrijen. U kunt bijvoorbeeld aan de koptekstrij een celstijl toewijzen die een alineastijl toepast, en aan de linker-
en rechterkolom kunt u andere celstijlen toewijzen die gekleurde achtergronden toepassen.
Celstijlen die zijn toegepast op gebieden in een tabelstijl
A. Koptekstrij die is opgemaakt met een celstijl die een alineastijl bevat B. Linkerkolom C. Bodycellen D. Rechterkolom
Celstijlkenmerken
Celstijlen beschikken niet altijd over alle opmaakkenmerken van een geselecteerde cel. Wanneer u een celstijl maakt, kunt u opgeven welke
kenmerken in de stijl worden opgenomen. Op die manier worden bij het toepassen van de celstijl alleen de gewenste kenmerken, zoals de kleur
van de celvulling, toegepast en worden alle andere celkenmerken buiten beschouwing gelaten.
Opmaakprioriteiten in cellen
Als er een conflict optreedt in de opmaak die wordt toegepast op een tabelcel, wordt de volgende volgorde van prioriteit gebruikt om te bepalen
welke opmaak wordt gebruikt:
Celstijlprioriteit 1. 1. Koptekst/voettekst 2. Linkerkolom/rechterkolom 3. Bodyrijen. Als een cel bijvoorbeeld zowel in de koptekst als in de
linkerkolom staat, wordt de opmaak van de koptekstcelstijl gebruikt.
403
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabelstijlprioriteit 1. 1. Celoverschrijvingen 2. Celstijl 3. Celstijlen die zijn toegepast van een tabelstijl 4. Tabeloverschrijvingen 5. Tabelstijlen. Als
u bijvoorbeeld een vulling toepast met gebruik van het dialoogvenster Celopties en een andere vulling toepast met gebruik van de celstijl, wordt de
vulling uit het dialoogvenster Celopties gebruikt.
Op www.adobe.com/go/vid0084_nl vindt u een videodemo over het gebruik van tabelstijlen.
Overzicht van de deelvensters Tabelstijlen en Celstijlen
Gebruik het deelvenster Tabelstijlen (Venster > Stijlen > Tabelstijlen) om tabelstijlen te maken en deze een naam te geven en om de stijlen toe te
passen op bestaande tabellen of op tabellen die u maakt of importeert. Gebruik het deelvenster Celstijlen (Venster > Stijlen > Celstijlen) om
celstijlen te maken en een naam te geven en om de stijlen toe te passen op tabelcellen. Stijlen worden opgeslagen bij het document en in het
deelvenster weergegeven wanneer u dat document opent. U kunt de tabel- en celstijlen in groepen opslaan, zodat u ze eenvoudiger kunt beheren.
Wanneer u de invoegpositie in een cel of tabel plaatst, wordt elke toegepaste stijl gemarkeerd weergegeven in een van de deelvensters. De naam
van een celstijl die is toegepast aan de hand van een tabelstijl wordt linksonder in het gebied Celstijlen weergegeven. Als u een bereik cellen met
meerdere stijlen selecteert, wordt er geen stijl gemarkeerd en wordt de tekst (Gemengd) weergegeven in het deelvenster Celstijlen.
Het deelvenster Tabelstijlen of Celstijlen openen
Kies Venster > Stijlen en kies Tabelstijlen of Celstijlen.
De vermelding van stijlen in het deelvenster wijzigen
Selecteer Kleine deelvensterrijen om een versmalde versie van de stijlen weer te geven.
Sleep de stijl naar een andere plaats. Het is ook mogelijk stijlen te slepen naar groepen die u hebt gemaakt.
Kies Sorteren op naam in het deelvenstermenu om de stijlen in alfabetische volgorde weer te geven.
Tabel- en celstijlen definiëren
Op www.adobe.com/go/vid0084_nl vindt u een videodemo over het gebruik van tabelstijlen.
1. Als u een nieuwe stijl wilt baseren op de opmaak van een bestaande tabel of cel, plaatst u de invoegpositie in een cel.
2. Definieer desgewenst een alineastijl voor de celstijl.
3. Kies Venster > Stijlen > Tabelstijlen om het deelvenster Tabelstijlen te openen, of kies Venster > Stijlen > Celstijlen om het deelvenster
Celstijlen te openen.
4. Kies Nieuwe tabelstijl in het menu van het deelvenster Tabelstijlen of kies Nieuwe celstijl in het menu van het deelvenster Celstijlen.
5. Typ een naam bij Naam stijl.
6. Selecteer voor Gebaseerd op op welke stijl de huidige stijl moet worden gebaseerd.
7. Als u een sneltoets voor een stijl wilt definiëren, plaatst u de invoegpositie in het tekstvak Sneltoets (de toets Num-Lock moet zijn
ingeschakeld). Houd vervolgens een willekeurige combinatie van Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS)
ingedrukt en druk op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het
toetsenblok.
8. Als u de opmaakkenmerken wilt opgeven, klikt u op een categorie links en geeft u de gewenste kenmerken op. Klik bijvoorbeeld op de
categorie Algemeen als u een alineastijl aan een celstijl wilt toewijzen en kies vervolgens een alineastijl in het menu Alineastijl.
Opties voor celstijlen waarvoor geen instelling is opgegeven, worden genegeerd in de stijl. Als de instelling geen deel moet uitmaken van de
stijl, kiest u Negeren in het instellingenmenu, verwijdert u de inhoud uit het veld of klikt u op een selectievakje tot een klein vak wordt
weergegeven in Windows of een koppelteken (-) in Mac OS.
9. Als de nieuwe stijl moet worden weergegeven in een stijlgroep die u hebt gemaakt, sleept u deze naar de stijlgroepmap.
Tabelstijlen laden (importeren) uit andere documenten
U kunt tabel- en celstijlen uit andere InDesign-documenten importeren naar het actieve document. Tijdens het importeren kunt u bepalen welke
stijlen worden geladen en wat er moet gebeuren als een geladen stijl dezelfde naam heeft als een stijl in het huidige document. U kunt stijlen ook
vanuit een InCopy-document importeren.
1. Kies Celstijlen laden, Tabelstijlen laden of Tabel- en celstijlen laden in het menu van het deelvenster Celstijlen of Tabelstijlen.
2. Dubbelklik op het InDesign-document met de stijlen die u wilt importeren.
3. In het dialoogvenster Stijlen laden moet er een vinkje staan naast de stijlen die u wilt importeren. Als een bestaande stijl dezelfde naam
heeft als een van de geïmporteerde stijlen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande stijl en klikt u op OK:
Binnenkomende stijldefinitie gebruiken Hiermee vervangt u de bestaande stijl door de geladen stijl en past u de nieuwe kenmerken van
die stijl toe op alle cellen in het huidige document met de oude stijl. De definities van de binnenkomende en bestaande stijlen worden onder
aan het dialoogvenster Stijlen laden weergegeven, zodat u ze kunt vergelijken.
Naam automatisch wijzigen Wijzigt de naam van de geladen stijl. Als beide documenten bijvoorbeeld de stijl 'Tabelstijl 1' hebben, wordt de
naam van de geladen stijl gewijzigd in Tabelstijl 1 - kopie' in het huidige document.
404
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabel- en celstijlen toepassen
In tegenstelling tot alinea- en tekenstijlen delen tabel- en celstijlen geen kenmerken. Het toepassen van een tabelstijl overschrijft dus niet de
celopmaak en het toepassen van een celstijl overschrijft niet de tabelopmaak. Wanneer u een celstijl toepast, wordt standaard de door een vorige
celstijl toegepaste opmaak verwijderd, maar de lokale celopmaak wordt niet verwijderd. Op vergelijkbare wijze wordt door het toepassen van een
tabelstijl de opmaak van vorige tabelstijlen verwijderd, maar de met het dialoogvenster Tabelopties aangebrachte overschrijvingen worden niet
verwijderd.
In het deelvenster Stijlen wordt een plusteken (+) weergegeven naast de huidige cel- of tabelstijl als op de geselecteerde cel of tabel aanvullende
opmaak is toegepast die geen deel uitmaakt van de toegepaste stijl. Een dergelijke extra opmaak wordt overschrijving genoemd.
1. Plaats de invoegpositie in een tabel of selecteer de cellen waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de tabel- of celstijl in het deelvenster Tabelstijlen of Celstijlen (kies Venster > Stijlen > Tabelstijlen of Celstijlen). Als de stijl deel
uitmaakt van een stijlgroep, breidt u de stijlgroep uit om de stijl te zoeken.
Druk op de sneltoets die u hebt gedefinieerd voor de stijl. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
Een tabel- of celstijl baseren op een andere tabel- of celstijl
U kunt koppelingen tussen vergelijkbare tabel- of celstijlen maken door een basisstijl (bovenliggende stijl) te maken. Wanneer u de bovenliggende
stijl bewerkt, worden alle gewijzigde kenmerken in de onderliggende stijlen ook gewijzigd. Standaard zijn tabelstijlen gebaseerd op [Geen tabelstijl]
en zijn celstijlen gebaseerd op [Geen].
1. Maak een nieuwe stijl.
2. Selecteer in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl of Nieuwe tekenstijl de bovenliggende stijl in het menu Gebaseerd op. De nieuwe stijl
wordt de onderliggende stijl.
3. Geef opmaak op voor de nieuwe stijl, zodat u deze kunt onderscheiden van de bovenliggende stijl.
Tabel- en celstijlen bewerken
Een van de voordelen van stijlen is dat wanneer u een stijldefinitie wijzigt, alle tabellen en cellen die met die stijl zijn opgemaakt, automatisch
worden bijgewerkt met de nieuwe stijldefinitie.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de stijl niet op de geselecteerde tabel of cel wilt toepassen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt
en klikt u (Mac OS) op de stijlnaam in het deelvenster Stijlen en kiest u Bewerken [stijlnaam].
Dubbelklik in het deelvenster Stijlen op de stijl of selecteer de stijl en kies Stijlopties in het menu van het deelvenster Stijlen. Met deze
methode wordt de celstijl toegepast op elke geselecteerde cel of wordt de tabelstijl toegepast op elke geselecteerde tabel. Als er geen
tabel is geselecteerd en u op een tabelstijl dubbelklikt, wordt deze stijl de standaardstijl voor alle tabellen die u maakt.
2. Wijzig de instellingen in het dialoogvenster en klik op OK.
Tabel- en celstijlen verwijderen
Wanneer u een stijl verwijdert, kunt u die stijl door een andere stijl vervangen en kunt u instellen dat de opmaak behouden blijft.
1. Selecteer de stijl in het deelvenster Stijlen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Stijl verwijderen in het menu van het deelvenster.
Klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster of sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl en kies Stijl verwijderen. Deze methode is
vooral handig als u een stijl verwijdert zonder deze toe te passen op de geselecteerde cel of tabel.
3. Selecteer de stijl die u wilt vervangen.
Als u [Geen tabelstijl] selecteert om een tabelstijl te vervangen of [Geen] om een celstijl te vervangen, selecteert u Opmaak behouden om
de opmaak van de tabel of cel waarop de stijl is toegepast te behouden. De tabel of cel behoudt de opmaak, maar is niet langer aan een stijl
gekoppeld.
4. Klik op OK.
405
Naar boven
Naar boven
Tabel- of celstijlen die zijn gebaseerd op de huidige opmaak opnieuw definiëren
Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. Als de wijzigingen u bevallen, kunt u de stijl opnieuw definiëren,
zodat de nieuwe opmaak behouden blijft.
1. Plaats de invoegpositie in de tabel of cel die is opgemaakt met de stijl die u opnieuw wilt definiëren.
2. Breng de gewenste wijzigingen aan in de tabel of de cel.
3. Kies Stijl opnieuw definiëren in het menu van het deelvenster Stijlen.
Opmerking: Als u alleen de kenmerken van celstijlen wijzigt die deel uitmaken van de celstijl, wordt de opdracht Stijl opnieuw definiëren
ingeschakeld. Als de celstijl bijvoorbeeld een rode vulling bevat en u een cel overschrijft zodat een blauwe vulling wordt gebruikt, kunt u de stijl op
basis van die cel opnieuw definiëren. Maar als u een kenmerk wijzigt dat wordt genegeerd in de celstijl, kunt u de stijl niet opnieuw definiëren met
dat kenmerk.
Tabel- en celstijlen overschrijven
Nadat u een tabel- of celstijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. U kunt een tabelstijl overschrijven door opties te
wijzigen in het dialoogvenster Tabelopties. Als u een cel wilt overschrijven, kunt u opties wijzigen in het dialoogvenster Celopties of u kunt de
vulling of lijn wijzigen met andere deelvensters. Als u een tabel of cel met een overschrijving selecteert, wordt er een plusteken (+) weergegeven
naast de stijl in het deelvenster Stijlen.
U kunt tabel- en celoverschrijvingen wissen wanneer u een stijl toepast. U kunt ook overschrijvingen wissen uit een tabel of cel waarop al een stijl
is toegepast.
Als er naast een stijl een plusteken (+) staat, kunt u een beschrijving van de overschrijvingskenmerken bekijken door de muisaanwijzer op de
stijl te plaatsen.
Overschrijvingen behouden of verwijderen wanneer u een tabelstijl toepast
Als u een tabelstijl wilt toepassen en de celstijlen wilt behouden, maar overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt terwijl u op de stijl klikt in het deelvenster Tabelstijlen.
Als u een tabelstijl wilt toepassen en zowel celstijlen als overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt+Shift (Windows) of Option+Shift
(Mac OS) ingedrukt terwijl u op de stijl klikt in het deelvenster Tabelstijlen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl in het deelvenster Tabelstijlen. Kies vervolgens
Toepassen [tabelstijl], Celstijlen wissen om een stijl toe te passen en celstijlen te wissen.
Overschrijvingen verwijderen tijdens het toepassen van een celstijl
Als u een celstijl wilt toepassen en overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de naam
van de stijl in het deelvenster Celstijlen klikt.
Opmerking: Alleen de kenmerken die deel uitmaken van de celstijlen worden als overschrijvingen beschouwd. Als de celstijl bijvoorbeeld een
rode vulling bevat en alle andere kenmerken worden genegeerd, wordt het wijzigen van een andere celoptie niet als een overschrijving
beschouwd.
Kenmerken wissen die niet door een celstijl worden gedefinieerd
Kies Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd in het menu van het deelvenster Celstijlen.
Tabel- of celoverschrijvingen wissen
1. Selecteer de tabel of cellen met de overschrijvingen.
2. Klik op het pictogram Overschrijvingen in selectie wissen in het deelvenster Stijlen
of kies Overschrijvingen wissen in het menu van het
deelvenster Stijlen.
De koppeling met tabel- of celstijlen verbreken
Wanneer u de koppeling tussen tabellen of cellen en de daarop toegepaste stijl verbreekt, behouden de tabellen of cellen hun huidige opmaak.
Toekomstige wijzigingen van die stijl hebben echter geen invloed op deze tabellen of cellen.
1. Selecteer de cellen waarop de stijl is toegepast.
2. Kies Koppeling met stijl verbreken in het menu van het deelvenster Stijlen.
Meer Help-onderwerpen
Video over tabelstijlen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
406
Interactiviteit
Voorinstellingen voor beweging maken (video 5:23)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u voorinstellingen voor het bewegingspad kunt bewerken en aanpassen, waardoor u afbeeldingen of tekst in InDesign kunt laten
bewegen.
Kruisverwijzingen maken (video 5:45), CS4-CS6
David Blatner (1 januari 2011)
videozelfstudie
Bekijk de procedure om kruisverwijzingen toe te voegen. Maak kruisverwijzingen die snel kunnen worden bijgewerkt wanneer de
doeltekst of paginering verandert. Maak een aangepaste opmaak voor kruisverwijzingen.
Documenten met interactieve functies maken (video 8:06)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u het deelvenster Medium, het deelvenster Voorvertoning en het deelvenster Timing gebruikt om te bepalen wat er wanneer
gebeurt.
Eenvoudig interactieve documenten maken (PDF, 201 KB)
artikel (1 januari 2011)
Een handige zelfstudie over het toevoegen van interactiviteit aan uw documenten.
Objecten met meerdere statussen maken (PDF, 203 KB)
artikel (1 januari 2011)
Deze korte zelfstudie laat zien hoe u objecten met meerdere statussen kunt maken om interactiviteit toe te voegen.
Rijke interactieve documenten maken (PDF, 6,7 MB)
artikel (1 januari 2011)
Leer hoe u rijke interactieve documenten maakt met InDesign.
De nieuwe FLA-exportopties (video 6:26)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u uw InDesign-project in diverse Flash-indelingen kunt publiceren met het verbeterde dialoogvenster Exporteren in InDesign CS5
en hoger.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
407
Hyperlinks
Naar boven
Naar boven
Overzicht van deelvenster Hyperlinks
Hyperlinks maken
Hyperlinks beheren
Uit Word geïmporteerde hyperlinks bewerken
Overzicht van deelvenster Hyperlinks
U kunt hyperlinks maken, zodat een gebruiker, wanneer u vanuit InDesign exporteert naar Adobe PDF of SWF, kan klikken op een koppeling om
te springen naar andere locaties in hetzelfde document, naar andere documenten of naar websites. Hyperlinks die u exporteert naar PDF of SWF
in InCopy zijn niet actief.
Een bron is een stuk tekst, een tekstkader of afbeeldingskader dat als hyperlink functioneert. Een doel is de URL, het bestand, het e-mailadres, de
pagina, het tekstanker of het gedeelde doel waarnaar een hyperlink springt. Een bron kan naar slechts één doel springen, terwijl meerdere
bronnen naar hetzelfde doel kunnen springen.
Opmerking: Als u wilt dat de brontekst wordt gegenereerd aan de hand van de doeltekst, voegt u een kruisverwijzing toe in plaats van een
hyperlink. Zie Kruisverwijzingen.
Hyperlinks
A. Hyperlinkbron B. Lijst met hyperlinks in het huidige document C. Statuspictogrammen voor hyperlinks
Het deelvenster Hyperlinks openen
Kies Venster > Interactief > Hyperlinks.
Kies Venster > Tekst en tabellen > Kruisverwijzingen.
Hyperlinks sorteren in het deelvenster Hyperlinks
Kies Sorteren in het menu van het deelvenster Hyperlinks en kies daarna een van de volgende opties:
Handmatig Hiermee worden de hyperlinks weergegeven in de volgorde waarin zij aan het document zijn toegevoegd.
Op naam Hiermee worden de hyperlinks in alfabetische volgorde weergegeven.
Op type Hiermee worden de hyperlinks in groepen van vergelijkbaar type weergegeven.
Hyperlinks weergeven in kleinere rijen
Kies Kleine deelvensterrijen in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
Hyperlinks maken
U kunt hyperlinks maken naar pagina's, URL's, tekstankerpunten, e-mailadressen en bestanden. Als u een hyperlink maakt naar een pagina of
408
tekstanker in een ander document, moet u ervoor zorgen dat de geëxporteerde bestanden worden weergegeven in dezelfde map.
Kies Weergave > Extra's > Hyperlinks tonen of Hyperlinks verbergen om hyperlinks weer te geven of te verbergen.
Opmerking: Als de optie Hyperlinks is geselecteerd in het dialoogvenster PDF exporteren in InDesign, worden hyperlinks in geëxporteerde
Adobe PDF-bestanden opgenomen. Als de optie Inclusief hyperlinks is geselecteerd in het dialoogvenster SWF exporteren, worden hyperlinks in
het geëxporteerde SWF-bestand opgenomen.
Een hyperlink naar een webpagina (URL) maken
U kunt verschillende methoden gebruiken om hyperlinks naar URL's te maken. Bij het opgeven van een URL kunt u elk geldig internetprotocol
gebruiken: http://, file://, ftp:// of mailto://.
U kunt ook koppelingen naar webpagina's maken met de functie Knoppen. (Zie Knoppen.)
Wellicht wilt u een tekenstijl voor hyperlinks maken. Hyperlinks worden vaak opgemaakt in onderstreepte, blauwe tekst.
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat de bron van de hyperlink moet worden. Zo kunt u bijvoorbeeld de tekst “Zie de
website van Adobe” selecteren.
2. Gebruik in het deelvenster Hyperlinks een van de volgende methoden om een hyperlink naar een URL te maken:
Typ of plak de URL-naam (bijvoorbeeld http://www.adobe.nl) in het URL-tekstvak en kies Nieuwe hyperlink in het deelvenster
Hyperlinks. Kies URL in het menu Koppelen naar, geef vormgevingsopties op en klik op OK.
Kies, terwijl u een URL hebt geselecteerd in uw document, de optie Nieuwe hyperlink van URL in het menu van het deelvenster
Hyperlinks. Dubbelklik op de hyperlink in het deelvenster Hyperlinks en kies URL in het menu Koppelen naar, geef de vormgevingsopties
op en klik op OK.
Selecteer een eerder toegevoegde URL vanuit het URL-menu. De vormgeving van de hyperlink is gelijk aan de vormgeving die is
gebruikt in de vorige URL.
Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks. Kies URL in het menu Koppelen naar, geef vormgevingsopties op en
klik op OK.
Opmerking: Als een URL-hyperlink niet werkt in het geëxporteerde PDF-bestand, kan dit probleem worden veroorzaakt door de gedeelde
bestemming van de hyperlink. Dubbelklik op de hyperlink in het deelvenster Hyperlinks, kies URL in het menu Koppelen naar, schakel Gedeelde
hyperlinkbestemming uit en klik op OK.
Een hyperlink naar een bestand maken
Als u een hyperlink naar een bestand maakt en u klikt op de hyperlink in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand, wordt het bestand geopend in
de oorspronkelijke toepassing, zoals Microsoft Word voor DOC-bestanden.
Zorg ervoor dat het bestand dat u opgeeft, beschikbaar is voor iedereen die het PDF- of SWF-bestand opent dat u exporteert. Als u bijvoorbeeld
de geëxporteerde PDF naar een collega verzendt, geeft u een bestand op de gedeelde server op in plaats van een bestand op uw vaste schijf.
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
Hyperlinks.
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe hyperlink de optie Bestand in het menu Koppelen naar.
4. Typ de padnaam bij Pad of klik op de mapknop om de bestandsnaam te zoeken en hierop te dubbelklikken.
5. Selecteer Gedeelde hyperlinkbestemming als u wilt dat het bestand wordt opgeslagen in het deelvenster Hyperlinks, zodat u het later
gemakkelijk opnieuw kunt gebruiken.
6. Geef de vormgeving van de hyperlinkbron op en klik vervolgens op OK.
Een hyperlink naar een e-mailbericht maken
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
Hyperlinks.
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe hyperlink de optie E-mail in het menu Koppelen naar.
4. Typ bij Adres het e-mailadres, bijvoorbeeld gebruikersnaam@bedrijf.nl.
5. Typ bij Onderwerpregel de tekst die wordt weergegeven op de onderwerpregel van het e-mailbericht.
6. Selecteer Gedeelde hyperlinkbestemming als u wilt dat het e-mailbericht wordt opgeslagen in het deelvenster Hyperlinks, zodat u het later
gemakkelijk opnieuw kunt gebruiken.
7. Geef de vormgeving van de hyperlinkbron op en klik vervolgens op OK.
Een hyperlink naar een pagina maken
U kunt een hyperlink naar een pagina maken zonder eerst een doel in te stellen. Als u echter een paginadoel maakt, kunt u een paginanummer
en weergave-instelling opgeven.
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
409
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
Hyperlinks.
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe hyperlink de optie Pagina in het menu Koppelen naar.
4. Selecteer bij Document het document met het doel waaraan de hyperlink moet worden gekoppeld. Alle geopende documenten die zijn
opgeslagen, staan in het pop-upmenu. Als het gewenste document niet is geopend, selecteert u Bladeren in het pop-upmenu, zoekt u het
bestand en klikt u op Openen.
5. Geef voor Pagina het paginanummer op waar u naartoe wilt springen.
6. Voer voor de zoominstelling een van de volgende acties uit om de weergavestatus te selecteren van de pagina waarnaar de hyperlink
springt:
Selecteer Vast om de vergrotingsfactor en de paginapositie weer te geven die tijdens het maken van de hyperlink van kracht waren.
Selecteer Weergave passend om het zichtbare deel van de actieve pagina als het doel weer te geven.
Selecteer In venster passen om de actieve pagina in het doelvenster weer te geven.
Selecteer Aan breedte aanpassen of Aan hoogte aanpassen om de breedte of hoogte van de actieve pagina in het doelvenster weer te
geven.
Selecteer Aan zichtbaar gebied aanpassen om de pagina zo weer te geven, dat de tekst en afbeeldingen ervan binnen de breedte van
het venster passen. De marges worden meestal niet weergegeven.
Selecteer Vergroting overnemen om het doelvenster met de vergrotingsfactor weer te geven die de lezer na het klikken op de hyperlink
gebruikt.
7. Geef vormgevingsopties op en klik op OK.
Een hyperlinkdoel maken
Het is alleen nodig om een hyperlinkdoel te maken als u een hyperlink of kruisverwijzing naar een tekstankerpunt maakt. Een tekstankerpunt kan
wijzen naar een tekstselectie of naar de locatie van het invoegpunt. Vervolgens maakt u de hyperlink of de kruisverwijzing die naar het
hyperlinkdoel wijst. U kunt ook hyperlinkdoelen maken voor pagina's en URL's, maar een doel is niet nodig voor dergelijke koppelingen.
Hyperlinkdoelen die u maakt, worden mogelijk niet weergegeven in het deelvenster Hyperlinks, maar in het dialoogvenster dat wordt geopend
wanneer u hyperlinks maakt of bewerkt.
1. Plaats, als u een tekstanker aan het maken bent, met het gereedschap Tekst de invoegpositie of selecteer het tekstbereik dat het anker
moet worden.
U kunt geen ankerdoel instellen voor tekst op een stramienpagina.
2. Kies Nieuw hyperlinkdoel in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
3. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Kies Tekstanker in het menu Type. Geef een naam op voor het tekstanker.
Kies Tekstanker in het menu Type. Geef het nummer op van de pagina waar u naartoe wilt springen en kies de zoominstelling. Typ een
naam voor de pagina of selecteer Naam met paginanummer om het doel automatisch een naam te geven op basis van het
paginanummer dat en de zoominstelling die u hebt opgegeven.
Kies URL in het menu Type. Typ of plak een URL, zoals http://www.adobe.nl. U kunt elk geldig internetprotocol gebruiken: http://, file://,
ftp:// of mailto://.
Een hyperlink naar een tekstanker maken
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
Hyperlinks.
3. Kies Tekstanker in het menu Type.
4. Selecteer bij Document het document met het doel waaraan de hyperlink moet worden gekoppeld. Alle geopende documenten die zijn
opgeslagen, staan in het pop-upmenu. Als het gewenste document niet is geopend, selecteert u Bladeren in het pop-upmenu, zoekt u het
bestand en klikt u op Openen.
5. Kies vanuit het menu Tekstanker het doel voor het tekstanker dat u hebt gemaakt.
6. Geef vormgevingsopties voor de hyperlink op en klik op OK.
Een hyperlink naar een gedeeld doel maken
Als u tijdens het maken van een hyperlink de optie Gedeelde bestemming kiest in het menu Koppelen naar, kunt u elk benoemd doel opgeven.
Een doel is benoemd als u een URL toevoegt via het URL-tekstvak of als u Gedeelde hyperlinkbestemming selecteert tijdens het maken van een
hyperlink naar een URL, bestand of e-mailadres.
1. Selecteer de tekst, het kader of de afbeelding die of dat u als bron van de hyperlink wilt gebruiken.
2. Kies Nieuwe hyperlink in het menu van het deelvenster Hyperlinks of klik op de knop Nieuwe hyperlink maken onder in het deelvenster
410
Naar boven
Hyperlinks.
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe hyperlink de optie Gedeelde bestemming in het menu Koppelen naar.
4. Selecteer bij Document het document met het doel waaraan de hyperlink moet worden gekoppeld. Alle geopende documenten die zijn
opgeslagen, staan in het pop-upmenu. Als het gewenste document niet is geopend, selecteert u Bladeren in het pop-upmenu, zoekt u het
bestand en klikt u op Openen.
5. Kies een bestemming in het menu Naam.
6. Geef vormgevingsopties voor de hyperlink op en klik op OK.
Vormgevingsopties voor hyperlinks
De opties bepalen de vormgeving van de bron van de hyperlink of kruisverwijzing in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand. Deze
vormgevingsopties worden tevens weergegeven in het InDesign-document als u de opdracht Weergave > Extra's > Hyperlinks tonen selecteert.
Tekenstijl Kies een tekenstijl die u wilt toepassen op de bron van een hyperlink. De optie Tekenstijl is alleen beschikbaar als de bron van de
hyperlink geselecteerde tekst is, en geen geselecteerd kader of geselecteerde afbeelding.
Als u een kruisverwijzing invoegt, kunt u een tekenstijl toepassen tijdens het bewerken van de opmaak van een kruisverwijzing. U kunt ook
tekenstijlen toepassen op bouwstenen binnen een opmaak. Zie Opmaak voor kruisverwijzingen gebruiken.
Type Selecteer Zichtbare rechthoek of Onzichtbare rechthoek.
Markeren Selecteer Omkeren, Contour, Inzet of Geen. Deze opties bepalen de vormgeving van de hyperlink als hierop wordt geklikt in het PDF-
of SWF-bestand.
Kleur Selecteer een kleur voor de zichtbare hyperlinkrechthoek.
Breedte Bepaal de dikte van de hyperlinkrechthoek door Dun, Normaal of Dik te selecteren.
Stijl Selecteer de optie Ononderbroken of Streepjes om de vormgeving van de hyperlinkrechthoek te bepalen.
URL's omzetten in hyperlinks
U kunt zoeken naar URL's (zoals “www.adobe.nl”) in uw document en deze omzetten in hyperlinks.
1. Kies URL's omzetten in hyperlinks in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
2. Geef bij Bereik aan of u URL's in het hele document, het huidige artikel of de huidige selectie wilt omzetten.
3. Als u een tekenstijl op de hyperlink wilt toepassen, selecteert u de gewenste tekenstijl in het menu Tekenstijl.
4. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op Gereed.
Klik op Zoeken om de volgende URL te zoeken.
Klik op Omzetten om de huidige URL om te zetten in een hyperlink.
Klik op Alles omzetten om alle URL's om te zetten in hyperlinks.
Hyperlinks beheren
Met het deelvenster Hyperlinks kunt u hyperlinks bewerken, verwijderen, opnieuw instellen en opzoeken. In InCopy kunt u alleen hyperlinks
beheren als het artikel is uitgecheckt voor bewerken.
Hyperlinks bewerken
1. Dubbelklik in het deelvenster Hyperlinks op het item dat u wilt bewerken.
2. Breng in het dialoogvenster Hyperlinks bewerken zo nodig wijzigingen in de hyperlinks aan en klik op OK.
Opmerking: U kunt een hyperlink naar een URL bewerken door de hyperlink te selecteren, de URL te bewerken in het URL-tekstvak en
vervolgens op Enter of Tab te drukken.
Hyperlinks verwijderen
Wanneer u een hyperlink verwijdert, blijft de brontekst of -afbeelding behouden.
Selecteer in het deelvenster Hyperlinks het item dat of de items die u wilt verwijderen, en klik op de knop Verwijderen onder in het deelvenster.
De naam van een hyperlinkbron wijzigen
Als u de naam van een hyperlinkbron wijzigt, verandert de wijze waarop de hyperlinkbron wordt weergegeven in het deelvenster Hyperlinks.
1. Selecteer de hyperlink in het deelvenster Hyperlinks.
2. Kies Naam hyperlink wijzigen in het menu van het deelvenster Hyperlinks en geef een nieuwe naam op.
Hyperlinkdoelen bewerken of verwijderen
1. Open het document waarin het doel staat.
2. Kies Opties hyperlinkdoel in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
3. Selecteer voor Doel de naam van het te bewerken doel.
411
Naar boven
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Bewerken en breng de noodzakelijke wijzigingen voor het doel aan.
Klik op Verwijderen om het doel te verwijderen.
5. Wanneer u klaar bent met het bewerken of verwijderen van doelen, klikt u op OK.
Hyperlinks opnieuw instellen of bijwerken
1. Selecteer het tekstbereik, het tekstkader of het afbeeldingskader dat de nieuwe hyperlinkbron wordt. Zo wilt u bijvoorbeeld wellicht extra
tekst selecteren om op te nemen in de bron.
2. Selecteer de hyperlink in het deelvenster Hyperlinks.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Hyperlink opnieuw instellen in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
U kunt met de optie Hyperlink bijwerken in het deelvenster Hyperlinks hyperlinks naar externe documenten bijwerken.
Naar een hyperlinkbron of -anker gaan
Als u de bron van een hyperlink of kruisverwijzing wilt opzoeken, selecteert u het item dat u wilt zoeken in het deelvenster Hyperlinks. Kies
Naar bron in het menu van het deelvenster Hyperlinks. De tekst of het kader wordt geselecteerd.
Als u de bestemming van een hyperlink of kruisverwijzing wilt opzoeken, selecteert u het item dat u wilt zoeken in het deelvenster Hyperlinks.
Kies Naar doel in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
Als het item een URL-doel is, wordt InDesign gestart of gaat u naar de webbrowser waarin het doel wordt geopend. Als het item een tekstanker of
paginadoel is, gaat InDesign naar die locatie.
Uit Word geïmporteerde hyperlinks bewerken
Wanneer een Microsoft Word-document met hyperlinks in een InDesign-document wordt geïmporteerd, wordt mogelijk een vak of rand rond de
URL's van de hyperlink (bijvoorbeeld www.adobe.nl) weergegeven. Het InDesign-document neemt een staal met de naam Word_R0_G0_B255
over. Het document neemt ook een tekenstijl genaamd 'Hyperlink' over, waarmee de tekst wordt onderstreept en een blauwe kleur krijgt.
U kunt het vak verwijderen door in het deelvenster Hyperlinks te dubbelklikken op de hyperlink. Kies onder Vormgeving de optie Onzichtbare
rechthoek in het menu Tekst en klik op OK.
Desgewenst kunt u ook het geïmporteerde staal verwijderen. U kunt dit staal dan vervangen door een ander staal. Zie Afzonderlijke stalen
verwijderen.
Voordat u het Word-document in InDesign plaatst, kunt u de hyperlinks uit de URL's in het Word-document verwijderen om te voorkomen dat
deze opmaak wordt overgenomen. Raadpleeg de documentatie bij Word voor nadere informatie hierover. U kunt ook een tekenstijl met de
naam "Hyperlink" in het InDesign-document maken voordat u het Word-bestand importeert. Als u het Word-document vervolgens importeert,
wordt de InDesign-stijl met dezelfde naam standaard gebruikt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
412
Kruisverwijzingen
Naar boven
Kruisverwijzingen invoegen
Opmaak voor kruisverwijzingen gebruiken
Kruisverwijzingen beheren
Als u een handleiding of referentiedocument schrijft, wilt u mogelijk een kruisverwijzing opnemen waarmee de lezer van het ene deel van uw
document naar een ander kan gaan. Voorbeeld: Voor meer informatie, raadpleegt u “Veldmuizen” op pagina 249. U kunt opgeven of een
kruisverwijzing is afgeleid van een alineastijl, zoals een kop, of van een tekstanker dat u hebt gemaakt. U kunt ook de kruisverwijzingsindeling
bepalen, zoals alleen Paginanummer of Volledige alinea en paginanummer.
Kruisverwijzingen invoegen
Gebruik het deelvenster Hyperlinks om kruisverwijzingen in te voegen in uw document. De tekst waarnaar u verwijst, is de doeltekst. De tekst die
wordt gegenereerd op basis van de doeltekst is de bronkruisverwijzing.
Als u een kruisverwijzing invoegt in uw document, kunt u kiezen uit verschillende vooraf ontworpen opmaakvarianten. U kunt een tekenstijl
toepassen op de volledige kruisverwijzingsbron of op tekst binnen de kruisverwijzing. Opmaak voor kruisverwijzingen kan binnen een heel boek
worden gesynchroniseerd.
De brontekst van een kruisverwijzing kan worden bewerkt en worden afgebroken aan het einde van een regel.
Opmerking: Als de optie Hyperlinks is geselecteerd in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren in InDesign, worden kruisverwijzingen in
geëxporteerde Adobe PDF-bestanden opgenomen. Als de optie Inclusief hyperlinks is geselecteerd in het dialoogvenster SWF exporteren, worden
kruisverwijzingen in het geëxporteerde SWF-bestand opgenomen.
Kruisverwijzingen invoegen
A. Kruisverwijzingsbron in document B. Geselecteerde doelalinea C. Klik hier om opmaak voor kruisverwijzingen te maken of te bewerken.
Op www.adobe.com/go/lrvid4024_id_nl vindt u een videodemo over het invoegen van kruisverwijzingen.
1. Plaats de invoegpositie waar u de kruisverwijzing wilt invoegen.
2. Ga als volgt te werk:
Kies Tekst > Hyperlinks en kruisverwijzingen > Kruisverwijzing invoegen.
Kies Venster > Tekst en tabellen > Kruisverwijzingen en kies vervolgens Kruisverwijzing invoegen in het menu van het deelvenster
Hyperlinks.
Klik op de knop Nieuwe kruisverwijzing maken in het deelvenster Hyperlinks.
413
Naar boven
3. Kies in het dialoogvenster Nieuwe kruisverwijzing de optie Alinea of Tekstanker in het menu Koppelen naar.
Als u Alinea kiest, kunt u een kruisverwijzing maken naar elke willekeurige alinea in het document dat u opgeeft.
Als u Tekstanker kiest, kunt u een kruisverwijzing maken naar elke willekeurige tekst waarin u een hyperlinkdoel hebt gemaakt. (Zie Een
hyperlinkdoel maken.) Het maken van een tekstanker is met name handig als u andere tekst wilt gebruiken dan de daadwerkelijke
doelalinea.
4. Selecteer bij Document het document met het doel waarnaar u wilt verwijzen. Alle geopende documenten die zijn opgeslagen, staan in het
pop-upmenu. Als het gewenste document niet is geopend, kiest u Bladeren, zoekt u het bestand en klikt u vervolgens op Openen.
5. Klik op een alineastijl (zoals Kop1) in het linkervak om de opties te beperken en selecteer vervolgens de alinea waarnaar u wilt verwijzen.
(Of kies het tekstanker als u Tekstanker hebt geselecteerd.)
6. Selecteer de opmaak voor kruisverwijzingen die u wilt gebruiken in het menu Opmaak.
U kunt deze opmaak voor kruisverwijzingen wijzigen en ook zelf opmaak maken. Zie Opmaak voor kruisverwijzingen gebruiken.
7. Geef de vormgeving van de bronhyperlink op. Zie Vormgevingsopties voor hyperlinks.
8. Klik op OK.
Als u een kruisverwijzing invoegt, wordt een markering voor een tekstanker
weergegeven aan het begin van de doelalinea. U kunt deze
markering bekijken door Tekst > Verborgen tekens tonen te kiezen. Als deze markering wordt verplaatst of verwijderd, werkt de kruisverwijzing
niet langer.
Opmaak voor kruisverwijzingen gebruiken
In het dialoogvenster Nieuwe kruisverwijzing worden standaard verschillende opmaakmogelijkheden voor kruisverwijzingen weergegeven. U kunt
deze opmaak voor kruisverwijzingen bewerken of verwijderen en ook zelf opmaak maken.
Opmerking: Als u opmaak voor kruisverwijzingen hebt verwijderd of bewerkt in uw document en de standaardopmaak wilt herstellen, kiest u
Opmaak voor kruisverwijzingen laden in het menu van het deelvenster en kiest u een document met ongewijzigde opmaak. U kunt ook opmaak
voor kruisverwijzingen synchroniseren binnen een boek.
Op www.adobe.com/go/lrvid4024_id_nl vindt u een videodemo over het bewerken van opmaak voor kruisverwijzingen.
Opmaak voor kruisverwijzingen maken of bewerken
In tegenstelling tot andere voorinstellingen, kan opmaak voor kruisverwijzingen worden bewerkt of verwijderd. Als u opmaak voor kruisverwijzingen
wijzigt, worden alle bronkruisverwijzingen waarin die opmaak wordt gebruikt automatisch bijgewerkt.
1. Ga als volgt te werk:
Kies Opmaak voor kruisverwijzingen definiëren in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
Klik tijdens het maken of bewerken van een kruisverwijzing op de knop Opmaak voor kruisverwijzingen maken of bewerken .
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster Opmaak voor kruisverwijzingen:
Bewerk opmaak door deze aan de linkerkant te selecteren.
Maak nieuwe opmaak door bestaande opmaak te selecteren die als basis voor de nieuwe opmaak moet dienen en vervolgens op de
knop Opmaak maken
te klikken. Hiermee wordt een duplicaat van de geselecteerde opmaak gemaakt.
3. Geef bij Naam de naam op van de opmaak.
4. Voeg in het tekstvak Definitie naar behoefte tekst toe of verwijder tekst. Klik op het bouwsteenpictogram
om bouwstenen in te voegen
vanuit een menu. Klik op het pictogram voor speciale tekens
om streepjes, spaties, aanhalingstekens en andere speciale tekens te
selecteren.
5. U kunt een tekenstijl toepassen op de volledige kruisverwijzing door Tekenstijl voor kruisverwijzing te selecteren en vervolgens de tekenstijl
te kiezen om te maken vanuit het menu.
U kunt ook gebruikmaken van de bouwsteen Tekenstijl om een tekenstijl toe te passen op tekst binnen de kruisverwijzing.
6. Klik op Opslaan om de wijzigingen op te slaan. Klik op OK wanneer u klaar bent.
Bouwstenen voor kruisverwijzingen
Bouwsteen Beschrijving Voorbeeld
Paginanummer Hiermee wordt het paginanummer
ingevoegd.
op pagina <pageNum/>
op pagina 23
Alineanummer Hiermee wordt het alineanummer in een Zie <paraNum/>
414
kruisverwijzing ingevoegd in een
genummerde lijst.
Zie 1
In dit voorbeeld wordt alleen “1” gebruikt
van de alineatekst “1. Dieren".
Alineatekst Hiermee wordt de alineatekst zonder het
alineanummer in een kruisverwijzing
ingevoegd in een genummerde lijst.
Zie "<paraText/>”
Zie "Dieren".
In dit voorbeeld wordt alleen “Dieren”
gebruikt van de alineatekst "1. Dieren".
Volledige alinea Hiermee wordt de volledige alinea,
inclusief alineanummer en alineatekst,
ingevoegd.
Zie "<fullPara/>”
Zie ”1. Dieren"
Onvolledige alinea Hiermee kunt u een kruisverwijzing naar
het eerste deel van een alinea maken, tot
aan het opgegeven scheidingsteken, zoals
een dubbele punt of em-streepje.
Zie <fullPara delim=”:”
includeDelim=”onwaar”/>
Zie Hoofdstuk 7
In dit voorbeeld wordt alleen “Hoofdstuk 7”
gebruikt van de titel "Hoofdstuk 7. Honden
en katten".
Geef het scheidingsteken op (in dit
voorbeeld is : gebruikt) en geef aan of het
scheidingsteken wel (“waar” of “1”) of
niet (“onwaar” of “0”) moet worden
opgenomen in de bronkruisverwijzing.
Zie Kruisverwijzingen naar onvolledige
alinea's maken.
Naam tekstanker Hiermee wordt de naam van het
tekstanker ingevoegd. U kunt
tekstankerpunten maken door Nieuw
hyperlinkdoel te kiezen in het menu van
het deelvenster Hyperlinks.
Zie <txtAnchrName/>
Zie Figuur 1
Hoofdstuknummer Hiermee wordt het hoofdstuknummer
ingevoegd.
in hoofdstuk <chapNum/>
in hoofdstuk 3
Bestandsnaam Hiermee wordt de bestandsnaam van het
doeldocument ingevoegd.
in <fileName/>
in nieuwsbrief.indd
Tekenstijl Hiermee wordt een tekenstijl toegepast op
een kruisverwijzing.
Zie <cs name=”bold”><fullPara/></cs> op
pagina <pageNum>
Zie Dieren op pagina 23.
Geef de naam van de tekenstijl op en
neem tekst die u wilt toepassen op de
tekenstijl op tussen de codes <cs
name=””> en </cs>.
Zie Tekenstijlen toepassen binnen een
kruisverwijzing.
Kruisverwijzingen naar onvolledige alinea's maken
U kunt opmaak van kruisverwijzingen maken die alleen het eerste deel van een alinea bevat. Als u bijvoorbeeld koppen in uw document hebt met
de opmaak “Hoofdstuk 7——Van Granada naar Barcelona”, kunt u een kruisverwijzing maken die alleen betrekking heeft op “Hoofdstuk 7”.
415
Kruisverwijzing naar onvolledige alinea
A. De kruisverwijzingsbron eindigt met een em-streepje (^_) B. Bij “onwaar” maakt het em-streepje geen deel uit van de bron
Als u de bouwsteen Onvolledige alinea invoegt, moet u twee dingen doen. Geef als eerste het scheidingsteken tussen de aanhalingstekens op.
Het scheidingsteken is het teken waarmee de alinea wordt afgesloten. Veelgebruikte scheidingstekens zijn een dubbele punt (Hoofdstuk 7:
Granada), punten (Hoofdstuk 7. Granada) en liggende streepjes (Hoofdstuk 7—Granada). Als u speciale tekens wilt invoegen, zoals em-streepjes
(^_), em-spaties (^m) en opsommingstekens (^8), kiest u een optie uit het menu dat wordt weergegeven als u op het pictogram Speciale tekens
klikt.
Geef als tweede aan of het scheidingsteken wel (Hoofdstuk 7——) of niet (Hoofdstuk 7) moet worden opgenomen. Gebruik includeDelim=”waar”
om het scheidingsteken wel op te nemen en includeDelim=”onwaar” om het scheidingsteken niet op te nemen. In plaats van “waar” of “onwaar”
kunt u ook respectievelijk “1” of “0” gebruiken.
Tekenstijlen toepassen binnen een kruisverwijzing
Als u een sectie of tekst wilt benadrukken binnen een kruisverwijzing, kunt u de bouwsteen Tekenstijl gebruiken. Deze bouwsteen bestaat uit twee
codes. De code <cs name=”stijlnaam”> geeft aan welke stijl wordt toegepast, en met de code </cs> wordt de tekenstijl afgesloten. Alle tekens of
bouwstenen tussen deze codes worden opgemaakt in de opgegeven stijl.
Een tekenstijl toepassen op een deel van de kruisverwijzing
A. Met deze code wordt een tekenstijl genaamd “Rood” toegepast. B. Deze code geeft het einde van de opmaak van de tekenstijl aan. C. Een
tekenstijl genaamd “Vet” wordt toegepast op de rest van de kruisverwijzingsbron.
1. Maak de tekenstijlen die u wilt gebruiken.
2. Maak of bewerk de opmaak die u wilt toepassen in het dialoogvenster Opmaak kruisverwijzing.
3. Selecteer onder Definitie de tekens en bouwstenen waarop u de tekenstijl wilt toepassen.
4. Kies Tekenstijl in het menu rechts van de lijst met definities.
416
Naar boven
5. Typ de naam van de tekenstijl tussen de aanhalingstekens exact zoals deze wordt weergegeven in het deelvenster Tekenstijlen.
Bij stijlnamen wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. Als de tekenstijl deel uitmaakt van een groep, typt u de naam
van de groep gevolgd door een dubbele punt vóór de tekenstijl, bijvoorbeeld Stijlgroep 1: Rood.
6. Klik op Opslaan om de opmaak op te slaan en klik vervolgens op OK.
Opmaak van kruisverwijzingen laden (importeren)
Als u opmaak van kruisverwijzingen laadt vanuit een ander document, vervangt de binnenkomende opmaak eventuele bestaande opmaak met
dezelfde naam.
In InCopy kunt u alleen opmaak voor kruisverwijzingen importeren in op zichzelf staande documenten. U kunt geen opmaak importeren vanuit een
InCopy-document naar een InDesign-document. Als de nieuwe of gewijzigde opmaak in InCopy bij het inchecken van het artikel conflicteert met
opmaak in het InDesign-document, krijgt de InDesign-opmaak voorrang.
1. Kies Opmaak voor kruisverwijzingen laden in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
2. Dubbelklik op het document met de opmaak voor kruisverwijzingen die u wilt importeren.
U kunt ook opmaak voor kruisverwijzingen over verschillende documenten heen gebruiken door een boek te synchroniseren.
Opmaak voor kruisverwijzingen verwijderen
Het is niet mogelijk opmaak voor kruisverwijzingen te verwijderen die is toegepast op kruisverwijzingen in het document.
1. Selecteer de opmaak die u wilt verwijderen in het dialoogvenster Opmaak kruisverwijzing.
2. Klik op de knop Opmaak verwijderen
.
Kruisverwijzingen beheren
Als u een kruisverwijzing invoegt, wordt in het deelvenster Hyperlinks de status van de kruisverwijzing aangegeven. Zo wordt bijvoorbeeld met
behulp van pictogrammen aangegeven of de doeltekst wordt weergegeven op het plakbord
, op een stramienpagina , in een verborgen laag ,
in overlopende tekst
of in verborgen tekst . Kruisverwijzingen die een koppeling naar dergelijke doelgebieden bevatten zijn onjuist. In het
deelvenster wordt tevens aangegeven of de doelalinea is bewerkt
(en dus verouderd is) of ontbreekt . Doeltekst ontbreekt als de doeltekst of
het bestand dat de doeltekst bevat niet kan worden gevonden. Plaats de muisaanwijzer op een willekeurig pictogram als u de knopinfo voor dit
pictogram wilt bekijken.
In InCopy kunt u alleen kruisverwijzingen beheren als het artikel is uitgecheckt voor bewerken.
Kruisverwijzingen bijwerken
Een bijwerkpictogram geeft aan dat de doeltekst van de kruisverwijzing is gewijzigd of dat de brontekst van de kruisverwijzing is bewerkt. U kunt
de kruisverwijzing op eenvoudige wijze bijwerken. Als het doel naar een andere pagina verschuift, wordt de kruisverwijzing automatisch bijgewerkt.
Als u een kruisverwijzing bijwerkt, worden eventuele opmaakwijzigingen die u hebt aangebracht in de brontekst verwijderd.
Bij het afdrukken of uitvoeren ontvangt u een melding als kruisverwijzingen verouderd of onjuist zijn.
U kunt ook het deelvenster Preflight gebruiken om een melding weer te geven als kruisverwijzingen verouderd of onjuist zijn. Selecteer, tijdens
het definiëren van een profiel, Kruisverwijzingen in de sectie Tekst. Zie Preflight-profielen definiëren.
1. Selecteer een of meer verouderde kruisverwijzingen. Als u alle kruisverwijzingen wilt bijwerken, moet u ervoor zorgen dat geen ervan is
geselecteerd.
2. Ga als volgt te werk:
Klik op de knop Kruisverwijzingen bijwerken in het deelvenster Hyperlinks.
Kies Kruisverwijzing bijwerken in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
Kies Tekst > Hyperlinks en kruisverwijzingen > Kruisverwijzing bijwerken.
Kies Alle kruisverwijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Boek om alle kruisverwijzingen in een boek bij te werken. Er wordt een
melding weergegeven als er nog onjuiste kruisverwijzingen zijn.
Kruisverwijzingen opnieuw koppelen
Als de ontbrekende doeltekst naar een ander document is verplaatst of als de naam van het document met de doeltekst is gewijzigd, kunt u de
kruisverwijzing opnieuw koppelen. Als u een kruisverwijzing opnieuw koppelt, worden eventuele wijzigingen die u hebt aangebracht in de
bronkruisverwijzing verwijderd.
1. Dubbelklik in de sectie Kruisverwijzingen van het deelvenster Hyperlinks op de kruisverwijzing die u opnieuw wilt koppelen.
2. Kies Kruisverwijzing opnieuw koppelen in het menu van het deelvenster Hyperlinks.
3. Zoek het document waarin de doeltekst staat en klik vervolgens op Openen.
Als er nog andere doeltekst in dat document wordt weergegeven, kunt u nog meer kruisverwijzingen opnieuw koppelen.
417
Kruisverwijzingen bewerken
Als u de vormgeving van de bronkruisverwijzing wilt wijzigen of een andere opmaak wilt opgeven, kunt u de kruisverwijzing bewerken. Als u een
kruisverwijzing bewerkt die aan een ander document is gekoppeld, wordt het document automatisch geopend.
1. Ga als volgt te werk:
Kies Tekst > Hyperlinks en kruisverwijzingen > Opties kruisverwijzing.
Dubbelklik in de sectie Kruisverwijzingen van het deelvenster Hyperlinks op de kruisverwijzing die u wilt bewerken.
Selecteer de kruisverwijzing en kies Opties kruisverwijzing in het menu van het deelvenster Kruisverwijzingen.
2. Bewerk de kruisverwijzing en klik op OK.
Kruisverwijzingen verwijderen
Als u een kruisverwijzing verwijdert, wordt de bronkruisverwijzing omgezet naar tekst.
1. Selecteer in de sectie Kruisverwijzingen van het deelvenster Hyperlinks de kruisverwijzing(en) die u wilt verwijderen.
2. Klik op het pictogram Verwijderen of kies Hyperlink/kruisverwijzing verwijderen in het menu van het deelvenster.
3. Klik ter bevestiging op Ja.
Als u een kruisverwijzing volledig wilt verwijderen, kunt u tevens de bron van de kruisverwijzing selecteren en deze verwijderen.
Tekst van kruisverwijzingsbron bewerken
U kunt de tekst van een kruisverwijzingsbron bewerken. Het voordeel van het bewerken van kruisverwijzingstekst is dat u zo nodig de
reeksspatiëring of woordspatiëring kunt wijzigen om tekst passend te maken, of andere wijzigingen kunt aanbrengen. Het nadeel is dat als u de
kruisverwijzing bijwerkt of opnieuw koppelt, alle lokale opmaakwijzigingen worden verwijderd.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
418
Bladwijzers
Naar boven
Naar boven
Bladwijzers maken voor PDF
Bladwijzers beheren
Bladwijzers maken voor PDF
Een bladwijzer is een soort koppeling met verklarende tekst waardoor u makkelijker naar documenten kunt navigeren die als Adobe PDF zijn
geëxporteerd. De bladwijzers die u in het InDesign-document maakt, staan op het tabblad Bladwijzers links in het venster van Acrobat of Adobe
Reader. Elke bladwijzer springt naar een tekstanker of een pagina.
Items in een gegenereerde inhoudsopgave worden automatisch aan het deelvenster Bladwijzers toegevoegd. Daarnaast kunt u het document
verder aanpassen met bladwijzers als extra informatie of verwijzing naar andere informatie. Bladwijzers kunnen onder andere bladwijzers worden
geplaatst.
In bepaalde gevallen wilt u misschien dat bladwijzers op het tabblad Bladwijzers van het PDF-document worden weergegeven, maar dat de
inhoudsopgave niet in het PDF-document wordt weergegeven. In dergelijke gevallen genereert u een inhoudsopgave op de laatste pagina van
het document. Als u het document vervolgens exporteert naar PDF, laat u de laatste pagina weg uit de exportbewerking. U kunt ook de laatste
pagina in het resulterende PDF-bestand opnemen en de pagina daarna in Acrobat verwijderen.
1. Kies Venster > Interactief > Bladwijzers om het deelvenster Bladwijzers weer te geven.
2. Klik op de bladwijzer waaronder u een nieuwe bladwijzer wilt maken. Als u geen bladwijzer selecteert, wordt de nieuwe bladwijzer
automatisch aan het einde van de lijst geplaatst.
3. Voer een van de volgende handelingen uit om te bepalen waaraan de bladwijzer moet worden gekoppeld:
Klik op een invoegpositie in de tekst.
Selecteer tekst. (De geselecteerde tekst wordt standaard het bladwijzerlabel.)
Dubbelklik op een pagina in het deelvenster Pagina's om de pagina in het documentvenster te openen.
4. Voer een van de volgende handelingen uit om de bladwijzer te maken:
Klik op het pictogram Nieuwe bladwijzer aanmaken in het deelvenster Bladwijzers.
Kies in het deelvenstermenu de optie Nieuwe bladwijzer.
De bladwijzers worden op het tabblad Bladwijzers weergegeven wanneer u het geëxporteerde PDF-bestand in Adobe Reader of Acrobat opent.
Opmerking: Wanneer u de inhoudsopgave bijwerkt, worden de bladwijzers opnieuw gerangschikt. De bladwijzers die op basis van een
inhoudsopgave worden gegenereerd, staan aan het einde van de lijst.
Bladwijzers beheren
In het deelvenster Bladwijzers kunt u bladwijzers verwijderen, rangschikken en de naam ervan wijzigen.
De naam van een bladwijzer wijzigen
Klik op de bladwijzer in het deelvenster Bladwijzers en kies Bladwijzer hernoemen in het deelvenstermenu.
Een bladwijzer verwijderen
Klik op de bladwijzer in het deelvenster Bladwijzers en kies Bladwijzer verwijderen in het deelvenstermenu.
Bladwijzers schikken, groeperen en sorteren
U kunt een lijst met bladwijzers nesten om de relatie tussen onderwerpen weer te geven. Bij het nesten wordt een relatie tussen
bovenliggende/onderliggende items gemaakt. U kunt deze hiërarchische lijst indien gewenst uit- en samenvouwen. Het wijzigen van de
nestvolgorde van bladwijzers heeft geen gevolgen voor de vormgeving van het eigenlijke document.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
U kunt de bladwijzer hiërarchisch uit- en samenvouwen door te klikken op het driehoekje naast het bladwijzerpictogram en zo de
onderliggende items weergeven of verbergen.
Als u een bladwijzer onder een andere bladwijzer wilt nesten, selecteert u een of meerdere bladwijzers die u wilt nesten, en sleept u het
pictogram of de pictogrammen naar de bovenliggende bladwijzer. Laat de bladwijzer los.
De bladwijzer of bladwijzers die u hebt gesleept, worden onder de bovenliggende bladwijzer genest. De eigenlijke pagina blijft op de
419
oorspronkelijke locatie in het document staan.
Deelvenster Bladwijzers met bladwijzers die zijn genest onder een bovenliggende bladwijzer
Als u een bladwijzer uit een geneste positie wilt verwijderen, selecteert u een of meerdere bladwijzers die u wilt verplaatsen. Sleep het
pictogram of de pictogrammen onder en links van de bovenliggende bladwijzer. Een zwart balkje geeft aan waar de bladwijzer naartoe wordt
verplaatst. Laat de bladwijzer los.
Als u de volgorde van bladwijzers wilt wijzigen, selecteert u een bladwijzer en verplaatst u deze. Een zwart balkje geeft aan waar de
bladwijzer wordt geplaatst.
Als u bladwijzers wilt sorteren, kiest u Bladwijzers sorteren in het menu van het deelvenster Bladwijzers. Bladwijzers worden in dezelfde
volgorde gezet als de pagina's waarnaar ze verwijzen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
420
Dynamische PDF-documenten
Naar boven
Interactieve documenten maken voor PDF
PDF-formulieren maken (CS5.5 en CS5)
Een voorvertoning weergeven van interactieve documenten
Presentatiemodus gebruiken
Als u een interactieve diapresentatie wilt maken, is het een goed idee om een dynamisch PDF-document te maken. U kunt interactieve
documenten maken met knoppen, films, geluidclips, hyperlinks, bladwijzers en paginaovergangen. U kunt in InDesign ook documenten ontwerpen
die u in Acrobat kunt omzetten in formulieren.
Interactieve documenten maken voor PDF
U kunt Adobe PDF-documenten exporteren die de volgende interactieve functies bevatten.
Bladwijzers De bladwijzers die u in het InDesign-document maakt, staan op het tabblad Bladwijzers links in het venster van Adobe Acrobat of
Adobe Reader. Elke bladwijzer springt naar een pagina, tekst of afbeelding in het geëxporteerde PDF-bestand. Zie Bladwijzers.
Films en geluidsclips U kunt films en geluidclips aan een document toevoegen of koppelen aan streaming videobestanden op internet. Deze
films en geluidsclips kunnen worden afgespeeld in het geëxporteerde PDF-bestand. Zie Films en geluiden.
Hyperlinks Als u in een geëxporteerd PDF-document op een hyperlink klikt, wordt naar een andere locatie in het document, naar een ander
document of naar een website gesprongen. Zie Hyperlinks.
Kruisverwijzingen Via een kruisverwijzing worden lezers van het ene deel van uw document verwezen naar een ander deel van het
geëxporteerde PDF-bestand. Kruisverwijzingen zijn met name handig in gebruikers- en referentiehandleidingen. Als een document met
kruisverwijzingen wordt geëxporteerd naar PDF, fungeren de kruisverwijzingen als interactieve hyperlinks. Zie Kruisverwijzingen.
Paginaovergangen Bij paginaovergangen wordt een decoratief effect toegepast, zoals een verspreiding of sluitereffect, als u pagina's omslaat in
de geëxporteerde PDF terwijl u zich in de modus voor volledig scherm bevindt. Zie Paginaovergangen.
1. Kies Bestand > Exporteren.
2. Geef een naam en locatie voor het bestand op.
3. Kies Adobe PDF (interactief) bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
4. Stel de opties in het dialoogvenster Exporteren als interactieve PDF in en klik op OK.
Exporteren naar interactieve PDF opties
Het dialoogvenster Exporteren als interactieve PDF bevat de volgende opties.
Pagina's Geef aan of u de huidige selectie, alle pagina's in het document of een paginabereik wilt exporteren. Als u Bereik selecteert, geeft u het
gewenste paginabereik op, bijvoorbeeld 1-7, 9 om pagina 1 tot en met 7 en pagina 9 af te drukken. Zie Opgeven welke pagina's moeten worden
afgedrukt.
Na exporteren weergeven Hiermee opent u het zojuist gemaakte PDF-bestand in de standaardtoepassing voor de weergave van PDF-
bestanden.
Miniaturen op pagina insluiten Hiermee wordt een miniatuur weergegeven voor elke pagina in de PDF, waardoor het bestand groter wordt.
Deselecteer deze instelling wanneer gebruikers van Acrobat 5.0 en later de PDF zullen weergeven en afdrukken; in deze versies worden
miniaturen steeds dynamisch gegenereerd wanneer u op het deelvenster Pagina's van een PDF klikt.
Acrobat-lagen maken Hiermee wordt elke InDesign-laag als een Acrobat-laag in het PDF-bestand opgeslagen. U kunt volledig door die lagen
navigeren, waardoor gebruikers met Acrobat 6.0 en hoger meerdere versies van het document vanuit een enkel PDF-bestand kunnen bekijken.
Gelabelde PDF maken Hiermee worden tijdens het exporteren elementen in het artikel automatisch van labels voorzien op basis van een subset
van de Acrobat-labels die door InDesign worden ondersteund. Dit omvat de herkenning van alinea's, standaard tekstopmaak, lijsten en tabellen. (U
kunt deze labels in het document invoegen en aanpassen, voordat u naar PDF exporteert. Zie Structuur aan PDF-bestanden toevoegen.)
Structuur gebruiken voor de tabvolgorde Gebruik bij exporteren de tabvolgorde die is opgegeven met Objecten > Interactief > Tabvolgorde
instellen. Deze optie is alleen beschikbaar voor gelabelde PDF's.
Weergave De aanvankelijke weergave-instellingen van het PDF-bestand wanneer dit wordt geopend.
De aanpassing van de layout De aanvankelijke layout van het PDF-bestand wanneer dit wordt geopend.
Presentatie Selecteer Openen in modus Volledig scherm om het PDF-bestand zonder menu's of deelvensters weer te geven in Adobe Acrobat of
Adobe Reader. Als u de pagina's automatisch wilt laten doorlopen, selecteert u Pagina's spiegelen bij elke en geeft u het aantal seconden tussen
het omslaan van de pagina's op.
Paginaovergangen Geef één paginaovergang op die bij het exporteren op alle pagina's wordt toegepast. Als u overgangen opgeeft in het
deelvenster Paginaovergangen, kiest u de optie Op basis van document om de desbetreffende instellingen te gebruiken.
Knoppen en media Selecteer Alles opnemen als u interactieve films, geluiden en knoppen in het geëxporteerde PDF-bestand wilt opnemen.
421
Naar boven
Naar boven
Selecteer Alleen vormgeving als u de videoposters en de normale status van knoppen als statische elementen in het bestand wilt opnemen.
Compressie Kies JPEG (met gegevensverlies) om afbeeldingsgegevens te verwijderen en de afbeeldingskwaliteit eventueel te verlagen. Het
bestand wordt dan kleiner en het gegevensverlies wordt tot het minimum beperkt. Kies JPEG 2000 (zonder gegevensverlies) om het bestand met
compressie zonder gegevensverlies te exporteren. Kies Automatisch om InDesign de beste kwaliteit voor afbeeldingen in kleur en grijswaarden te
laten bepalen.
JPEG-kwaliteit Hiermee geeft u op hoe gedetailleerd de geëxporteerde afbeelding moet worden. Hoe hoger de kwaliteit, hoe groter het bestand.
Deze optie is grijs als u bij Compressie de optie JPEG 2000 (zonder gegevensverlies) selecteert.
Resolutie Hiermee bepaalt u de resolutie van bitmapafbeeldingen in het geëxporteerde PDF-bestand. Een hoge resolutie is vooral belangrijk
wanneer u gebruikers wilt laten inzoomen op inhoud op basis van pixels in uw geëxporteerde PDF-bestand. Een hoge resolutie kan resulteren in
zeer grote bestanden.
PDF-formulieren maken (CS5.5 en CS5)
InDesign bevat geen functies voor het toevoegen van formuliervelden, maar Adobe Acrobat biedt deze functies wel. U kunt in InDesign een
formulier maken met plaatsaanduidingen voor velden zoals keuzerondjes, selectievakjes en tekstvelden. Daarna kunt u het bestand exporteren als
PDF-bestand en de plaatsaanduidingen omzetten in formuliervelden in Acrobat.
1. Maak in InDesign het document dat u voor het formulier wilt gebruiken. Gebruik tabellen en tekstvakken om de plaatsaanduidingen voor de
velden te maken.
Desgewenst kunt u in InDesign eveneens interactieve knoppen toevoegen.
2. Exporteer het document naar Adobe PDF.
3. Start de Formulierwizard om de plaatsaanduidingen om te zetten naar formuliervelden. Gebruik de formulierfuncties om het formulier toe te
voegen en te bewerken. Raadpleeg de documentatie van Adobe Acrobat voor meer informatie.
In Acrobat X kiest u Extra > Formulieren > Maken om de Formulierwizard te starten.
In Adobe Acrobat 9 kiest u Formulieren > Formulierwizard.
Aanvullende bronnen
Op InDesign and Acrobat Forms Workflow geeft Gabriel Powell een videodemo over het ontwerpen van een PDF-formulier in InDesign en het
voltooien van dit formulier in Adobe Acrobat.
Op Designing forms for auto field detection in Adobe Acrobat vindt u een artikel over het maken van formulieren voor automatische velddetectie in
Adobe Acrobat.
Op Acrobat Friendly Form Design geeft Michael Murphy een videodemo over het maken van formulieren.
Op Creating PDF Forms in InDesign vindt u een artikel van Bob Bringhurst over het ontwerpen van formulieren.
Een voorvertoning weergeven van interactieve documenten
In het deelvenster Voorvertoning kunt u een voorvertoning weergeven van de interactiviteit en animatie van de huidige selectie of spread of van
het hele document. U kunt het formaat van dit deelvenster wijzigen, u kunt het koppelen of laten zweven of zelfs naar een tweede beeldscherm
verplaatsen.
1. Kies Venster > Interactief > Voorvertoning.
2. Voer een of meer van de volgende handelingen uit om een voorvertoning van de interactiviteit en animatie weer te geven:
Klik op de knop Modus Voorvertoning selectie instellen om een voorvertoning van de huidige selectie weer te geven.
Klik op de knop Modus Voorvertoning spread instellen om een voorvertoning van de huidige spread weer te geven.
Klik op de knop Modus Voorvertoning document instellen om een voorvertoning van het huidige document weer te geven.
3. Klik op Voorvertoning afspelen
om een voorvertoning van de selectie, de spread of het document weer te geven. Klik desgewenst op
interactieve items, zoals knoppen in het deelvenster Voorvertoning, om deze te testen.
Klik tijdens het voorvertonen van een document op de pijlen Ga naar vorige pagina en Ga naar volgende pagina onder aan het deelvenster
om naar andere pagina's te navigeren.
Als u uw document bewerkt, kunt u de voorvertoning vernieuwen door op de knop Voorvertoning afspelen in het deelvenster Voorvertoning te
klikken.
Een voorvertoning van het document weergeven in een webbrowser
1. Kies Testen in browser in het menu van het deelvenster Voorvertoning.
2. Klik op de interactieve items in uw document om deze te testen.
422
Naar boven
Voorvertoningsinstellingen bewerken
1. Kies Voorvertoningsinstellingen bewerken in het menu van het deelvenster Voorvertoning.
In het dialoogvenster Voorvertoningsinstellingen ziet u de actieve instellingen van het dialoogvenster SWF exporteren.
2. Bewerk indien nodig de instellingen. Zie SWF-exportopties.
Presentatiemodus gebruiken
In de Presentatiemodus wordt het actieve InDesign-document weergegeven als een presentatie. In deze modus zijn het toepassingsmenu, de
deelvensters, hulplijnen en kaderranden verborgen. Het achtergrondgebied heeft standaard een donkere kleur voor het geval het formaat van uw
document afwijkt van de proporties van de monitor die u gebruikt.
De Presentatiemodus is bijzonder handig in combinatie met de functie Connect van Adobe. U kunt een webvergadering starten met de opdracht
Bestand > Mijn scherm delen. Als uw scherm eenmaal wordt gedeeld, kunt u het InDesign-document weergeven in de Presentatiemodus.
1. Kies Weergave > Schermmodus > Presentatie.
2. Druk op een van de volgende toetsen.
Handeling Beschrijving
Muisklik, pijl-rechts of PgDn Volgende spread
Shift ingedrukt houden en klikken, rechtermuisknop ingedrukt
houden en klikken, pijl-links of PgUp
Vorige spread
Esc Presentatiemodus afsluiten
Home Eerste spread
End Laatste spread
B Achtergrondkleur wijzigen in zwart
W Achtergrondkleur wijzigen in wit
G Achtergrondkleur wijzigen in grijs
U kunt documenten niet bewerken in de Presentatiemodus. Als u echter met twee beeldschermen werkt, kunt u twee vensters van hetzelfde
document openen en de Presentatiemodus in een van deze vensters weergeven. U kunt het document dan bewerken in de standaardmodus en
de resultaten meteen bekijken in het venster Presentatiemodus.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
423
Films en geluiden
Naar boven
Film- en geluidsbestanden toevoegen aan documenten
Formaat van filmobjecten, posters en kaders wijzigen
Oudere mediabestanden opnieuw koppelen
Film- en geluidsbestanden toevoegen aan documenten
U kunt de films en geluidclips die u aan een document toevoegt, afspelen nadat u het document als een Adobe PDF- of SWF-bestand hebt
geëxporteerd of als u het document in XML-indeling exporteert en de labels voor de XML-inhoud opnieuw gebruikt.
U kunt videobestanden importeren in de Flash Video-indeling (FLV en F4V), als bestanden met H.264-codering (zoals MP4) en als SWF-
bestanden. U kunt audiobestanden importeren in de MP3-indeling. Mediabestandstypen, zoals QuickTime (MOV), AVI en MPEG, worden
ondersteund in geëxporteerde interactieve PDF-bestanden, maar niet in geëxporteerde SWF- of FLA-bestanden. U wordt aangeraden
bestandsindelingen zoals FLV, F4V, SWF, MP4 en MP3 te gebruiken om optimaal te profiteren van de ondersteuning voor complexe media die
wordt geboden in Acrobat 9, Adobe Reader 9 en Adobe Flash Player 10 of hoger.
Houd tijdens de gehele productie bij welke mediabestanden u aan een InDesign-document toevoegt. Als u een mediaclip aan het document
toevoegt en vervolgens die clip verplaatst, moet u de clip opnieuw koppelen via het deelvenster Koppelingen. Als u het InDesign-document naar
iemand anders stuurt, moet u de mediabestanden in het document opnemen.
Een film- of geluidsbestand toevoegen
1. Kies Bestand > Plaatsen en dubbelklik op het film- of geluidsbestand. Klik op de plaats waar u de film wilt invoegen. (Als u het mediakader
maakt door te slepen, kan de rand van het kader afgesneden of schuingetrokken zijn.)
Als u een film- of geluidsbestand plaatst, verschijnt er een mediaobject in een kader. Dit mediaobject leidt naar het mediabestand. U kunt
het afspeelgebied bepalen door de grootte van het mediaobject aan te passen.
Als het middelpunt van de film buiten de pagina valt, wordt de film niet geëxporteerd.
2. Gebruik het deelvenster Media (kies Venster > Interactief > Media) om een voorvertoning van een mediabestand weer te geven en
instellingen te wijzigen.
3. Exporteer het bestand in de Adobe PDF- of SWF-indeling.
Als u het bestand wilt exporteren in de Adobe PDF-indeling, kiest u de optie Adobe PDF (interactief) en niet Adobe PDF (afdrukken). Zie
Interactieve documenten maken voor PDF.
Filminstellingen wijzigen
U kunt filminstellingen aanpassen in het deelvenster Media.
1. Selecteer het filmobject in het document.
2. Voer in het deelvenster Media een van de volgende handelingen uit:
Afspelen bij laden van pagina Hiermee wordt de film afgespeeld wanneer iemand de pagina waarop de film staat, omslaat. Wanneer voor
andere pagina-items is ingesteld dat deze moeten worden afgespeeld bij het laden van de pagina, gebruikt u het deelvenster Timing om de
afspeelvolgorde te bepalen.
Lus Hiermee wordt de film continu afgespeeld. Als het bronbestand is opgeslagen in een Flash Video-indeling, wordt het in een lus afspelen
van de film alleen toegepast in geëxporteerde SWF-bestanden en niet in PDF-bestanden.
Poster Geef voor Poster het type afbeelding op dat in het afspeelgebied moet komen te staan. Zie Posteropties.
Bediening Als het filmbestand een Flash Video-bestand (FLV of F4V) of een bestand met H.264-codering is, kunt u vooraf ingestelde
controllerskins opgeven waarmee gebruikers de film op verschillende manieren kunnen pauzeren, starten en stoppen. Als u Controller tonen
bij rollover selecteert, worden de bedieningselementen weergegeven wanneer u de muisaanwijzer op het mediaobject laat staan. Gebruik
het deelvenster Voorvertoning om een voorvertoning van de geselecteerde controllerskin weer te geven.
Als het filmbestand een oud bestand is (zoals een AVI- of MPEG-bestand), kunt u Geen of Controller tonen selecteren. In dat geval wordt
een standaardcontroller weergegeven waarmee gebruikers de film kunnen pauzeren, starten en stoppen.
SWF-bestanden die u plaatst, hebben mogelijk hun eigen controllerskins. U kunt de controlleropties testen in het deelvenster Voorvertoning.
Navigatiepunten U kunt een navigatiepunt maken door naar een specifiek frame in de video te gaan en op het pictogram met het plusteken
te klikken. Navigatiepunten zijn handig wanneer u een video vanaf een ander beginpunt wilt afspelen. Wanneer u een knop maakt voor het
424
Naar boven
afspelen van een video, kunt u de optie Afspelen vanaf navigatiepunt gebruiken om het afspelen van de video te starten bij een door u
toegevoegd navigatiepunt.
Geluidsinstellingen wijzigen
U kunt geluidsinstellingen aanpassen in het deelvenster Media.
1. Selecteer het geluidsobject in het document.
2. Voer in het deelvenster Media een van de volgende handelingen uit:
Afspelen bij laden van pagina Hiermee wordt het geluid afgespeeld wanneer iemand de pagina waarop het geluidsobject staat, omslaat.
Wanneer voor andere pagina-items is ingesteld dat deze moeten worden afgespeeld bij het laden van de pagina, gebruikt u het deelvenster
Timing om de afspeelvolgorde te bepalen.
Stoppen bij omslaan pagina Hiermee wordt het afspelen van het MP3-geluidsbestand gestopt wanneer de gebruiker naar een andere
pagina gaat. Als het audiobestand geen MP3-bestand is, is deze optie grijs.
Lus Hiermee wordt het MP3-geluidsbestand continu afgespeeld. Als het bronbestand geen MP3-bestand is, is deze optie grijs.
Poster Geef voor Poster het type afbeelding op dat in het afspeelgebied moet komen te staan. Zie Posteropties.
Posteropties
Een poster is de afbeelding die een mediaclip voorstelt. Elke film of elk geluid kan met of zonder poster worden weergegeven. Als de poster in
InDesign groter is dan de film, wordt de poster bijgeknipt tot de grootte van de film in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand. Geef een van de
volgende typen posterafbeelding op in het deelvenster Media:
Geen Geeft geen poster voor de film- of geluidclip weer. Gebruik deze optie als u de film- of geluidclip niet op de pagina wilt weergeven. U wilt
dan bijvoorbeeld dat de media alleen worden afgespeeld wanneer de pagina wordt omgeslagen of u wilt in plaats van een poster een complex
ontwerp onder de film.
Standaard Geeft een algemene film- of geluidsposter weer die niet is gebaseerd op de inhoud van het bestand.
U gebruikt een andere standaardposter door een afbeelding als Standaardfilmposter.jpg of Standaardgeluidsposter.jpg op te slaan en het
bestaande bestand met dezelfde naam te vervangen. Dit bestand bevindt zich in de map Presets/Multimedia in de toepassingsmap.
Vanaf huidige frame Selecteer deze optie als u het frame wilt gebruiken dat op dat moment wordt weergegeven in het voorvertoningsgedeelte
van het deelvenster Media. Als u een ander frame wilt selecteren, gebruikt u de voorvertoningsschuifregelaar en klikt u op het pictogram rechts
van het menu Poster. Deze optie is niet beschikbaar bij oude indelingen voor filmbestanden, zoals AVI en MPEG.
Afbeelding kiezen Hiermee selecteert u een afbeelding voor de poster. Dubbelklik op de afbeelding die u wilt gebruiken. U kunt voor posters
alleen bitmapafbeeldingen en geen vectorafbeeldingen selecteren.
[Uit video] Deze optie is ingeschakeld voor omgezette CS4- documenten met mediaclips die zijn ingesteld op een specifiek frame.
Media-instellingen voor interactieve PDF-bestanden wijzigen
1. Kies PDF-opties in het menu van het deelvenster Media.
2. Geef de volgende opties op en klik op OK.
Beschrijving Typ een beschrijving die wordt weergegeven als het mediabestand niet kan worden afgespeeld in Acrobat. Deze beschrijving
kan ook dienen als alternatieve tekst voor slechtzienden.
Video afspelen in zwevend venster Hiermee wordt de film in een eigen venster afgespeeld. Als u deze optie selecteert, geeft u de
afmeting van en de positie voor het scherm op. Als u dit venster vergroot, kan de beeldkwaliteit slechter worden. De grootte van het
zwevende venster wordt bepaald door de grootte van de originele film en niet door de grootte van de geschaalde film in de documentlayout.
Deze optie is niet beschikbaar voor SWF-bestanden of audiobestanden.
Een video vanaf een URL plaatsen
Plaats een video vanaf een geldige URL om de streamingvideo in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand af te spelen. De video moet een
geldig Flash Video-bestand (FLV of F4V) of een bestand met H.264-codering (zoals MP4) zijn.
1. Selecteer een leeg frame of een video-object met een video die u wilt vervangen.
2. Kies Video vanaf URL in het menu van het deelvenster Media.
3. Geef de URL op en klik op OK.
Formaat van filmobjecten, posters en kaders wijzigen
Wanneer u een film aan het InDesign-document toevoegt, staan het filmobject en de poster in een kader. Wanneer u naar PDF exporteert, bepaalt
de omtrek van het filmobject de grootte van de film in het PDF-document en niet de grootte van het kader of de poster.
U krijgt het beste resultaat door de poster en de film even groot te houden. Als u een uitknippad toepast of het formaat van de afbeelding wijzigt,
worden deze wijzigingen waarschijnlijk niet doorgevoerd in het geëxporteerde PDF-document.
425
Naar boven
Films worden weergegeven in de bovenste laag van het PDF-document. Als u een film bedekt met een ander object in InDesign, wordt dat object
onder de film weergegeven in de geëxporteerde PDF.
Als u in het PDF-document een afspeelgebied met doezeleffect of andere effecten wilt plaatsen die niet goed worden geëxporteerd wanneer ze
worden toegepast op een poster, kunt u voor het afspeelgebied ook een geplaatste afbeelding gebruiken en vervolgens een film (zonder
poster) op de geplaatste afbeelding plaatsen.
Formaat van filmobject wijzigen
A. Poster B. Filmobject C. Kader
Ga als volgt te werk:
Wijzig met het gereedschap Schalen het formaat van het filmobject, de poster en het kader, en sleep een van de hoekhandgrepen (houd
Shift ingedrukt om de verhoudingen te behouden).
U wijzigt alleen het formaat van het kader door met het gereedschap Selecteren een hoekhandgreep te slepen.
U wijzigt het formaat van een poster of mediaobject door de poster of het object te selecteren met het gereedschap Direct selecteren . Klik
vervolgens op het gereedschap Selecteren en sleep een hoekgreep.
Als u het formaat van een poster binnen een kader wilt wijzigen, kunt u ook de aanpassingsopdrachten (Object > Aanpassen) gebruiken.
Oudere mediabestanden opnieuw koppelen
U kunt het beste de FLV- en F4V-video-indelingen en de MP3-audio-indeling gebruiken in InDesign als u interactieve documenten wilt exporteren.
De video-indelingen .mov, .avi en .mpg kunnen wel worden geëxporteerd naar .pdf, maar niet naar op Flash gebaseerde indelingen, zoals .swf.
Gebruik Adobe Media Encoder om videobestanden om te zetten in de FLV-, F4V- of MP4-indeling. Adobe Media Encoder zet
audiobestandsindelingen niet om in MP3, maar daar kunt u bijvoorbeeld Apple iTunes voor gebruiken.
1. Open Adobe Media Encoder, voeg de videobestanden toe die u wilt omzetten en zet deze om in de FLV- of F4V-indeling.
Raadpleeg de Help bij Adobe Media Encoder voor meer informatie.
2. Voer een of meer van de volgende handelingen uit:
Plaats het mediabestand in een InDesign-document. Zie Film- en geluidsbestanden toevoegen aan documenten.
Als de videobestanden al in een InDesign-document zijn geplaatst, kunt u de bestanden in het deelvenster Koppelingen aan hun nieuwe
versies koppelen. Zie Koppelingen bijwerken, herstellen en vervangen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
426
Animatie
Naar boven
Een document aan de hand van bewegingsvoorinstellingen voorzien van animatie
Bewegingsvoorinstellingen beheren
Een bewegingspad maken
De animatievolgorde wijzigen in het deelvenster Timing
Met animatie-effecten kun u objecten in geëxporteerde SWF-bestanden laten bewegen. U kunt bijvoorbeeld een bewegingsvoorinstelling
toepassen op een afbeelding, zodat deze van links al draaiend en tollend het scherm in komt vliegen. Gebruik de volgende gereedschappen en
deelvensters om documenten van animatie te voorzien.
Het deelvenster Animatie Pas een bewegingsvoorinstelling toe en bewerk de instelling voor bijvoorbeeld duur en snelheid.
De gereedschappen Direct selecteren en Pen Bewerk het pad waarover het object met animatie zich verplaatst.
Het deelvenster Timing Bepaal de volgorde waarin objecten op een pagina van animatie worden voorzien.
Het deelvenster Voorvertoning Geef de animatie weer in een InDesign-deelvenster.
Opmerking: Een verwant type animatie dat u in InDesign kunt invoegen, is een knop met een rollover-effect. Zie Knoppen maken voor meer
informatie.
Jeff Witchel van Infiniteskills.com geeft een video-overzicht op Lay-outs animeren.
Een document aan de hand van bewegingsvoorinstellingen voorzien van animatie
Bewegingsvoorinstellingen zijn kant-en-klare animaties die u snel op objecten kunt toepassen. Gebruik het deelvenster Animatie om
bewegingsvoorinstellingen toe te passen en animatie-instellingen, zoals duur en snelheid, te wijzigen. U kunt in dit deelvenster ook opgeven
wanneer een object met animatie wordt afgespeeld.
Dit zijn dezelfde bewegingsvoorinstellingen als in Adobe Flash CS5 Professional. U kunt elke aangepaste bewegingsvoorinstelling die in Flash
Professional is gemaakt, importeren. U kunt door u gemaakte bewegingsvoorinstellingen ook opslaan en gebruiken in InDesign of Flash
Professional.
Animatiefuncties worden alleen ondersteund wanneer u ze exporteert naar Adobe Flash Player (de indeling .swf). Deze functies worden niet
ondersteund wanneer u exporteert naar een interactief PDF-bestand. Als u animatie-effecten aan een PDF-bestand wilt toevoegen, exporteert
u een selectie als een SWF-bestand uit InDesign en plaatst u dat SWF-bestand in het InDesign-document.
Op www.adobe.com/go/lrvid5159_id_nl vindt u een videodemo over het maken van voorinstellingen voor beweging.
1. Plaats het object dat u wilt van een animatie wilt voorzien in uw document.
2. Kies een bewegingsvoorinstelling in het menu Voorinstelling in het deelvenster Animatie (Venster > Interactief > Animatie).
3. Geef de opties voor de bewegingsvoorinstelling op.
4. Gebruik de gereedschappen Pen en Direct selecteren als u het bewegingspad wilt bewerken.
5. Gebruik het deelvenster Timing om de volgorde van animatie-effecten te bepalen.
6. Geef een voorvertoning van de animatie weer in het deelvenster Voorvertoning van InDesign.
Selecteer het object en klik op het pictogram Verwijderen in het deelvenster Animatie om animatie uit een object te verwijderen.
Opmerking: Wanneer bepaalde animatie-effecten, zoals Infaden, worden gecombineerd met een paginaovergang of met Pagina omslaan en
krullen, zal de animatie mogelijk onverwacht gedrag vertonen in het deelvenster Voorvertoning of in het geëxporteerde SWF-bestand. Zo zijn
objecten die op Infaden zijn ingesteld meteen zichtbaar bij het omslaan van de pagina, terwijl ze eerst onzichtbaar zouden moeten zijn. Als u dit
conflict wilt voorkomen, moet u geen paginaovergangen gebruiken op pagina's met animatie, en moet u de optie Inclusief interactief pagina
omslaan en krullen in het dialoogvenster SWF exporteren uitschakelen. Voorinstellingen voor bewegen die mogelijk niet zoals verwacht werken
met paginaovergangen en Pagina krullen zijn onder andere: Verschijnen, Infaden, de verschillen voorinstellingen voor Invliegen, Inzoomen (2D) en
Zweven.
Geselecteerde objecten omzetten in een bewegingspad
U maakt animatie door een object en een pad te selecteren en deze om te zetten in een bewegingspad. Als u twee gesloten paden hebt
geselecteerd, zoals twee rechthoeken, wordt het bovenste pad het bewegingspad.
1. Selecteer het object dat u van animatie wilt voorzien en het pad dat u als bewegingspad wilt gebruiken.
U kunt niet meer dan twee geselecteerde objecten omzetten.
2. Klik in het deelvenster Animatie op de knop Omzetten in bewegingspad
.
427
Naar boven
3. Wijzig de instellingen in het deelvenster Animatie.
Opties voor bewegingsvoorinstellingen
De opties voor bewegingsvoorinstellingen worden weergegeven in het deelvenster Animatie. Klik op de optie Eigenschappen om geavanceerde
instellingen weer te geven.
Naam Geef een naam op voor de animatie. Een beschrijvende naam is vooral handig als u een actie instelt waarmee de animatie wordt
geactiveerd.
Voorinstelling Maak een keuze in de lijst met vooraf ingestelde bewegingsinstellingen.
Gebeurtenis(sen) Standaard is Bij laden van pagina geselecteerd. Dat betekent dat het object met animatie wordt afgespeeld wanneer de
pagina in het SWF-bestand wordt geopend. Kies Bij klikken op pagina om de animatie te activeren wanneer er op de pagina wordt geklikt. Kies Bij
klikken (automatisch) of Bij rollover (automatisch) om de animatie respectievelijk te activeren wanneer iemand op het object zelf klikt of de muis
erboven houdt. Bij knopgebeurtenis wordt geselecteerd als u een knopactie instelt waarmee de animatie wordt geactiveerd. (Zie Acties toevoegen
aan knoppen.) U kunt meerdere gebeurtenissen opgeven om de animatie te starten.
Als u de gebeurtenis Bij rollover (automatisch) selecteert, kunt u ook Omkeren bij rolloff selecteren. Met deze optie draait u de actie van de
animatie om als u de muis van het object haalt.
Knopactivering maken Klik op deze knop om de animatie te activeren vanaf een bestaand object of een bestaande knop. Klik op de knop
Knopactivering maken
en daarna op het object waarmee de animatie wordt geactiveerd. Het object wordt, indien nodig, omgezet in een knop
en het deelvenster Knoppen wordt geopend.
Duur Geef op hoe lang het duurt voordat de animatie wordt weergegeven.
Afspelen Geef op hoe vaak de animatie wordt afgespeeld of selecteer Continu om de animatie steeds opnieuw af te afspelen totdat deze wordt
gestopt.
Snelheid U kunt kiezen of de animatie bij een constante snelheid wordt afgespeeld (Geen), langzaam begint en dan steeds sneller wordt
afgespeeld (Versnellen) of tegen het einde wordt vertraagd (Vertragen).
Opmerking: De volgende opties zijn beschikbaar wanneer Eigenschappen wordt uitgevouwen.
Animeren Kies Op basis van huidige vormgeving om de huidige eigenschappen (schalingspercentage, rotatiehoek en positie) te gebruiken als het
beginpunt voor de animatie.
Kies Naar huidige vormgeving om de eigenschappen van het object te gebruiken als het eindpunt van de animatie. Het gebruik van deze optie is
vooral handig in presentaties. Objecten die het beeld in komen vliegen, kunnen bijvoorbeeld worden weergegeven op de pagina in plaats van op
het plakbord, zodat het afgedrukte document er veel beter uitziet.
Kies Naar huidige locatie om de huidige objecteigenschappen te gebruiken als het beginpunt van de animatie en de positie van het object als het
eindpunt. Deze optie lijkt op Naar huidige vormgeving, alleen eindigt het object op de huidige locatie en wordt het bewegingspad verschoven.
Deze optie is vooral handig in geval van bepaalde voorinstellingen, zoals vervagingen en fades, omdat zo wordt voorkomen dat het object er aan
het einde van de animatie niet goed uitziet.
Instellingen voor animeren
A. Object en pad voor animatie B. Van huidige vormgeving C. Naar huidige vormgeving D. Naar huidige locatie
Klik op Animatieproxy weergeven onder aan het deelvenster Animatie om de proxy aan het einde van het bewegingspad weer te geven.
Roteren Geef een rotatiehoek op die het object tijdens de animatie voltooit.
Oorsprong Gebruik de proxy om de oorsprong van het bewegingspad voor het geanimeerde object op te geven.
Schalen Geef een percentage op om te bepalen of het object tijdens het afspelen groter of kleiner wordt.
Dekking Kies een optie om te bepalen of de animatie onveranderd blijft (Geen), langzaam maar zeker zichtbaar wordt (Infaden) of langzaam maar
zeker onzichtbaar wordt (Uitfaden).
Zichtbaarheid Selecteer Verbergen tot animatie wordt gestart of Verbergen na animeren om een object voor of na het afspelen onzichtbaar te
maken.
Bewegingsvoorinstellingen beheren
U kunt in InDesign animatie-instellingen opslaan als bewegingsvoorinstellingen die u gemakkelijk opnieuw kunt gebruiken. U kunt ook
voorinstellingen importeren uit XML-bestanden die kunnen worden geopend in Flash Professional of uitgewisseld met andere InDesign-gebruikers.
Bewegingsvoorinstellingen opslaan voor later gebruik
Aangepaste voorinstellingen staan boven aan het menu Voorinstellingen in het deelvenster Animatie.
428
Naar boven
Naar boven
1. Wijzig indien nodig de instellingen in het deelvenster Animatie.
2. Kies Opslaan in het menu van het deelvenster Animatie.
3. Voer een naam voor de voorinstelling in en klik op OK.
Aangepaste bewegingsvoorinstellingen verwijderen
In het dialoogvenster Voorinstellingen beheren kunt u opgeslagen, gedupliceerde of geïmporteerde bewegingsvoorinstellingen verwijderen. U kunt
de bewegingsvoorinstellingen die tussen haakjes staan en die samen met InDesign zijn geïnstalleerd niet verwijderen. Wanneer u een
bewegingsvoorinstelling verwijdert, wordt deze zowel uit het menu Voorinstellingen als van de computer verwijderd.
1. Kies Voorinstellingen beheren in het menu van het deelvenster Animatie.
2. Selecteer de voorinstelling die u wilt verwijderen en klik op Verwijderen.
Bewegingsvoorinstellingen dupliceren
1. Kies Voorinstellingen beheren in het menu van het deelvenster Animatie.
2. Selecteer de voorinstelling die u wilt dupliceren en klik op Dupliceren.
Bewegingsvoorinstellingen opslaan als XML-bestanden
Het is handig om bewegingsvoorinstellingen op te slaan als XML-bestanden, als u een voorinstelling wilt delen met andere InDesign-gebruikers of
deze wilt openen in Flash Professional.
Wanneer u een bewegingsvoorinstelling opslaat als een XML-bestand, wordt het bewegingspad tegelijk met de instellingen voor Duur, Snelheid,
Schalen, Roteren en Dekking opgeslagen.
1. Kies Voorinstellingen beheren in het menu van het deelvenster Animatie.
2. Selecteer een voorinstelling en klik op Opslaan als.
3. Geef een naam en locatie voor de bewegingsvoorinstelling op en klik op Opslaan.
Bewegingsvoorinstellingen importeren
U kunt bewegingsvoorinstellingen importeren die als XML-bestanden uit InDesign of Flash Professional zijn geëxporteerd.
1. Kies Voorinstellingen beheren in het menu van het deelvenster Animatie.
2. Klik op Laden.
3. Dubbelklik op het XML-bestand dat u wilt importeren.
Een bewegingspad maken
Wanneer u een object met animatie selecteert, wordt het bewegingspad naast het object weergegeven.
Bewegingspad
A. Beginpunt B. Eindpunt
Ga op een van de volgende manieren te werk om een bewegingspad te bewerken:
Gebruik de gereedschappen Direct selecteren en Pen om een bewegingspad op dezelfde manier te bewerken als een pad. Zie Paden
bewerken.
Als u een bewegingspad wilt maken van een bestaand pad, selecteert u een pad en een object en klikt u op de knop Omzetten in
bewegingspad
in het deelvenster Animatie.
Als u de richting van het pad wilt wijzigen, klikt u in het deelvenster Animatie op Eigenschappen en kiest u een instelling in het menu
Animeren. (Zie Opties voor bewegingsvoorinstellingen.) U kunt ook het bewegingspad selecteren en Object > Paden > Pad omkeren kiezen.
Als u het pad wilt omkeren zonder het object te verplaatsen, verwijdert u de animatie, keert u het pad om en herstelt u de animatie.
De animatievolgorde wijzigen in het deelvenster Timing
429
In het deelvenster Timing kunt u de volgorde wijzigen waarin geanimeerde objecten worden afgespeeld. In het deelvenster Timing staan de
animaties op de huidige spread op basis van de paginagebeurtenis die aan elke animatie is toegewezen. U kunt bijvoorbeeld een set animaties
wijzigen die optreedt wanneer de pagina wordt geladen en vervolgens een andere set animaties wijzigen die wordt afgespeeld wanneer een
gebruiker op de pagina klikt.
Geanimeerde objecten worden vermeld in de volgorde waarin ze zijn gemaakt. Animaties die voor de gebeurtenis Bij laden van pagina worden
vermeld, worden standaard in de juiste volgorde afgespeeld. Voor de gebeurtenis Bij klikken op pagina vermelde animaties worden in de juiste
volgorde afgespeeld wanneer iemand op de pagina klikt.
U kunt de volgorde van de animatie wijzigen, objecten tegelijkertijd afspelen of de animatie vertragen.
1. Kies Venster > Interactief > Timing om het deelvenster Timing te openen.
2. Kies een optie in het menu Gebeurtenis om te bepalen of u de timing van de gebeurtenissen Bij laden van pagina of Bij klikken op pagina
wilt bewerken.
Bij laden van pagina en Bij klikken op pagina worden alleen weergegeven wanneer een of meer items aan de gebeurtenis zijn toegewezen.
3. Voer een of meerdere van de volgende handelingen uit om de timing te bewerken:
Sleep items omhoog en omlaag in de lijst om de animatievolgorde te wijzigen. De bovenste items worden eerst geanimeerd.
Als u de animatie wilt vertragen, selecteert u het desbetreffende item en geeft u het aantal seconden vertraging op.
Als u meerdere objecten tegelijk wilt afspelen, selecteert u de items in de lijst en klikt u op de knop Samen afspelen om de items te
koppelen. Houd Shift ingedrukt en klik om een reeks aangrenzende items te selecteren en houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt om niet-aangrenzende items te selecteren.
Als u besluit dat u een of meer gekoppelde items niet tegelijk wilt afspelen, selecteert u de items en klikt u op de knop Gescheiden
afspelen
.
Als u gekoppelde items een bepaald aantal malen of continu wilt afspelen, selecteert u alle aan elkaar gekoppelde items en geeft u het
aantal malen op dat de animaties moeten worden afgespeeld of kiest u Continu.
Als u wilt dat de animatie door een andere gebeurtenis wordt geactiveerd, selecteert u het desbetreffende item en kiest u Opnieuw
toewijzen aan Bij laden van pagina of Opnieuw toewijzen aan Bij klikken op pagina.
Kies Item verwijderen als u een item voor de momenteel geselecteerde gebeurtenis (zoals Bij laden van pagina of Bij klikken op pagina)
wilt verwijderen. Als een item niet aan een gebeurtenis is toegewezen, staat het in de categorie Niet toegewezen. U kunt deze categorie
kiezen in het menu Gebeurtenis.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
430
Formulieren | CS6, CC
javax.jcr.AccessDeniedException:
/content/help/nl/indesign/using/forms/jcr:content/jcr:title: item
toevoegen of bewerken niet toegestaan
Naar boven
Workflow voor formulieren
U kunt formulieren ontwerpen in InDesign en deze rechtstreeks exporteren naar PDF. InDesign ondersteunt nu formuliervelden en extra
formulieracties. De bibliotheek Knoppen en formulieren (Venster > Interactief > Knoppen en formulieren) bevat formulier-items die u kunt
gebruiken om interactieve formulieren te ontwerpen.
U kunt eenvoudige formulieren maken in InDesign zonder dat u het PDF-document na publicatie hoeft te bewerken in Acrobat. U kunt eenvoudige
formulierelementen aan de documentpagina's toevoegen. Algemene veldtypen zoals tekstvelden, keuzerondjes, selectievakjes of handtekeningen
worden ondersteund. U kunt ook handelingen toevoegen om het formulier te verzenden via e-mail of het af te drukken.
Naast de basisontwerpfuncties kunt u ook de creatieve mogelijkheden van InDesign gebruiken om uw formulier meer flair te geven.
Voeg ononderbroken lijnen en vullingen toe op de velden van het PDF-formulier.
Voeg een aangepaste aan- of uitstatus of een zwevende status toe aan knoppen, selectievakjes en keuzerondjes.
Geef de gewenste tekengrootte voor tekstinvoervelden op.
Voor het verzamelen van creditcardgegevens kunt u bijvoorbeeld de traditionele creditcardpictogrammen gebruiken als keuzerondjes, met een
andere afbeelding voor de geselecteerde status.
Voor geavanceerde formulierworkflows kunt u het basisformulier exporteren en dit vervolgens bewerken in Adobe Acrobat.
Een formulierveld toevoegen
Gebruik het deelvenster Knoppen en formulieren om formuliervelden aan de layout toe te voegen. De werkwijzen voor het toevoegen van
interactieve formuliervelden zijn hetzelfde als die voor het toevoegen van knoppen, zodat u geen nieuwe werkwijzen hoeft te leren. U kunt een
formulier maken dat in Adobe Reader of Adobe Acrobat kan worden ingevuld. In InDesign kunt u een aantal fantastische formulieren samenstellen
die u doorgaans niet met Acrobat kunt maken.
Deelvenster Knoppen en formulieren
1. Plaats een kader op de plek waar u het formulierveld wilt instellen.
2. Open het deelvenster Knoppen en formulieren (Vensters > Interactief > Knoppen en formulieren).
3. Selecteer het kader en kies het gewenste type formulierelement in de lijst Type. U kunt ook met de rechtermuisknop op een kader klikken
en Interactief > Omzetten in [...] kiezen.
4. Geef een naam voor het formulierveld op. Als u een groep keuzerondjes wilt maken, moeten alle afzonderlijke knoppen dezelfde naam
hebben.
5. Kies een gebeurtenis en voeg acties toe om deze hieraan te koppelen. Acties zoals Formulier wissen, Formulier afdrukken en Formulier
versturen zijn toegevoegd. Geef in de actie Formulier versturen de URL op als "mailto:xyz@example.com.
6. Keuzerondje, selectievakje of knoppen: stel de weergavekenmerken voor de verschillende statussen in. InDesign voegt
431
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
standaardafbeeldingen voor de verschillende statussen toe, maar u kunt ook uw eigen afbeeldingen toevoegen.
7. Stel de PDF-opties in:
Beschrijving - de ingevoerde waarde wordt weergegeven als knopinfo en gebruikt voor het maken van toegankelijke formulieren
Knopwaarde - deze waarde komt overeen met de exportwaarde in Acrobat en kan ook worden gebruikt om een keuzerondje in een
groep in een toegankelijke vorm te identificeren.
Tabvolgorde opgeven
Als u gebruikersvriendelijke en toegankelijke formulieren wilt maken, moet u een bruikbare tabvolgorde toewijzen. Gebruikers kunnen dan door de
formuliervelden navigeren zonder een aanwijsapparaat te gebruiken. Wanneer ze drukken op de tabtoets wordt de focus naar het volgende
logische gebied verplaatst.
Er zijn twee methoden om een tabvolgorde in een gelabelde PDF op te geven:
Gebruik het deelvenster Artikelen (Vensters > Artikel) om een aangepaste tabvolgorde op te geven
Kies Object > Interactief > Tabvolgorde instellen.
Gebruik Artikelen om de tabvolgorde op te geven
Het deelvenster Artikelen gebruiken om de tabvolgorde op te geven
1. Open het deelvenster Artikelen (Venster > Artikelen).
2. Sleep de formuliervelden naar het deelvenster Artikelen.
3. Sleep de velden in het deelvenster Artikelen om deze in de gewenste volgorde te plaatsen.
Als u wilt dat schermlezers de opgegeven volgorde gebruiken, schakelt u in het menu van het deelvenster Artikelen de optie Gebruiken voor de
leesvolgorde van gelabelde PDF's in. Vergeet niet de optie Gelabelde PDF maken in te schakelen bij het exporteren van het PDF-bestand.
Gebruik Structuur om de tabvolgorde op te geven
1. Kies Objecten > Interactief > Tabvolgorde instellen.
2. Klik op Omhoog verplaatsen of Omlaag verplaatsen om items in de gewenste tabvolgorde te rangschikken.
Tijdens het exporteren naar interactieve PDF, schakelt u Structuur gebruiken voor tabvolgorde in het dialoogvenster PDF-export in.
Zie ook
Werken met artikelen
Exporteren naar interactieve PDF-opties
432
Knoppen
Naar boven
Knoppen maken
Knoppen interactief maken
Knopvormgeving wijzigen voor rollover en klikken
Objecten met meerdere statussen maken
Hotspots voor knoppen maken
De tabvolgorde van knoppen instellen
Knoppen maken
U kunt knoppen maken die een actie uitvoeren als het document wordt geëxporteerd naar SWF- of PDF-indeling. U kunt bijvoorbeeld een knop
maken die naar een andere pagina springt of een website opent.
Knop die is ingesteld voor het afspelen van een film in een geëxporteerde PDF
Nadat u een knop hebt gemaakt, kunt u het volgende doen:
Het deelvenster Knoppen gebruiken om de knoppen interactief te maken. Als een gebruiker op een knop klikt in het geëxporteerde SWF- of
PDF-bestand, wordt een actie uitgevoerd. Zie Knoppen interactief maken.
Het gedeelte Vormgeving van het deelvenster Knoppen gebruiken om de vormgeving van de knop als reactie op bepaalde muishandelingen
te in te stellen. Zie Knopvormgeving wijzigen voor rollover en klikken.
Het deelvenster Objectstatussen gebruiken om objecten met meerdere statussen te maken. Zie Objecten met meerdere statussen maken.
Een “hotspot”- of “hotlink”-effect maken waarmee een afbeelding wordt weergegeven wanneer de muisaanwijzer over de knop wordt
bewogen of wanneer op de knop wordt geklikt. Zie Hotspots voor knoppen maken.
Tijdens het werken aan knoppen en het ontwerpen van dynamische documenten, selecteert u de werkruimte Interactiviteit.
Een knop maken
1. Gebruik het gereedschap Pen of een tekengereedschap, zoals het gereedschap Rechthoek of het gereedschap Ovaal, om de knopvorm te
tekenen. Gebruik zo nodig het gereedschap Tekst om tekst toe te voegen aan de knop, bijvoorbeeld "Volgende" of "Kopen”.
Als u navigatieknoppen maakt (zoals Volgende pagina of Vorige pagina) die op meerdere pagina's worden weergegeven, voegt u deze
toe aan een stramienpagina. U hoeft de knoppen dan niet op elke pagina in het document opnieuw te maken. Deze knoppen worden
weergegeven op alle documentpagina's waarop de stramienpagina is toegepast.
2. Selecteer met het gereedschap Selecteren
de afbeelding of vorm die of het tekstkader dat u wilt omzetten.
Van een film, geluid of poster kunt u geen knop maken.
3. Klik op het pictogram Object omzetten in een knop in het deelvenster Knoppen (kies Venster > Interactief > Knoppen). U kunt ook
Object > Interactief > Omzetten in knop kiezen.
4. Voer in het deelvenster Knoppen een van de volgende handelingen uit:
Geef in het tekstvak Naam een naam op voor de knop om deze te onderscheiden van andere knoppen die u maakt.
Geef een of meer acties op voor de knop om te bepalen wat er gebeurt als op de knop wordt geklikt in het geëxporteerde PDF- of SWF-
bestand. Zie Knoppen interactief maken.
Activeer extra knopstatussen en wijzig de vormgeving hiervan om bijvoorbeeld te bepalen hoe de knop eruitziet als u de muis gebruikt
om de aanwijzer over de knop te bewegen of op de knop te klikken in het geëxporteerde PDF- of SWF-bestand. Zie Knopvormgeving
wijzigen voor rollover en klikken.
5. Test de knop in het deelvenster Voorvertoning (Venster > Interactief > Voorvertoning) om de knop te testen voordat u het document als een
interactief PDF- of SWF-bestand exporteert.
433
Naar boven
Opmerking:
Een knop toevoegen vanuit het deelvenster Voorbeeldknoppen
Het deelvenster Voorbeeldknoppen bevat een aantal vooraf gemaakte knoppen die u in uw document kunt slepen. Deze voorbeeldknoppen
omvatten effecten zoals Verloopdoezelaar en Slagschaduw, met een iets afwijkende vormgeving voor de rollover-vormgeving. Aan de
voorbeeldknoppen zijn tevens acties toegewezen. Zo zijn bijvoorbeeld de voorbeeldpijlknoppen vooraf uitgerust met de acties Ga naar volgende
pagina of Ga naar vorige pagina. Indien nodig kunt u deze knoppen bewerken zodat zij beter aan uw behoeften voldoen.
Het deelvenster Voorbeeldknoppen is een objectbibliotheek. Zoals bij elke objectbibliotheek kunt u nieuwe knoppen toevoegen aan het
deelvenster en knoppen die u niet nodig hebt verwijderen. (Zie Objectbibliotheken gebruiken.) De voorbeeldknoppen zijn opgeslagen in het
bestand ButtonLibrary.indl, dat zich in de map Presets/Button Library van de toepassingsmap van InDesign bevindt.
1. Kies Voorbeeldknoppen in het menu van het deelvenster Knoppen om het deelvenster Voorbeeldknoppen te openen.
2. Sleep een knop vanuit het deelvenster Voorbeeldknoppen naar het document. Als u navigatieknoppen op elke pagina wilt weergeven, voegt
u de knoppen toe aan een stramienpagina.
3. Selecteer de knop met behulp van het gereedschap Selecteren en bewerk vervolgens zo nodig de knop via het deelvenster Knoppen.
Houd rekening met het volgende tijdens het bewerken van de voorbeeldknoppen:
Als u tekst toevoegt aan een knop, moet u niet vergeten de tekst te kopiëren en te plakken vanuit de knopstatus Normaal naar de knopstatus
Rollover. Anders wordt de tekst die u toevoegt niet weergegeven als u de muisaanwijzer over de knop in het PDF- of SWF-bestand beweegt.
U kunt knoppen vergroten of verkleinen. Als u de pijlknoppen Volgende pagina/Vorige pagina sleept, kunt u de eerste knop vergroten of
verkleinen en vervolgens de tweede knop selecteren en Object > Opnieuw transformeren > Opnieuw transformeren kiezen.
U kunt de knop testen in het deelvenster Voorvertoning.
Een knop naar een object omzetten
Als u een knop omzet naar een object, blijft de inhoud van de knop op de pagina staan zonder de knopeigenschappen. Eventuele inhoud die aan
de andere knopstatussen is gekoppeld, wordt eveneens verwijderd.
1. Selecteer de knop met het gereedschap Selecteren
.
2. Kies Object > Interactief > Omzetten in object.
Knoppen interactief maken
U kunt interactieve effecten in InDesign maken, bewerken en beheren. Nadat het document is geëxporteerd als een Adobe PDF- of SWF-bestand,
zijn deze interactieve acties mogelijk actief.
Stel dat u een knop voor het afspelen van geluid in een PDF-document wilt maken. U plaatst het geluidsbestand in een InDesign-document en
maakt in dat document een knop waarmee het geluid wordt afgespeeld wanneer u op de knop klikt.
In dit voorbeeld is het klikken met de muisknop de gebeurtenis en het afspelen van het geluid de actie.
Deze knop is ingesteld om een geluid af te spelen wanneer de muisknop wordt losgelaten.
Sommige acties worden in zowel PDF- als SWF-bestanden ondersteund, en sommige acties alleen in PDF- of SWF-bestanden. Als
u een actie kiest, kunt u beter geen actie kiezen die alleen in PDF-bestanden wordt ondersteund als u een document als SWF-bestand exporteert
en vice versa.
434
Bij loslaten
Bij klikken
Bij rollover
Bij rolloff
Veld activeren
Veld deactiveren
Ga naar doel
Go To First/Last/Next/Previous Page
Ga naar URL
Knoppen tonen/verbergen
Video
Geluid
Animatie (SWF)
Ga naar pagina (SWF)
Ga naar status (SWF)
Ga naar volgende/vorige status (SWF)
Acties toevoegen aan knoppen
U kunt acties aan verschillende gebeurtenissen toewijzen. U kunt bijvoorbeeld in een geëxporteerd PDF-bestand instellen dat een geluid wordt
afgespeeld wanneer de muisaanwijzer in het knopgebied komt en een film wordt afgespeeld wanneer met de muisknop wordt geklikt. Aan dezelfde
gebeurtenis kunnen ook meerdere acties worden toegewezen. U zou bijvoorbeeld een actie kunnen maken die een film afspeelt en de
weergavezoom op Ware grootte instelt.
1. Selecteer de knop die u hebt gemaakt met het gereedschap Selecteren
.
2. Kies in het deelvenster Knoppen een gebeurtenis, bijvoorbeeld Bij loslaten, waarmee wordt bepaald hoe actie worden geactiveerd.
3. Klik op de knop met het plusteken
naast Acties en kies vervolgens de actie die u wilt toewijzen aan de gebeurtenis.
4. Geef de instellingen van de actie op.
Als u bijvoorbeeld Ga naar eerste pagina kiest, geeft u de zoomfactor op. Als u Ga naar URL kiest, geeft u het adres van de webpagina op.
Sommige acties, zoals Ga naar volgende weergave, hebben geen extra instellingen.
5. Ga, indien nodig, door met het toevoegen van zoveel acties als nodig zijn voor elke gebeurtenis.
U kunt de knop testen door het document in PDF- of SWF-indeling te exporteren en het geëxporteerde bestand te bekijken. Als u naar PDF
exporteert, moet u ervoor zorgen dat de optie Interactieve elementen is geselecteerd. Als u naar SWF exporteert, moet u ervoor zorgen dat de
optie Inclusief knoppen is geselecteerd.
Typen gebeurtenis
Gebeurtenissen bepalen hoe acties worden geactiveerd met knoppen wanneer het document wordt geëxporteerd als een Adobe PDF- of SWF-
bestand. (In Acrobat worden gebeurtenissen triggers genoemd.)
Wanneer na het klikken de muisknop wordt losgelaten. Dit is de meest gebruikte gebeurtenis, omdat de gebruiker de cursor nog van
de knop kan wegslepen als hij of zij de actie niet wil uitvoeren.
Wanneer er met de muisknop wordt geklikt en de muisknop ingedrukt blijft. Tenzij u een specifieke reden hebt om Bij klikken te
gebruiken, kunt u het beste Bij loslaten kiezen, zodat gebruikers de actie altijd nog kunnen annuleren.
Wanneer de muisaanwijzer het knopgebied binnengaat dat wordt bepaald door het selectiekader van de knop.
Wanneer de muisaanwijzer het knopgebied verlaat.
Wanneer de knop in een PDF-bestand de focus krijgt door klikken met de muis of drukken op de Tab-toets.
Wanneer een andere knop of een ander formulierveld in het PDF-bestand de focus krijgt.
Typen handelingen
Als u een actie maakt, geeft u aan wat er gebeurt als de opgegeven gebeurtenis plaatsvindt. Dit is gewoonlijk wanneer iemand op de knop klikt. U
kunt de volgende acties opgeven die moeten worden uitgevoerd wanneer het gebeurtenistype wordt geactiveerd:
Hiermee wordt naar het opgegeven tekstankerpunt gesprongen dat is gemaakt in het deelvenster Bladwijzers of Hyperlinks. Zie
Sprongen naar tekstankers maken.
Hiermee wordt naar de eerste, laatste, vorige of volgende pagina in het PDF- of SWF-document
gesprongen. Selecteer een optie in het menu Zoomen voor de weergave van de pagina.
Opent de webpagina van de opgegeven URL.
Hiermee wordt overgeschakeld tussen het weergeven en verbergen van opgegeven knoppen in het geëxporteerde
PDF- of SWF-bestand. Als u bijvoorbeeld een bepaalde knop wilt weergeven wanneer de muisaanwijzer over een andere knop wordt bewogen,
kunt u de doelknop verbergen totdat deze geactiveerd wordt en een actie maken waarmee de verborgen knop bij rollover wordt weergegeven. Zie
Een andere knop weergeven bij rollover.
Speelt de geselecteerde film af, of pauzeert, stopt of hervat de geselecteerde film. Alleen de films die aan het document zijn toegevoegd,
staan in het menu Video.
Speelt de geselecteerde geluidclip af, en pauzeert, stopt of hervat de geluidclip. Alleen geluidclips die aan het document zijn toegevoegd,
staan in het menu Geluid.
Speelt de geselecteerde animatie af, of pauzeert, stopt of hervat de geselecteerde animatie. Alleen de films die aan het
document zijn toegevoegd, staan in het menu Animatie.
Hiermee wordt naar de opgegeven pagina in het SWF-bestand gesprongen.
Hiermee wordt gesprongen naar een specifieke status in een object met meerdere statussen. Als een object met
meerdere statussen bijvoorbeeld verschillende afbeeldingen als statussen bevat, kunt u met deze actie een bepaalde afbeelding weergeven.
Hiermee wordt gesprongen naar de volgende of vorige status in een object met meerdere statussen.
Deze opties zijn vooral handig wanneer u door een diapresentatie wilt klikken. Zie Objecten met meerdere statussen maken.
435
Ga naar volgende weergave (PDF)
Ga naar vorige weergave (PDF)
Bestand openen (PDF)
Weergavezoom (PDF)
Opmerking:
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Springt naar een pagina nadat er naar de vorige weergave is gegaan. Zoals in een webbrowser de knop
Vooruit alleen beschikbaar is na klikken op de knop Terug, is deze optie alleen beschikbaar wanneer een gebruiker naar een vorige weergave is
gegaan.
Springt naar de laatst weergegeven pagina in het PDF-document of gaat terug naar het laatst gebruikte
zoomniveau.
Opent het opgegeven bestand. Als u een niet-PDF-bestand opgeeft, kan de lezer het bestand alleen openen in de
toepassing waarmee het bestand is gemaakt. Geef een absolute padnaam op (bijv. C:\docs\sample.pdf).
Geeft de pagina met de opgegeven zoomoptie weer. U kunt het zoomniveau van de pagina (zoals Ware grootte), de
paginalayout (zoals Doorlopend - Pagina's naast elkaar) of rotatiestand wijzigen.
Knopacties bewerken of verwijderen
1. Selecteer de knop met het gereedschap Selecteren .
2. Voer in het deelvenster Knoppen een van de volgende handelingen uit:
Deactiveer acties door het selectievakje bij het item uit te schakelen. Vooral bij testen kan het deactiveren van gebeurtenissen en acties
van pas komen.
U wijzigt de volgorde door acties te slepen en neer te zetten.
U verwijdert een actie door deze te selecteren in de keuzelijst en vervolgens op de knop Geselecteerde actie verwijderen te klikken.
U kunt een actie bewerken door de gebeurtenis te kiezen waaraan de actie is toegewezen, de actie te selecteren in de keuzelijst en de
instellingen te wijzigen. Als u een actie voor een bestaande gebeurtenis moet vervangen, verwijdert u de actie en voegt u de nieuwe
actie toe aan de gebeurtenis.
Sprongen naar tekstankerpunten maken
Als u een tekstankerpunt in een InDesign-document maakt, kunt u met een knop naar dat ankerpunt springen, zelfs als dat een ankerpunt in een
ander InDesign-document is. U kunt tekstankerpunten toevoegen met de deelvensters Bladwijzers en Hyperlinks. U kunt geen sprongen van
knoppen naar bladwijzers maken die geen tekstankers zijn.
Als u een hyperlink als doel voor een knop instelt, heeft de hyperlink geen effect in het geëxporteerde PDF- of SWF-document.
1. Selecteer de knop met het gereedschap Selecteren
.
2. Kies in het deelvenster Knoppen de gebeurtenis, bijvoorbeeld Bij loslaten, waarmee de sprong wordt geactiveerd.
3. Klik op de knop met het plusteken naast Acties en kies Naar doel.
4. Selecteer een van de geopende InDesign-documenten in het menu Documenten of klik op het mappictogram rechts van het menu en geef
het bestand op.
5. Geef een anker op dat is gemaakt met het deelvenster Bladwijzers of het deelvenster Hyperlinks.
6. Selecteer een optie in het menu Zoomen voor de weergave van de pagina.
Als u een anker in een ander document opgeeft, moet u dat document onder dezelfde naam als het InDesign-document naar PDF
exporteren en de extensie .indd door .pdf. vervangen. Ook moet u de PDF-documenten in dezelfde map opslaan, anders werken de koppelingen
niet in Acrobat en Reader.
Knopvormgeving wijzigen voor rollover en klikken
Een knop bestaat uit een groep afzonderlijke objecten die elk een knopvormgeving vertegenwoordigen (soms ook wel een “status” genoemd). Voor
elke knop zijn er drie soorten vormgeving mogelijk: Normaal, Rollover en Klikken. In het geëxporteerde bestand wordt de vormgeving Normaal
gebruikt, tenzij de muisaanwijzer op het gebied wordt geplaatst (Rollover) of met de muis op het knopgebied (Klikken) wordt geklikt. U kunt elke
vormgeving aanpassen ten behoeve van visuele feedback.
Standaard krijgt elke gemaakte knop de vormgeving Normaal met de tekst of afbeelding van de knop. Als u een nieuwe vormgeving activeert,
wordt de vormgeving Normaal gekopieerd. U kunt de ene vormgeving onderscheiden van de andere door de kleur te wijzigen of door tekst of een
afbeelding toe te voegen.
Knopstatussen
A. Aanwijzer niet boven knopgebied (Normaal) B. Aanwijzer in knopgebied (Rollover) C. Aanwijzer klikt (Klikken)
Het gebied van de knop waarin kan worden geklikt, oftewel de hotspot, is de vierkante bounding box van de grootste status van de
knop. Zo heeft een ronde knop bijvoorbeeld een vierkante hotspot.
436
Opmerking:
Naar boven
Het soort vormgeving van knoppen wijzigen
Als u een knop met meer dan één vormgeving maakt (Normaal, Rollover en Klikken), is het verstandig het ontwerpen van de knop af te ronden
voordat u een andere vormgeving activeert. Als u de vormgeving Rollover of Klikken activeert, wordt de vormgeving Normaal gekopieerd.
Sommige wijzigingen zijn alleen van invloed op de geselecteerde vormgeving, terwijl andere wijzigingen van invloed zijn op elke actieve
vormgeving. Als u een vormgeving selecteert en een andere achtergrondkleur toepast of de tekst bewerkt, is de wijziging alleen van invloed op de
geselecteerde vormgeving. Als u het gereedschap Selecteren gebruikt om de knop te verplaatsen of om deze te vergroten of te verkleinen, is de
wijziging van invloed op elke vormgeving.
1. Kies Venster > Interactief > Knoppen om het deelvenster Knoppen te openen.
2. Selecteer met het gereedschap Selecteren
de knop in de layout die u wilt bewerken.
3. Klik op [Rollover] om de vormgeving Rollover te activeren.
De vormgeving Normaal wordt gekopieerd naar Rollover.
4. Wijzig, terwijl Rollover nog steeds is geselecteerd, de vormgeving van de knop.
Als u de kleur wilt wijzigen, kiest u een staal in het menu Lijn of Vulling van het regelpaneel.
Als u een afbeelding in de weergave wilt plaatsen, selecteert u de bestaande afbeelding met Direct selecteren of dubbelklikt u op de
bestaande knopafbeelding en kiest u Bestand > Plaatsen. Dubbelklik vervolgens op een bestand.
U kunt een afbeelding in een tekstkader plakken door het kader naar het Klembord te kopiëren, de vormgeving te selecteren in het
deelvenster Knoppen en vervolgens Bewerken > Plakken in te kiezen.
Typ tekst door het gereedschap Tekst te selecteren, op de knop te klikken en vervolgens de tekst te typen. U kunt ook Bewerken >
Plakken in kiezen om een geplakt tekstkader te kopiëren.
5. U kunt de vormgeving Klikken toevoegen door op [Klikken] te klikken om deze te activeren en vervolgens dezelfde procedure te volgen om
de vormgeving te wijzigen.
6. U kunt elke verschillende knopvormgeving testen in het deelvenster Voorvertoning.
U kunt de grootte van de miniaturen voor de vormgeving van de status wijzigen in het deelvenster Knoppen door Deelvensteropties te kiezen,
een optie te selecteren en vervolgens op OK te klikken.
Een vormgeving verwijderen en uitschakelen
1. Selecteer de vormgeving in het deelvenster Knoppen.
2. Ga als volgt te werk:
Kies het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster om de vormgeving Rollover of Klikken te verwijderen. Het verwijderen van een
vormgeving is vooral handig als u de vormgeving Normaal uitgebreid bewerkt en besluit om Rollover of Klikken te baseren op de nieuwe
vormgeving van Normaal.
Als u een vormgeving wilt uitschakelen zonder deze te verwijderen, klikt u op het oogpictogram naast de vormgeving om de selectie
ervan op te heffen. Uitgeschakelde statussen worden niet naar het PDF- of SWF-bestand geëxporteerd.
De status Normaal kan niet worden verwijderd of uitgeschakeld.
Objecten met meerdere statussen maken
In het deelvenster Objectstatussen kunt u meerdere versies van een object maken. Een status is een versie van een pagina-item. Een object dat
meerdere statussen bevat, wordt een object met meerdere statussen genoemd.
In het deelvenster Objectstatussen kunt u een onbeperkt aantal statussen maken voor een object. Steeds wanneer u een status maakt, genereert
u een andere versie van uw pagina-item. Er is slechts één status tegelijk zichtbaar op een pagina. En alleen de actieve status wordt weergegeven
in de uiteindelijke afdruk en PDF-uitvoer.
Een presentatie van objecten met meerdere statussen maken
Objecten met meerdere statussen worden vooral gebruikt in presentaties, zodat gebruikers kunnen klikken om een aantal afbeeldingen in een
SWF-bestand te bekijken. U kunt bijvoorbeeld een presentatie van 20 afbeeldingen maken zonder dat u de afbeeldingen op 20 verschillende
pagina's hoeft te plaatsen.
1. Plaats de afbeeldingen die u in de presentatie wilt opnemen.
U bereikt de beste resultaten wanneer de afbeeldingskaders even groot zijn.
Een status hoeft niet per sé één item te zijn, het kan ook een verzameling items zijn.
2. Als u afbeeldingen wilt stapelen, selecteert u de gewenste afbeeldingen en klikt u op Horizontaal midden uitlijnen
en Verticaal midden
uitlijnen
in het regelpaneel.
437
Naar boven
3. Zorg dat de afbeeldingen geselecteerd blijven, open het deelvenster Statussen (Venster > Interactief > Objectstatussen) en klik op de knop
Selectie omzetten in object met meerdere statussen .
De afbeeldingen worden als statussen weergegeven in het deelvenster Objectstatussen en geselecteerde afbeeldingen worden omringd door
een onderbroken kader.
4. Maak navigatieknoppen die de acties Naar volgende status en Naar vorige status activeren wanneer een gebruiker de muisknop loslaat. Zie
Knoppen maken.
5. Test de navigatieknoppen in het deelvenster Voorvertoning (Venster > Interactief > Voorvertoning).
6. Exporteer het document naar de SWF-indeling. Zie Interactieve documenten.
Een object met meerdere statussen bewerken
1. Selecteer een object met meerdere statussen.
2. Voer in het deelvenster Objectstatussen een of meer van de volgende handelingen uit:
Als u een status wilt bewerken, selecteert u de desbetreffende status in het deelvenster Objectstatussen en bewerkt u het object. U kunt
bijvoorbeeld een lijn of vulling toevoegen of het formaat van het object wijzigen.
Als u een object aan een bestaande status wilt toevoegen, selecteert u zowel het object als het object met meerdere statussen en klikt u
op de knop Objecten aan zichtbare status toevoegen
.
Als u een object aan een bestaand object met meerdere statussen wilt toevoegen, selecteert u zowel het object als het object met
meerdere statussen en klikt u op de knop Selectie omzetten in object met meerdere statussen
.
U dupliceert een status door een status te selecteren waarop u de nieuwe status wilt baseren en Nieuwe status te kiezen in het
deelvenstermenu. Voeg de inhoud van die status toe of verwijder of bewerk deze.
Als u objecten in een bestaande status wilt plakken, knipt of kopieert u een of meerdere objecten, selecteert u eerst het object met
meerdere statussen en daarna de status in het deelvenster Objectstatussen. Kies vervolgens Plakken in status in het menu van het
deelvenster Objectstatussen.
Als u een object met meerdere statussen wilt omzetten in een aantal onafhankelijke objecten, selecteert u de status in het deelvenster
Objectstatussen en kiest u Status vrijgeven voor objecten in het deelvenstermenu. Selecteer Alle statussen vrijgeven voor objecten als u
alle statussen in het object met meerdere statussen wilt omzetten in objecten.
Als u een status en de bijbehorende inhoud wilt verwijderen, selecteert u de desbetreffende status en kiest u Status verwijderen in het
deelvenstermenu.
Kies Verborgen totdat activering plaatsvindt in het deelvenstermenu als u het object met meerdere statussen in het geëxporteerde
bestand wilt verbergen tot het door een knop wordt geactiveerd.
Kies Alle objecten met meerdere statussen opnieuw instellen in het deelvenstermenu als u de oorspronkelijke status van alle objecten
met meerdere statussen in het document wilt herstellen. Wanneer u een status selecteert, blijft die status actief, ook als u het document
opent en weer sluit. Zo kunt u alle objecten met meerdere statussen snel opnieuw instellen.
Hotspots voor knoppen maken
In bepaalde gevallen zal het knopgebied (de zogenaamde “hotspot” of “hotlink”) alleen zichtbaar moeten zijn als de muisaanwijzer op het gebied
komt te staan. Wanneer u bijvoorbeeld met de aanwijzer over een knop op een kaart gaat, kan er een afbeelding van die plaats worden geopend.
Die afbeelding verdwijnt weer wanneer u de aanwijzer van de plaats afhaalt.
Wanneer u in het geëxporteerde PDF-bestand de muisaanwijzer op een hotspot houdt, wordt een afbeelding weergegeven.
Een verborgen afbeelding weergeven bij rollover
Eén manier waarop u een “hotspot”-effect kunt maken, is een afbeelding toepassen op de status Rollover in het deelvenster Knoppen. Hiertoe
maakt u een knop waarin de status [Rollover] een afbeelding weergeeft en die de status [Normaal] niet weergeeft.
1. Selecteer de afbeelding die u als hotspot wilt gebruiken. Het frame van de afbeelding mag geen kader of achtergrond hebben.
2. Klik in het deelvenster Knoppen (kies Venster > Interactief > Knoppen) op de vormgeving [Normaal] om de geselecteerde afbeelding om te
438
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
zetten in een knop.
3. Klik op de vormgeving [Rollover] in het deelvenster Knoppen om deze te activeren.
4. Klik nogmaals op de weergave [Normaal]. Selecteer daarna de afbeelding met het gereedschap Direct selecteren
en verwijder de
afbeelding.
Let erop dat u de afbeelding (de inhoud van het kader) verwijdert, en niet het kader en de inhoud. Als u het kader verwijdert, verwijdert u de
volledige knop.
5. U kunt een voorvertoning van het hotspoteffect weergeven in het deelvenster Voorvertoning.
Een andere knop weergeven bij rollover
U kunt een hotspot maken waarin, wanneer op een object wordt geklikt of de muisaanwijzer op een object wordt geplaatst, een ander object wordt
weergegeven. Hiertoe maakt u twee knoppen; vervolgens verbergt u een van de knoppen en gebruikt u de actie Knop tonen/verbergen om de
doelknop weer te geven en te verbergen.
1. Maak een object dat u als bronknop wilt gebruiken. Klik in het deelvenster Knoppen op het pictogram Object omzetten in een knop.
2. Plaats de afbeelding die u als doelknop wilt gebruiken en zet deze om in een knop.
3. Selecteer de doelafbeelding en selecteer Verborgen totdat activering plaatsvindt onder aan het deelvenster Knoppen.
De afbeelding moet in het geëxporteerde document worden verborgen, zodat deze kan worden weergegeven wanneer de muisaanwijzer op
de doelknop wordt geplaatst of wanneer op de doelknop wordt geklikt.
4. Selecteer de doelknop en maak twee verschillende acties: een actie voor het weergeven van de doelafbeelding en een actie voor het
verbergen van de doelafbeelding.
Als u de afbeelding wilt weergeven als u de muisaanwijzer op de bronknop plaatst, gebruikt u de gebeurtenissen Bij rollover en Bij rolloff. Als
u de afbeelding wilt weergeven als u op de bronknop klikt en de afbeelding wilt laten verdwijnen als u de muisknop loslaat, gebruikt u de
gebeurtenissen Bij klikken en Bij loslaten. In beide gevallen kunt u de actie Knoppen tonen/verbergen gebruiken om de doelknop weer te
geven en te verbergen. Zie Knoppen interactief maken.
5. U kunt de knoppen testen in het deelvenster Voorvertoning.
PDF-opties voor knoppen wijzigen
1. Selecteer de knop met het gereedschap Selecteren .
2. Kies PDF-opties in het menu van het deelvenster Knoppen.
3. Typ een beschrijving die dient als alternatieve tekst voor slechtzienden.
4. Bepaal of de knop moet worden afgedrukt in het PDF-bestand en klik op OK.
De tabvolgorde van knoppen instellen
De tabvolgorde bepaalt welk veld (volgende of vorige) de focus krijgt wanneer een gebruiker op de toets Tab (volgende) of Shift+Tab (vorige) in
het PDF- of SWF-document drukt. De tabvolgorde geldt ook voor knoppen op verborgen lagen maar niet voor knoppen op stramienpagina's.
1. Ga naar de pagina met de knoppen.
2. Kies Object > Interactief > Tabvolgorde instellen.
3. Selecteer de knoppen die u wilt verplaatsen en sleep deze naar de nieuwe locatie, of klik op de knoppen Omhoog verplaatsen of Omlaag
verplaatsen. Klik vervolgens op OK.
Als u met Acrobat de PDF bewerkt en meer knoppen of formuliervelden aan de pagina toevoegt, moet u waarschijnlijk een nieuwe tabvolgorde in
Acrobat instellen.
Overzicht van deelvenster hyperlinks
439
Interactieve webdocumenten voor Flash
Naar boven
Interactieve SWF-bestanden (Flash) maken voor het web
FLA-bestanden maken voor het web
Problemen met exporteren naar Flash
Als u inhoud wilt maken die vergelijkbaar is met een diapresentatie en die in Flash Player kan worden afgespeeld, kunt u de inhoud exporteren als
SWF- of FLA-bestand. Het belangrijkste verschil tussen de indelingen is dat SWF-bestanden direct kunnen worden weergegeven en niet kunnen
worden bewerkt, terwijl FLA-bestanden moeten worden bewerkt in Adobe Flash Professional voordat ze in Adobe Flash Player kunnen worden
weergegeven.
SWF Een geëxporteerd SWF-bestand kan direct worden weergegeven in Adobe Flash Player en kan interactieve elementen bevatten, zoals
paginaovergangen, hyperlinks, films, geluidclips, animatie en navigatieknoppen.
FLA Een geëxporteerd FLA-bestand kan slecht bepaalde interactieve elementen bevatten. Het FLA-bestand kan worden geopend in Flash Pro,
waarin u of een Flash-ontwikkelaar geavanceerde effecten aan het bestand kunnen toevoegen alvorens het als een SWF-bestand te exporteren.
Exporteren als Flash-bestand
A. Direct exporteren als SWF-bestand B. Exporteren als FLA-bestand om te bewerken in Flash Professional
Op www.adobe.com/go/lrvid5152_id_nl vindt u een videodemo over het maken van interactieve documenten.
Interactieve SWF-bestanden (Flash) maken voor het web
Bij het exporteren van een SWF-bestand maakt u een interactief bestand dat direct in Adobe Flash Player of in een webbrowser kan worden
weergegeven. Het SWF-bestand kan knoppen, paginaovergangen, films, audiobestanden, animatie en hyperlinks bevatten die in InDesign zijn
toegevoegd. Exporteren als een SWF-bestand is een goede manier om een interactieve diapresentatie of een flipboek te maken op basis van een
InDesign-document.
Als u het document in Flash Pro wilt bewerken voordat u het SWF-bestand maakt, exporteert u het document niet als een SWF-bestand maar als
een FLA-bestand. Zie FLA-bestanden maken voor het web.
440
SWF exporteren
A. Document in InDesign vóór het exporteren naar SWF B. Interactief SWF-bestand in webbrowser
Op www.adobe.com/go/lrvid5152_id_nl vindt u een videodemo over het maken van interactieve documenten voor uitvoer als een SWF-bestand.
1. Maak of bewerk het InDesign-document zodat dit kan worden geëxporteerd als een Flash-bestand. Zie Problemen met exporteren naar
Flash voor uitgebreide informatie over het voorbereiden van het document voor export.
Voeg navigatieknoppen toe waarmee gebruikers door de pagina's van het geëxporteerde SWF-bestand kunnen bladeren. U maakt
knoppen door een object te tekenen en dit om te zetten in een knop in het deelvenster Knoppen (kies Venster > Interactief > Knoppen).
U kunt ook het deelvenster Voorbeeldknoppen gebruiken om voorgedefinieerde navigatieknoppen naar uw document te slepen. Zie
Knoppen maken.
Gebruik het deelvenster Paginaovergangen (kies Venster > Interactief > Paginaovergangen) om paginaovergangen zoals sluitereffecten
of verspreiden toe te voegen. Als u uw document als een SWF-bestand exporteert, kunt u ook de optie Inclusief interactief Pagina
omslaan en krullen selecteren. Met deze optie kunnen lezers een paginahoek slepen om de pagina om te slaan.
Gebruik het deelvenster Animatie (kies Venster > Interactief > Animatie) om bewegingsvoorinstellingen toe te voegen. Zie Animatie.
2. Kies Bestand > Exporteren om het document als een SWF-bestand te exporteren. Kies Flash Player (SWF) in het menu Opslaan als type
(Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
3. Geef in het dialoogvenster SWF exporteren de gewenste opties op en klik op OK. Zie SWF-exportopties.
Bij het exporteren van een SWF-bestand worden aparte HTML- en SWF-bestanden gemaakt. Wanneer het SWF-bestand films of
geluidsfragmenten bevat, wordt eveneens een map met bronnen gemaakt. Zorg ervoor dat u alle elementen verzendt bij het versturen of uploaden
van de bestanden naar het web.
SWF-exportopties
441
Naar boven
De volgende opties worden weergegeven op de tabbladen Algemeen en Geavanceerd van het dialoogvenster SWF exporteren.
Exporteren Geef aan of u de huidige selectie, alle pagina's in het document of een paginabereik wilt exporteren. De optie Selectie is vooral
handig als u het geëxporteerde SWF-bestand wilt opslaan en gebruiken in een geëxporteerd PDF-bestand. Als u Bereik selecteert, geeft u het
gewenste paginabereik op, bijvoorbeeld 1-7, 9 om pagina 1 tot en met 7 en pagina 9 af te drukken. Zie Opgeven welke pagina's moeten worden
afgedrukt.
HTML-bestanden genereren Selecteer deze optie om een HTML-pagina te genereren die het SWF-bestand afspeelt. Deze optie is vooral handig
om snel een voorvertoning van het SWF-bestand in uw webbrowser weer te geven.
SWF na exporteren weergeven Selecteer deze optie om het SWF-bestand in uw standaardwebbrowser af te spelen. Deze optie is alleen
beschikbaar als u een HTML-bestand genereert.
Grootte (pixels) Geef een percentage op als het SWF-bestand wordt geschaald, geef een optie op bij Aanpassen aan of geef de grootte op door
een breedte en hoogte in te voeren.
Achtergrond Bepaal of de achtergrond van uw SWF-bestand transparant is of de huidige papierkleur uit het deelvenster Stalen heeft. Als
Transparant is geselecteerd, zijn de opties Paginaovergangen en interactief Pagina omslaan en krullen niet beschikbaar.
Interactiviteit en media Selecteer Alles opnemen als u interactieve films, geluiden, knoppen en animatie in het geëxporteerde SWF-bestand wilt
opnemen. Selecteer Alleen vormgeving als u de videoposters en de normale status van knoppen als statische elementen in het bestand wilt
opnemen. Als Alleen vormgeving is geselecteerd, worden animaties geëxporteerd zoals ze op het moment van het exporteren in de layout worden
weergegeven. Alleen vormgeving wordt geselecteerd als u in het deelvenster Geavanceerd de optie Transparantie afvlakken inschakelt.
Paginaovergangen Geef één paginaovergang op die bij het exporteren op alle pagina's wordt toegepast. Als u overgangen opgeeft in het
deelvenster Paginaovergangen, kiest u de optie Op basis van document om de desbetreffende instellingen te gebruiken.
Inclusief interactief Pagina omslaan en krullen Als deze optie is geselecteerd, kunnen gebruikers tijdens het afspelen van het SWF-bestand
een hoek van de pagina slepen om de pagina om te slaan, net zoals ze een pagina in een echt boek kunnen omslaan.
Framesnelheid Bij een hogere framesnelheid zijn animaties vloeiender, maar is het bestand wellicht groter. Het wijzigen van de framesnelheid
heeft geen invloed op de afspeelduur.
Tekst Geef aan hoe InDesign-tekst wordt uitgevoerd. Kies Klassieke Flash-tekst om doorzoekbare tekst uit te voeren die het kleinste
bestandsformaat oplevert. Kies Omzetten in contouren om de tekst uit te voeren als een serie vloeiende rechte lijnen, zoals tekst omzetten in
contouren. Kies Omzetten in pixels om de tekst uit te voeren als een bitmapafbeelding. Tekst die is omgezet in pixels kan er gekarteld uitzien
wanneer hierop wordt ingezoomd.
Pagina's rasteren Met deze optie worden alle InDesign-pagina-items naar bitmap omgezet. Als u deze optie selecteert, wordt het SWF-bestand
groter en kunnen de pagina-items gekarteld verschijnen wanneer hierop wordt ingezoomd.
Transparantie afvlakken Met deze optie wordt actieve transparantie uit het SWF-bestand verwijderd, maar blijft het transparantieaanzien
behouden. Alle interactiviteit wordt echter uit het geëxporteerde SWF-bestand verwijderd.
Compressie Kies Automatisch om InDesign de beste kwaliteit voor afbeeldingen in kleur en grijswaarden te laten bepalen. Bij de meeste
bestanden geeft deze optie optimale resultaten. De optie JPEG (met gegevensverlies) is geschikt voor afbeeldingen in grijswaarden of in kleur.
JPEG-compressie is een techniek met verlies. Dit betekent dat er afbeeldingsgegevens worden verwijderd en dat de kwaliteit van de afbeelding
kan afnemen. Er wordt echter geprobeerd zo weinig mogelijk gegevens verloren te laten gaan bij het verkleinen van het bestand. Omdat bij JPEG-
compressie gegevens worden verwijderd, ontstaan hierdoor veel kleinere bestanden. Met de optie PNG (zonder gegevensverlies) wordt het
bestand zonder gegevensverlies gecomprimeerd en geëxporteerd.
Wanneer bij het exporteren van een SWF-bestand blijkt dat de kwaliteit van transparante afbeeldingen afneemt, kiest u PNG (zonder
gegevensverlies) om de kwaliteit te verhogen.
JPEG-kwaliteit Hiermee geeft u op hoe gedetailleerd de geëxporteerde afbeelding moet worden. Hoe hoger de kwaliteit, hoe groter het bestand.
Deze optie is grijs als u bij Compressie de optie PNG (zonder gegevensverlies) selecteert.
Resolutie Hiermee bepaalt u de resolutie van bitmapafbeeldingen in het geëxporteerde SWF-bestand. Een hoge resolutie is vooral belangrijk
wanneer u gebruikers wilt laten inzoomen op inhoud op basis van pixels in uw geëxporteerde SWF-bestand. Een hoge resolutie kan resulteren in
zeer grote bestanden.
FLA-bestanden maken voor het web
Wanneer u het InDesign-document exporteert naar de FLA-indeling, kunt u het bestand openen in Adobe Flash® CS5 Professional om de inhoud
te bewerken. De exportindeling FLA in InDesign CS5 vervangt de exportindeling XFL uit InDesign CS4. Maak gebruik van de Flash-
authoringomgeving om video, audio, animatie en complexe interactiviteit te bewerken of toe te voegen.
Als u het InDesign-document wilt exporteren in een indeling die direct in een webbrowser kan worden geopend, gebruikt u de indeling SWF in
plaats van FLA. Zie Interactieve SWF-bestanden (Flash) maken voor het web.
442
Exporteren als FLA-bestand
A. Document in InDesign vóór het exporteren als FLA-bestand B. FLA-bestand geopend in Flash Pro
1. Maak of bewerk het InDesign-document zodat dit kan worden geëxporteerd als een Flash-bestand. Zie Problemen met exporteren naar
Flash voor uitgebreide informatie over het voorbereiden van het document voor export.
2. Kies Bestand > Exporteren om het document als een FLA-bestand te exporteren. Kies Flash CS5 Professional (FLA) in het menu Opslaan
als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
3. Geef in het dialoogvenster Flash CS5 Professional (FLA) exporteren de volgende opties op en klik vervolgens op OK. Zie FLA-exportopties
voor informatie over exportopties.
4. Open het geëxporteerde FLA-bestand in Flash Professional.
Op www.adobe.com/go/lrvid5154_id_nl vindt u een videodemo over FLA-exportopties.
FLA-exportopties
Het dialoogvenster Flash CS5 Professional (FLA) exporteren bevat de volgende opties.
Exporteren Geef aan of u de huidige selectie, alle pagina's in het document of een paginabereik wilt exporteren. Als u Bereik selecteert, geeft u
het gewenste paginabereik op, bijvoorbeeld 1-7, 9 om pagina 1 tot en met 7 en pagina 9 af te drukken. Zie Opgeven welke pagina's moeten
worden afgedrukt.
Pagina's rasteren Met deze optie worden alle InDesign-pagina-items naar bitmap omgezet. Als u deze optie selecteert, wordt het FLA-bestand
groter en kunnen pagina-items gekarteld worden weergegeven wanneer hierop wordt ingezoomd.
Transparantie afvlakken Als u deze optie selecteert, worden alle objecten met transparantie afgevlakt. In Adobe Flash Pro is het misschien
lastiger om van afgevlakte objecten animaties te maken.
Grootte (pixels) Geef een percentage op als het FLA-bestand wordt geschaald, geef een optie op bij Aanpassen aan of geef de grootte op door
443
Naar boven
een breedte en hoogte in te voeren.
Interactiviteit en media Selecteer Alles opnemen als u films, geluiden, knoppen en animatie in het geëxporteerde FLA-bestand wilt opnemen. Als
het document een object met meerdere statussen bevat, wordt dit omgezet in een filmclipsymbool waarin elke status in een eigen frame op de
tijdbalk wordt weergegeven.
Selecteer Alleen vormgeving als u de videoposters en de normale status van knoppen als statische elementen in het bestand wilt opnemen. Als
Alleen vormgeving is geselecteerd, worden animaties geëxporteerd zoals ze op het moment van het exporteren in de layout worden weergegeven.
Alleen vormgeving wordt geselecteerd wanneer u Transparantie afvlakken kiest.
Tekst Geef aan hoe InDesign-tekst wordt uitgevoerd. Kies Flash TLF-tekst als u gebruik wilt maken van de uitgebreide reeks Text Layout
Framework-kenmerken van Flash Professional. Als deze optie is geselecteerd, kiest u Punten voor zachte afbreekstreepjes invoegen als u
woordafbreking wilt gebruiken. Kies Klassieke Flash-tekst om doorzoekbare tekst uit te voeren in een klein bestand. Kies Omzetten in contouren
om de tekst uit te voeren als een serie vloeiende rechte lijnen, zoals tekst omzetten in contouren. Kies Omzetten in pixels om de tekst uit te voeren
als een bitmapafbeelding. Tekst die is omgezet in pixels kan er gekarteld uitzien wanneer hierop wordt ingezoomd.
Compressie Kies Automatisch om InDesign de beste kwaliteit voor afbeeldingen in kleur en grijswaarden te laten bepalen. Bij de meeste
bestanden geeft deze optie optimale resultaten. De optie JPEG (met gegevensverlies) is geschikt voor afbeeldingen in grijswaarden of in kleur.
JPEG-compressie is een techniek met verlies. Dit betekent dat er afbeeldingsgegevens worden verwijderd en dat de kwaliteit van de afbeelding
kan afnemen. Er wordt echter geprobeerd zo weinig mogelijk gegevens verloren te laten gaan bij het verkleinen van het bestand. Omdat bij JPEG-
compressie gegevens worden verwijderd, ontstaan hierdoor veel kleinere bestanden. Met de optie PNG (zonder gegevensverlies) wordt het
bestand zonder gegevensverlies gecomprimeerd en geëxporteerd.
JPEG-kwaliteit Hiermee geeft u op hoe gedetailleerd de geëxporteerde afbeelding moet worden. Hoe hoger de kwaliteit, hoe groter het bestand.
Deze optie is grijs als u bij Compressie de optie PNG (zonder gegevensverlies) selecteert.
Resolutie Hiermee bepaalt u de resolutie van bitmapafbeeldingen in het geëxporteerde FLA-bestand. Een hoge resolutie is vooral belangrijk
wanneer u gebruikers wilt laten inzoomen op inhoud op basis van pixels. Een hoge resolutie kan resulteren in zeer grote bestanden.
Problemen met exporteren naar Flash
Houd rekening met de volgende factoren als u een InDesign-document ontwerpt dat u als SWF- of FLA-bestand wilt exporteren.
Documentinstellingen
Het omzetten van InDesign-pagina's Als u naar SWF of FLA exporteert, worden InDesign-spreads afzonderlijke clips in een tijdbalk, zoals dia's
in een presentatie. Elke spread wordt toegewezen aan een nieuw hoofdframe. In Flash Player kunt u door de spreads van het geëxporteerde
document bladeren door op de pijltoetsen te drukken of door op de interactieve knoppen te klikken.
Als u een document voor het web maakt, kiest u Web in het menu Intentie van het dialoogvenster Nieuw document.
Paginaformaat Als u een document maakt, kunt u een specifieke resolutie, zoals 800 x 600, selecteren in het menu Paginaformaat in het
dialoogvenster Nieuw document. Tijdens het exporteren kunt u ook de schaal of resolutie van het te exporteren SWF- of FLA-bestand wijzigen.
Interactiviteitsfuncties
U kunt knoppen, paginaovergangen, hyperlinks, animatie en mediabestanden in geëxporteerde SWF- en FLA-bestanden opnemen.
Knoppen De acties Volgende pagina en Vorige pagina zijn erg handig voor gebruik als knoppen in een geëxporteerd SWF- of FLA-bestand.
Hiermee kan het bestand in Flash Player worden afgespeeld. Sommige acties die wel in interactieve PDF-bestanden werken, zijn echter
onbruikbaar in Flash Player. Als u een actie in het deelvenster Knoppen kiest, selecteer dan geen opties in het gedeelte Alleen PDF.
U kunt navigatieknoppen toevoegen die vooraf zijn voorzien van de acties Ga naar volgende pagina en Ga naar vorige pagina. Kies
Voorbeeldknoppen in het menu van het deelvenster Knoppen. Zie Een knop toevoegen vanuit het deelvenster Voorbeeldknoppen.
Paginaovergangen Alle paginaovergangen werken goed in Flash Player. Naast paginaovergangen die verschijnen wanneer u de pagina omslaat,
kunt u ook een interactieve paginaomkrulling toevoegen tijdens het exporteren. Hiermee kunt u de hoeken van de pagina's omslaan door ze te
slepen.
Hyperlinks Maak koppelingen naar websites of naar andere pagina's in het document. Hyperlinks worden verbroken in FLA-bestanden.
Films en geluidsclips Films en geluidclips worden in een geëxporteerd SWF-bestand opgenomen als ze zijn opgeslagen in een ondersteunde
indeling, zoals SWF, FLV, F4V en MP4 voor films en MP3 voor geluidclips.
Bij het exporteren naar FLA wordt alleen de posterafbeelding in het FLA-bestand opgenomen. De ondersteunde mediabestanden worden
weergegeven in een map met bronnen die op dezelfde locatie wordt opgeslagen als het geëxporteerde FLA-bestand.
Omzetten
Kleur SWF- en FLA-bestanden maken gebruik van RGB-kleur. Als een document wordt geëxporteerd naar SWF of FLA, zet InDesign alle
kleurruimten (zoals CMYK en Lab) om naar sRGB. InDesign zet steunkleuren om naar overeenkomstige RGB-proceskleuren.
Teneinde ongewenste kleurwijzigingen te voorkomen in illustraties met tekst met transparantie, kiest u Bewerken > Transparantie-overvloeiruimte
> Document RGB. Als u ongewenste kleurwijzigingen in afbeeldingen met transparantie wilt voorkomen, kunt u beter geen compressie met
gegevensverlies gebruiken bij het exporteren.
Tekst Bij het exporteren in de SWF- of FLA-indeling kunt u bepalen of tekst wordt uitgevoerd als Flash-tekst of wordt omgezet in contouren of
pixels. Tekst die wordt geëxporteerd als klassieke Flash-tekst, blijft volledig bewerkbaar wanneer het FLA-bestand wordt geopend in Adobe Flash
CS5 Professional en kan worden doorzocht in webbrowsers wanneer de tekst wordt opgeslagen als een SWF-bestand.
Afbeeldingen Wanneer u afbeeldingen exporteert in SWF- of FLA-indeling, kunt u de instellingen voor de afbeeldingscompressie, JPEG-kwaliteit
en resolutie tijdens het exporteren wijzigen.
444
Wanneer u afbeeldingen exporteert als FLA-bestanden, wordt een afbeelding die meerdere malen in uw InDesign-document is geplaatst,
opgeslagen als één afbeeldingselement met een gedeelde locatie. Houd er rekening mee dat een groot aantal vectorafbeeldingen in het InDesign-
document kan leiden tot problemen met prestaties in het geëxporteerde bestand.
Om de bestandsgrootte te verkleinen, kunt u terugkerende afbeeldingen op stramienpagina's plaatsen en het kopiëren en plakken van
afbeeldingen vermijden. Als dezelfde afbeelding meerdere keren in het document is geplaatst en niet is getransformeerd of bijgesneden, wordt
slechts één kopie van het bestand in het FLA-bestand geëxporteerd. Afbeeldingen die zijn gekopieerd en geplakt, worden behandeld als
afzonderlijke objecten.
Standaard wordt een geplaatst Illustrator-bestand in het FLA-bestand als een enkele afbeelding behandeld terwijl bij een Illustrator-bestand dat is
gekopieerd en geplakt een groot aantal afzonderlijke objecten wordt gegenereerd. De beste resultaten krijgt u als u de Illustrator-afbeelding als
PDF-bestand opneemt in plaats van de afbeelding te kopiëren en plakken vanuit Illustrator. Als u kopieert en plakt, ontstaan er meerdere
bewerkbare paden.
U kunt voorkeursopties zodanig wijzigen dat Illustrator-objecten als één object worden geplakt in plaats van als een verzameling van kleine
vectoren. Selecteer PDF in de voorkeursinstellingen voor Bestandsafhandeling en Klembordafhandeling van Illustrator en hef de selectie van
AICB (geen ondersteuning van transparantie) op. Selecteer zowel PDF bij plakken als PDF naar Klembord kopiëren in de voorkeursinstellingen
voor Klembordafhandeling van InDesign.
Transparantie Controleer, voordat u naar SWF exporteert, of de transparante objecten geen interactief element zoals een knop of hyperlink
overlappen. Als een object met transparantie een interactief element overlapt, gaat de interactiviteit mogelijk verloren tijdens de export. Mogelijk
wilt u transparantie afvlakken voordat u gaat exporteren naar FLA.
In sommige gevallen leidt het gebruik van compressie met gegevensverlies ertoe dat de kwaliteit van afbeeldingen met transparantie afneemt. Kies
in dergelijke gevallen bij het exporteren PNG (zonder gegevensverlies) voor een hogere kwaliteit.
3D-kenmerken 3D-kenmerken worden niet ondersteund in de geëxporteerde SWF- en FLA-bestanden.
Meer Help-onderwerpen
Video over exporteren naar Flash
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
445
Paginaovergangen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Paginaovergangen toepassen
Paginaovergangen wissen
Paginaovergangen in een PDF bekijken
Paginaovergangen geven een decoratief effect weer, zoals een verspreiding of sluitereffect, als u pagina's omslaat in een document dat wordt
geëxporteerd naar de SWF- of PDF-indeling. U kunt verschillende overgangen toepassen op verschillende pagina's, of u kunt een enkele
overgang toepassen op alle pagina's. Paginaovergangen zijn vooral handig wanneer u een diapresentatie maakt in PDF- of SWF-indeling.
Paginaovergangen toepassen
U kunt paginaovergangen toepassen op afzonderlijke spreads of op alle spreads in het document. Paginaovergangen worden weergegeven
wanneer u een InDesign-document exporteert als een PDF- of SWF-bestand. U kunt geen overgangen toepassen op verschillende pagina's
binnen dezelfde spread of op stramienpagina's.
1. Selecteer in het deelvenster Pagina's de spreads waarop u de paginaovergang wilt toepassen.
Zorg ervoor dat de spread is geselecteerd, niet alleen geactiveerd. De nummers onder de pagina's in het deelvenster Pagina's moeten zijn
gemarkeerd.
2. Kies Venster > Interactief > Paginaovergangen om het deelvenster Paginaovergangen weer te geven.
3. Kies een overgang in het menu Overgang.
Plaats de muisaanwijzer op de miniatuur om een bewegend voorbeeld van de geselecteerde overgang te bekijken.
Misschien vraagt u zich af of de overgang Pagina omslaan (alleen .swf) moet worden geselecteerd om een paginakruleffect in een SWF-
bestand te maken. Deze overgang hoeft niet geselecteerd te worden om pagina's in het SWF-bestand handmatig te kunnen omslaan. Als u
de optie Inclusief interactief Pagina omslaan en krullen selecteert in het dialoogvenster SWF exporteren, kunt u de pagina's handmatig
omslaan door een hoek in het geëxporteerde SWF-bestand te slepen. U kunt ook de pijltoetsen of navigatieknoppen gebruiken om de
paginaovergang te activeren die voor die pagina is geselecteerd.
4. Pas de overgang naar wens aan door opties te kiezen in de menu's Richting en Snelheid.
5. (Optioneel) Als u de geselecteerde overgang wilt toepassen op alle spreads die zich momenteel in het document bevinden, klikt u op het
pictogram Toepassen op alle spreads
of kiest u Toepassen op alle spreads in het menu van het deelvenster Paginaovergangen.
6. (Optioneel) Selecteer een andere spread in het deelvenster Pagina's en pas een andere paginaovergang toe.
Als u een paginaovergang toepast op een spread, wordt een pictogram van de paginaovergang
weergegeven naast de spread in het
deelvenster Pagina's. U kunt deze pictogrammen verbergen in het deelvenster Pagina's door de selectie van de optie Paginaovergangen in het
deelvenster Opties op te heffen.
Als u een voorvertoning van de paginaovergangen wilt weergeven, exporteert u het document als een PDF- of SWF-bestand.
Paginaovergangen wissen
Selecteer in het deelvenster Pagina's de spread waaruit u de overgang wilt wissen en kies vervolgens Geen in het menu Overgang in het
deelvenster Paginaovergang.
Kies Alles wissen in het menu van het deelvenster Paginaovergangen om overgangen uit alle spreads te verwijderen.
Paginaovergangen in een PDF bekijken
Selecteer een paginaovergang in het menu Paginaovergangen in het dialoogvenster Exporteren naar interactieve PDF om paginaovergangen toe
te voegen wanneer u het PDF-document exporteert.
Als u paginaovergangen wilt bekijken in de geëxporteerde PDF, geeft u de PDF weer op het volledige scherm door op Ctrl+L (Windows) of
Command+L (Mac OS) te drukken in Adobe Acrobat of Adobe Reader. Druk op Esc om de volledige schermweergave te beëindigen.
Meer Help-onderwerpen
446
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
447
PDF-bestanden structureren
Naar boven
Naar boven
Structuur aan PDF-bestanden toevoegen
De invloed van labels op hergebruik en toegankelijkheid
Opnieuw plaatsen optimaliseren
Pagina-items labelen
Afbeeldingen labelen voor gebruik bij schermlezers
Pagina-items in een artikelelement groeperen
Structuur aan PDF-bestanden toevoegen
Wanneer u naar Adobe PDF exporteert en de optie Gelabelde PDF maken is geselecteerd in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster
Adobe PDF exporteren, worden de geëxporteerde pagina's automatisch gelabeld met structuurlabels, die de inhoud beschrijven en pagina-items
zoals koppen, artikelen en illustraties aangeven. Voordat u gaat exporteren, kunt u via het deelvenster Labels in InDesign extra labels toevoegen
en reeds geplaatste labels verder instellen. De wijzigingen worden weergegeven in het deelvenster Structuur, dat u opent via Weergave >
Structuur > Structuur tonen.
U kunt de toegankelijkheid en het hergebruik van Adobe PDF-documenten verbeteren door labels aan het InDesign-document toe te voegen
voordat u het document gaat exporteren. Als er geen labels in uw PDF-documenten staan, probeert Adobe Reader of Acrobat automatisch het
document te labelen wanneer het wordt gelezen of opnieuw wordt geplaatst. Het resultaat kan echter teleurstellend zijn. Als het geëxporteerde
PDF-bestand niet de gewenste resultaten oplevert, kunt u met de gereedschappen in Acrobat 6.0 Professional en hoger de structuur van
gelabelde PDF-documenten bewerken. De meest geavanceerde gereedschappen vindt u in Acrobat 9 Professional.
Wanneer u labels toepast op een document voor PDF-export, controleren de labels niet welke inhoud er wordt geëxporteerd naar PDF, zoals bij
de XML-export. In plaats daarvan geven de labels Acrobat meer informatie over de structurele inhoud van het document.
Voordelen van het gebruik van labels
Door vóór het exporteren labels op een document toe te passen kunt u een van de volgende handelingen uitvoeren:
InDesign-alineastijlnamen aan gelabelde Adobe PDF-alineastijlen van Acrobat toewijzen om herplaatsbare PDF-bestanden te maken voor
weergave op handheldapparaten en andere media.
Afdrukartefacten, tekst en afbeeldingen markeren en verbergen, zodat deze niet worden weergegeven wanneer ze opnieuw in Acrobat
worden geplaatst. Als u een pagina-item bijvoorbeeld als Artefact labelt, wordt dit pagina-item niet weergegeven wanneer u de inhoud van
een gelabeld Adobe PDF-document opnieuw plaatst op een handheldapparaat, een klein scherm of sterk vergroot op een
computerbeeldscherm.
Alternatieve tekst toevoegen aan figuren, zodat de tekst voor slechtzienden door een schermleesprogramma kan worden voorgelezen.
Grafische letters, zoals sierinitialen, vervangen door leesbare letters.
Een titel opgeven voor een set artikelen of voor een groep artikelen en figuren in artikelen.
Artikelen en figuren rangschikken in de gewenste leesvolgorde.
Tabellen, opgemaakte lijsten en inhoudsopgaven herkennen. Herkennen welke inhoudsblokken bij de diverse artikelen horen.
Gegevens over tekstopmaak opnemen, zoals Unicode-waarden van tekens, spatiëring tussen woorden en de herkenning van zachte of vaste
afbreekstreepjes.
De invloed van labels op hergebruik en toegankelijkheid
De inhoud van een Adobe PDF-document kan voor andere doeleinden worden gebruikt. U kunt bijvoorbeeld een Adobe PDF-bestand maken van
een rapport met tekst, tabellen en afbeeldingen en dat bestand in diverse indelingen verdelen: voor afdrukken of weergave op een grote monitor,
voor weergave op een handheldapparaat, voor laten voorlezen door een schermlezer of voor weergave als HTML-pagina in een webbrowser. Het
hangt van de onderliggende logische structuur van het document af of de inhoud van het document op gemakkelijke en betrouwbaare wijze
opnieuw kan worden gebruikt.
Om ervoor te zorgen dat uw Adobe PDF-documenten opnieuw kunnen worden gebruikt en zonder probleem kunnen worden geopend, moet u er
labels aan toevoegen. Door documenten te labelen wordt er een onderliggende organisatiestructuur, of logische structuur, aan toegevoegd. De
logische structuur verwijst naar de organisatie van de inhoud van het document, zoals titelpagina, hoofdstukken, secties en subsecties. De
structuur kan de exacte leesvolgorde aangeven en de navigatie verbeteren, vooral bij lange, complexe documenten, zonder dat de weergave van
het PDF-document daardoor verandert.
Gebruikers die de zichtbare vorm van documenten niet kunnen zien of decoderen, kunnen met behulp van de logische structuur en
448
Naar boven
ondersteunende hulpmiddelen de inhoud van het document op de juiste manier openen. De meeste ondersteunende hulpmiddelen gebruiken deze
structuur om de inhoud en afbeeldingen naar een ander formaat om te zetten, bijvoorbeeld naar geluid. Een niet-gelabeld document heeft een
dergelijke structuur niet. Acrobat moet in dat geval een structuur afleiden op basis van de ingestelde leesvolgordeopties in de voorkeuren. Deze
methode is onbetrouwbaar en vaak staan de pagina-items dan in de verkeerde volgorde of kunnen helemaal niet worden gelezen.
De labels staan op het tabblad Code in Acrobat 6.0 en hoger, waar ze zijn genest volgens de relatiedefinities voor de gelabelde elementen. In
Acrobat Standard kunnen geen labels worden bewerkt. Als u met labels moet werken, kunt u het beste upgraden naar Adobe Acrobat 9
Professional. Raadpleeg de Help bij Acrobat voor meer informatie.
Logische structuur op het tabblad Labels in Acrobat 9.
Opmerking: Labels in Adobe PDF-bestanden kunnen worden vergeleken met labels in HTML- en XML-bestanden. Meer informatie over de
basisconcepten van labels kunt u in veel naslagwerken in boekwinkels, bibliotheken en op internet vinden.
Opnieuw plaatsen optimaliseren
U kunt een PDF-document opnieuw plaatsen zodat het kan worden gelezen op handheldapparaten, kleinere schermen of sterk vergroot op
standaardmonitoren, zonder dat het document horizontaal hoeft te worden opgeschoven om elke regel te kunnen lezen.
Wanneer u een Adobe PDF-document opnieuw plaatst, wordt niet altijd de volledige inhoud geplaatst. Doorgaans wordt alleen leesbare tekst
opnieuw in het opnieuw te plaatsen document geplaatst. Artikelen, alinea's, tabellen, afbeeldingen en opgemaakte lijsten zijn leesbare tekst.
Tekstelementen die niet opnieuw kunnen worden geplaatst, zijn formulieren, opmerkingen, velden voor digitale handtekeningen en pagina-
artefacten, zoals paginanummers en kop- en voetteksten. Pagina's die zowel leesbare tekst als formuliervelden en velden voor digitale
handtekeningen bevatten, worden niet opnieuw geplaatst. Verticale tekst wordt bij het opnieuw plaatsen horizontaal geplaatst.
Als auteur kunt u uw PDF-documenten beter voorbereiden op opnieuw plaatsen door ze te labelen. Met labelen zorgt u ervoor dat tekstblokken
correct opnieuw worden geplaatst en dat de inhoud in de juiste volgorde blijft staan, zodat een artikel van verscheidene pagina's en kolommen
groot kan worden gelezen zonder dat andere artikelen erdoor heen lopen. De leesvolgorde wordt bepaald door de structuur die kan worden
gewijzigd in het deelvenster Structuur.
449
Naar boven
Koppen en kolommen (boven) worden in een logische leesvolgorde (onder) geplaatst.
Pagina-items labelen
U kunt tekstkaders automatisch of handmatig labelen. Nadat u pagina-items hebt gelabeld, kunt u met het deelvenster Structuur de volgorde van
de pagina wijzigen door elementen naar een andere locatie in de hiërarchie te slepen. Als u in het deelvenster Structuur de volgorde van de
elementen wijzigt, worden deze wijzigingen ook doorgevoerd in het Adobe PDF-bestand. De volgorde van de elementen wordt belangrijk wanneer
het PDF-bestand in Acrobat als een HTML- of XML-bestand wordt opgeslagen. De volgorde is ook nuttig bij het exporteren van een InDesign-
document in de indeling voor Dreamweaver (XHTML) of Digital Editions (EPUB).
Pagina-items automatisch labelen
Wanneer u de opdracht Niet-gelabelde items toevoegen kiest, worden er door InDesign labels aan het deelvenster Labels toegevoegd en worden
de labels Artikel en Figuur op bepaalde ongelabelde pagina-items toegepast. Het label Artikel wordt toegepast op elk ongelabeld tekstkader en het
label Figuur wordt toegepast op elke ongelabelde afbeelding. Vervolgens kunt u zelf andere labels aan tekstgedeelten toewijzen. Het automatisch
labelen van pagina-items wilt echter niet zeggen, dat de items op de juiste manier in het geëxporteerde PDF-bestand worden gestructureerd.
1. Kies Venster > Hulpmiddelen > Labels om het deelvenster Labels te openen.
2. Kies Weergave > Structuur > Structuur tonen om het deelvenster Structuur links van het venster Document weer te geven.
3. Kies Niet-gelabelde items toevoegen in het menu van het deelvenster Structuur.
450
Naar boven
Labels in het deelvenster Structuur en het deelvenster Labels
Pagina-items handmatig labelen
1. Kies Venster > Hulpmiddelen > Labels om het deelvenster Labels te openen.
2. Kies Weergave > Structuur > Structuur tonen om het deelvenster Structuur links van het venster Document weer te geven.
3. Kies Niet-gelabelde items toevoegen in het menu van het deelvenster Structuur.
4. Selecteer een pagina-item in het document.
5. Selecteer een label in het deelvenster Labels. Let bij bepaalde geïmporteerde labels op het volgende:
Artefact Met het label Artefact kunt u pagina-items verbergen, zoals paginanummers of onbelangrijke objecten, als het PDF-bestand in de
weergave Opnieuw plaatsen is geopend waarin alleen de gelabelde items zijn te zien (zie de documentatie van Adobe Acrobat). Dit is vooral
bedoeld voor het weergeven van PDF-bestanden op een handheldapparaat of in andere PDF-leesprogramma's.
Cel Gebruik dit label voor tabelcellen.
Figuur Gebruik dit label voor geplaatste afbeeldingen. Het label Figuur wordt toegepast op alle ongelabelde afbeeldingen die in het
document zijn geplaatst wanneer u Niet-gelabelde items toevoegen kiest.
Alinealabels (P, H, H1-H6) Deze labels hebben geen effect op de geëxporteerde PDF-tekst wanneer deze wordt weergegeven in de
weergave Opnieuw plaatsen. In bepaalde situaties kunnen die labels echter wel nut hebben wanneer een PDF-bestand naar de HTML-
indeling wordt geëxporteerd.
Artikel Gebruik dit label voor artikelen. Het label Artikel wordt toegepast op alle ongelabelde tekstkaders wanneer u Niet-gelabelde items
toevoegen kiest. Stel dat u een InDesign-document hebt dat is opgemaakt met drie alineastijlen: Kop1, Kop2 en Tekst. Wijs deze
alineastijlen eerst toe aan respectievelijk H1-, H2- en P-labels. Exporteer vervolgens naar PDF. Wanneer u het PDF-document naar HTML
of XML in Acrobat exporteert, worden de alinea's die zijn gelabeld als H1, H2, en P overeenkomstig weergegeven in een webbrowser (zoals
grote, vette letters in H1). Zie de documentatie van Adobe Acrobat voor informatie over het exporteren van het PDF-document naar HTML
of XML.
Afbeeldingen labelen voor gebruik bij schermlezers
Als u schermlezers de grafische elementen wilt laten beschrijven die belangrijke concepten in het document illustreren, moet u de gewenste
beschrijving opgeven. Figuren en multimedia worden niet herkend en niet gelezen door een schermlezer, tenzij u alternatieve tekst aan de
labeleigenschappen toevoegt.
Met het kenmerk Alt-tekst kunt u alternatieve tekst maken die kan worden gelezen in plaats van een afbeelding die kan worden bekeken.
ActualText is vergelijkbaar met Alt-tekst omdat deze een afbeelding vervangt. Met het kenmerk ActualText kunt u een afbeelding vervangen dat
deel is van een woord, zoals een mooie afbeelding die als initiaal wordt gebruikt. In dit voorbeeld kunt u met het kenmerk ActualText de initiaal als
deel van het woord lezen.
Wanneer u naar Adobe PDF exporteert, worden de kenmerken Alt-tekst en ActualText in het PDF-bestand opgeslagen. Deze kenmerken kunnen
worden weergegeven in Acrobat 6.0 en hoger. De gegevens van deze alternatieve tekst kunnen worden gebruikt wanneer het PDF-bestand vanuit
Acrobat als HTML- of XML-bestand wordt opgeslagen. Zie de documentatie van Adobe Acrobat voor meer informatie.
451
Naar boven
1. Kies indien nodig Weergave > Structuur > Structuur tonen om het deelvenster Structuur te openen en kies Venster > Hulpmiddelen > Labels
om het deelvenster Labels te openen.
2. Kies Niet-gelabelde items toevoegen in het menu van het deelvenster Structuur.
3. Om ervoor te zorgen dat de afbeelding als Figuur wordt gelabeld, selecteert u de afbeelding en vervolgens het label Figuur in het
deelvenster Labels.
4. Selecteer het element Figuur in het deelvenster Structuur en kies Nieuw kenmerk in het menu van het deelvenster Structuur.
5. Typ voor Naam Alt of ActualText (hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters).
6. Typ voor Waarde de tekst die de afbeelding vervangt.
Pagina-items in een artikelelement groeperen
Gebruik het deelvenster Structuur om pagina-items logisch in een artikelelement te groeperen. Als bijvoorbeeld een aantal artikelen meerdere
pagina's lang is, kunt u een overkoepelend element maken waarin deze artikelen als één groep staan. Deze elementen worden structuurelementen
genoemd. U kunt de gegroepeerde artikelen ook benoemen.
Opmerking: Gegroepeerde pagina-items kunnen niet worden gelabeld.
U groepeert pagina-items door Nieuw element in het menu van het deelvenster Structuur en het element Artikel in het deelvenster Labels te
selecteren en vervolgens de paginaelementen onder het artikelelement in het deelvenster Structuur te slepen.
U benoemt gegroepeerde items door met de rechtermuisknop op het element Artikel in het deelvenster Structuur te klikken en Nieuw
kenmerk te kiezen. Voer Titel in bij Naam. Typ bij Waarde de naam van het artikel dat u wilt gebruiken.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
452
Tekenen
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
453
Paden en vormen
Naar boven
Naar boven
Soorten paden en vormen
Paden
Richtingslijnen en richtingspunten
Soorten paden en vormen
U kunt paden maken en deze op diverse manieren in InDesign combineren. In InDesign kunt u de volgende typen paden en vormen maken:
Eenvoudige paden Eenvoudige paden zijn de bouwstenen van samengestelde paden en vormen. Zij bestaan uit één open of gesloten pad, dat
zichzelf kan kruisen.
Samengestelde paden Samengestelde paden bestaan uit twee of meer eenvoudige paden die op elkaar van invloed zijn of elkaar kruisen.
Dergelijke paden zijn eenvoudiger dan samengestelde vormen en kunnen in alle PostScript-compatibele programma's worden gebruikt. Paden die
zijn samengevoegd tot een samengesteld pad, fungeren als één object en delen kenmerken, zoals kleuren en lijnstijlen.
Samengestelde vormen Samengestelde vormen bestaan uit twee of meer paden, samengestelde paden, groepen, overvloeiingen,
tekstcontouren, tekstkaders of andere vormen die op elkaar van invloed zijn en elkaar kruisen waardoor nieuwe, bewerkbare vormen ontstaan.
Sommige samengestelde vormen worden weergegeven als samengestelde paden. De onderdelen daarvan kunnen per pad worden bewerkt en
hoeven geen kenmerken te delen.
Soorten paden en vormen
A. Drie eenvoudige paden B. Samengesteld pad C. Samengestelde vorm
Op www.adobe.com/go/vid0071_nl vindt u een videodemo over het werken met objecten.
Paden
Terwijl u tekent, maakt u een lijn die een pad wordt genoemd. Een pad bestaat uit een of meer rechte of gekromde segmenten. Het begin en het
einde van elk segment worden gemarkeerd door ankerpunten, die werken als spelden die een draad op zijn plaats houden. Een pad kan gesloten
(bijvoorbeeld een cirkel) zijn of open, met duidelijke eindpunten (bijvoorbeeld een golvende lijn).
U kunt de vorm van een pad wijzigen door de ankerpunten, de richtingspunten aan het eind van richtingslijnen die op de ankerpunten worden
weergegeven, of de padsegmenten zelf te slepen.
Componenten van een pad
A. Geselecteerd (effen) eindpunt B. Geselecteerd ankerpunt C. Niet geselecteerd ankerpunt D. Gebogen
padsegment E. Richtingslijn F. Richtingspunt
Paden kunnen twee soorten ankerpunten bevatten: hoekpunten en vloeiende punten. Op een hoekpunt verandert een pad abrupt van richting. Op
een boogpunt worden padsegmenten als een doorlopende curve verbonden. U kunt paden met elke willekeurige combinatie van hoekpunten en
boogpunten tekenen. Als u het verkeerde type punt hebt getekend, kunt u dit altijd wijzigen.
454
Naar boven
Punten op een pad
A. Vier hoekpunten B. Vier boogpunten C. Combinatie van hoekpunten en boogpunten
Met een hoekpunt worden twee rechte of gebogen segmenten met elkaar verbonden terwijl met een boogpunt altijd twee gebogen segmenten met
elkaar worden verbonden.
Met een hoekpunt kunt u zowel rechte als gebogen segmenten verbinden.
Opmerking: Let op het verschil tussen hoekpunten en boogpunten enerzijds en rechte en gebogen segmenten anderzijds.
De contour van een pad wordt een lijn genoemd. Een kleur of verloop dat op het binnengebied van een open of gesloten pad is toegepast, wordt
vulling genoemd. Een lijn kan een dikte, kleur en streepjespatroon (Illustrator en InDesign) of een gestileerd lijnpatroon (InDesign) hebben. Nadat u
een pad of vorm hebt gemaakt, kunt u de lijn- en vullingkenmerken van het pad wijzigen.
In InDesign wordt tevens op elk pad een middelpunt weergegeven dat het midden van de vorm aangeeft. Dit middelpunt maakt geen deel uit van
het daadwerkelijke pad. Met dit punt kunt u het pad slepen, het pad met andere elementen uitlijnen of alle ankerpunten op een pad selecteren. Het
middelpunt is altijd zichtbaar en kan niet worden verborgen of verwijderd.
Richtingslijnen en richtingspunten
Als u een ankerpunt selecteert dat gebogen segmenten met elkaar verbindt (of als u het segment zelf selecteert), worden bij de ankerpunten van
de verbonden segmenten richtingshandgrepen weergegeven, deze bestaan uit richtingslijnen die eindigen in richtingspunten. De hoek en lengte
van de richtingslijnen bepalen de vorm en grootte van de gebogen segmenten. Door de richtingslijnen te verplaatsen, wijzigt u de vorm van de
curven. Richtingslijnen worden niet in de definitieve uitvoer weergegeven.
Als u een ankerpunt hebt geselecteerd (links), verschijnen er richtingslijnen op elk gebogen segment dat met het ankerpunt is verbonden (rechts).
Een boogpunt heeft altijd twee richtingslijnen die samen als één rechte eenheid worden verplaatst. Wanneer u een richtingslijn op een boogpunt
plaatst, worden de gebogen segmenten aan beide zijden van het punt gelijktijdig aangepast en blijft een ononderbroken curve bij dat ankerpunt
behouden.
Een hoekpunt kan twee, één of geen richtingslijnen hebben, afhankelijk van het feit of het respectievelijk met twee, één of geen gebogen
segmenten is verbonden. Met de richtingslijnen van een hoekpunt blijft de hoek behouden door verschillende hoeken te gebruiken. Wanneer u
echter een richtingslijn op een hoekpunt zet, wordt alleen de curve aangepast aan de kant van het punt waar die richtingslijn zich bevindt.
455
Richtingslijnen van een boogpunt (links) en een hoekpunt (rechts) aanpassen
Richtingslijnen raken (staan loodrecht op de straal van) de curve altijd bij de ankerpunten. De hoek van elke richtingslijn bepaalt de helling van de
curve, terwijl de lengte ervan de hoogte of diepte van de curve bepaalt.
Door het verplaatsen van richtingslijnen en het wijzigen van de grootte van richtingslijnen, wordt de helling van curven gewijzigd.
Opmerking: In Illustrator kunt u ankerpunten, richtingslijnen en richtingspunten weergeven of verbergen door Weergave > Randen weergeven of
Weergave > Randen verbergen te selecteren.
Meer Help-onderwerpen
Video over het werken met objecten
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
456
Tekenen met het gereedschap Lijn of Vorm
Naar boven
Naar boven
Basislijnen en -vormen tekenen
Meerdere objecten tekenen als een raster
Een vorm voor een plaatsaanduiding tekenen
Veelhoekinstellingen opgeven
De vorm van een pad automatisch wijzigen
Basislijnen en -vormen tekenen
1. Voer een van de volgende handelingen uit in de gereedschapsset:
Om een lijn of vorm te tekenen, selecteert u het gereedschap Lijn , Ovaal , Rechthoek of Veelhoek . (Klik op het
gereedschap Rechthoek, houd de muisknop ingedrukt en selecteer het gereedschap Ovaal of Veelhoek.)
Om een plaatsaanduiding (leeg) voor een afbeeldingskader te tekenen, selecteert u het gereedschap Ovaalkader , Rechthoekkader
of Veelhoekkader .
2. Sleep in het documentvenster om een pad of kader te maken.
Als u vanuit het midden wilt tekenen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt.
Als u de lijn tot een hoek van 45° wilt beperken of de hoogte-breedteverhouding van een pad of kader wilt aanhouden, houdt u tijdens
het slepen Shift ingedrukt.
Als u meerdere vormen in een raster wilt maken, houdt u de muisknop ingedrukt en drukt u op de pijltoetsen. Zie Meerdere objecten
tekenen als een raster.
Als u het aantal zijden van een veelhoek wilt wijzigen, begint u te slepen, drukt u op de spatiebalk en vervolgens drukt u op de
pijltoetsen omhoog en omlaag. Druk op de pijltoetsen links en rechts om de ster te wijzigen. Druk nogmaals op de spatiebalk om terug te
keren naar de rastermodus.
Een basiscirkel tekenen door te slepen
Opmerking: In de afbeelding hierboven ziet u een selectiekader rond het pad. Als het gereedschap Selecteren
onlangs is gebruikt, is dit
selectiekader zichtbaar. Als het gereedschap Direct selecteren
daarna nog is gebruikt, wordt het pad weergegeven met ankerpunten.
Meerdere objecten tekenen als een raster
Wanneer u het gereedschap Rechthoek, Tekst of een ander gereedschap voor het maken van kaders gebruikt, kunt u met de wijzigingstoetsen
een raster met gelijkmatig van elkaar gescheiden frames maken.
Op http://tv.adobe.com/go/4949/nl vindt u een video over het tekenen van objecten in een raster.
1. Selecteer een gereedschap waarmee u een kader kunt tekenen.
2. Begin te slepen. Houd de muisknop ingedrukt en voer een van de volgende handelingen uit:
Druk op de pijltoetsen links en rechts om het aantal kolommen te wijzigen. Druk op de pijltoetsen omhoog en omlaag om het aantal rijen
te wijzigen.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en druk op de pijltoetsen om de tussenruimte tussen de kaders te wijzigen.
3. Laat de muisknop los.
Als u de pijltoetsen wilt gebruiken om het aantal zijden of de ster te wijzigen terwijl u het gereedschap Veelhoek gebruikt, drukt u op de spatiebalk
terwijl u de muisknop ingedrukt houdt.
457
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een vorm voor een plaatsaanduiding tekenen
Een vorm voor een plaatsaanduiding is een ovaal, rechthoek of veelhoek die in het documentvenster met een X wordt weergegeven, ten teken dat
de vorm nog door tekst of een afbeelding moet worden vervangen.
1. Selecteer in de gereedschapsset het gereedschap Ovaalkader
, Rechthoekkader of Veelhoekkader .
2. Sleep in het documentvenster om een pad of kader te maken. Houd tijdens het slepen de toets Shift ingedrukt als u de breedte en hoogte
van het kader wilt beperken.
U kunt de mate van uitsnijden, het referentiepunt en andere opties voor passend maken voor een kader voor plaatsaanduidingen wijzigen door
Object > Aanpassen > Opties voor aanpassen aan kader te kiezen.
Veelhoekinstellingen opgeven
1. Als u de veelhoekinstellingen op bestaande vormen wilt toepassen, selecteert u de veelhoeken.
2. Dubbelklik op het gereedschap Veelhoek
, geef de volgende instellingen op en klik op OK:
Geef voor Aantal zijden het aantal zijden voor de veelhoek op.
Geef voor Ster een percentage voor de lengte en dikte van de punten op. De uiteinden van de sterpunten raken de buitenrand van het
selectiekader van de veelhoek. Het percentage bepaalt hoe diep tussen de punten van de ster wordt ingesprongen. Hoe hoger de
percentages, hoe langer en dunner de punten worden.
De vorm van een pad automatisch wijzigen
U kunt elk pad omzetten in een vooraf gedefinieerde vorm. Zo kunt u een rechthoek omzetten in bijvoorbeeld een driehoek. De lijninstellingen voor
het oorspronkelijke pad blijven gelijk voor het nieuwe pad. Als het nieuwe pad een veelhoek is, is de vorm hiervan gebaseerd op de opties in het
dialoogvenster Veelhoekinstellingen. Als het nieuwe pad een hoekeffect bevat, is de lengte van de straal hiervan gebaseerd op de instelling voor
de grootte in het dialoogvenster Hoekopties.
1. Selecteer het pad.
2. Ga als volgt te werk:
Kies Object > Vorm omzetten > [nieuwe vorm].
Klik in het deelvenster Pathfinder (Venster > Object en layout > Pathfinder) op een vormknop in het gebied Vorm omzetten.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
458
Tekenen met het gereedschap Potlood
Naar boven
Naar boven
Tekenen met het gereedschap Potlood
Paden bewerken met het gereedschap Potlood
Opties voor gereedschap Potlood
Tekenen met het gereedschap Potlood
Het gereedschap Potlood werkt in Adobe Illustrator en in InDesign vrijwel op dezelfde manier. U kunt met dit gereedschap net als met een gewoon
potlood open en gesloten paden tekenen. Dit gereedschap is vooral geschikt als u schetsen maakt of als u wilt dat uw werk eruit ziet alsof het met
de hand is getekend. Als u een pad hebt getekend, kunt u het indien nodig ook weer onmiddellijk wijzigen.
Terwijl u met het gereedschap Potlood aan het tekenen bent, worden er ankerpunten geplaatst. U kunt niet bepalen waar ze worden geplaatst. U
kunt de ankerpunten echter wel aanpassen als het pad eenmaal is voltooid. Hoeveel ankerpunten er worden geplaatst, is afhankelijk van de lengte
en de complexiteit van het pad en van de tolerantie-instellingen in het voorkeurendialoogvenster voor het gereedschap Potlood. Met deze
instellingen bepaalt u hoe gevoelig het gereedschap Potlood reageert op de bewegingen van uw muis of de pen van het schrijftablet.
Als u een video wilt bekijken over het tekenen met het gereedschap Potlood in Illustrator, gaat u naar www.adobe.com/go/vid0039_nl.
Vrije-vormpaden tekenen met het gereedschap Potlood
1. Selecteer het gereedschap Potlood .
2. Plaats het gereedschap op de positie waar het pad moet beginnen en sleep om het pad te tekenen. Het gereedschap Potlood
geeft een
kleine x weer waarmee een vrije-vormpad wordt aangeduid.
Tijdens het slepen wordt de aanwijzer gevolgd door een gestippelde lijn. Ankerpunten worden aan beide uiteinden van het pad en op
meerdere plaatsen langs het pad weergegeven. Het pad neemt de huidige lijn- en vullingkenmerken over en blijft standaard geselecteerd.
Gesloten paden tekenen met het gereedschap Potlood
1. Selecteer het gereedschap Potlood.
2. Plaats het gereedschap op het punt waar het pad moet beginnen en sleep om een pad te tekenen.
3. Houd tijdens het slepen Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt. Het gereedschap Potlood geeft een kleine cirkel weer (en in InDesign
ook een effen gummetje) om aan te geven dat u een gesloten pad maakt.
4. Als het pad de gewenste grootte en vorm heeft, laat u de muisknop los (houd de toets Alt of Option ingedrukt). Laat Alt of Option pas los als
het pad is gesloten.
U hoeft de cursor niet op het beginpunt van het pad te plaatsen om een gesloten pad te maken. Als u de muisknop loslaat op een andere
locatie, sluit het gereedschap Potlood de vorm door de kortst mogelijke lijn terug naar het oorspronkelijke punt te trekken.
Paden bewerken met het gereedschap Potlood
U kunt elk pad bewerken met het gereedschap Potlood en vrije-vormlijnen en -vormen aan elke vorm toevoegen.
Lijnen en vormen aan een pad toevoegen met het gereedschap Potlood
1. Selecteer een bestaand pad.
2. Selecteer het gereedschap Potlood.
3. Plaats de punt van het potlood op een eindpunt van het pad.
U bent dicht genoeg bij het eindpunt als de kleine x naast de potloodpunt verdwijnt.
4. Sleep om het pad verder te tekenen.
Twee paden met elkaar verbinden met het gereedschap Potlood
1. Selecteer beide paden (houd Shift ingedrukt en klik of sleep een kader rond de twee paden met het selectiegereedschap).
2. Selecteer het gereedschap Potlood.
3. Plaats de aanwijzer op de plaats waar u wilt beginnen op het ene pad en sleep de aanwijzer naar het andere pad.
4. Houd tijdens het slepen Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt. Bij het gereedschap Potlood wordt een klein samenvoegsymbool
weergegeven om aan te geven dat u iets toevoegt aan het bestaande pad.
459
Naar boven
5. Sleep naar het eindpunt van het andere pad, laat de muisknop los en laat vervolgens Ctrl of Command los.
Opmerking: U krijgt het beste resultaat als u van het ene pad naar het andere sleept, net alsof u de paden doortrekt in de richting waarin
ze zijn gemaakt.
De vorm van paden veranderen met het gereedschap Potlood
1. Selecteer het pad dat u wilt wijzigen.
2. Plaats het gereedschap Potlood op of bij het pad dat u opnieuw wilt tekenen.
U bent dicht genoeg bij het pad als de kleine x niet meer wordt weergegeven.
3. Sleep het gereedschap tot het pad de gewenste vorm heeft.
Een gesloten vorm bewerken met het gereedschap Potlood
Opmerking: Afhankelijk van de plaats waar u het pad opnieuw begint te tekenen en de richting waarin u sleept, kunnen de resultaten
tegenvallen. U kunt bijvoorbeeld een gesloten pad per ongeluk veranderen in een open pad of andersom of een deel van een vorm
kwijtraken.
Opties voor gereedschap Potlood
Dubbelklik op het gereedschap Potlood om de volgende opties in te stellen:
Getrouwheid Hiermee bepaalt u hoe ver u de muis of de pen moet verplaatsen voordat er een nieuw ankerpunt aan het pad wordt toegevoegd.
Hoe hoger de waarde, des te vloeiender en minder complex het pad is. Hoe lager de waarde, des te meer curven de bewegingen van de
aanwijzer volgen, wat resulteert in scherpere hoeken. Voor Getrouwheid kunt u een waarde opgeven van 0,5 tot 20 pixels.
Vloeiendheid Hiermee bepaalt u de mate van vloeiendheid die wordt toegepast als u het gereedschap gebruikt. De vloeiendheid kan variëren van
0 tot 100%. Hoe hoger de waarde des te vloeiender het pad. Hoe lager de waarde, des te meer ankerpunten er worden gemaakt en des te meer
onregelmatigheden de lijn bevat.
Nieuwe potloodstreken vullen (Alleen Illustrator) Als u deze optie selecteert, wordt een vulling toegepast op nieuwe potloodstreken. De optie is
niet van invloed op bestaande potloodstreken. U moet een vulling selecteren voordat u de potloodstreken tekent.
Geselecteerd laten Hiermee bepaalt u of het pad geselecteerd blijft nadat u het hebt getekend. Deze optie is standaard geselecteerd.
Geselecteerde paden bewerken Hiermee bepaalt u of u een geselecteerd pad kunt wijzigen of samenvoegen wanneer u zich binnen een
bepaalde afstand van het pad bevindt (opgegeven met de volgende optie).
Binnen: _ pixels Bepaalt hoe dicht de muis of pen van het grafische tablet bij een bestaand pad moet zijn om dit pad te kunnen bewerken met
het gereedschap Potlood. Deze optie is alleen beschikbaar als de optie Geselecteerde paden bewerken is geselecteerd.
Meer Help-onderwerpen
Video over het gereedschap Potlood in Illustrator
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
460
Tekenen met het gereedschap Pen
Naar boven
Naar boven
Rechte segmenten tekenen met het gereedschap Pen
Curven tekenen met het gereedschap Pen
Ankerpunten opnieuw plaatsen terwijl u tekent
Het tekenen van een pad voltooien
Rechte lijnen tekenen, gevolgd door curven
Curven tekenen, gevolgd door rechte lijnen
Twee gebogen segmenten tekenen die via een hoek met elkaar zijn verbonden
Rechte segmenten tekenen met het gereedschap Pen
Het eenvoudigste pad dat u met het gereedschap Pen kunt tekenen, is een rechte lijn. Dit doet u door met het gereedschap Pen te klikken om
twee ankerpunten te plaatsen. Als u nog een aantal keren klikt, maakt u een pad dat bestaat uit rechte-lijnsegmenten die via hoekpunten zijn
verbonden.
Als u op het gereedschap Pen klikt, worden er rechte segmenten getekend.
1. Selecteer het gereedschap Pen.
2. Plaats het gereedschap Pen op de plaats waar het rechte segment moet beginnen en klik om het eerste ankerpunt te bepalen (sleep niet).
Opmerking: Het eerste segment dat u tekent, wordt pas zichtbaar wanneer u het tweede ankerpunt hebt geplaatst. (Selecteer de optie
Elastisch in Photoshop om padsegmenten te bekijken.) Als er richtingslijnen verschijnen, hebt u per ongeluk met het gereedschap Pen
gesleept. Kies Bewerken > Ongedaan maken en klik nogmaals.
3. Klik nogmaals op de plaats waar het segment moet eindigen of houd Shift ingedrukt en klik om de hoek van het segment te beperken tot
een veelvoud van 45°.
4. Klik nogmaals om ankerpunten voor aanvullende rechte segmenten in te stellen.
Het laatste ankerpunt dat u toevoegt, wordt altijd als een effen vierkantje weergegeven, waarmee wordt aangegeven dat het ankerpunt is
geselecteerd. Zodra u het volgende ankerpunt toevoegt, wordt de selectie van het vorige ankerpunt opgeheven en wordt een leeg vierkantje
weergegeven.
5. Voltooi het pad op een van de volgende manieren:
Plaats het gereedschap Pen op het eerste (lege) ankerpunt om het pad te sluiten. Er wordt een kleine cirkel weergegeven naast de
aanwijzer van het gereedschap Pen wanneer deze op de juiste plaats staat. Klik of sleep om het pad te sluiten.
Opmerking: Als u een pad wilt sluiten in InDesign, kunt u het object ook selecteren en Object > Paden > Pad sluiten kiezen.
Als u het pad geopend wilt houden, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op een willekeurige plaats uit de
buurt van de objecten.
Als u het pad geopend wilt houden, kunt u ook een ander gereedschap selecteren of Selecteren > Selectie opheffen kiezen in Illustrator
of Bewerken > Alle selecties opheffen in InDesign. In InDesign of Illustrator kunt u ook op Enter of Return drukken om het pad open te
laten.
Curven tekenen met het gereedschap Pen
U maakt curven door ankerpunten toe te voegen op plaatsen waar een curve van richting verandert en de richtingslijnen te slepen die de curven
hun vorm geven. De lengte en hellingshoek van de richtingslijnen bepalen de vorm van de curve.
Curven zijn eenvoudiger te bewerken en het systeem kan ze sneller weergeven en afdrukken als u ze met zo weinig mogelijk ankerpunten tekent.
Wanneer u te veel punten gebruikt, kunnen er ongewenste oneffenheden in een curve ontstaan. Teken de ankerpunten daarom ver uit elkaar en
461
oefen in het maken van curven door de lengten en de hoeken van de richtingslijnen aan te passen.
1. Selecteer het gereedschap Pen.
2. Plaats het gereedschap Pen op de plaats waar de curve moet beginnen en houd de muisknop ingedrukt.
Het eerste ankerpunt wordt weergegeven en de aanwijzer van het gereedschap Pen verandert in een pijlpunt. (In Photoshop verandert de
aanwijzer pas nadat u met slepen bent begonnen.)
3. Sleep met de pijlpunt om de helling in te stellen van het gebogen segment dat u maakt en laat de muisknop los.
Over het algemeen verlengt u de richtingslijn met ongeveer een derde van de afstand tot het volgende ankerpunt dat u wilt tekenen. (U kunt
een of beide kanten van de richtingslijn later aanpassen.)
Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om alleen in veelvouden van 45° te tekenen.
Het eerste punt in een curve tekenen
A. Het gereedschap Pen plaatsen B. Beginnen met slepen (muisknop ingedrukt) C. Slepen om richtingslijnen te verlengen
4. Plaats het gereedschap Pen op de plaats waar het gebogen segment moet eindigen en voer vervolgens een van de volgende handelingen
uit:
Als u een curve wilt maken in de vorm van een C, sleept u in de tegengestelde richting van de vorige richtingslijn. Laat vervolgens de
muisknop los.
Het tweede punt in een curve tekenen
A. Beginnen met het slepen van het tweede boogpunt B. Bij de vorige richtingslijn vandaan slepen, waardoor een curve in de vorm van
een C ontstaat C. Resultaat nadat u de muisknop loslaat
Als u een curve in de vorm van een S wilt maken, sleept u in dezelfde richting als de vorige richtingslijn. Laat vervolgens de muisknop
los.
Een S-curve tekenen
A. Beginnen met het slepen van een nieuw boogpunt B. Slepen in dezelfde richting als de vorige richtingslijn waardoor er een curve in
de vorm van een S ontstaat C. Resultaat nadat u de muisknop loslaat
(Alleen in Photoshop) Als de curve een scherpe hoek moet maken, laat u de muisknop los. Vervolgens houdt u Alt (Windows) of
Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u het richtingspunt in de richting van de curve. Laat Alt (Windows) of Option (Mac OS) en de
muisknop los, verplaats de aanwijzer naar de plaats waar het segment moet eindigen en sleep in tegengestelde richting om het
curvesegment te voltooien.
5. Ga door met slepen met het gereedschap Pen vanaf verschillende locaties om een reeks vloeiende curven te maken. U plaatst ankerpunten
462
Naar boven
Naar boven
Naar boven
aan het begin en het einde van elke curve en niet bij de punt van de curve.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep richtingslijnen om de richtingslijnen van een ankerpunt te doorbreken.
6. Voltooi het pad op een van de volgende manieren:
Plaats het gereedschap Pen op het eerste (lege) ankerpunt om het pad te sluiten. Er wordt een kleine cirkel weergegeven naast de
aanwijzer van het gereedschap Pen wanneer deze op de juiste plaats staat. Klik of sleep om het pad te sluiten.
Opmerking: Als u een pad wilt sluiten in InDesign, kunt u het object ook selecteren en Object > Paden > Pad sluiten kiezen.
Als u het pad geopend wilt houden, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op een willekeurige plaats uit de
buurt van de objecten.
Als u het pad geopend wilt houden, kunt u ook een ander gereedschap selecteren of Selecteren > Selectie opheffen kiezen in Illustrator
of Bewerken > Alle selecties opheffen in InDesign.
Als u een video wilt bekijken over het gereedschap Pen in Illustrator, gaat u naar www.adobe.com/go/vid0037_nl.
Ankerpunten opnieuw plaatsen terwijl u tekent
Nadat u hebt geklikt om een ankerpunt te maken, houdt u de muisknop en de spatiebalk ingedrukt en sleept u om de positie van het ankerpunt
te wijzigen.
Het tekenen van een pad voltooien
Voltooi een pad op een van de volgende manieren:
Plaats het gereedschap Pen op het eerste (lege) ankerpunt om een pad te sluiten. Er wordt een kleine cirkel weergegeven naast de
aanwijzer van het gereedschap Pen wanneer deze op de juiste plaats staat. Klik of sleep om het pad te sluiten.
Opmerking: Als u een pad wilt sluiten in InDesign, kunt u het object ook selecteren en Object > Paden > Pad sluiten kiezen.
Als u een pad geopend wilt houden, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op een willekeurige plaats uit de
buurt van de objecten.
Als u het pad geopend wilt houden, kunt u ook een ander gereedschap selecteren of Selecteren > Selectie opheffen kiezen in Illustrator of
Bewerken > Alle selecties opheffen in InDesign. In InDesign kunt u ook op Enter of Return drukken om het pad open te laten.
Rechte lijnen tekenen, gevolgd door curven
1. Klik met het gereedschap Pen hoekpunten op twee plaatsen om een recht segment te maken.
2. Plaats het gereedschap Pen op het geselecteerde eindpunt. In Illustrator en InDesign staat naast het gereedschap Pen een pictogram voor
het omzetten van punten wanneer u het gereedschap op de juiste manier hebt geplaatst. (In Photoshop verschijnt een kleine diagonale lijn,
of schuine lijn, naast het gereedschap Pen.) Als u de helling van het volgende gebogen segment wilt instellen, klikt u op het ankerpunt en
sleept u de richtingslijn die verschijnt.
Een recht segment tekenen, gevolgd door een gebogen segment (deel 1)
A. Voltooid recht segment B. Plaatsen van het gereedschap Pen op het eindpunt (het pictogram voor het omzetten van punten verschijnt
alleen in Illustrator en InDesign) C. Het richtingspunt slepen
3. Plaats de pen op de plaats waar het volgende ankerpunt moet komen en klik (en sleep desgewenst) het nieuwe ankerpunt om de curve te
voltooien.
463
Naar boven
Naar boven
Een recht segment tekenen, gevolgd door een gebogen segment (deel 2)
A. Het gereedschap Pen plaatsen B. De richtingslijn slepen C. Het nieuwe gebogen segment is voltooid
Curven tekenen, gevolgd door rechte lijnen
1. Sleep met het gereedschap Pen om het eerste boogpunt van het gebogen segment te maken en laat de muisknop los.
2. Zet het gereedschap Pen op de plaats waar het gebogen segment moet eindigen, sleep om de curve te voltooien en laat de muisknop los.
Een gebogen segment tekenen, gevolgd door een recht segment (deel 1)
A. Het eerste boogpunt van het gebogen segment is gemaakt en het gereedschap Pen staat op het eindpunt B. Slepen om de curve te
voltooien
3. Plaats het gereedschap Pen op het geselecteerde eindpunt. Wanneer u het gereedschap Pen op de juiste wijze hebt geplaatst, verschijnt
naast het gereedschap het pictogram voor het omzetten van punten. Klik op het ankerpunt om het boogpunt om te zetten in een hoekpunt.
4. Plaats het gereedschap Pen op het punt waar het rechte segment moet eindigen en klik om het rechte segment te voltooien.
Een gebogen segment tekenen, gevolgd door een recht segment (deel 2)
C. Het gereedschap Pen op een bestaand eindpunt plaatsen D. Een eindpunt klikken E. Het volgende hoekpunt klikken
Twee gebogen segmenten tekenen die via een hoek met elkaar zijn verbonden
1. Sleep met het gereedschap Pen om het eerste boogpunt van een gebogen segment te maken.
2. Plaats het gereedschap Pen opnieuw en sleep om een curve met een tweede boogpunt te maken. Houd vervolgens Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt en sleep de richtingslijn naar het andere uiteinde om de helling van de volgende curve in te stellen. Laat de toets en de
muisknop los.
Het boogpunt wordt nu omgezet in een hoekpunt door de richtingslijnen te splitsen.
3. Plaats het gereedschap Pen op de positie waar u het tweede gebogen segment wilt beëindigen en sleep een nieuw boogpunt om het
tweede gebogen segment te maken.
464
Twee curven tekenen
A. Een nieuw boogpunt slepen B. Op Alt/Option drukken om richtingslijnen te splitsen tijdens het slepen en het richtingspunt omhoog te
buigen C. Resultaat na opnieuw plaatsen en een derde keer slepen
Meer Help-onderwerpen
Video over het gereedschap Pen in Illustrator
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
465
Paden bewerken
Naar boven
Naar boven
Paden, segmenten en ankerpunten selecteren
Padsegmenten aanpassen
Ankerpunten toevoegen of verwijderen
Boogpunten in hoekpunten omzetten en omgekeerd
Een pad splitsen
Paden vloeiend maken
De vorm van gesloten paden of objecten wijzigen
Over het gereedschap Positie
Paden, segmenten en ankerpunten selecteren
Voordat u de vorm van een pad kunt wijzigen of een pad kunt bewerken, moet u de ankerpunten of segmenten van het pad selecteren of een
combinatie van beide selecteren.
Ankerpunten selecteren
Als u de punten kunt zien, kunt u met het gereedschap Direct selecteren op de punten klikken om ze te selecteren. Houd Shift ingedrukt en
klik om meerdere punten te selecteren.
Selecteer het gereedschap Direct selecteren en sleep een kader rond de ankerpunten. Houd Shift ingedrukt en sleep rond extra ankerpunten
om deze te selecteren.
Zorg dat het pad dat de ankerpunten bevat, niet wordt geselecteerd. Plaats het gereedschap Direct selecteren op het ankerpunt totdat er bij
de aanwijzer een leeg vierkantje wordt weergegeven en klik vervolgens op het ankerpunt. Houd Shift ingedrukt en klik op extra ankerpunten
om deze te selecteren.
(Alleen Illustrator) Selecteer het gereedschap Lasso en sleep rond de ankerpunten. Houd Shift ingedrukt en sleep rond extra ankerpunten
om deze te selecteren.
Padsegmenten selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het gereedschap Direct selecteren en klik daarna binnen 2 pixels van het segment of sleep een selectiekader over een gedeelte
van het segment. Houd Shift ingedrukt en klik of sleep rond extra padsegmenten om deze te selecteren.
(Alleen Illustrator) Selecteer het gereedschap Lasso en sleep rond een gedeelte van het padsegment. Houd Shift ingedrukt en sleep rond
extra segmenten om deze te selecteren.
Alle ankerpunten en segmenten in een pad selecteren
1. Selecteer het gereedschap Direct selecteren of, in Illustrator, het gereedschap Lasso.
2. Sleep rond het gehele pad.
Als het pad is gevuld, kunt u met het gereedschap Direct selecteren ook binnen het pad klikken om alle ankerpunten te selecteren.
Een pad kopiëren
Selecteer een pad of een segment met het gereedschap Selecteren of Direct selecteren en voer een van de volgende handelingen uit:
Gebruik de standaardmenufuncties om paden in of tussen toepassingen te kopiëren en te plakken.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep het pad naar de gewenste positie. Laat vervolgens de muisknop en de toets Alt
of Option weer los.
Padsegmenten aanpassen
U kunt een padsegment altijd bewerken, maar het bewerken van bestaande segmenten verschilt enigszins van het tekenen van segmenten.
Gebruik de volgende tips wanneer u segmenten bewerkt:
Als een ankerpunt twee segmenten verbindt en u dit ankerpunt verplaatst, wijzigt u altijd beide segmenten.
Wanneer u met het gereedschap Pen tekent, kunt u tijdelijk het gereedschap Direct selecteren activeren (InDesign en Photoshop), zodat u
segmenten kunt aanpassen die u al hebt getekend. Druk tijdens het tekenen op Ctrl (Windows) of op Command (Mac OS). Als u in Illustrator
466
op Ctrl of Command drukt tijdens het tekenen, wordt het selectiegereedschap geactiveerd dat u als laatste hebt gebruikt.
Als u met het gereedschap Pen een boogpunt tekent en de richtingslijn sleept, wordt de lengte van de richtingslijn aan beide zijden van het
punt gewijzigd. Als u echter een bestaand boogpunt bewerkt met het gereedschap Direct selecteren, wordt de lengte van de richtingslijn
alleen gewijzigd aan de zijde die u sleept.
Rechte segmenten verplaatsen
1. Selecteer met het gereedschap Direct selecteren het segment dat u wilt aanpassen.
2. Sleep het segment naar de nieuwe positie.
De lengte of hoek van rechte segmenten aanpassen
1. Selecteer met het gereedschap Direct selecteren een ankerpunt op het segment dat u wilt aanpassen.
2. Sleep het ankerpunt naar de gewenste positie. Houd Shift ingedrukt en sleep om de aanpassing tot stappen van 45 graden te beperken.
Als u in Illustrator of in InDesign een rechthoek alleen maar breder of smaller wilt maken, is het eenvoudiger om de rechthoek met het
selectiegereedschap te selecteren en de grootte ervan te wijzigen met een van de handgrepen aan de zijden van het selectiekader.
De positie of vorm van gebogen segmenten aanpassen
1. Selecteer met het gereedschap Direct selecteren een gebogen segment of een ankerpunt op een van de uiteinden van het gebogen
segment. Er worden, indien aanwezig, richtingslijnen weergegeven. (Voor sommige gebogen segmenten wordt slechts één richtingslijn
gebruikt.)
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de positie van het segment wilt veranderen, sleept u het segment. Houd Shift ingedrukt en sleep om de aanpassing tot stappen
van 45 graden te beperken.
Selecteer het curvesegment door er op te klikken. Verander door te slepen.
Als u de vorm van het segment aan een van beide zijden van een geselecteerd ankerpunt wilt wijzigen, sleept u het ankerpunt of het
richtingspunt. Houd Shift ingedrukt en sleep om de beweging tot stappen van 45 graden te beperken.
Sleep het ankerpunt of het richtingspunt.
Opmerking: Het is ook mogelijk om segmenten of ankerpunten te transformeren, bijvoorbeeld door deze te schalen of te draaien.
Een segment verwijderen
1. Selecteer het gereedschap Direct selecteren en selecteer het segment dat u wilt verwijderen.
2. Druk op Backspace (Windows) of Delete (Mac OS) om het geselecteerde segment te verwijderen. Als u nogmaals op Backspace of Delete
drukt, wordt de rest van het pad verwijderd.
De handgreep van een ankerpunt verwijderen
Klik met het gereedschap Ankerpunt omzetten (Illustrator) of Richtingspunt omzetten (InDesign) op het ankerpunt van de handgreep.
Sleep de richtingspunt en zet deze op het ankerpunt neer.
Een open pad uitbreiden
467
Naar boven
1. Plaats met het gereedschap Pen de aanwijzer op het eindpunt van het open pad dat u wilt uitbreiden. De aanwijzer verandert wanneer deze
precies op het eindpunt wordt geplaatst.
2. Klik op het eindpunt.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
U maakt een hoekpunt door het gereedschap Pen op de positie te plaatsen waar het nieuwe segment moet eindigen en te klikken. Als u
een pad verlengt dat met een boogpunt eindigt, wordt de kromming van het nieuwe segment door de bestaande richtingslijn bepaald.
Opmerking: Als u in Illustrator een pad uitbreidt dat eindigt in een boogpunt, wordt het nieuwe segment recht.
U maakt een boogpunt door het gereedschap Pen op de positie te plaatsen waar het nieuwe gebogen segment moet eindigen en te
slepen.
Twee open paden verbinden
1. Plaats met het gereedschap Pen de aanwijzer op het eindpunt van het open pad dat u met een ander pad wilt verbinden. De aanwijzer
verandert wanneer deze precies op het eindpunt wordt geplaatst.
2. Klik op het eindpunt.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een eindpunt op het andere pad om het pad met het andere open pad te verbinden. Als u het gereedschap Pen precies op het
eindpunt van het andere pad hebt geplaatst, staat er een klein samenvoegsymbool
naast de aanwijzer.
Als u een nieuw pad met een bestaand pad wilt verbinden, tekent u het nieuwe pad in de buurt van het bestaande pad en verplaatst u
het gereedschap Pen naar het (niet-geselecteerde) eindpunt van het bestaande pad. Klik op dat eindpunt wanneer er een klein
samenvoegsymbool bij de aanwijzer wordt weergegeven.
In InDesign kunt u paden ook samenvoegen met het deelvenster Pathfinder. Als u het pad van een geopend pad wilt sluiten, gebruikt u het
gereedschap Selecteren om het desbetreffende pad te selecteren en klikt u op Pad sluiten in het deelvenster Pathfinder. Als u de eindpunten
tussen twee paden wilt sluiten, selecteert u de paden en klikt u op Pad samenvoegen. Klik nogmaals op Pad samenvoegen als u het tweede
eindpunt ook wilt samenvoegen.
Ankerpunten of segmenten verplaatsen of verschuiven met het toetsenbord
1. Selecteer het ankerpunt of padsegment.
Opmerking: In Photoshop kunt u op deze manier alleen ankerpunten verplaatsen.
2. Klik of houd een van de pijltoetsen op het toetsenbord ingedrukt om een ankerpunt of padsegment in stappen van 1 pixel in de richting van
de pijl te verplaatsen.
Houd naast de pijltoets ook de Shift-toets ingedrukt om een ankerpunt of padsegment in stappen van 10 pixels te verplaatsen.
Opmerking: In Illustrator en in InDesign kunt u de afstand van een verschuiving wijzigen door de voorkeur voor toetsenbordspecificaties te
wijzigen. Wanneer u de standaardstap wijzigt en u Shift ingedrukt houdt, wordt een ankerpunt of padsegment 10 keer over de opgegeven afstand
verschoven.
Ankerpunten toevoegen of verwijderen
Met extra ankerpunten krijgt u meer controle over het pad of kunt u een open pad verlengen. Het is echter verstandig niet meer punten toe te
voegen dan nodig is. Een pad met minder punten kan gemakkelijker worden bewerkt, weergegeven en afgedrukt. U kunt een pad minder complex
maken door overbodige punten te verwijderen.
De gereedschapset bevat drie gereedschappen voor het toevoegen of verwijderen van punten: het gereedschap Pen
, het gereedschap
Ankerpunt toevoegen
en het gereedschap Ankerpunt verwijderen .
Standaard verandert het gereedschap Pen in het gereedschap Ankerpunt toevoegen als u het gereedschap op een geselecteerd pad plaatst of in
het gereedschap Ankerpunt verwijderen als u het gereedschap op een ankerpunt plaatst. (In Photoshop moet u Automatisch
toevoegen/verwijderen in de optiebalk selecteren om ervoor te zorgen dat het gereedschap Pen automatisch verandert in het gereedschap
Ankerpunt toevoegen of Ankerpunt verwijderen.)
U kunt in Photoshop en InDesign meerdere paden gelijktijdig selecteren en bewerken. In Illustrator kunt u echter slechts de punten van één pad
tegelijkertijd toevoegen of verwijderen. In Photoshop en InDesign kunt u de vorm van een pad wijzigen terwijl u ankerpunten toevoegt door tijdens
het toevoegen te klikken en te slepen.
Opmerking: gebruik de toetsen Delete, Backspace en Clear of de opdrachten Bewerken > Knippen of Bewerken > Wissen niet om ankerpunten
te verwijderen: deze toetsen en opdrachten verwijderen het punt en de lijnsegmenten die verbonden zijn met het punt.
Ankerpunten toevoegen of verwijderen
1. Selecteer het pad dat u wilt wijzigen.
2. Selecteer het gereedschap Pen, Ankerpunt toevoegen of Ankerpunt verwijderen.
3. U voegt een ankerpunt toe door de aanwijzer boven een padsegment te plaatsen en te klikken. U verwijdert een ankerpunt door de
aanwijzer boven een ankerpunt te plaatsen en te klikken.
468
Naar boven
In Illustrator kunt u ankerpunten aan een pad toevoegen door het object te selecteren en Object > Pad > Ankerpunten toevoegen te kiezen.
Automatisch veranderen van het gereedschap Pen uitschakelen of tijdelijk negeren
U kunt het automatisch veranderen van het gereedschap Pen in het gereedschap Ankerpunten toevoegen of Ankerpunten verwijderen negeren. Dit
is handig wanneer u een nieuw pad bovenop een bestaand pad wilt laten beginnen.
Schakel in Photoshop de optie Automatisch toevoegen/verwijderen in de optiebalk uit.
Houd in Illustrator Shift ingedrukt terwijl u het gereedschap Pen op het geselecteerde pad of op een ankerpunt plaatst. (Als u wilt voorkomen
dat met Shift het gereedschap Pen wordt beperkt, laat u Shift los voordat u de muisknop loslaat.)
Kies in Illustrator Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en selecteer
Automatisch toevoegen/verwijderen uitschakelen.
Houd in InDesign een snelkoppelingstoets ingedrukt, breng uw wijzigingen aan en laat de muisknop los. Als bijvoorbeeld het gereedschap
Pen is geselecteerd, kunt u de A-toets ingedrukt houden om het gereedschap Direct selecteren weer te geven en punten bewerken, waarna
het gereedschap Pen wordt geselecteerd als u de A-toets loslaat.
Boogpunten in hoekpunten omzetten en omgekeerd
Paden kunnen twee soorten ankerpunten hebben: hoekpunten en boogpunten. Bij een hoekpunt verandert de richting van een pad met een
scherpe overgang. Bij een boogpunt worden padsegmenten via een ononderbroken curve met elkaar verbonden. Met het gereedschap
Richtingspunt omzetten
kunt u een ankerpunt van een hoekpunt in een boogpunt omzetten of omgekeerd.
1. Selecteer met het gereedschap Direct selecteren
het pad dat u wilt wijzigen.
2. Schakel over naar het gereedschap Richtingspunt omzetten
. (Plaats indien nodig de aanwijzer op het gereedschap Pen en sleep om het
gereedschap Richtingspunt omzetten te kiezen.)
U schakelt tijdelijk van het gereedschap Richtingspunt omzetten over op het gereedschap Direct selecteren door op Control (Windows) of
op Command (Mac OS) te drukken.
3. Plaats het gereedschap Richtingspunt omzetten op het ankerpunt dat u wilt omzetten, en voer een van de volgende handelingen uit:
Om een hoekpunt naar een boogpunt om te zetten, sleept u een richtingslijn van het hoekpunt af.
Een boogpunt maken door de richtingslijnen van het hoekpunt te slepen
Om een boogpunt om te zetten in een hoekpunt zonder richtingslijnen te gebruiken, klikt u op het boogpunt.
Een hoekpunt maken door op het boogpunt te klikken
Om een hoekpunt om te zetten in een hoekpunt met onafhankelijke richtingslijnen zonder richtingslijnen te gebruiken, sleept u eerst een
richtingslijn weg van een hoekpunt (waardoor dit verandert in een boogpunt). Laat de muisknop los en sleep een van de richtingslijnen.
Als u een punt wilt omzetten, opent u het deelvenster Pathfinder (kies Venster > Object en layout > Pathfinder) en klikt u op de knop
Standaard, Hoek, Vloeiend of Symmetrisch in het gedeelte Punt omzetten.
Om een boogpunt naar een hoekpunt met onafhankelijke richtingslijnen om te zetten, sleept u een van de richtingslijnen.
469
Naar boven
Naar boven
Een boogpunt naar een hoekpunt omzetten
U kunt punten ook omzetten door met het gereedschap Direct selecteren een punt te selecteren en vervolgens een opdracht te kiezen in het
menu Object > Punt omzetten. Zo kunt u bijvoorbeeld het boogpunt onder aan een “U”-vorm selecteren en Object > Punt omzetten >
Standaard kiezen. De richtingslijnen worden nu verwijderd en er ontstaat een “V”-vorm. Kies Hoek om een punt te maken met richtingslijnen die
onafhankelijk van elkaar kunnen worden verplaatst. Kies Vloeiend om een punt te maken met grepen met verschillende lengtes. Kies
Symmetrisch om een punt te maken met grepen met gelijke lengte.
Een pad splitsen
Met het gereedschap Schaar kunt u een pad, afbeeldingskader of leeg tekstkader bij een willekeurig ankerpunt of segment splitsen. Wanneer u
een pad splitst, moet u met het volgende rekening houden:
Als u een gesloten pad in twee open paden wilt splitsen, moet u het pad op twee plaatsen delen. Deelt u een gesloten pad slechts een keer,
dan krijgt u één pad met een tussenruimte.
Paden die als gevolg van delen ontstaan, nemen de instellingen van het originele pad over, zoals de lijndikte en vulkleur. Mogelijk moet u de
uitlijning van lijnen wijzigen van binnen naar buiten.
Een pad splitsen met het gereedschap Schaar
1. (Optioneel) Selecteer het pad om de huidige ankerpunten weer te geven.
2. Selecteer het gereedschap Schaar en klik op het pad bij het punt waar u het pad wilt splitsen. Als u het pad in het midden van een segment
splitst, worden er twee nieuwe eindpunten boven op elkaar gemaakt en is er één eindpunt geselecteerd.
3. Gebruik het gereedschap Direct selecteren om het nieuwe ankerpunt of padsegment aan te passen.
Een pad openen met het deelvenster Pathfinder
1. Selecteer het gesloten pad.
2. Kies Venster > Object en layout > Pathfinder als u het deelvenster Pathfinder wilt openen.
3. Klik op Pad openen in het deelvenster Pathfinder.
Paden vloeiend maken
Gebruik het gereedschap Vloeiend voor het verwijderen van ongewenste uitstulpingen op een pad of een deel van een pad. Met het gereedschap
Vloeiend blijft de originele vorm van het pad zoveel mogelijk intact. Vloeiend gemaakte paden hebben over het algemeen minder punten, waardoor
ze makkelijker zijn te bewerken, weer te geven en af te drukken.
Pad vóór en na het gebruik van het gereedschap Vloeiend
1. Selecteer het pad.
2. Selecteer het gereedschap Vloeiend.
Opmerking: Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt als het gereedschap Potlood is geselecteerd om het potlood tijdelijk in het
gereedschap Vloeiend te veranderen.
3. Sleep het gereedschap langs de lengte van het padsegment dat u vloeiend wilt maken.
4. Ga door totdat het gewenste resultaat is bereikt.
5. Dubbelklik op het gereedschap Vloeiend en stel de volgende opties in om de mate van vloeiendheid in te stellen:
470
Naar boven
Naar boven
Getrouwheid Hiermee bepaalt u hoe ver de curven kunnen afwijken voordat u het pad moet aanpassen. Bij een lagere getrouwheidswaarde
volgen de curven nauwkeuriger de bewegingen van de muis met als gevolg scherpere hoeken. Als de waarde voor Getrouwheid hoger is,
worden kleine muisbewegingen genegeerd met als gevolg meer vloeiende curven. Het pixelbereik ligt tussen 0.5 en 20 pixels.
Vloeiendheid Hiermee bepaalt u de mate van vloeiendheid die wordt toegepast als u het gereedschap gebruikt. U kunt voor Vloeiendheid
een percentage van 0% tot 100% instellen. Hoe hoger de waarde, des te vloeiender het pad wordt.
Selectie behouden Hiermee bepaalt u of het pad geselecteerd blijft nadat u het vloeiend hebt gemaakt.
De vorm van gesloten paden of objecten wijzigen
1. Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Direct selecteren :
Sleep rond de ankerpunten die u wilt selecteren.
Houd Shift ingedrukt terwijl u op de ankerpunten klikt die u wilt selecteren.
2. Plaats de aanwijzer op het ankerpunt of padsegment dat u als middelpunt wilt gebruiken (dat wil zeggen, een punt dat de geselecteerde
padsegmenten naar zich toe trekt), en klik op het ankerpunt of padsegment.
3. Sleep de gemarkeerde ankerpunten om het pad aan te passen. De mate waarin een bepaald padsegment wordt verplaatst, is evenredig aan
de afstand ervan tot een gemarkeerd punt.
Geselecteerde punten die als middelpunten fungeren, bewegen tijdens het slepen met het gereedschap Selecteren mee.
Geselecteerde punten die niet als middelpunt fungeren, verplaatsen zich synchroon met het versleepte middelpunt.
Het omvormen is niet van invloed op niet-geselecteerde ankerpunten.
Over het gereedschap Positie
Het gereedschap Positie is niet beschikbaar in InDesign CS5. U kunt in plaats daarvan het gereedschap Selecteren gebruiken en het kader of
de inhoud binnen het kader bewerken. Zie Objecten selecteren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
471
Lijninstellingen toepassen
Naar boven
Naar boven
Lijnen instellen
Opties in het deelvenster Lijn
Begin- en eindvormen toevoegen
Aangepaste lijnstijlen definiëren
Aangepaste lijnstijlen opslaan
Lijnen instellen
U kunt lijnen (of lijnstijlen) toepassen op paden, vormen, tekstkaders en tekstcontouren. In het deelvenster Lijn staan opties voor de dikte en
vormgeving van de lijn, waaronder de wijze van samenvoeging van segmenten, begin- en eindvormen en hoekopties. U kunt ook lijninstellingen
selecteren in het regelpaneel wanneer er een pad of kader is geselecteerd.
Lijnen toepassen
A. Lijn die op een tekstkader is toegepast B. Lijn die op een tekstcontour is toegepast C. Lijn die op een cirkel is toegepast
Als u regelmatig dezelfde lijninstellingen gebruikt, kunt u de instellingen opslaan in een objectstijl en snel dezelfde instellingen toepassen op elk
willekeurig object. Zie Objectstijlen voor meer informatie.
1. Selecteer het pad waarvan u de lijn wilt wijzigen.
Opmerking: Wanneer u met het gereedschap Selecteren
een pad selecteert, activeert u een selectiekader dat het hele object omsluit.
Als u het werkelijke pad wilt zien, selecteert u het pad met het gereedschap Direct selecteren
.
2. Kies Venster > Lijn om het deelvenster Lijn weer te geven.
3. Kies voor Dikte een lijndikte in het menu of voer een waarde in en druk op Enter of Return.
Opmerking: Lijnen die dunner zijn dan 0,25 punten, kunnen slecht of niet zichtbaar zijn als deze worden afgedrukt op uitvoerapparatuur
met een hoge resolutie, zoals een imagesetter. Als u een lijn wilt verwijderen, typt u de waarde 0 (nul).
4. Als er geen extra opties zichtbaar zijn, kiest u Opties tonen in het menu van het deelvenster om de andere lijnkenmerken weer te geven.
5. Wijzig indien gewenst de andere lijnkenmerken.
Opmerking: Met de gereedschapsset en het deelvenster Stalen kunt u de kleur van een lijn wijzigen. Zie Kleur toepassen.
Opties in het deelvenster Lijn
Afknotlimiet Hiermee wordt de limiet van de puntlengte ten opzichte van de lijndikte weergegeven voordat een puntvormige samenvoeging
verandert in een afgekante vierkante samenvoeging. Bij bijvoorbeeld een waarde van 9 moet de puntlengte 9 maal de lijndikte zijn voordat de punt
wordt afgekant. Typ een waarde (tussen 1 en 500) en druk op Enter of Return. De optie Afknotlimiet heeft geen effect op een ronde
samenvoeging.
U kunt instellingen voor de afknotlimiet en lijnuitlijning opnemen in een alinea- of tekenstijl. Klik in het gedeelte Tekenkleur en klik vervolgens
op het lijnpictogram om de opties weer te geven.
Uiteinde Selecteer een stijl voor de beide uiteinden van een open pad:
Hoekig
Hiermee maakt u rechte uiteinden die de eindpunten raken.
Rond Hiermee maakt u halfronde uiteinden die een halve lijndikte voorbij de eindpunten liggen.
Uitstekend
Hiermee maakt u rechte uiteinden die een halve lijndikte voorbij de eindpunten liggen. Bij deze optie wordt de lijndikte
gelijkmatig in alle richtingen rond het pad verdeeld.
Opmerking: U kunt voor een gesloten pad een optie voor uiteinden opgeven, maar het uiteinde is pas zichtbaar als het pad is geopend
(bijvoorbeeld als u met het gereedschap Schaar knipt). Stijlen voor uiteinden zijn overigens duidelijker zichtbaar in combinatie met een wat
dikkere lijn.
Samenvoeging Geef de vormgeving van de lijn bij hoekpunten op:
472
Naar boven
Naar boven
Punt Hiermee maakt u puntige hoeken die voorbij het eindpunt liggen als de afknotlengte binnen de afknotlimiet valt.
Rond Hiermee maakt u ronde hoeken die een halve lijndikte voorbij de eindpunten liggen.
Afgekant Hiermee maakt u rechte hoeken die de eindpunten raken.
Opmerking: U kunt afknotopties opgeven voor een pad zonder hoekpunten. Deze opties worden dan echter pas van kracht als u
hoekpunten maakt door deze toe te voegen of door boogpunten om te zetten. Afknotting is overigens duidelijker zichtbaar in combinatie
met een wat grotere lijndikte.
Lijn uitlijnen Klik op een pictogram om de positie van de lijn ten opzichte van het pad op te geven.
Type Kies een lijnsoort in het menu. Als u Onderbroken kiest, wordt er een nieuwe set met opties weergegeven.
Start Kies een optie voor het begin van het pad.
End Kies een optie voor het einde van het pad.
Kleur tussenruimte Geef een kleur voor de ruimte tussen de streepjes, puntjes of meerdere lijnen in een lijn met een patroon op.
Tint tussenruimte Geef een tint op (als er een kleur voor de tussenruimte is opgegeven).
Alhoewel u in het deelvenster Lijn onderbroken lijnen kunt opgeven, is het makkelijker om met een aangepaste lijnstijl een onderbroken lijn te
maken.
Begin- en eindvormen toevoegen
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u met begin- en eindvormen gaat werken:
U kunt de beschikbare begin- en eindvormen niet bewerken, maar als u een plug-in met extra opties hebt geïnstalleerd, kunnen in de menu's
Begin en Einde in het deelvenster Lijn extra vormen worden weergegeven.
De grootte van de begin- en eindvormen wordt afgestemd op de lijndikte. De lengte van het pad verandert niet als u een begin- of eindvorm
toevoegt.
Begin- en eindvormen worden automatisch geroteerd op basis van de hoek van de richtingslijn van een eindpunt.
Begin- en eindvormen verschijnen uitsluitend bij eindpunten van open paden en niet bij de afzonderlijke streepjes van een onderbroken lijn.
Als u begin- en eindvormen toepast op een samengesteld pad met open subpaden, gebruiken alle open subpaden dezelfde begin- en
eindvormen.
U kunt begin- en eindvormen op een gesloten pad toepassen, maar de vormen zijn alleen zichtbaar als u het pad opent.
Voorbeelden van begin- en eindvormen
Pijlen maken met begin- en eindvormen
Met de menu’s Begin en Einde in het deelvenster Lijn kunt u een pijlpunt of een andere vorm toevoegen aan het einde van een open pad.
1. Teken een lijn met het gereedschap Lijn of maak een open pad.
2. Selecteer de lijn of het pad, open het deelvenster Lijn en kies een stijl in de menu's Begin en Einde. Het menu Begin past een vorm toe op
het eerste eindpunt van een pad (de volgorde wordt bepaald door de volgorde waarin de punten van het pad zijn getekend) en het menu
Einde past een vorm toe op het laatste eindpunt.
De begin- en eindvorm van een pad wisselen
1. Selecteer een pad met het gereedschap Direct selecteren .
2. Kies Object > Paden > Pad omkeren of klik op de knop Pad omkeren in het deelvenster Pathfinder.
Aangepaste lijnstijlen definiëren
Met het deelvenster Lijn kunt u een aangepaste lijnstijl maken. Een aangepaste lijnstijl kan onderbroken of gestippeld zijn of uit strepen bestaan.
Met de stijl kunt u het patroon, de uiteinden en de hoeken van de lijn definiëren. Nadat u de aangepaste lijnstijl op een object hebt toegepast, kunt
u andere lijnkenmerken opgeven, zoals dikte, kleur tussenruimte en begin- en eindvormen.
473
Aangepaste lijnstijlen
A. Onderbroken B. Gestippeld C. Streep
Aangepaste lijnstijlen kunnen worden opgeslagen en geladen in andere InDesign-documenten.
1. Kies Venster > Lijn om het deelvenster Lijn weer te geven.
2. Kies Lijnstijlen in het deelvenstermenu.
3. Klik op Nieuw.
4. Voer een naam voor de lijnstijl in.
5. Selecteer bij Type een van de volgende opties:
Onderbroken om een stijl met streepjes te definiëren die op een gelijke of ongelijke afstand van elkaar staan.
Streep om een gestreepte stijl met een of meer parallelle lijnen te definiëren.
Gestippeld om een stijl met puntjes te definiëren die op een gelijke of ongelijke afstand van elkaar staan.
De opties in het dialoogvenster passen zich aan uw keuze aan.
6. Geef bij Lengte patroon de lengte van het herhaalde patroon op (alleen onderbroken of gestippeld). De liniaal werkt het patroon met de
opgegeven lengte bij.
7. Definieer het lijnpatroon als volgt:
Klik op de liniaal om een nieuw streepje of puntje toe te voegen.
Verplaats een streepje of puntje door dit te slepen.
Pas de breedte van een streepje aan door de liniaalmarkeringen ervan te slepen. U kunt het streepje ook selecteren en vervolgens
een waarde voor Begin (waar het streepje op de liniaal begint) en Lengte invoeren.
Pas de positie van een punt aan door de liniaalmarkering ervan te slepen. U kunt de punt ook selecteren en vervolgens een waarde
voor Midden (waar het midden van het puntje zich bevindt) invoeren.
Pas de dikte van een streepje aan door de liniaalmarkeringen ervan te slepen. U kunt het streepje ook selecteren en nieuwe waarden
voor Begin en Breedte invoeren. Beide zijn een percentage van de dikte van de lijn.
Verwijder een streepje of puntje door dit uit het liniaalvenster te slepen. (Een aangepaste lijnstijl moet echter minstens één streepje of
puntje bevatten.)
Een onderbroken lijn in het dialoogvenster Nieuwe lijnstijl maken
A. Klikken om een streepje aan het patroon toe te voegen B. Een markering slepen om het streepje breder te maken C. Het streepje
slepen om de witruimte tussen streepjes te wijzigen
8. U kunt de lijn bij verschillende lijndikten bekijken door met de optie Voorvertoning dikte een lijndikte op te geven.
9. Bij onderbroken en gestippelde patronen stelt u met de optie Hoeken in hoe streepjes en puntjes worden geplaatst om een patroon rond een
hoek regelmatig te houden.
10. Bij onderbroken patronen bepaalt u de vorm van de streepjes door een stijl bij Uiteinde te kiezen. Deze instelling overschrijft de instelling
voor Uiteinde in het deelvenster Lijn.
11. Ga op een van de volgende manieren te werk:
474
Naar boven
Klik op Toevoegen om de lijnstijl op te slaan en een volgende stijl te definiëren. Klik op Gereed om het dialoogvenster te sluiten.
Klik op OK om de lijnstijl op te slaan en het dialoogvenster te sluiten.
Aangepaste lijnstijlen opslaan
U kunt aangepaste lijnstijlen opslaan en in andere InDesign-documenten gebruiken.
Een aangepaste lijnstijl opslaan
1. Kies Lijnstijlen in het menu van het deelvenster Lijn.
2. Selecteer een aangepaste lijnstijl en klik op Opslaan.
Opmerking: U kunt de standaardlijnstijlen (tussen vierkante haakjes) niet opslaan of bewerken.
3. Geef een naam en locatie voor het lijnstijlbestand (.inst) op en klik op OK.
Een aangepaste lijnstijl laden
1. Kies Lijnstijlen in het menu van het deelvenster Lijn.
2. Klik op Laden.
3. Selecteer het lijnstijlbestand (.inst) waarin de aangepaste lijnstijl staat die u wilt importeren en klik op OK.
Een aangepaste lijnstijl toepassen
Klik, als er een pad of kader is geselecteerd, op een aangepaste lijnstijl in het menu Type van het deelvenster Lijn.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
475
De vormgeving van hoeken wijzigen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Hoekvormen toepassen in het dialoogvenster Hoekopties
Actieve hoeken gebruiken
Richtlijnen voor het toepassen van hoekvormen
Met de opdracht Hoekopties kunt u snel hoekeffecten toepassen op een pad. De beschikbare hoekeffecten lopen uiteen van eenvoudige ronde
hoeken tot fantasieversieringen.
Effecten van verschillende lijndikten bij hoekvormen
A. Fantasiehoekeffect zonder lijn B. Hetzelfde effect bij een lijn van 1 punt dik C. Hetzelfde effect bij een lijn van 4 punten dik
Op http://tv.adobe.com/go/4948/nl vindt u een video over het gebruik van hoekeffecten.
Hoekvormen toepassen in het dialoogvenster Hoekopties
1. Selecteer een pad met het gereedschap Selecteren.
2. Kies Object > Hoekopties.
3. Selecteer het pictogram Maak alle instellingen gelijk
om het hoekeffect toe te passen op alle vier de hoeken van een rechthoek. Als de
optie niet is geselecteerd, worden aan weerszijden van het pictogram puntjes weergegeven (als in een verbroken keten).
4. Kies een hoekeffect en geef een grootte op voor een of meerdere hoeken.
De grootte bepaalt de straal waarmee het hoekeffect vanuit elk hoekpunt uitsteekt.
5. Selecteer Voorvertoning als u het resultaat wilt zien van een effect voordat u dit effect daadwerkelijk toepast. Klik vervolgens op OK.
Actieve hoeken gebruiken
Met Actieve hoeken kunt u hoekeffecten op rechthoekige kaders toepassen door op het gele vak op het kader te klikken en vervolgens te slepen.
Bovendien kunt u een ander hoekeffect en een andere hoekstraal toepassen op elke hoek.
1. Selecteer een rechthoekig kader en klik op het gele vak.
Er verschijnen vier gele ruitjes op het geselecteerde kader om aan te geven dat de modus Actieve hoeken is geactiveerd. Kies Weergave >
Extra's > Actieve hoeken tonen als het gele vak niet op het geselecteerde kader wordt weergegeven.
2. Voer een of meer van de volgende taken uit om hoekeffecten toe te voegen:
U kunt de straal van alle vier hoeken samen aanpassen door een van de diamanten richting het midden van het kader te slepen.
Houd Shift tijdens het slepen van een ruitje ingedrukt als u slechts één hoekpunt wilt aanpassen.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een geel ruitje om de verschillende effecten te doorlopen.
3. Klik ergens buiten het geselecteerde kader om te stoppen met het bewerken van de hoeken.
Kies Object > Hoekopties en vervolgens Geen om hoekeffecten te verwijderen.
Als u het gele vak niet wilt weergeven wanneer u een kader selecteert, kiest u Weergave > Extra's > Actieve hoeken verbergen.
Richtlijnen voor het toepassen van hoekvormen
Belangrijk:
476
Als u een plug-in met extra opties hebt geïnstalleerd, kunt u met de opdracht Hoekopties in het deelvenster Lijn extra vormen maken.
Hoekeffecten worden weergegeven op alle hoekpunten van een pad, maar nooit op boogpunten. Bij het verplaatsen van de hoekpunten van
een pad worden de hoeken automatisch door de effecten gewijzigd.
Als een pad door een hoekeffect ingrijpend verandert, waardoor er bijvoorbeeld een bolling naar binnen of buiten ontstaat, kan dit van
invloed zijn op de interactie tussen een kader en de inhoud van het kader of andere elementen van de layout. Als bijvoorbeeld de grootte
van een hoekeffect toeneemt, kan een bestaande tekstomloop of kaderinzet verder van het kader worden verwijderd.
U kunt hoekeffecten niet bewerken, maar u kunt wel de vormgeving van een hoekeffect wijzigen door de straal van de hoek of de lijn aan te
passen.
Als u hoekeffecten hebt toegepast maar u kunt deze niet zien, controleert u of het pad hoekpunten heeft en of er op het pad een lijnkleur of
verloop is toegepast. Verhoog vervolgens de waarde bij Grootte in het dialoogvenster Hoekopties of vergroot de lijndikte in het deelvenster
Lijn.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
477
Samengestelde paden en vormen
Naar boven
Naar boven
Over samengestelde paden
Aanbevolen methoden voor het bewerken van samengestelde paden
Een samengesteld pad maken
De openingen in een samengesteld pad wijzigen in vullingen
Een samengesteld pad opheffen
De openingen in een samengesteld pad wijzigen
Samengestelde vormen maken
Paden van tekstcontouren maken
Over samengestelde paden
U kunt diverse paden combineren in één zogeheten samengesteld pad. Maak een samengesteld pad als u een van de volgende handelingen wilt
uitvoeren:
Transparante openingen aan een pad toevoegen.
De transparante openingen in bepaalde teksttekens, zoals o en e, behouden terwijl u met de opdracht Contouren maken tekens omzet in
lettertypen die u kunt bewerken. Als u de opdracht Contouren maken gebruikt, maakt u altijd samengestelde paden.
Een verloop toepassen dat of inhoud toevoegen die meerdere paden omvat. U kunt met het gereedschap Verloop een verloop toepassen op
meerdere objecten, maar het is vaak beter een verloop toe te passen op een samengesteld pad, omdat u het volledige verloop kunt
bewerken door een van de subpaden te selecteren. Als u naderhand iets wilt bewerken met het gereedschap Verloop, moet u namelijk alle
paden selecteren die u oorspronkelijk ook had geselecteerd.
Aanbevolen methoden voor het bewerken van samengestelde paden
Houd u bij het bewerken van samengestelde paden aan de volgende richtlijnen:
Als u padkenmerken wijzigt (zoals lijn en vulling), worden ook altijd alle subpaden in een samengesteld pad gewijzigd. Het
selectiegereedschap dat u gebruikt of het aantal subpaden dat u selecteert, is daarbij niet van belang. Als u de afzonderlijke kenmerken van
lijn en vulling wilt handhaven voor alle paden die u wilt combineren, moet u deze groeperen.
In een samengesteld pad wordt elk effect dat ten opzichte van het selectiekader van het pad wordt geplaatst (zoals een verloop of een
geplakte afbeelding), geplaatst ten opzichte van het selectiekader van het hele samengestelde pad (dus inclusief alle subpaden).
Als u een samengesteld pad maakt, vervolgens de kenmerken wijzigt en het pad vrijgeeft met de opdracht Vrijgeven, nemen de vrijgegeven
paden de kenmerken over van het samengestelde pad en verliezen daarbij hun oorspronkelijke eigenschappen.
Als uw document samengestelde paden met een groot aantal boogpunten bevat, kunnen er problemen ontstaan tijdens het afdrukken op
bepaalde uitvoerapparatuur. In dat geval maakt u de samengestelde paden eenvoudiger, wist u deze of zet u ze met behulp van een
programma als Adobe Photoshop om in bitmapafbeeldingen.
Als u een vulling op een samengesteld pad toepast, worden openingen soms niet op de verwachte plaats weergegeven. Bij een eenvoudig
pad als een rechthoek is het gebied dat u kunt vullen, duidelijk te herkennen, namelijk het gebied binnen het pad. Bij een samengesteld pad
moet door InDesign echter worden vastgesteld of de snijpunten die door de subpaden van een samengesteld pad worden gemaakt, zich
binnen (gevulde gebieden) of buiten (openingen) bevinden. De richting van de subpaden (de volgorde waarin de punten zijn gemaakt)
bepaalt of het desbetreffende gebied zich binnen of buiten bevindt. Als een subpad is gevuld, maar u wilt daar een opening hebben (of vice
versa), klikt u op Pad omkeren om de richting van dat subpad om te keren.
Samengesteld pad met subpaden met dezelfde padrichtingen (links) en met tegenovergestelde padrichtingen (rechts)
478
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een samengesteld pad maken
U kunt een samengesteld pad maken op basis van twee of meer open of gesloten paden. Nadat u een samengesteld pad hebt gemaakt, worden
alle paden die u oorspronkelijk hebt geselecteerd, subpaden van het nieuwe samengestelde pad. Deze geselecteerde paden nemen de
instellingen voor lijn en vulling over van het achterste object in de stapelvolgorde.
Opmerking: Als een of meer geselecteerde objecten inhoud bevatten, zoals tekst of een geïmporteerde afbeelding, worden de kenmerken en
inhoud van het samengestelde pad ingesteld op basis van de kenmerken en inhoud van het achterste object. Geselecteerde objecten die zich
meer naar achteren bevinden maar geen inhoud bevatten, zijn niet van invloed op het samengestelde pad.
U kunt de vorm van elk onderdeel van een samengesteld pad wijzigen met behulp van het gereedschap Direct selecteren
door een ankerpunt
van één subpad te selecteren.
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren
alle paden die u in het samengestelde pad wilt opnemen.
2. Kies Object > Paden > Samengesteld pad maken. Er wordt een opening weergegeven op de plaats waar geselecteerde paden elkaar
overlappen.
U kunt een gat dat wordt veroorzaakt door een subpad, vullen of een gat maken van een subpad. Selecteer met het gereedschap Direct
selecteren een punt op het subpad dat u wilt omkeren. Selecteer daarna Object > Paden > Pad omkeren of klik op Pad omkeren in het
deelvenster Pathfinder.
De openingen in een samengesteld pad wijzigen in vullingen
De richting van de subpaden (de volgorde waarin de punten zijn gemaakt) bepaalt of het desbetreffende gebied zich binnen (gevulde gebieden) of
buiten (leeg) bevindt. Als de openingen in het samengestelde pad niet op de verwachte plaats worden weergegeven, kunt u de richting van dat
subpad omkeren.
Twee afzonderlijke, gesloten paden (links) en twee subpaden van hetzelfde samengestelde pad (rechts); in het samengestelde pad is de
binnencirkel een opening
1. Selecteer met het gereedschap Direct selecteren
het gedeelte van het samengestelde pad (of een punt op dat gedeelte) dat u wilt
omkeren. Selecteer niet het gehele samengestelde pad.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Object > Paden > Pad omkeren.
Klik op Pad omkeren in het deelvenster Pathfinder.
Een samengesteld pad opheffen
U kunt een samengesteld pad opheffen door het pad vrij te geven, waarna alle bijbehorende subpaden onafhankelijke paden worden.
1. Selecteer een samengesteld pad met het gereedschap Selecteren
.
2. Kies Object > Paden > Samengesteld pad vrijgeven.
Opmerking: De opdracht Vrijgeven is niet beschikbaar wanneer het geselecteerde samengestelde pad zich binnen een kader bevindt of wanneer
het pad tekst bevat.
De openingen in een samengesteld pad wijzigen
U kunt een gat dat wordt veroorzaakt door een subpad, verwijderen of een subpad dat een gat heeft veroorzaakt, vullen door de richting van het
pad om te keren.
1. Selecteer met het gereedschap Direct selecteren
een punt op het subpad dat u wilt omkeren. Selecteer niet het gehele samengestelde
pad.
2. Kies Object > Paden > Pad omkeren of klik op Pad omkeren in het deelvenster Pathfinder
Samengestelde vormen maken
479
U kunt samengestelde vormen maken met het deelvenster Pathfinder (Venster > Object en layout > Pathfinder). Samengestelde vormen kunnen
worden gemaakt van eenvoudige of samengestelde paden, tekstkaders, tekstcontouren of andere vormen. De vormgeving van de samengestelde
vorm is afhankelijk van de Pathfinder-knop waarop u klikt.
Pathfinder, deelvenster
A. Originele objecten B. Toevoegen C. Aftrekken D. Doorsnede E. Overlappen uitsluiten F. Min achter
Toevoegen Trekt de omtrek van alle objecten over om een enkele vorm te maken.
Aftrekken Objecten vooraan "maken openingen" in het achterste object.
Doorsnede Maakt een vorm van overlappende gebieden.
Overlappen uitsluiten Maakt een vorm van gebieden die elkaar niet overlappen.
Min achter Objecten achteraan "maken openingen" in het voorste object.
In de meeste gevallen neemt de vorm de kenmerken (vulling, lijn, transparantie, laag, enzovoort) van het voorste object over. Wanneer u vormen
van elkaar aftrekt, worden de voorste objecten echter verwijderd. De vorm neemt dan de kenmerken van het achterste object over.
Wanneer u een tekstkader in een samengestelde vorm opneemt, verandert de vorm van het tekstkader, maar de tekst zelf verandert niet. Om de
tekst te veranderen, moet u met tekstcontouren een samengesteld pad maken.
Samengestelde vorm gebruikt als een tekstkader (links) vergeleken met een vorm die is gemaakt van een tekstcontour (rechts)
Een samengestelde vorm maken
U kunt een samengestelde vorm bewerken als een enkel object of de paden waaruit de vorm bestaat, vrijgeven en elk pad afzonderlijk bewerken.
U zou bijvoorbeeld een verloopvulling alleen op een gedeelte van de samengestelde vorm kunnen toepassen.
Verloop toegepast op een samengestelde vorm (links) vergeleken met verloop toegepast op een deel van de samengestelde vorm (rechts)
1. Kies Venster > Object en layout > Pathfinder om het deelvenster te openen.
2. Selecteer de objecten die u wilt combineren in de samengestelde vorm.
3. Klik op een knop (bijvoorbeeld op Toevoegen) in het gedeelte Pathfinder in het deelvenster Pathfinder.
480
Naar boven
U kunt ook Object > Pathfinder selecteren en een opdracht kiezen in het submenu.
Paden in een samengestelde vorm vrijgeven
Selecteer de samengestelde vorm. Kies Object > Paden > Samengesteld pad vrijgeven. De samengestelde vorm wordt opgedeeld in de paden
waaruit de vorm is opgebouwd.
Als u de paden weer wilt groeperen zonder de wijzigingen kwijt te raken die u aan afzonderlijke paden hebt aangebracht, kiest u Groeperen in
het menu Object in plaats van Samengestelde paden > Maken.
Paden van tekstcontouren maken
Met de opdracht Contouren maken zet u geselecteerde teksttekens om in een reeks samengestelde paden die u net als elk ander pad kunt
bewerken. De opdracht Contouren maken is geschikt voor het maken van effecten voor de weergave van grote tekens, maar bijna nooit voor
platte tekst of andere, kleinere tekst.
Als u alleen maar een gekleurde lijn of een verloopvulling of lijn op teksttekens wilt toepassen, hoeft u de tekst niet in contouren om te zetten.
U kunt met de gereedschapsset en het deelvenster Stalen, Kleur of Verloop rechtstreeks kleuren en verlopen toepassen op de lijn of de vulling
van geselecteerde tekens.
De opdracht Contouren maken krijgt informatie over de contour van lettertypen uit de lettertypebestanden Type 1, TrueType of OpenType. Bij het
maken van contouren worden tekens op de huidige positie omgezet met behoud van alle opmaak van afbeeldingen, zoals lijn en vulling.
Opmerking: Sommige fabrikanten van lettertypen vergrendelen de gegevens die nodig zijn voor het maken van contouren. Als u een dergelijk
beveiligd lettertype hebt geselecteerd en Tekst > Contouren maken kiest, wordt er een bericht weergegeven dat het lettertype niet kan worden
omgezet.
Als u tekst omzet naar contouren, verliest de tekst de bijbehorende tips. Dit zijn instructies die in contourlettertypen zijn ingebouwd om de vorm
aan te passen, zodat de lettertypen bij uiteenlopende grootten optimaal kunnen worden weergegeven of afgedrukt. Daarom wordt tekst die is
omgezet in contouren, niet zo goed weergegeven als wanneer de tekst kleiner of op een lage resolutie wordt ingesteld.
Nadat u tekst in contouren hebt omgezet, kunt u het volgende doen:
De lettertypen wijzigen door afzonderlijke ankerpunten met het gereedschap Direct selecteren te slepen.
De contouren kopiëren en de opdracht Bewerken > Plakken in gebruiken om een afbeelding te maskeren door deze in de omgezette
contouren te plakken.
De omgezette contouren als tekstkaders gebruiken, zodat u er tekst in kunt typen of plaatsen.
De lijnkenmerken van lettervormen wijzigen.
Met tekstcontouren samengestelde vormen maken.
Werken met tekstcontouren
A. Tekenstijl vóór omzetting naar tekstcontour B. Tekstcontour met afbeelding die erin is geplakt C. Tekstcontour die is gebruikt als
tekstkader
Omdat omgezette tekstcontouren de vorm van samengestelde paden hebben, kunt u afzonderlijke subpaden van omgezette contouren
bewerken met het gereedschap Direct selecteren. Tevens kunt u de tekencontouren opsplitsen in onafhankelijke paden door deze vanuit het
samengestelde pad vrij te geven.
Tekstcontouren naar paden omzetten
Standaard wordt bij het maken van contouren op basis van tekst de oorspronkelijke tekst verwijderd. U kunt echter desgewenst contouren maken
die op een kopie van de originele tekst worden weergegeven, zodat er geen tekst verloren gaat.
Wanneer u teksttekens in een tekstkader selecteert en ze in contouren omzet, veranderen de contouren in verankerde (inline) objecten die met de
tekst meelopen. Omdat de omgezette tekst geen ware tekst meer is, kunt u de tekens niet meer markeren en bewerken met het gereedschap
Tekst. Bovendien zijn de typografische opties niet meer van toepassing. Zorg ervoor dat u tevreden bent met de typografische instellingen van de
tekst die u naar contouren omzet, en dat u een kopie van de originele tekst maakt.
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren
een tekstkader of met het gereedschap Tekst een of meer tekens.
2. Kies Tekst > Contouren maken.
481
Een kopie van tekstcontouren naar paden omzetten
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren een tekstkader of met het gereedschap Tekst een of meer tekens.
2. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u Tekst > Contouren maken kiest. De kopie wordt exact boven op het origineel
gemaakt. Sleep indien nodig de kopie weg met het gereedschap Selecteren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
482
Kleur
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
483
Tinten
Naar boven
Naar boven
Over tinten
Tinten maken en bewerken
Over tinten
Een tint is een gerasterde (lichtere) versie van een kleur. Het maken van tinten is een goedkope manier om extra steunkleurvariaties te maken
zonder voor extra steunkleurinkten te hoeven betalen. Het maken van tinten is ook een snelle manier om lichtere versies van proceskleuren te
maken, hoewel de kosten voor het afdrukken van proceskleuren hierdoor niet lager worden. Net als bij niet-getinte kleuren kunt u tinten het beste
benoemen en opslaan in het deelvenster Stalen, zodat u de desbetreffende tint gemakkelijk overal in het document kunt bewerken.
Steunkleur en tinten
Een tint van een steunkleur wordt op dezelfde drukplaat als de steunkleur gedrukt. Een tint van een proceskleur vermenigvuldigt elke CMYK-
procesinkt met het tintpercentage. Een 80%-tint van bijvoorbeeld C10 M20 Y40 K10 levert C8 M16 Y32 K8 op.
Kleuren en tinten worden tegelijk bijgewerkt. Als u een staal bewerkt, worden alle objecten die een tint van dat staal gebruiken dienovereenkomstig
bijgewerkt. U kunt ook het basisstaal van een benoemde tint bewerken met de opdracht Staalopties in het menu van het deelvenster Stalen.
Hiermee werkt u alle tinten bij die op hetzelfde staal zijn gebaseerd.
In·Adobe·Creative·Suite·3·kan het bereik van tinten worden ingesteld tussen 0% en 100%. Hoe lager de waarde, hoe lichter de tint.
Tinten maken en bewerken
U kunt de tint van een object aanpassen of tinten maken met de schuifregelaar Tint in het deelvenster Stalen of het deelvenster Kleur. Het bereik
van de tint kan worden ingesteld tussen 0% en 100%. Hoe lager de waarde, hoe lichter de tint.
Kleuren en tinten worden tegelijk bijgewerkt. Als u een staal bewerkt, worden alle objecten die een tint van dat staal gebruiken dienovereenkomstig
bijgewerkt. U kunt ook het basisstaal van een benoemde tint bewerken met de opdracht Staalopties in het menu van het deelvenster Stalen.
Hiermee werkt u alle tinten bij die op hetzelfde staal zijn gebaseerd.
Een tintstaal met het deelvenster Stalen maken
1. Selecteer een kleurenstaal in het deelvenster Stalen.
2. Selecteer de pijl naast het vak Tint.
3. Sleep de schuifregelaar voor de tint en klik op de knop Nieuw staal
of kies Nieuw tintstaal in het menu van het deelvenster Stalen.
De tint wordt in het deelvenster Stalen weergegeven met de naam van de basiskleur en het percentage van de tint.
Een tintstaal met het deelvenster Kleur maken
1. Selecteer een staal in het deelvenster Stalen.
2. Stel in het deelvenster Kleur de schuifregelaar op de gewenste tint in of typ een tintwaarde in het percentagevak.
3. Klik op Toevoegen aan stalen in het menu van het deelvenster Kleur.
484
Sleep de schuifregelaar voor de tint en klik vervolgens op Toevoegen aan stalen.
Een naamloze tint maken
1. Selecteer in het deelvenster Stalen het vak Vulling of Lijn.
2. Sleep de tintschuifregelaar of voer een waarde in.
Een tintstaal of basiskleurenstaal bewerken
1. Dubbelklik op het tintstaal in het deelvenster Stalen.
2. Stel de gewenste optie in en klik op OK:
Wijzig de tintwaarde om de tint te bewerken. Hiermee werkt u alle objecten met dit tintstaal bij.
Als u het basiskleurenstaal van een tint wilt bewerken, wijzigt u de kleurmodus of de kleurmoduswaarden. Hierdoor worden ook alle
andere tinten bijgewerkt die op hetzelfde kleurenstaal zijn gebaseerd.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
485
Kleur toepassen
Naar boven
Naar boven
Kleur toepassen
Een kleur kiezen met de kleurkiezer
De laatst gebruikte kleur toepassen
De kleur van de vulling of lijn verwijderen
Kleuren toepassen door slepen en neerzetten
Een kleur- of verloopstaal toepassen
Kleur aanbrengen met het deelvenster Kleur
Een staal van een kleur uit het deelvenster Kleur maken
Kleurmodi doorlopen
Kleuren toepassen met het gereedschap Pipet
Kleuren toepassen op grijswaardenafbeeldingen
Kleur toepassen
Adobe InDesign beschikt over een aantal gereedschappen voor het toepassen van kleur, zoals de gereedschapsset, het deelvenster Stalen, het
deelvenster Kleur, de kleurkiezer en het regelpaneel.
Als u een kleur toepast, kunt u opgeven of de kleur van toepassing is op de lijn of op de vulling van een object. De lijn is de rand (of het kader)
van een object en de vulling is de achtergrond van een object. Als u een kleur toepast op een tekstkader, kunt u opgeven of de kleurwijziging het
tekstkader of de tekst in het kader betreft.
1. Selecteer als volgt het object dat u wilt kleuren:
Voor een pad of kader gebruikt u naar keuze het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren .
Klik voor een grijswaardenafbeelding of monochrome afbeelding (1 bit) met de Inhoudgrijper of gebruik het gereedschap Direct
selecteren. U kunt slechts twee kleuren toepassen op grijswaardenafbeeldingen of monochrome afbeeldingen.
Voor teksttekens gebruikt u het gereedschap Tekst als u de tekstkleur van een enkel woord of de volledige tekst in een kader wilt
wijzigen.
Met het deelvenster Lijn wijzigt u de kleur van tussenruimten in een onderbroken, gestippelde of gestreepte lijn.
2. Selecteer in de gereedschapsset of in het deelvenster Kleur of Stalen de optie Opmaak heeft gevolgen voor de tekst of de optie Opmaak
heeft gevolgen voor de container als u wilt instellen dat de kleur op de tekst of op het tekstkader wordt toegepast.
3. Selecteer in de gereedschapsset of in het deelvenster Kleur of Stalen het vak Vulling of Lijn en geef de vulling of lijn van het object op. (Als
u een afbeelding hebt geselecteerd, heeft de instelling van het vak Lijn geen effect).
Opgeven hoe kleur wordt toegepast in de gereedschapsset
A. Vak Vulling B. Opmaak heeft gevolgen voor de container C. Vak Lijn D. Opmaak heeft gevolgen voor de tekst
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer een kleur, tint of verloop in het deelvenster Stalen of het deelvenster Verloop.
Selecteer een kleur, tint of verloop in het menu Vulling of Lijn van het regelpaneel.
Dubbelklik op het vak Vulling of Lijn in de gereedschapsset of in het deelvenster Kleur om de kleurkiezer te openen. Selecteer de
gewenste kleur en klik op OK.
U kunt kleur toepassen op grijswaardenafbeeldingen op voorwaarde dat deze geen alfa- of steunkleurkanalen bevatten. Als u een afbeelding
hebt geïmporteerd met een uitknippad, selecteert u het uitknippad met het gereedschap Direct selecteren als u alleen kleur wilt toepassen op
het uitgeknipte gebied.
Een kleur kiezen met de kleurkiezer
Met de kleurkiezer kunt u kleuren kiezen uit een kleurveld of numeriek kleuren opgeven. U kunt kleuren definiëren met behulp van het RGB-, Lab-
of CMYK-kleurmodel.
486
Naar boven
Naar boven
Naar boven
1. Dubbelklik op het vak Vulling of Lijn in de gereedschapsset of in het deelvenster Kleur om de kleurkiezer te openen.
2. U kunt het kleurenspectrum dat wordt weergegeven in de kleurkiezer wijzigen door op een letter te klikken: R (Rood), G (Groen) of B
(Blauw); of L (Luminantie), a (groen-rode as) of b (blauw-gele as).
Kleurkiezer
A. Oorspronkelijke kleurB. Nieuwe kleur C. Kleurveld D. Driehoekjes kleurregelaar E. Kleurenspectrum
3. Voer een van de volgende handelingen uit om een kleur te definiëren:
Klik of sleep binnen het kleurveld. Een kruiscursor geeft de positie van de kleur binnen het veld aan.
Sleep de driehoekjes van de kleurregelaar langs het kleurenspectrum of klik binnen het kleurenspectrum.
Geef waarden op in de tekstvakken.
4. Als u de kleur wilt opslaan als een staal, klikt u op CMYK-staal toevoegen, RGB-staal toevoegen of Lab-staal toevoegen. InDesign voegt de
kleur toe aan het deelvenster Stalen, met de kleurwaarden als naam.
5. Klik op OK.
De laatst gebruikte kleur toepassen
In de gereedschapsset wordt de laatste kleur of het laatste verloop dat u hebt toegepast, weergegeven. U kunt deze kleur of dit verloop
rechtstreeks vanuit de gereedschapsset toepassen.
1. Selecteer het object of de tekst waarvan u de kleur wilt wijzigen.
2. Klik in de gereedschapsset op de knop Vulling of Lijn, afhankelijk van welk gedeelte van de tekst of het object u van kleur wilt voorzien.
3. Voer een van de volgende handelingen uit in de gereedschapsset:
Klik op de knop Kleur om de effen kleur toe te passen die het laatst is geselecteerd in het deelvenster Stalen of Kleur.
Klik op de knop Verloop om het verloop toe te passen dat het laatst is geselecteerd in het deelvenster Stalen of Verloop.
Klik op de knop Geen om de vulling of lijn van het object te verwijderen.
De kleur van de vulling of lijn verwijderen
1. Selecteer de tekst of het object waarvan u de kleur wilt verwijderen.
2. Klik in de gereedschapsset op de knop Vulling of Lijn, afhankelijk van welk gedeelte van de tekst of het object u wilt wijzigen.
3. Klik op de knop Geen
om de vulling of lijn van het object te verwijderen.
Kleuren toepassen door slepen en neerzetten
Een manier om kleuren of verlopen toe te passen is door deze te slepen van een kleurbron naar een object of deelvenster. Zo kunt u kleuren of
verlopen op objecten toepassen zonder dat u eerst de objecten hoeft te selecteren. U kunt het volgende slepen:
Het vak Vulling of Lijn in de gereedschapsset of een deelvenster.
Het vak Verloop in het deelvenster Verloop.
487
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Stalen vanuit het deelvenster Stalen.
Het laatst gebruikte kleurenstaal binnen de kleuromvang, dat naast het pictogram voor een kleur buiten de kleuromvang in een
deelvenster staat.
U kunt kleuren of verlopen op de volgende objecten en deelvensters neerzetten:
De vulling of lijn van een pad. U plaatst een kleur op een vulling of lijn door tijdens het slepen van een kleur het midden van het
sleeppictogram precies op de vulling of lijn van het pad te plaatsen en de muisknop los te laten.
Het deelvenster Stalen.
U kunt een of meer stalen uit het deelvenster Stalen of het kleurenstaal naast een pictogram voor een kleur buiten de kleuromvang slepen en
vervolgens neerzetten in een ander InDesign-documentvenster. Hiermee voegt u de stalen toe aan het deelvenster Stalen van dat document.
Een kleur- of verloopstaal toepassen
1. Selecteer met het gereedschap Selecteren een tekst- of objectkader of selecteer met het gereedschap Tekst een stuk tekst.
2. Als het deelvenster Stalen niet is geopend, kiest u Venster > Kleur > Stalen.
3. Selecteer in het deelvenster Stalen het vak Vulling of Lijn.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de knop Tekst om kleur op de geselecteerde tekst toe te passen.
Als u een kleur op een geselecteerd object of een tekstcontainer (zoals een kader of een tabel) wilt toepassen, klikt u op de knop
Object
.
5. Klik op een kleur- of verloopstaal. De geselecteerde kleur of het geselecteerde verloop wordt toegepast op alle geselecteerde tekst of
objecten en weergegeven in het deelvenster Kleur en in het vak Vulling of Lijn van de gereedschapsset.
U kunt de standaard vul- of lijnkleuren net zo instellen als de andere standaardinstellingen in InDesign. Kies Bewerken > Alles deselecteren om
er zeker van te zijn dat er geen enkel object is geselecteerd en kies een kleur.
Een kleur toepassen met het deelvenster Kleur
Hoewel het deelvenster Stalen het aanbevolen deelvenster is voor het werken met kleuren, kunt u kleuren ook mengen in het deelvenster Kleur.
Misschien kent u dit deelvenster al uit andere Adobe-programma's, zoals Adobe Illustrator.
U kunt de actieve kleur uit het deelvenster Kleur aan het deelvenster Stalen toevoegen. Het deelvenster Kleur kan het beste worden gebruikt voor
het mengen van naamloze kleuren.
Als u een object selecteert dat gebruikmaakt van een benoemd staal en u bewerkt de kleur van het object met het deelvenster
Kleur, wordt alleen de kleur van het desbetreffende object gewijzigd. Als u de kleur in het hele document wilt wijzigen, dubbelklikt u op het
overeenkomstige staal in het deelvenster Stalen.
De kleur van de vulling of lijn bewerken
1. Selecteer het object of de tekst waarvan u de kenmerken wilt wijzigen.
2. Kies Venster > Kleur als het deelvenster Kleur niet wordt weergegeven.
3. Selecteer het vak Vulling of Lijn in het deelvenster Kleur.
Deelvenster Kleur
A. Vak Vulling B. Vak Lijn C. Opmaak heeft gevolgen voor de container D. Opmaak heeft gevolgen voor de tekst
4. Als u een tekstkader hebt geselecteerd, klikt u op het vak Container
of het vak Tekst om de kleur van de vulling of de tekst in het kader
te wijzigen.
5. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Stel de schuifregelaar Tint in, die standaard wordt weergegeven wanneer het object een staal uit het deelvenster Stalen gebruikt.
Kies een Lab-, CMYK- of RGB-kleurmodel in het menu van het deelvenster Kleur en wijzig de kleurwaarden met de schuifregelaars. U
488
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
kunt ook numerieke waarden in de tekstvakken naast de schuifregelaars voor de kleur invoeren.
Plaats de aanwijzer op de kleurenbalk en klik.
Dubbelklik op het vak Vulling of Lijn en selecteer een kleur met de kleurkiezer. Klik op OK.
6. Als een waarschuwingspictogram voor een kleur buiten de kleuromvang
verschijnt en u de CMYK-kleurwaarden wilt gebruiken die het
dichtst bij de oorspronkelijk opgegeven kleur liggen, klikt u op het kleine kleurvak naast het waarschuwingspictogram.
Een staal van een kleur uit het deelvenster Kleur maken
1. Controleer in het deelvenster Kleur of het actieve vak Vulling of Lijn de kleur bevat die u wilt toevoegen.
2. Kies Aan stalen toevoegen in het deelvenstermenu.
Kleurmodi doorlopen
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Houd Shift ingedrukt en klik in het deelvenster Kleur op de kleurenbalk onder in het deelvenster.
Houd Shift ingedrukt en klik in het venster Nieuwe kleurenstaal of Staalopties op het kleurenvak.
Selecteer in het venster Nieuw verloop of Opties verloop een verloopstop en zorg ervoor dat RGB, Lab of CMYK is geselecteerd in het
menu Stopkleur. Houd Shift ingedrukt en klik op het kleurenvak.
Kleuren toepassen met het gereedschap Pipet
Kopieer met het gereedschap Pipet de vul- en lijnkenmerken, zoals de kleur, van alle objecten in een InDesign-bestand, inclusief de
geïmporteerde afbeeldingen. Het gereedschap Pipet laadt standaard alle beschikbare vul- en lijnkenmerken van een object en stelt de
standaardvul- en lijnkenmerken in van nieuwe objecten die u tekent. Gebruik het dialoogvenster Opties pipet voor het wijzigen van de kenmerken
die door het gereedschap Pipet worden gekopieerd. U kunt met het gereedschap Pipet ook de kenmerken van het type en de transparantie
kopiëren.
Als een kenmerk niet in het dialoogvenster Opties pipet staat, kan dit niet worden gekopieerd met het gereedschap Pipet.
Kleuren toepassen met het gereedschap Pipet
1. Selecteer een of meer objecten die de vul- en lijnkenmerken bevatten die u wilt wijzigen.
2. Selecteer het gereedschap Pipet
.
3. Klik op het object met de vul- en lijnkenmerken die u als voorbeeld wilt nemen. Het geladen pipet
verschijnt en de geselecteerde objecten
worden automatisch bijgewerkt met de vul- en lijnkenmerken van het object waarop u hebt geklikt.
4. Als u de kenmerken ook op andere objecten wilt toepassen, klikt u met het geladen pipet op de objecten. Als een object uit lijnen en niet uit
een vulling bestaat, moet u klikken op de omtrek van het object.
Nieuwe kenmerken selecteren met het geladen gereedschap Pipet
1. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl het Pipet is geladen. Het gereedschap Pipet verandert van richting en is leeg
, ten teken dat er nieuwe kenmerken kunnen worden opgepakt.
2. Houd Alt of Option ingedrukt en klik op een object dat de kenmerken bevat die u wilt kopiëren. Laat de toets Alt of Option los zodat u de
nieuwe, geladen kenmerken op een ander object kunt neerzetten.
Instellingen voor het gereedschap Pipet wijzigen
1. Dubbelklik op het gereedschap Pipet in de gereedschapsset.
2. Selecteer met het gereedschap Pipet de kenmerken van de instellingen voor wisselende lijnen en vullingen die u wilt kopiëren en klik
vervolgens op OK.
Als u alleen de vul- of lijnkleur en geen andere kenmerken van het object wilt oppakken, houdt u Shift ingedrukt en klikt u met het gereedschap
Pipet op het object. Wanneer u vervolgens de kleur op een ander object toepast, wordt alleen de vul- of lijnkleur toegepast, afhankelijk van wat
er boven op de werkbalk ligt (vulling of lijn).
489
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Kleuren toepassen op grijswaardenafbeeldingen
In InDesign kunt u kleur toevoegen aan geplaatste grijswaardenafbeeldingen.
1. Zorg ervoor dat de afbeelding is opgeslagen als een grijswaarden- of bitmapafbeelding in de PSD-, TIFF-, BMP- of JPG-indeling.
In Photoshop kunt u Afbeelding > Modus > Bitmap of Afbeelding > Modus > Grijswaarden kiezen.
2. Als u de afbeelding wilt selecteren, klikt u met de Inhoudgrijper of gebruikt u het gereedschap Direct selecteren
.
3. Selecteer een kleur in het deelvenster Stalen of Kleur.
Als de afbeelding is opgeslagen als een PSD-bestand, kan de afbeelding meerdere lagen bevatten. In dat geval moet de onderste laag dekkend
zijn. U kunt in InDesign geen kleur toepassen op een PSD-afbeelding met een transparante achtergrond. De grijswaardenafbeelding mag
bovendien geen alfa- of steunkleurkanalen bevatten.
490
Steun- en proceskleuren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Steun- en proceskleuren
Steunkleuren
Proceskleuren
Steun- en proceskleuren tegelijk gebruiken
Kleuren in InDesign en Illustrator vergelijken
Steun- en proceskleuren
U kunt een kleur toewijzen als een steunkleur of als een proceskleur, in overeenkomst met de twee hoofdinkttypen die worden gebruikt voor
commercieel drukwerk. In het deelvenster Stalen kunt u het kleurtype van een kleur bepalen met de pictogrammen die worden weergegeven naast
de naam van de kleur.
Wanneer u kleur toepast op paden en kaders, dient u rekening te houden met het uiteindelijke medium waarop uw werk wordt gepubliceerd, zodat
u kleur in de meest geschikte kleurmodus toepast.
Als voor uw kleurenworkflow documenten moeten worden overgebracht tussen apparaten, kunt u ervoor kiezen een kleurbeheersysteem (CMS,
Color Management System) te gebruiken om kleuren te behouden en in te stellen tijdens het proces.
Steunkleuren
Een steunkleur is een speciale, vooraf gemengde inkt die wordt gebruikt in plaats van of in aanvulling op procesinkten. Voor deze inkten is een
eigen afdrukplaat vereist op een drukpers. Gebruik steunkleuren als er weinig kleuren zijn opgegeven en kleurnauwkeurigheid van groot belang is.
Met steunkleurinkten kunnen kleuren buiten de kleuromvang van proceskleuren nauwkeurig worden gereproduceerd. De daadwerkelijke weergave
van de gedrukte steunkleur wordt echter bepaald door de combinatie van de inkt, zoals deze is gemengd door de commerciële drukker, en het
papier waarop deze wordt gedrukt, niet door kleurwaarden die u opgeeft of door kleurbeheer. Als u steunkleurwaarden opgeeft, beschrijft u de
gesimuleerde weergave van de kleur alleen voor uw monitor en samengestelde printer (afhankelijk van de kleuromvangbeperkingen van deze
apparaten).
Hanteer de volgende richtlijnen bij het opgeven van een steunkleur:
Voor de beste resultaten bij gedrukte documenten geeft u een steunkleur op uit een systeem voor kleurovereenkomsten dat wordt
ondersteund door uw commerciële drukker. De software wordt geleverd met verschillende bibliotheken met systemen voor
kleurovereenkomsten.
Beperk het gebruikte aantal steunkleuren tot een minimum. Elke steunkleur die u maakt, genereert een extra afdrukplaat voor steunkleuren
voor een drukpers. Hierdoor nemen de afdrukkosten toe. Als u denkt meer dan vier kleuren nodig te hebben, kunt u overwegen het
document af te drukken met proceskleuren.
Als een object steunkleuren bevat en een ander object overlapt dat transparantie bevat, kan dit tot ongewenste resultaten leiden bij het
exporteren naar de EPS-indeling, bij het omzetten van steunkleuren in proceskleuren met het dialoogvenster Afdrukken, en bij het maken
van kleurscheidingen in een andere toepassing dan Illustrator of InDesign. Gebruik Voorvertoning afvlakker of Voorvertoning scheidingen om
met een elektronische proefafdruk de effecten van transparantieafvlakking te controleren vóór het afdrukken. Daarnaast kunt u de
steunkleuren vóór het afdrukken of exporteren omzetten in proceskleuren met Inktbeheer in InDesign.
U kunt een afdrukplaat voor steunkleuren gebruiken om een vernis toe te passen op gebieden van een proceskleurtaak. In dit geval worden
voor uw afdruktaak vijf inkten gebruikt: vier procesinkten en een steunvernis.
Proceskleuren
Een proceskleur wordt afgedrukt met een combinatie van de vier standaardprocesinkten: cyaan, magenta, geel en zwart (CMYK). Gebruik
proceskleuren als voor een taak zo veel kleuren zijn vereist dat het gebruik van afzonderlijke steunkleurinkten duur of onpraktisch zou worden,
zoals bij het afdrukken van kleurenfoto's.
Hanteer de volgende richtlijnen bij het opgeven van een proceskleur:
Voor de beste resultaten in een gedrukt document van hoge kwaliteit, geeft u proceskleuren op met behulp van CMYK-waarden die worden
vermeld in referentiegrafieken voor proceskleuren, die beschikbaar zijn bij een commerciële drukker.
De uiteindelijke kleurwaarden van een proceskleur zijn de bijbehorende waarden in CMYK. Als u dus een proceskleur opgeeft met RGB (of
LAB, in InDesign), worden deze kleuren omgezet in CMYK als u kleurscheidingen afdrukt. Deze omzettingen variëren op basis van de
instellingen voor kleurbeheer en uw documentprofiel.
491
Naar boven
Naar boven
Geef proceskleuren niet op op basis van de weergave op uw monitor, tenzij u er zeker van bent dat u een kleurbeheersysteem goed hebt
ingesteld en u de beperkingen van voorvertoningen begrijpt.
Vermijd het gebruik van proceskleuren in documenten die alleen bedoeld zijn voor weergave op internet, aangezien CMYK een kleinere
kleurenomvang heeft dan een standaardmonitor.
Met Illustrator en InDesign kunt u een proceskleur als globaal of als niet-globaal opgeven. In Illustrator blijven globale proceskleuren
gekoppeld aan een staal in het deelvenster Stalen. Als u het staal van een globale proceskleur wijzigt, worden alle objecten bijgewerkt
waarvoor deze kleur wordt gebruikt. Niet-globale proceskleuren worden niet automatisch bijgewerkt in het document als de kleur wordt
bewerkt. Proceskleuren zijn standaard niet-globaal. Als u in InDesign een staal toepast op objecten, wordt het automatisch toegepast als
globale proceskleur. Niet-globale stalen zijn naamloze kleuren die u kunt bewerken in het deelvenster Kleur.
Opmerking: Globale en niet-globale proceskleuren zijn alleen van invloed op de manier waarop een specifieke kleur wordt toegepast op
objecten, nooit op de manier waarop kleuren worden gescheiden of zich gedragen als u ze verplaatst tussen toepassingen.
Steun- en proceskleuren tegelijk gebruiken
Soms is het handig om proces- en steunkleuren in dezelfde taak te gebruiken. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat u een steunkleurinkt wilt gebruiken
om de exacte kleur van een bedrijfslogo af te drukken op de pagina's van een jaarrapport waarop ook foto's worden gereproduceerd met een
proceskleur. U kunt ook een afdrukplaat voor steunkleuren gebruiken om een vernis toe te passen op gebieden van een proceskleurtaak. In beide
gevallen worden voor uw afdruktaak vijf inkten gebruikt: vier procesinkten en een steuninkt of vernis.
In InDesign kunt u proces- en steunkleuren samen mengen om gemengde inktkleuren te maken.
Kleuren in InDesign en Illustrator vergelijken
In Adobe InDesign en Adobe Illustrator worden enigszins verschillende methoden gebruikt voor de toepassing van benoemde kleuren. In Illustrator
kunt u een benoemde kleur opgeven als globaal of niet-globaal, terwijl in InDesign alle naamloze kleuren als niet-globale proceskleuren worden
behandeld.
Stalen zijn het equivalent van globale kleuren in InDesign. Stalen vergemakkelijken het wijzigen van kleurschema's zonder dat elk object
afzonderlijk hoeft te worden gezocht en aangepast. Dit is vooral handig is gestandaardiseerde, productiegedreven documenten, zoals tijdschriften.
Omdat kleuren in InDesign zijn gekoppeld aan stalen in het deelvenster Stalen, is een wijziging voor een staal van invloed op alle objecten waarop
een kleur wordt toegepast.
Naamloze kleuren zijn het equivalent van niet-globale stalen in InDesign. Naamloze kleuren worden niet weergegeven in het deelvenster Stalen en
worden niet automatisch bijgewerkt in het document als de kleur wordt bewerkt in het deelvenster Kleur. U kunt naamloze kleuren echter later
toevoegen aan het deelvenster Stalen.
Benoemde en naamloze kleuren zijn alleen van invloed op de manier waarop een specifieke kleur wordt bijgewerkt in het document, nooit op de
manier waarop kleuren worden gescheiden of zich gedragen als u ze verplaatst tussen toepassingen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
492
Werken met stalen
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Stalen
Kleurenstalen maken
Stalen beheren
Stalen importeren
Overzicht van het deelvenster Stalen
Met het deelvenster Stalen (Venster > Kleur > Stalen) kunt u kleuren, verlopen of tinten maken en benoemen en die kleuren, verlopen en tinten
snel toepassen op documenten. Stalen zijn te vergelijken met alinea- en tekenstijlen. Elke wijziging die u aanbrengt in een staal is van invloed op
alle objecten waarop het staal is toegepast. Stalen vergemakkelijken het wijzigen van kleurschema's zonder dat elk object afzonderlijk hoeft te
worden gezocht en aangepast.
Wanneer de vulling of lijn van geselecteerde teksttekens of objecten een kleur of verloop bevat dat vanaf het deelvenster Stalen is toegepast,
wordt het toegepaste staal gemarkeerd in het deelvenster Stalen. Stalen die u maakt, worden uitsluitend aan het huidige document gekoppeld. Elk
document kan een andere set stalen hebben die in het bijbehorende deelvenster Stalen zijn opgeslagen.
Als u met een prepress-bureau werkt, kunt u steunkleuren duidelijk identificeren aan de hand van stalen. U kunt ook kleurinstellingen opgeven
in een preflight-profiel om te bepalen welke kleurinstellingen geschikt zijn voor uw printer.
Er staan zes CMYK-gedefinieerde kleuren in het standaarddeelvenster Stalen: cyaan, magenta, geel, rood, groen en blauw.
Opmerking: Als u een boek afdrukt met hoofdstukken die conflicterende stalen bevatten, kunt u deze instellingen in het hoofddocument door het
programma laten synchroniseren. (Zie Documenten in een boekbestand synchroniseren.)
Staaltypen
In het deelvenster Stalen worden de volgende staaltypen opgeslagen:
Kleuren Pictogrammen in het deelvenster Stalen geven de verschillende kleurtypen en kleurmodi aan: steunkleuren
en proceskleuren , Lab-
kleuren
, RGB-kleuren , CMYK-kleuren en gemengde-inktkleuren .
Tinten Een procentuele waarde naast een staal in het deelvenster Stalen geeft een tint van een steun- of proceskleur aan.
Verlopen Een pictogram in het deelvenster Stalen geeft aan of een verloop radiaal
of lineair is.
Geen Als u het staal Geen selecteert, verwijdert u de lijn of vulling van een object. U kunt dit staal niet bewerken of verwijderen.
Papier Papier is een ingebouwd staal dat de kleur simuleert van het papier waarop u gaat afdrukken. Objecten achter het object met de
papierkleur worden niet afgedrukt op de plaatsen waar het object met de papierkleur ze overlapt. In plaats daarvan wordt de kleur zichtbaar van
het papier waarop u afdrukt. U kunt de kleur Papier aanpassen aan de kleur die u gebruikt door in het deelvenster Stalen op de kleur te
dubbelklikken. Gebruik de kleur Papier alleen voor afdrukvoorbeelden. Deze kleur wordt namelijk niet afgedrukt op een samengestelde printer of
bij kleurscheidingen. Dit staal kunt u niet verwijderen. Pas het staal Papier niet toe om de kleur uit een object te verwijderen. Gebruik in plaats
daarvan het staal Geen.
Opmerking: Als de kleur Papier niet werkt en u op een niet-PostScript-printer afdrukt, stelt u het printerstuurprogramma in op de modus voor
rasterafbeeldingen.
Zwart Zwart is een ingebouwde 100%-proceskleur van zwart die is gedefinieerd volgens het CMYK-kleurmodel. U kunt dit staal niet bewerken of
verwijderen. Standaard wordt al het zwart overgedrukt (boven) op de onderliggende inkten, inclusief de teksttekens van een willekeurige grootte. U
kunt dit overdrukken uitschakelen.
Registratie Registratie
is een ingebouwd staal dat ervoor zorgt dat objecten op elke kleurscheiding van een PostScript-printer worden
afgedrukt. Zo gebruiken registratietekens bijvoorbeeld de kleur Registratie, waardoor de drukplaten nauwkeurig op een drukpers kunnen worden
uitgelijnd. Dit staal kunt u niet bewerken of verwijderen.
U kunt elke kleur uit een kleurbibliotheek aan het deelvenster Stalen toevoegen. De kleur wordt dan in het document opgeslagen.
De staalweergave aanpassen
U kunt de grootte van stalen bepalen en opgeven of de naam moet worden weergegeven bij het staal.
1. Kies in het menu van het deelvenster Stalen een van de volgende opties:
Naam geeft een klein staal weer naast de naam van het staal. De pictogrammen rechts van de naam geven het kleurmodel aan (CMYK,
RGB, enzovoort) en geven aan of de kleur een steun-, proces-, registratiekleur of geen van deze kleuren is.
Kleine naam geeft smalle rijen in het stalendeelvenster weer.
Klein staal of Groot staal geeft alleen het staal weer. Een driehoekje met een punt in de hoek van het staal betekent dat de kleur een
steunkleur is. Een driehoekje zonder een punt geeft een proceskleur aan.
493
Naar boven
2. Klik op een van de volgende knoppen onder in het deelvenster Stalen om aan te geven welk type stalen moet worden weergegeven:
Alle stalen tonen geeft alle kleur-, tint- en verloopstalen weer.
Kleurenstalen tonen geeft alleen proceskleuren, steunkleuren, gemengde-inktkleuren en tintstalen weer.
Verloopstalen tonen geeft alleen verloopstalen weer.
Opmerking: Het staal Geen wordt altijd weergegeven, ongeacht de knop waarop u klikt.
Kleurenstalen maken
Stalen kunnen steun- of proceskleuren, gemengde inkten (proceskleuren die zijn vermengd met een of meer steunkleuren), RGB- of Lab-kleuren,
verlopen of tinten bevatten.
Wanneer u een afbeelding opneemt die steunkleuren bevat, worden de kleuren automatisch als stalen toegevoegd aan het deelvenster Stalen. U
kunt deze stalen toepassen op objecten in een document, maar u kunt de stalen niet opnieuw definiëren of verwijderen.
Voordat u stalen maakt, bekijkt u welke instellingen geschikt zijn voor uw printerserviceprovider. U kunt kleurinstellingen opgeven in een
preflight-profiel om kleurinstellingen te benadrukken die niet geschikt zijn voor uw printer.
Een nieuw kleurenstaal maken
1. Kies Nieuw kleurenstaal in het menu van het deelvenster Stalen.
2. Voor Kleurtype selecteert u de methode waarmee u de documentkleuren op een drukpers gaat afdrukken.
3. Voor Staalnaam voert u een van de volgende handelingen uit:
Als u voor het kleurtype de optie Proces hebt gekozen en u wilt dat de naam altijd de kleurwaarden omschrijft, selecteert u de optie
Naam met kleurwaarde.
Als u de optie Proces hebt gekozen en u de kleur een eigen naam wilt geven, schakelt u de optie Naam met kleurwaarde uit en voert u
een naam voor het staal in.
Typ een staalnaam als u Steun kiest.
4. Voor Kleurmodus selecteert u de methode waarmee u kleur wilt definiëren. Wijzig de kleurmodus niet nadat u een kleur hebt gedefinieerd.
5. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep de schuifregelaars om de kleurwaarden te wijzigen. U kunt ook numerieke waarden in de tekstvakken naast de schuifregelaars
voor de kleur invoeren.
Kies steunkleuren uit de kleurbibliotheken in het menu Kleurmodus.
6. Als een waarschuwingspictogram voor een kleur buiten de kleuromvang
verschijnt en u de kleur binnen de kleuromvang wilt gebruiken
die het dichtst bij de oorspronkelijk opgegeven kleur ligt, klikt u op het kleine kleurvak naast het waarschuwingspictogram.
7. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Toevoegen om het staal toe te voegen en een ander staal te definiëren. Klik op Gereed wanneer u klaar bent.
Klik op OK om het staal toe te voegen en het dialoogvenster te sluiten.
Als u rechtstreeks een steunkleur wilt definiëren via de knop Nieuw staal in het deelvenster Stalen, mogen er geen stalen zijn geselecteerd en
houdt u Alt+Ctrl (Windows) of Option+Command (Mac OS) ingedrukt wanneer u op de knop Nieuw staal klikt.
Een staal maken op basis van de kleur van een bestaand object
1. Selecteer het object.
2. Selecteer het vak Vulling of Lijn in de gereedschapsset of in het deelvenster Stalen.
3. Voer in het deelvenster Stalen een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuw staal en dubbelklik op het nieuwe staal.
Kies Nieuw kleurenstaal in het menu van het deelvenster Stalen.
De geselecteerde kleur of het geselecteerde verloop staat in het deelvenster Stalen en in het vak Vulling of Lijn in de gereedschapsset en wordt
toegepast op de vulling of lijn van alle geselecteerde objecten.
Naamloze kleuren aan het deelvenster Stalen toevoegen
U kunt weliswaar kleuren maken met het deelvenster Kleuren of de kleurkiezer, maar het naderhand bewerken en op consistente wijze gebruiken
van naamloze kleuren is niet zo eenvoudig. Gebruik de optie Naamloze kleuren toevoegen als u naamloze kleuren wilt zoeken die op objecten in
uw document zijn toegepast en u deze aan het deelvenster Stalen wilt toevoegen. Aan deze kleuren wordt automatisch een naam gegeven
volgens hun CMYK-, RGB- of Lab-componenten.
Kies Naamloze kleuren toevoegen in het deelvenster Stalen.
494
Naar boven
Stalen beheren
U kunt stalen bewerken, dupliceren en verwijderen in het deelvenster Stalen.
De standaardkleuren in het deelvenster Stalen bewerken
U kunt de stalen wijzigen die standaard in nieuwe documenten worden weergegeven.
1. Sluit alle geopende documenten.
2. Bewerk in het deelvenster Stalen de stalen die u wilt wijzigen.
Een staal dupliceren
Het dupliceren van stalen kan van pas komen wanneer u bijvoorbeeld een warmere of koudere variant van een bestaande kleur wilt maken.
Vergeet echter niet dat door het dupliceren van een steunkleur ook een extra drukplaat voor de nieuwe steunkleur nodig is.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer een staal en kies Staal dupliceren in het menu van het deelvenster Stalen.
Selecteer een staal en klik onder in het deelvenster op de knop Nieuw staal .
Sleep een staal naar de knop Nieuw staal onder in het deelvenster.
Een staal bewerken
U kunt individuele kenmerken van een staal wijzigen in het dialoogvenster Staalopties. Er zijn extra opties beschikbaar bij het bewerken van
gemengde-inktstalen en gemengde-inktgroepen.
1. Selecteer een staal in het deelvenster Stalen en voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op het staal.
Kies Staalopties in het menu van het deelvenster Stalen.
2. Pas de gewenste instellingen aan en klik op OK.
Stalen van namen voorzien
De naam van een proceskleurstaal wordt standaard afgeleid van de componentwaarden van de kleur. Als u bijvoorbeeld een rode proceskleur
hebt gemaakt met 10% cyaan, 75% magenta, 100% geel en 0% zwart, heeft de staal hiervan standaard de naam C=10 M=75 Y=100 K=0. Zo ziet
u in één oogopslag hoe proceskleuren zijn samengesteld.
Wanneer u de CMYK-waarden van een proceskleur wijzigt, wordt de naam ook automatisch aangepast. U kunt deze optie naar keuze voor alle
stalen afzonderlijk in- en uitschakelen. Net als bij alle te definiëren stalen kunt u op elk gewenst moment de naam van een proceskleurstaal
wijzigen.
1. Dubbelklik op de proceskleur in het deelvenster Stalen.
2. Stel de gewenste optie in en klik op OK:
Selecteer de optie Naam met kleurwaarde om de naam van het staal te laten wijzigen zodra de CMYK-percentages worden aangepast.
Schakel de optie Naam met kleurwaarde uit om de staalnaam zelf te wijzigen als de CMYK-waarden worden aangepast.
Opmerking: Als u deze optie hebt uitgeschakeld, krijgt het nieuwe staal automatisch de naam Nieuw kleurenstaal (gevolgd door een nummer als
er meerdere nieuwe kleurenstalen zijn). U kunt deze naam handmatig wijzigen.
Afzonderlijke stalen verwijderen
Wanneer u een staal verwijdert dat is toegepast op een object in het document, wordt u gevraagd een vervangend staal op te geven. Hiervoor
kunt u een bestaand of een naamloos staal gebruiken. Als u een staal verwijdert dat wordt gebruikt als basis voor een tint of gemengde inkt, wordt
u gevraagd een ander staal te kiezen.
1. Selecteer een of meer stalen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Staal verwijderen in het menu van het deelvenster Stalen.
Klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster Stalen.
Opmerking: U kunt geen steunkleuren verwijderen die worden gebruikt door afbeeldingen die in het document zijn geplaatst. Als u
deze kleuren wilt verwijderen, moet u eerst de afbeelding verwijderen. In zeldzame gevallen is het echter mogelijk dat de steunkleur niet
kan worden verwijderd, zelfs niet nadat de afbeelding is verwijderd. Gebruik in dergelijke gevallen de opdracht Bestand > Exporteren om
een InDesign Markup-bestand (.idml-bestand) te maken. Open dat bestand daarna in InDesign.
3. Er wordt gevraagd hoe u het te verwijderen staal wilt vervangen. Stel de gewenste optie in en klik op OK:
Als u een staal overal door een ander staal wilt vervangen, klikt u op Gedefinieerd staal en kiest u een staal in het menu.
495
Naar boven
Als u het staal overal wilt vervangen door een equivalente naamloze kleur, klikt u op Naamloos staal.
Alle ongebruikte stalen verwijderen
1. Kies Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Stalen. Alleen de stalen die momenteel niet in het actieve bestand worden
gebruikt, worden geselecteerd.
2. Klik op het pictogram Verwijderen.
Stalen samenvoegen
Als u stalen importeert of items kopieert vanuit andere documenten, kan het zijn dat u uiteindelijk dubbele stalen heeft die kunnen worden
toegepast op verschillende objecten. Combineer dubbele stalen met de opdracht Stalen samenvoegen.
1. In het deelvenster Stalen selecteert u twee of meer dubbele stalen.
Het staal dat u het eerst selecteert, is het staal dat intact blijft (waarin de andere stalen worden gecombineerd).
2. Kies Stalen samenvoegen in het menu van het deelvenster Stalen.
Stalen opslaan voor gebruik in andere documenten
Als u kleurenstalen wilt gebruiken in andere bestanden of kleurenstalen wilt delen met andere ontwerpers, kunt u de stalen opslaan in een ASE-
bestand (Adobe Swatch Exchange). In InDesign kunt u, net als in Illustrator en Adobe Photoshop, stalen importeren vanuit een Colorbook-bestand.
1. Selecteer in het deelvenster Stalen de stalen die u wilt opslaan.
2. Kies Stalen opslaan in het menu van het deelvenster Stalen.
3. Geef een naam en locatie op voor het bestand en klik op Opslaan.
Kleurstalen delen met andere toepassingen
U kunt de effen stalen die u maakt, delen in Photoshop, Illustrator en InDesign door een bibliotheek met stalen op te slaan, zodat u deze kunt
uitwisselen. De weergegeven kleuren zijn in alle toepassingen identiek, op voorwaarde dat de kleurinstellingen zijn gesynchroniseerd.
1. In het deelvenster Stalen maakt u de proceskleurstalen en steunkleurstalen die u wilt delen, en verwijdert u kleurstalen die u niet wilt delen.
Opmerking: De volgende soorten stalen kunt u niet delen met toepassingen: patronen, verlopen, gemengde inkten en tinten, het staal
Registratie uit Illustrator of InDesign, verwijzingen naar kleurenboeken, HSB-, XYZ-, duotoon-, monitorRGB-, dekking-, totale-inkt- en
webRGB-stalen uit Photoshop. Deze soorten stalen worden automatisch uitgesloten wanneer u stalen opslaat.
2. Selecteer Stalen opslaan in het menu van het deelvenster Stalen en sla de staalbibliotheken op een gemakkelijk toegankelijke locatie op.
3. Laad de staalbibliotheek in het deelvenster Stalen van Photoshop, Illustrator of InDesign.
Stalen importeren
U kunt kleuren en verlopen importeren vanuit andere documenten, waarbij alle of sommige van de stalen worden toegevoegd aan het deelvenster
Stalen. U kunt stalen laden vanuit InDesign-bestanden (.indd), InDesign-sjablonen (.indt), Illustrator-bestanden (.ai of .eps) en Adobe Swatch-
uitwisselingsbestanden (.ase) die zijn gemaakt in InDesign, Illustrator of Photoshop. Adobe Swatch-uitwisselingsbestanden bevatten stalen die zijn
opgeslagen in de indeling Adobe Swatch Exchange.
Ook kunt u in InDesign complete kleurbibliotheken vanuit andere kleurensystemen importeren, bijvoorbeeld uit het PANTONE Process Color
System®.
Opmerking: Steunkleuren die worden gebruikt bij geïmporteerde EPS-, PDF-, TIFF- en Adobe Photoshop (PSD)-bestanden, worden ook aan het
deelvenster Stalen toegevoegd.
Geselecteerde stalen importeren vanuit een bestand
1. Kies Nieuw kleurenstaal in het menu van het deelvenster Stalen.
2. Kies Andere bibliotheek in de lijst Kleurmodus en selecteer het bestand waaruit u de stalen wilt importeren.
3. Klik op Openen.
4. Selecteer de stalen die u wilt importeren.
5. Klik op OK.
Alle kleurenstalen importeren vanuit een bestand
1. Kies Stalen laden in het menu van het deelvenster Stalen.
2. Dubbelklik op een InDesign-document.
Stalen vanuit het ene naar het andere InDesign-document kopiëren
U kunt een staal (of objecten waarop een staal is toegepast) van het ene naar een ander document kopiëren of slepen. In dat geval wordt het
staal aan het deelvenster Stalen van het doeldocument toegevoegd. Als u ook de tinten en verlopen van het staal wilt kopiëren, moet u het
496
oorspronkelijke object kopiëren, en niet alleen het staal.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kopieer een object naar het actieve document met kopiëren en plakken of met slepen en neerzetten.
Selecteer de stalen die u wilt kopiëren en sleep deze vanuit het deelvenster Stalen naar het documentvenster van een ander InDesign-
document.
Opmerking: Als u een staal sleept dat dezelfde naam heeft (inclusief hoofdletters) als een staal dat reeds in het doeldocument aanwezig is
maar andere kleurwaarden heeft, wordt de naam van het staal automatisch veranderd in "[oorspronkelijke staalnaam] 2".
Stalen vanuit vooraf gedefinieerde, aangepaste kleurbibliotheken laden
U kunt kiezen uit een reeks kleurbibliotheken, waaronder het PANTONE Process Color System, Toyo™ Ink Electronic Color Finder™ 1050, het
Focoltone®-kleurensysteem, het Trumatch™-kleurenstaalsysteem, DIC Process Color Note en kleurbibliotheken die specifiek voor gebruik op het
web zijn ontwikkeld. Voordat u stalen uit een kleurovereenkomstsysteem gaat gebruiken, moet u eerst bij uw prepress-bureau navragen welke
stalen het bureau kan verwerken.
1. Kies Nieuw kleurenstaal in het menu van het deelvenster Stalen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies het bibliotheekbestand in de lijst Kleurmodus.
Kies Andere bibliotheek in de lijst Kleurmodus, zoek het bibliotheekbestand op en klik op Openen.
3. Selecteer een of meer stalen in de bibliotheek en klik op Toevoegen. (U sluit het dialoogvenster zonder stalen toe te voegen door op OK te
klikken.)
4. Nadat u stalen hebt toegevoegd, klikt u op Gereed.
Kleurbibliotheken die bij InDesign worden geïnstalleerd
InDesign installeert kleurbibliotheken voor de hieronder beschreven kleurovereenkomstsystemen. U kunt andere kleurbibliotheken installeren en
vanuit die bibliotheken stalen in InDesign laden.
ANPA-kleur Bestaat uit 300 kleuren die zijn geselecteerd door de ANPA (American Newspaper Publishers Association). De kleuren in deze
bibliotheek worden vooral gebruikt als steunkleuren in dagbladen.
DIC Color Biedt 1280 CMYK-steunkleuren uit de DIC Process Color Note. Kleuren worden mogelijk vergeleken met de DIC Color Guide,
gepubliceerd door Dainippon Ink & Chemicals, Inc. Neem voor meer informatie contact op met Dainippon Ink & Chemicals, Inc., in Tokio, Japan.
Focoltone Dit systeem bestaat uit 763 CMYK-kleuren. U kunt Focoltone-kleuren gebruiken om prepress-overdruk en registratieproblemen te
voorkomen door met de Focoltone-kaarten te bekijken uit welke kleuren de overdrukken bestaan.
Een stalenboek met specificaties voor proces- en steunkleuren, overdrukkaarten en een chipboek voor het markeren van layouts zijn verkrijgbaar
bij Focoltone. Neem contact op met Focoltone International, Ltd., in Stafford in het Verenigd Koninkrijk voor meer informatie.
HKS Gebruik dit systeem wanneer u voor uw afdruk kleuren van het HKS-kleurensysteem moet opgeven (dit systeem wordt in Europa gebruikt).
PANTONE® PANTONE®-kleuren zijn de wereldwijde standaard voor de reproductie van steunkleuren. In 2000 zijn de kleurhandleidingen van
PANTONE MATCHING SYSTEM® grondig herzien. Er zijn 147 nieuwe, effen kleuren en zeven metallic kleuren aan het systeem toegevoegd dat
nu uit 1114 kleuren bestaat. De kleurhandleidingen en stalenboeken van PANTONE zijn afgedrukt op coated, uncoated en mat papier waardoor
een betere visuele controle mogelijk is van afdrukken op printers en drukpersen.
U kunt een effen PANTONE-kleur in CMYK afdrukken. Om een effen PANTONE-kleur te vergelijken met de meest gelijkende proceskleur gebruikt
u de PANTONE-handleiding "effen kleuren naar proceskleuren". Onder elke kleur zijn de CMYK-schermtintpercentages afgedrukt. De waaier is nu
gedrukt op extra helder gestreken papier en bevat vergelijkingen van de 147 nieuwe effen kleuren met CMYK.
In de PANTONE-handleidingen voor proceskleuren, die zijn afgedrukt op coated en uncoated papier, kunt u meer dan 3000 combinaties van
proceskleuren kiezen. De kleuren worden weergegeven als een kleurenwaaier waardoor u gemakkelijk kleuren kunt selecteren en CMYK-
rasterwaarden kunt opgeven.
Neem voor meer informatie contact op met Pantone, Inc., in Carlstadt, New Jersey, V.S.
Systeem (Windows) Bevat 256 kleuren uit het standaard 8-bits deelvenster van Windows, dat is gebaseerd op een uniforme sampling van RGB-
kleuren.
Systeem (Mac OS) Bevat 256 kleuren uit het standaard 8-bits deelvenster van Mac OS, dat is gebaseerd op een uniforme sampling van RGB-
kleuren.
Toyo Color Finder Bevat 1050 kleuren die zijn gebaseerd op de meest gebruikte inkten voor drukwerk in Japan. U kunt de Toyo 94 Color Finder
of de nieuwere Toyo Color Finder gebruiken. Raadpleeg de kleurhandleiding voor illustraties van gedrukte samples van Toyo Ink. Deze
kleurhandleiding is verkrijgbaar bij uitgevers van gedrukt materiaal en in winkels waar materialen voor grafische kunst worden verkocht. Neem voor
meer informatie contact op met Toyo Ink Manufacturing Co., Ltd., in Tokio, Japan.
Trumatch Biedt voorspelbare CMYK-kleurovereenkomst met meer dan 2000 bereikbare, door de computer gegenereerde kleuren. Trumatch-
kleuren dekken het zichtbare spectrum van de CMYK-kleuromvang in gelijkmatige stappen. De Trumatch Color Finder geeft maximaal 40 tinten en
schaduwen van elke kleurtoon weer, die alle oorspronkelijk zijn gemaakt in vierkleuren proceskleuren en die in vier kleuren kunnen worden
gereproduceerd op elektronische belichters. Bovendien maakt dit systeem gebruik van uit vier kleuren opgebouwde grijswaarden, waarbij
verschillende kleurtonen worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met Trumatch Inc., in New York in de V.S.
497
Web Bevat de 216 webveilige RGB-kleuren die het meeste door webbrowsers worden gebruikt om 8-bits afbeeldingen weer te geven. Met deze
bibliotheek kunt u illustraties voor het web maken en hiervoor kleuren gebruiken die op dezelfde manier worden weergegeven op Windows- en
Macintosh-systemen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
498
Verlopen
Naar boven
Naar boven
Over verlopen
Een verloopstaal maken
Een naamloos verloop toepassen met het deelvenster Verloop
Verlopen wijzigen
Een verloop aanpassen met de verloopgereedschappen
Een verloop toepassen op meerdere objecten
Verlopen op tekst toepassen
Over verlopen
Een verloop is een geleidelijke overvloeiing van twee of meer kleuren of van twee tinten van dezelfde kleur. De manier waarop de kleuren van
verlopen worden gescheiden, is afhankelijk van het uitvoerapparaat dat u gebruikt.
Verlopen kunnen het staal Papier, proceskleuren, steunkleuren of gemengde-inktkleuren bij elke kleurmodus bevatten. Verlopen worden
gedefinieerd door een reeks kleurstops op de verloopbalk. Een stop is het punt waarop een verloop van de ene kleur in de volgende overgaat. Dit
punt wordt aangegeven door een gekleurd vierkantje onder de verloopbalk. Verlopen beginnen standaard met twee kleuren en een middelpunt bij
50%.
Opmerking: Wanneer u een verloop maakt met behulp van kleuren van verschillende modi en u het verloop afdrukt of de kleuren ervan scheidt,
worden alle kleuren omgezet in CMYK-proceskleuren. Mogelijk verschuiven de kleuren omdat een andere kleurmodus is geselecteerd. Voor het
beste resultaat geeft u verlopen in CMYK-kleuren op.
Een verloopstaal maken
U kunt verlopen maken, benoemen en bewerken met het deelvenster Stalen dat u ook gebruikt voor effen kleuren en tinten. Naamloze verlopen
kunt u ook maken met het deelvenster Verloop.
1. Kies Nieuw verloopstaal in het menu van het deelvenster Stalen.
2. Typ in het tekstvak Staalnaam een naam voor het verloop.
3. Bij Type kiest u Lineair of Radiaal.
4. Selecteer de eerste kleurstop in het verloop.
Eerste kleurstop
5. Voor Stopkleur voert u een van de volgende handelingen uit:
Om een kleur te selecteren die al in het deelvenster Stalen staat, kiest u Stalen en selecteert u de kleur in de lijst.
Als u een nieuwe naamloze kleur voor het verloop wilt mengen, selecteert u een kleurmodus en geeft u de kleurwaarden op of stelt u de
schuifregelaars in.
Standaard is de eerste stop van het verloop wit. Als u de kleur transparant wilt maken, past u het staal Papier toe.
499
Naar boven
Naar boven
6. Als u de laatste kleur van het verloop wilt wijzigen, selecteert u de laatste kleurstop en herhaalt u stap 5.
7. Als u de positie van verloopkleuren wilt wijzigen, voert u een van de volgende handelingen uit:
Sleep de kleurstops die onder de balk staan.
Selecteer een kleurstop onder de balk en voer voor Locatie een waarde in om de positie van die kleur op te geven. Deze positie geeft
het percentage van de afstand weer tussen de vorige en de volgende kleur.
8. Als u het middelpunt van twee verlopen (het punt waarop de kleuren een percentage van 50% hebben) wilt wijzigen, voert u een van de
volgende handelingen uit:
Sleep het ruitje boven aan de balk.
Selecteer het ruitje boven aan de balk en voer voor Locatie een waarde in om de positie van de kleur op te geven. Deze positie geeft
het percentage van de afstand weer tussen de vorige en de volgende kleur.
9. Klik op OK of Toevoegen. Het verloop wordt met de bijbehorende naam in het deelvenster Stalen opgeslagen.
Een naamloos verloop toepassen met het deelvenster Verloop
Hoewel het deelvenster Stalen de aanbevolen omgeving is voor het maken en opslaan van verlopen, kunt u hiervoor ook het deelvenster Verloop
gebruiken (Venster > Kleur > Verloop). Dit deelvenster kent u waarschijnlijk al als u met Adobe Illustrator hebt gewerkt. U kunt het actieve verloop
te allen tijde aan het deelvenster Stalen toevoegen. Met het deelvenster Verloop kunt u een naamloos verloop maken dat u niet vaak gaat
gebruiken.
Deelvenster Verloop
A. Verloopvulling B. Vervolgkeuzelijst voor het type verloop C. Knop Omkeren D. Beginkleurstop E. Middelpunt F. Eindkleurstop
Opmerking: Als u een object selecteert dat gebruikmaakt van een benoemd verloop en u bewerkt het verloop met het deelvenster Verloop, wordt
alleen de kleur van het desbetreffende object gewijzigd. Als u een benoemd verloop overal wilt wijzigen, dubbelklikt u in het deelvenster Stalen op
het staal van het verloop.
1. Selecteer het object dat of de objecten die u wilt wijzigen.
2. Klik op het vak Vulling of Lijn in het deelvenster Stalen of in de gereedschapsset. (Als het vak Verloopvulling niet zichtbaar is, kiest u Opties
tonen in het menu van het deelvenster Verloop.)
3. U opent het deelvenster Verloop door Venster > Kleur > Verloop te kiezen of te dubbelklikken op het gereedschap Verloop
in de
gereedschapsset.
4. Als u de startkleur van een verloop wilt definiëren, klikt u op de meest linkse kleurstop onder de verloopbalk en voert u een van de volgende
handelingen uit:
Sleep een staal vanuit het deelvenster Stalen en zet het staal op de kleurstop neer.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een kleurenstaal in het deelvenster Stalen.
In het deelvenster Kleur maakt u een kleur met behulp van de schuifregelaars of de kleurbalk.
5. Als u de eindkleur van het verloop wilt definiëren, klikt u op de meest rechtse kleurstop onder de verloopbalk. Vervolgens kiest u de
gewenste kleur zoals in de vorige stap wordt beschreven.
6. Selecteer Lineair of Radiaal in het menu Type en pas de positie van de kleuren en het middelpunt aan zoals wordt beschreven in Een
verloopstaal maken.
7. Als u de hoek van het verloop wilt wijzigen, typt u een waarde onder Hoek.
Verlopen wijzigen
U kunt verlopen wijzigen door kleuren toe te voegen om verlopen met meerdere kleuren te maken en door kleurstops en middelpunten aan te
passen. U kunt het beste een object vullen met het verloop dat u wilt wijzigen, zodat u tijdens het wijzigen van het verloop direct het effect
daarvan op het object kunt zien.
U kunt verlopen wijzigen die vanuit Adobe Illustrator zijn geplakt, vooropgesteld dat het verloop in de AICB-indeling (Adobe Illustrator
Clipboard) is geplakt. (Zie Illustrator-afbeeldingen plakken in InDesign.) Selecteer het verloop met het gereedschap Direct selecteren.
500
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opmerking: Als u een kleurenstaal bewerkt, worden alle verloopstops bijgewerkt die gebruikmaken van het desbetreffende staal waardoor ook
het verloop wordt gewijzigd.
Tussenkleuren in een verloop opnemen
1. Dubbelklik in het deelvenster Stalen op een verloopstaal of geef het deelvenster Verloop weer.
2. Klik onder de verloopbalk om een nieuwe kleurstop te definiëren. De nieuwe kleurstop wordt automatisch gedefinieerd op basis van de
kleurwaarden op die positie langs het bestaande verloop.
3. Pas de nieuwe kleurstop aan.
U kunt ook een nieuwe kleurstop maken door een staal vanuit het deelvenster Stalen naar de verloopbalk in het deelvenster Verloop te
slepen.
Een tussenkleur uit een verloop verwijderen
Selecteer de stop van de tussenkleur en sleep deze naar de rand van het deelvenster.
De voortgang van een verloopkleur omkeren
1. Selecteer een verloop.
2. Klik in het deelvenster Verloop op de knop Omkeren
.
Een verloop aanpassen met de verloopgereedschappen
Wanneer u een object met een verloop hebt gevuld, kunt u het verloop wijzigen door met het gereedschap Verloopstaal of Verloopdoezelaar
de vulling opnieuw langs een denkbeeldige lijn te "tekenen" (slepen). Met de verloopgereedschappen kunt u de richting van een verloop
wijzigen, een ander begin- en eindpunt kiezen en een verloop op meerdere objecten toepassen. Met het gereedschap Verloopdoezelaar kunt u het
verloop verzachten in de richting waarin u sleept.
1. Selecteer in het deelvenster Stalen of in de gereedschapsset het vak Vulling of Lijn, afhankelijk van het item waarop het oorspronkelijke
verloop is toegepast.
2. Selecteer het gereedschap Verloopstaal of Verloopdoezelaar en zet dit op de plaats waar u het beginpunt van het verloop wilt definiëren.
Sleep over het object in de richting waarin u het verloop wilt toepassen. Houd Shift ingedrukt als u het effect van het gereedschap wilt
beperken tot veelvouden van 45°.
Als u met het gereedschap Verloopdoezelaar over het verloop sleept, worden de kleuren in het verloop zachter gemaakt in het gedeelte
waarin u met het gereedschap sleept.
3. Laat de muisknop los op de plaats waar het eindpunt van het verloop moet komen.
Een verloop toepassen op meerdere objecten
1. Controleer of alle geselecteerde objecten een verloop gebruiken.
2. Selecteer het vak Vulling of Lijn in de gereedschapsset.
3. Selecteer het gereedschap Verloop
en zet dit op de plaats waar u het beginpunt van het verloop wilt definiëren. Sleep over het object in
de richting waarin u het verloop wilt toepassen. Houd Shift ingedrukt als u het effect van het gereedschap wilt beperken tot veelvouden van
45°.
4. Laat de muisknop los op de plaats waar het eindpunt van het verloop moet komen.
Standaardverloopvulling (links) en verloop toegepast op verschillende objecten (rechts)
Als u een samengesteld pad met een verloop hebt geselecteerd, hebt u alleen het deelvenster Verloop nodig om een verloop met alle
onderliggende paden te bewerken, zonder dat u hierbij het gereedschap Verloop hoeft te gebruiken.
Verlopen op tekst toepassen
Binnen één tekstkader kunt u meerdere bereiken van verlooptekst langs de standaard zwarte tekst en gekleurde tekst maken.
De eindpunten van het verloop zijn altijd verankerd ten opzichte van het selectiekader van het verlooppad of het tekstkader. Individuele teksttekens
501
geven het deel van het verloop aan waarop ze zijn geplaatst. Als u het tekstkader vergroot en verkleint, of op een andere manier zorgt dat de
teksttekens opnieuw overlopen, worden de tekens opnieuw verdeeld over het verloop en worden de kleuren van individuele tekens gewijzigd.
Werken met teksttekens die met een verloop zijn gevuld
A. Onderliggende verloopvulling B. Teksttekens waarop het verloop is toegepast C. Tekst toegevoegd en tekst verschoven ten opzichte van de
verloopvulling
Als u een verloop wilt wijzigen zodat het complete kleurbereik een specifiek bereik van teksttekens dekt, hebt u twee mogelijkheden:
Stel met het gereedschap Verloop de eindpunten van het verloop opnieuw in, zodat ze alleen de tekens bevatten die u hebt geselecteerd bij
het toepassen van het verloop.
Selecteer de tekst en zet deze om naar contouren (bewerkbare paden). Pas een verloop op de resulterende contouren toe. Dit is de beste
optie voor een kort stukje weergavetekst in een eigen tekstkader. Het verloop (en niet het tekstkader) is permanent aan de contouren
verankerd en de contouren blijven met de rest van de tekst overlopen. De contouren werken echter als één inline-afbeelding binnen het
tekstkader. U kunt de tekst dus niet bewerken. Bovendien worden de typografische opties niet meer toegepast. Er wordt bijvoorbeeld geen
woordafbreking gebruikt voor tekst die naar contouren is omgezet.
Tekst die wordt verschoven, verschuift standaard ten opzichte van het verloop (links); als tekst naar contouren wordt omgezet, wordt een
toegepast verloop met de tekst verplaatst (rechts).
Zie Paden van tekstcontouren maken voor informatie over het omzetten van tekstcontouren naar paden.
Meerdere verlopen in één tekstkader
U kunt verschillende tekstbereiken in één tekstkader selecteren en op elk bereik een uniek verloop toepassen. Elk verloop wordt aan het
tekstkader toegevoegd en apart bijgehouden met de tekens die u hebt geselecteerd bij het toepassen van elk verloop. De eindpunten van elk
verloop zijn echter verankerd aan het selectiekader van het tekstkader en niet aan individuele tekstblokken.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
502
Inkten mengen
Naar boven
Gemengde-inktstalen maken en bewerken
Gemengde-inktgroepen beheren
Gemengde-inktstalen maken en bewerken
Wanneer u het maximum aantal kleuren met zo weinig mogelijk inkten wilt afdrukken, kunt u nieuwe inktstalen maken door twee steuninkten met
elkaar te mengen of door een steuninkt met een of meer procesinkten te mengen. Door inkten te mengen krijgt u meer kleuren zonder dat het
aantal scheidingen dat nodig is voor het afdrukken van het document, groter wordt.
U kunt één gemengde-inktstaal maken of een gemengde-inktgroep, waarmee u meerdere stalen tegelijk kunt genereren. Een gemengde-inktgroep
bestaat uit een aantal kleuren die zijn gemaakt van steeds hogere percentages van verschillende proceskleur- en steunkleurinkten. Het mengen
van bijvoorbeeld vier tinten van een proceskleur cyaan (20%, 40%, 60% en 80%) met vijf tinten van een steunkleur (10%, 20%, 30%, 40% en
50%) geeft een gemengde-inktgroep met 20 verschillende stalen.
Het deelvenster Stalen met gemengde-inktstalen
A. Hoofdinkt in een gemengde-inktgroep B. Subinkt in een gemengde-inktgroep C. Gemengde-inktstaal (op zichzelf staand)
Voordat u een gemengde-inktstaal of -groep kunt maken, moet u eerst minstens één steunkleur aan het deelvenster Stalen toevoegen.
Een gemengde-inktstaal maken
1. Kies Nieuw gemengde-inktstaal in het menu van het deelvenster Stalen. (Deze optie is pas beschikbaar wanneer u een steunkleur aan het
deelvenster Stalen toevoegt.)
2. Typ de naam voor het staal.
3. U voegt een inkt aan het gemengde-inktstaal toe door te klikken op het lege vakje naast de inktnaam. Er wordt een inktpictogram
weergegeven. Een gemengde-inktstaal moet ten minste één steunkleur bevatten.
4. Pas het percentage van elke inkt in het staal aan met de schuifregelaar of door een waarde in het percentagevak te typen.
5. Als u de gemengde inkt aan het deelvenster Stalen wilt toevoegen, klikt u op Toevoegen of OK.
De kleuren zien er op een beeldscherm vaak anders uit dan op een afdruk. Voor een goed resultaat is het raadzaam de drukker om een
voorbeeld te vragen van alle gemengde inkten die u wilt afdrukken.
Een gemengde-inktgroep maken
1. Kies Nieuwe gemengde-inktgroep in het menu van het deelvenster Stalen. (Deze optie is pas beschikbaar wanneer u een steunkleur aan
het deelvenster Stalen toevoegt.)
2. Typ een naam voor de gemengde-inktgroep. De kleuren in de groep hebben deze naam gevolgd door het woord Staal en een oplopend
getal (Staal 1, Staal 2 enzovoort).
3. U neemt een inkt in de gemengde-inktgroep op door op het lege vakje naast de inktnaam te klikken.
4. Voor elke geselecteerde inkt voert u een van de volgende handelingen uit:
Voer voor Initiaal het percentage inkt in dat u wilt mengen om de groep te maken.
Geef bij Herhalen het aantal keren op dat u het inktpercentage wilt verhogen.
Geef bij Toename het percentage inkt op dat u bij elke herhaling wilt toevoegen.
5. Klik op Voorvertoning stalen om de stalen te genereren zonder het dialoogvenster te sluiten. U kunt dan zien welk resultaat u krijgt met de
geselecteerde inkten en waarden en u kunt indien nodig nog wijzigingen aanbrengen.
Opmerking: Er verschijnt een waarschuwing als u voor Initiaal, Herhalen en Toename meer dan 100% inkt invoert. Als u dan toch
verdergaat, wordt het inktpercentage teruggebracht naar 100%.
6. Klik op OK om alle inkten uit de gemengde-inktgroep toe te voegen aan het deelvenster Stalen.
503
Naar boven
Gemengde-inktstalen bewerken
U wijzigt een gemengde-inktstaal zoals u andere stalen bewerkt. Let op het volgende als u een gemengde-inktgroep of -staal gaat bewerken:
Als u met het deelvenster Stalen een inkt verwijdert die wordt gebruikt in een gemengde-inktstaal, wordt u gevraagd een vervangende inkt op
te geven. Een gemengde inkt moet minstens één steunkleur bevatten, anders wordt de gemengde inkt omgezet naar een proceskleur.
Wijzigingen in de hoofdinkt van een gemengde-inktgroep worden in alle gemengde inkten in die groep doorgevoerd. (De wijzigingen die u
aanbrengt in een staal of in een gemengde-inktgroep, worden alleen in dat staal doorgevoerd.)
Als u een gemengde inkt naar een proces- of steunkleur omzet, wordt de koppeling met de gemengde-inktgroep verwijderd.
Als u de hoofdinkt van een gemengde-inktgroep verwijdert, worden alle stalen uit die groep verwijderd.
1. Dubbelklik in het deelvenster Stalen op de hoofdinkt
van de gemengde-inktgroep die u wilt wijzigen.
2. Ga als volgt te werk:
Selecteer een nieuwe inkt ter vervanging van een bestaande component-inkt.
Klik op het vakje naast een inkt om de inkt wel of niet als onderdeel van de gemengde-inktgroep op te nemen.
Opmerking: U kunt de beginpercentages, herhalingen of toenamen waarmee de gemengde-inktgroep is gemaakt, niet wijzigen.
3. Klik op OK.
Gemengde-inktgroepen beheren
Met het deelvenster Stalen kunt u gemengde-inktgroepen verwijderen, stalen toevoegen en gemengde-inktstalen naar proceskleuren omzetten.
Gemengde-inktgroepen verwijderen
Selecteer in het deelvenster Stalen de hoofdinkt van de gemengde-inktgroep die u wilt verwijderen, en klik op de knop Verwijderen.
Een staal aan een gemengde-inktgroep toevoegen
1. Selecteer in het deelvenster Stalen de hoofdinkt van de gemengde-inktgroep.
2. Kies Nieuw kleurenstaal in het menu van het deelvenster.
3. Geef indien gewenst een naam voor het staal op.
4. Geef voor elke vermelde inkt op welk percentage van de inkt in het gemengde-inktstaal moet komen te staan. (U kunt geen inkten
toevoegen of verwijderen.)
5. Klik op OK.
Eén gemengde-inktstaal naar een proceskleur omzetten
Om de drukkosten te verlagen, kunt u gemengde inkten naar proceskleuren omzetten. Wanneer u de hoofdinkt van een gemengde-inktgroep naar
proceskleuren omzet, verdwijnt het hoofdstaal en worden de andere stalen in de gemengde-inktgroep naar proceskleuren omgezet.
1. Dubbelklik op het gemengde-inktstaal dat u wilt omzetten.
2. Selecteer Proces bij Kleurtype en klik op OK.
Alle inkten in een gemengde-inktgroep naar proceskleuren omzetten
Dubbelklik op de hoofdinkt van de gemengde-inktgroep en selecteer Stalen gemengde inkt in procesinkt omzetten in het dialoogvenster dat
verschijnt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
504
Werken met kleurbeheer
Naar boven
Naar boven
Waarom kleuren soms niet overeenkomen
Wat is een kleurbeheersysteem?
Hebt u kleurbeheer nodig?
Een weergaveomgeving instellen voor kleurbeheer
Met een kleurbeheersysteem worden kleurverschillen tussen apparaten afgestemd, zodat u vrij zeker weet welke kleuren uiteindelijk door het
systeem worden geproduceerd. Als kleuren nauwkeurig worden weergegeven, bent u in staat om in elk stadium van de workflow (van de digitale
vastlegging tot en met de uiteindelijke uitvoer) gefundeerde beslissingen over kleur te nemen. Met kleurbeheer kunt u ook uitvoer produceren op
basis van ISO-, SWOP- en Japan Color-standaarden voor afdrukproductie.
Waarom kleuren soms niet overeenkomen
Geen enkel apparaat in een publicatiesysteem kan het volledige kleurbereik reproduceren dat het menselijk oog kan waarnemen. Elk apparaat
werkt binnen een bepaalde kleurruimte, die een bepaald kleurbereik ofwel kleuromvang kan produceren.
Een kleurmodel bepaalt de relatie tussen de waarden en de kleurruimte definieert de absolute betekenis van deze waarden als kleuren. Sommige
kleurmodellen (zoals CIE L*a*b) hebben een vaste kleurruimte, omdat deze direct gerelateerd zijn aan de manier waarop kleur door het menselijk
oog wordt waargenomen. Deze modellen worden ook aangeduid als apparaatonafhankelijk. Andere kleurmodellen (RGB, HSL, HSB, CMYK
enzovoort) kunnen een groot aantal verschillende kleurruimten hebben. Aangezien deze modellen variëren per kleurruimte en per apparaat,
worden de modellen ook wel aangeduid als apparaatafhankelijk.
Als gevolg van deze diverse kleurruimten kan de weergave van kleuren veranderen als u documenten in combinatie met andere apparaten
gebruikt. Kleurverschillen kunnen ontstaan door uiteenlopende oorzaken, zoals verschillen in afbeeldingsbronnen, de manier waarop kleur in
softwaretoepassingen wordt gedefinieerd, afdrukmedia (krantenpapier biedt een kleinere kleuromvang dan tijdschriftenpapier) en andere
natuurlijke verschillen, zoals fabricageverschillen van monitoren of de leeftijd van de monitor.
De kleuromvang van verschillende apparaten en documenten
A. LAB-kleurruimte B. Documenten (werkruimte) C. Apparaten
Wat is een kleurbeheersysteem?
Problemen met kleurovereenkomsten zijn het gevolg van apparaten en toepassingen die verschillende kleurruimten gebruiken. Dit probleem is te
verhelpen met een systeem dat kleur voor andere apparaten nauwkeurig interpreteert en omzet. Een kleurbeheersysteem (CMS) vergelijkt de
kleurruimte waarin een kleur is gemaakt met de kleurruimte waarin de kleur wordt uitgevoerd en brengt eventuele benodigde wijzigingen aan,
waardoor de kleur op verschillende apparaten zo consistent mogelijk wordt gegenereerd.
Een kleurbeheersysteem zet kleuren om met kleurprofielen. Een profiel is een wiskundige beschrijving van de kleurruimte van een apparaat. Een
profiel van een scanner 'vertelt' een kleurbeheersysteem bijvoorbeeld hoe de scanner kleuren 'ziet'. In het kleurbeheersysteem van Adobe wordt
gebruikgemaakt van ICC-profielen, een indeling die door het ICC (International Color Consortium) als standaard voor alle platforms is
gedefinieerd.
Omdat geen enkele methode voor het omzetten van kleuren geschikt is voor alle typen afbeeldingen, biedt een kleurbeheersysteem rendering
505
Naar boven
Naar boven
intents of omzettingsmethoden, zodat u de juiste methode op een bepaald grafisch element kunt toepassen. Een kleuromzettingsmethode
waarmee correcte verhoudingen tussen de kleuren in een foto van dieren in het wild behouden blijven, leidt bijvoorbeeld wellicht tot wijzigingen in
de kleuren van een logo met effen kleuren.
Opmerking: Verwar kleurbeheer niet met kleurcorrectie. Een kleurbeheersysteem corrigeert geen afbeeldingen die zijn opgeslagen met toon- of
kleurbalansproblemen. Het verschaft slechts een omgeving waarin u afbeeldingen op betrouwbare wijze in de context van de uiteindelijke uitvoer
kunt beoordelen.
Hebt u kleurbeheer nodig?
Zonder een kleurbeheersysteem zijn de kleurspecificaties apparaatafhankelijk. U hebt kleurbeheer niet nodig als het productieproces nauwgezet
voor één medium in de gaten wordt gehouden. Zo kunt u of uw afdrukservicebureau bijvoorbeeld CMYK-afbeeldingen op maat snijden en
kleurwaarden opgeven voor een bekende, specifieke set drukvoorwaarden.
Het belang van kleurbeheer neemt toe als het productieproces meerdere variabelen bevat. Kleurbeheer wordt aanbevolen als u
kleurenafbeeldingen opnieuw wilt gebruiken voor afdrukken en onlinemedia, met gebruik van verschillende apparaten in één medium (zoals
verschillende drukpersen), of als u meerdere werkstations beheert.
Een kleurbeheersysteem is nuttig als u het volgende wilt bereiken:
Voorspelbare en consistente kleuruitvoer op meerdere uitvoerapparaten, waaronder kleurscheidingen, desktopprinter en monitor. Kleurbeheer
is met name handig voor het aanpassen van kleur voor apparaten met een relatief beperkte kleuromvang, zoals een drukpers met vier
kleuren.
Nauwkeurige elektronische proefdruk van een kleurendocument op het beeldscherm door een specifiek uitvoerapparaat te simuleren.
(Controle van elektronische proefdrukken is afhankelijk van de beperkingen van de monitorweergave en van andere factoren, zoals de
verlichting in de werkruimte.)
Nauwkeurige evaluatie en consistente samenvoeging van kleurenafbeeldingen van vele verschillende bronnen als deze ook kleurbeheer
gebruiken, en soms zelfs ook wanneer dat niet zo is.
Verzenden van kleurendocumenten naar verschillende uitvoerapparaten en media zonder dat u de kleuren in documenten of originele
afbeeldingen handmatig moet aanpassen. Dit is handig als u afbeeldingen maakt die uiteindelijk worden afgedrukt of op het web worden
gebruikt.
Correcte kleurenafdrukken op een onbekend kleurenuitvoerapparaat. U kunt bijvoorbeeld een document online opslaan, zodat u het overal
en altijd op consistente en reproduceerbare wijze kunt afdrukken.
Een weergaveomgeving instellen voor kleurbeheer
Uw werkomgeving heeft invloed op de manier waarop kleur wordt weergegeven op uw monitor en in de gedrukte uitvoer. De beste resultaten krijgt
u door de kleuren en verlichting in de werkomgeving als volgt te regelen:
Bekijk documenten in een omgeving met een uniform verlichtingsniveau en een gelijke kleurtemperatuur. De kleurkenmerken van zonlicht
veranderen bijvoorbeeld in de loop van de dag en wijzigen de manier waarop kleuren worden weergegeven op het scherm. Het is dus
belangrijk dat u de zonwering omlaag houdt of in een ruimte zonder ramen werkt. Om de blauwgroene schijn in tl-verlichting te voorkomen,
kunt u D50-lichten (5000° Kelvin) plaatsen. U kunt de afgedrukte documenten ook met een D50-lichtbox bekijken.
Bekijk het document in een ruimte waarvan het plafond en de muren een neutrale kleur hebben. De kleur van een ruimte kan van invloed zijn
op de perceptie van zowel de monitorkleur als de gedrukte kleur. De beste kleur voor een weergaveruimte is neutraal grijs. Verder kan het
glas van de monitor de kleur van uw kleding weerkaatsen, hetgeen de kleuren op het scherm kan beïnvloeden.
Verwijder kleurrijke achtergrondpatronen van het bureaublad van de monitor. Drukke of heldere patronen rond een document dragen niet bij
aan een nauwkeurige kleurperceptie. Stel het bureaublad in op uitsluitend neutrale grijstinten.
Bekijk proefdrukken van documenten in de omstandigheden waarin de doelgroep het uiteindelijke product onder ogen zal krijgen. De
proefdruk van een catalogus met huishoudelijke artikelen kunt u bijvoorbeeld bekijken onder het licht van de gloeilampen die vaak in
woningen worden gebruikt, terwijl u een catalogus voor kantoormeubilair bekijkt onder de tl-verlichting die vaak in kantoren wordt gebruikt. De
definitieve beoordeling van de kleuren moet u echter altijd uitvoeren onder de verlichtingsomstandigheden die zijn vastgelegd in de wettelijke
vereisten voor proefdrukken op contractbasis.
Meer Help-onderwerpen
|
506
Kleuren uit geïmporteerde afbeeldingen gebruiken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Kleuren uit geïmporteerde afbeeldingen gebruiken
Het pipet gebruiken om kleuren te kopiëren
Werken met steunkleurkanalen in een Adobe Photoshop-bestand (.PSD)
Werken met kleuren uit EPS- of PDF-bestanden
Een geïmporteerde steunkleur omzetten naar een proceskleur
Kleuren uit geïmporteerde afbeeldingen gebruiken
In InDesign kunt u op verschillende manieren kleuren uit afbeeldingen die u in uw document hebt geïmporteerd, kopiëren en opnieuw definiëren.
Steunkleuren uit geplaatste PDF- of EPS-bestanden en steunkleurkanalen uit Adobe Photoshop (PSD)- en TIFF-bestanden worden als
steunkleuren in het deelvenster Stalen weergegeven. U kunt deze kleuren op objecten in het document toepassen of omzetten naar proceskleuren,
maar u kunt de kleurwaarden niet opnieuw definiëren of de geïmporteerde stalen verwijderen. Als u de geplaatste afbeelding verwijdert, blijven de
kleuren behouden en worden deze naar kleuren van InDesign omgezet, die u vervolgens wel kunt bewerken of verwijderen.
Het pipet gebruiken om kleuren te kopiëren
U kunt met het gereedschap Pipet kleuren uit geïmporteerde afbeeldingen aan het document toevoegen of toepassen op objecten in het
document. Dit kan handig zijn wanneer u de layoutkleuren op de kleuren van de afbeeldingen moet afstemmen.
Voor het beste resultaat met kleurscheidingen moet u ervoor zorgen dat de namen, typen (zoals steun- en proceskleuren) en modellen (zoals
RGB en CMYK) van de kleuren in InDesign consistent zijn met de kleurdefinities in de geïmporteerde afbeeldingen. Neem contact op met het
prepress-bureau als u niet precies weet welke instelling u moet gebruiken.
Werken met steunkleurkanalen in een Adobe Photoshop-bestand (.PSD)
Wanneer u een bestand van Photoshop (.PSD) of een TIFF-bestand in InDesign plaatst, worden de steunkleurkanalen uit dat bestand als
steunkleurinkten in het deelvenster Stalen weergegeven. U kunt deze stalen selecteren en op andere objecten in het document toepassen. Als u
deze stalen wilt verwijderen, moet u echter eerst de geplaatste afbeelding verwijderen.
Als de te importeren afbeelding een steunkleurkanaal bevat met dezelfde naam als een steunkleur in het document maar met andere
kleurwaarden, wordt u gevraagd of u de kleurwaarden uit het geplaatste bestand of uit het document wilt gebruiken.
Werken met kleuren uit EPS- of PDF-bestanden
Wanneer u een PDF-bestand, een EPS-afbeelding of een bestand van Adobe Illustrator (.AI) plaatst, worden de namen van steunkleuren die in de
afbeelding worden gebruikt, toegevoegd aan het deelvenster Stalen in het document. Zo weet u dat deze kleuren extra kosten bij het afdrukken
met zich mee kunnen brengen en dat u de steunkleuren in het document kunt gebruiken.
Als de afbeelding die u importeert een steunkleur bevat die dezelfde naam heeft als een steunkleur in uw document maar andere kleurwaarden
heeft, worden de kleurwaarden uit het document gebruikt.
Een geïmporteerde steunkleur omzetten naar een proceskleur
Wanneer u een EPS-, PSD-, TIFF- of PDF-afbeelding met een steunkleur (of een steunkleurkanaal) importeert, worden de naam en de definitie
van de steunkleur aan het deelvenster Stalen toegevoegd. Een geïmporteerde steunkleurstaal kan worden gewijzigd in een proceskleurstaal.
Hierdoor beschikt u over heel veel mogelijkheden om de kleuren - zelfs de kleuren van geïmporteerde afbeeldingen - aan te passen aan de
vereisten voor de afdruk.
1. Dubbelklik in het deelvenster Stalen op het staal dat u wilt bewerken.
2. Kies in het venster Staalopties de optie Proces in het menu Kleurtype.
Opmerking: Hierdoor wordt alleen het kleurtype in het InDesign-document gewijzigd. Als u het kleurtype van kleuren in een afbeelding permanent
wilt wijzigen, moet u de afbeelding openen in het programma waarin de afbeelding is gemaakt en moet u de kleur in dat programma bewerken.
Meer Help-onderwerpen
507
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
508
Transparantie
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
509
Transparantie-effecten toevoegen
Naar boven
Naar boven
Transparantie
Overzicht van het deelvenster Effecten
Transparantie-effecten toepassen
Transparantie-effecten
Globaal licht gebruiken
De dekking van een object instellen
Transparantie op groepen toepassen
De vormgeving van transparante illustraties op het scherm wijzigen
De weergave van transparantie uitschakelen
Witte randen verwijderen in documenten met transparantie
Een object dat u in Adobe InDesign maakt, is standaard een effen object en heeft dus een dekking van 100%. U kunt effecten toepassen op
objecten met de opties voor dekking en overvloeien. U kunt objecten laten overlappen, transparantie aan objecten toevoegen of vormen achter
objecten uitnemen.
Transparantie
Wanneer u een object of lijn maakt, wanneer u een vulling toepast of tekst invoert, worden deze items standaard ondoorzichtig (dat wil zeggen met
een dekking van 100%) weergegeven. U kunt dergelijke items op verschillende manieren transparant maken. U kunt de dekking bijvoorbeeld
variëren van 100% (volledig dekkend) tot 0% (volledig transparant). Wanneer u een object minder dekkend maakt, worden de illustraties onder het
object, de lijn, de vulling of de tekst zichtbaar.
U kunt de dekking van een object of van de vulling, lijn of tekst van een object opgeven in het deelvenster Effecten. U kunt ook bepalen hoe het
object zelf of de lijn, vulling of tekst van het object overvloeit in de onderliggende objecten. U kunt het overvloeien beperken tot bepaalde objecten,
zodat niet alle objecten in een groep overvloeien in de onderliggende objecten. U kunt objecten ook uitnemen in plaats van ze te laten overvloeien
in objecten in een groep.
Voor een introductie over het gebruik van transparantie (PDF-bestand), gaat u naar www.adobe.com/go/learn_id_transparency_bp_nl.
Gebieden van onderliggende objecten zijn zichtbaar door transparante objecten.
Overzicht van het deelvenster Effecten
In het deelvenster Effecten (Venster > Effecten) kunt u de dekking en overvloeimodus van objecten en groepen opgeven, het overvloeien
beperken tot een bepaalde groep, objecten in een groep uitnemen of een transparantie-effect toepassen.
510
Naar boven
Transparantie-effecten toevoegen en bewerken in het deelvenster Effecten
A. Overvloeimodus B. Niveaus C. FX-pictogram D. Effecten wissen E. FX-knop
Overvloeimodus Hiermee bepaalt u hoe de kleuren in transparante objecten en de achterliggende objecten op elkaar reageren. (Zie Instellen hoe
kleuren overvloeien.)
Dekking Hiermee bepaalt u de dekking van een object, lijn, vulling of tekst. (Zie De dekking van een object instellen.)
Niveau Hier ziet u de dekkingsinstellingen voor Object, Lijn, Vulling en Tekst van het object. Ook kunt u hier aflezen of transparantie-effecten zijn
toegepast. Klik op het driehoekje links van het woord Object (of Groep of Afbeelding) om de niveau-instellingen weer te geven of te verbergen.
Het FX-pictogram wordt in een niveau weergegeven nadat u er transparantie-instellingen op hebt toegepast. Dubbelklik op dit pictogram als u de
instellingen wilt bewerken.
Overvloeien isoleren Hiermee past u een overvloeimodus toe op een geselecteerde groep objecten. (Zie Overvloeimodi isoleren.)
Groep uitnemen Hiermee kunt u de dekkings- en overvloeikenmerken van ieder object in een groep laten uitnemen ten opzichte van de
onderliggende objecten in de groep, ofwel zichtbaar uitnemen. (Zie Objecten in een groep uitnemen.)
De knop Alles wissen Hiermee wist u effecten (lijn, vulling of tekst) uit een object, stelt u de overvloeimodus in op Normaal en wijzigt u de
instelling Dekking voor het volledige object in 100%.
FX-knop Hiermee geeft u een lijst met transparantie-effecten weer. (Zie Transparantie-effecten toepassen.)
De opties in het deelvenster Effecten weergeven
Kies Venster > Effecten en open, indien noodzakelijk, het menu van het deelvenster Effecten. Kies vervolgens Opties tonen.
De opties van het deelvenster Effecten zijn ook beschikbaar in het dialoogvenster Effecten (selecteer een object en kies Object > Effecten >
Transparantie) en, in vereenvoudigde vorm, in het regelpaneel.
Transparantie-effecten toepassen
1. Selecteer een object. Als u transparantie-effecten wilt toepassen op een afbeelding, selecteert u de afbeelding met het gereedschap Direct
selecteren.
2. Kies Venster > Effecten om het deelvenster Effecten weer te geven.
3. Selecteer een niveau om aan te geven welke delen of welk deel van het object u wilt wijzigen:
Object Het effect beïnvloedt het volledige object, ook de vulling, lijn en tekst van het object.
Afbeelding Het effect beïnvloedt alleen de afbeelding die is geselecteerd met het gereedschap Direct selecteren. Effecten die u op de
afbeelding toepast, blijven gehandhaafd wanneer u de afbeelding in een ander kader plakt.
Groep Het effect beïnvloedt alle objecten en tekst in de groep. (Gebruik het gereedschap Direct selecteren als u effecten op objecten in een
groep wilt toepassen.))
Lijn Het effect beïnvloedt alleen de lijn van een object (ook de kleur van de tussenruimte).
Vullen Het effect beïnvloedt alleen de vulling van het object.
Tekst Het effect beïnvloedt alleen de tekst binnen het object, niet het tekstkader. Effecten die u toepast op tekst, gelden voor alle tekst in
het object. Het is niet mogelijk een effect toe te passen op afzonderlijke woorden of letters.
U kunt ook een niveau-instelling kiezen in het regelpaneel: klik op de knop Effect toepassen op object
en selecteer Object, Lijn, Vulling of
Tekst.
4. Open het dialoogvenster Effecten op een van de volgende manieren:
Klik in het deelvenster Effecten of in het regelpaneel op de FX-knop en kies een effect in het menu.
Kies in het menu van het deelvenster Effecten eerst de optie Effecten en vervolgens een naam van een effect.
511
Naar boven
Kies in het contextmenu eerst Effecten en vervolgens een naam van een effect.
Kies Object > Effecten en kies een naam van een effect.
Klik, indien nodig, in het deelvenster Effecten op het driehoekje om de niveau-instellingen weer te geven en dubbelklik op een niveau-
instelling: Object, Lijn, Vulling of Tekst. Wanneer u dubbelklikt, opent u het dialoogvenster Effecten en kunt u een niveau-instelling
kiezen.
5. Kies opties en instellingen voor het effect. (Zie Gebruikelijke instellingen en opties voor transparantie.)
6. Klik op OK.
Een transparantie-effect bewerken
1. Selecteer de objecten of het object waarop het effect is toegepast.
2. Open het dialoogvenster Effecten op een van de volgende manieren:
Dubbelklik in het deelvenster Effecten op het FX-pictogram rechts van Object (dus niet onder aan het deelvenster). Wellicht moet u op
het driehoekje naast het woord Object klikken om het FX-pictogram weer te geven.
Selecteer het niveau met het effect dat u wilt bewerken, klik op de FX-knop in het deelvenster Effecten en kies de naam van een
effect.
3. Bewerk het effect.
Transparantie-effecten kopiëren
Voer een van de volgende handelingen uit om transparantie-effecten te kopiëren:
Als u effecten wilt kopiëren tussen verschillende objecten, selecteert u het object met het effect dat u wilt kopiëren en vervolgens selecteert u
het FX-pictogram
van het object in het deelvenster Effecten en sleept u het FX-pictogram naar het andere object. U kunt effecten alleen
slepen en neerzetten tussen verschillende objecten op hetzelfde niveau.
Gebruik het gereedschap Pipet als u alleen bepaalde effecten wilt kopiëren tussen objecten. Als u wilt opgeven welke transparantie-
instellingen voor vullingen, lijnen en objecten worden gekopieerd met het gereedschap Pipet, dubbelklikt u op het gereedschap Pipet om het
dialoogvenster Opties pipet te openen. Schakel vervolgens opties in of uit in de gebieden Lijninstellingen, Vulling-instellingen en
Objectinstellingen.
Als u effecten van het ene niveau naar het andere in hetzelfde object wilt kopiëren, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en
sleept u het FX-pictogram naar een ander niveau (Lijn, Vulling of Tekst) in het deelvenster Effecten.
U kunt effecten naar een ander niveau in hetzelfde object verplaatsen door het FX-pictogram te slepen.
Transparantie-effecten wissen uit een object
Ga als volgt te werk:
Als u alle effecten uit een object wilt verwijderen, de overvloeimodus wilt veranderen in Normaal en de waarde voor Dekking wilt instellen op
100%, klikt u op de knop Alle effecten wissen
in het deelvenster Effecten of kiest u Alle transparantie wissen in het menu van het
deelvenster Effecten.
Als u alle effecten wilt wissen, maar de instellingen voor dekking en overvloeien wilt behouden, selecteert u een niveau en kiest u Effecten
wissen in het menu van het deelvenster Effecten of sleept u het FX-pictogram
van het niveau Lijn, Vulling of Tekst in het deelvenster
Effecten naar de prullenmand.
Als u meerdere niveaus (lijn, vulling of tekst) van een effect wilt wissen, selecteert u de niveaus en klikt u op de prullenmand.
Als u een afzonderlijk effect uit een object wilt verwijderen, opent u het dialoogvenster Effecten en schakelt u het desbetreffende
transparantie-effect uit.
Transparantie-effecten
InDesign bevat negen transparantie-effecten. De instellingen en opties voor het tot stand brengen van deze effecten lijken veel op elkaar.
512
Effecten
A. Slagschaduw B. Schaduw binnen C. Gloed buiten D. Gloed binnen E. Schuine kant en
reliëf F. Satijn G. Basisdoezelaar H. Richtingsdoezelaar I. Verloopdoezelaar
Slagschaduw Hiermee voegt u een schaduw toe achter het object, de lijn, vulling of tekst.
Schaduw binnen Hiermee voegt u vlak binnen de randen van het object, de lijn, vulling of tekst een schaduw toe, zodat het item lijkt in te
springen.
Gloed buiten en Gloed binnen Hiermee lijkt er van binnen of buiten de randen van het object, de lijn, vulling of tekst een gloed te stralen.
Schuine kant en reliëf Hiermee voegt u verschillende combinaties van hooglichten en schaduwen toe om tekst en afbeeldingen een
driedimensionaal aanzien te geven.
Satijn Hiermee voegt u een inwendige schaduw toe die een satijnachtige afwerking geeft.
Basisdoezelaar, Richtingsdoezelaar en Verloopdoezelaar U verzacht de randen van een object door ze te laten vervagen tot transparantie.
Opmerking: Raadpleeg na het lezen van de volgende beschrijvingen het gedeelte Gebruikelijke instellingen en opties voor transparantie voor
meer informatie.
Gebruikelijke instellingen en opties voor transparantie
Veel instellingen en opties voor transparantie-effecten zijn hetzelfde voor verschillende effecten. Hier volgt een overzicht van gebruikelijke
instellingen en opties voor transparantie:
Hoek en Hoogte Hiermee bepaalt u de belichtingshoek waarbij een belichtingseffect wordt toegepast. Een instelling van 0 komt overeen met het
grondniveau, de instelling 90 bevindt zich recht boven het object. Klik op de hoekstraal of geef een waarde in graden op. Selecteer Globaal licht
gebruiken als u dezelfde belichtingshoek wilt gebruiken voor alle objecten. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw
binnen, Schuine kant en reliëf, Satijn en Doezelaar.
Overvloeimodus Hiermee bepaalt u hoe de kleuren in transparante objecten en de achterliggende objecten op elkaar reageren. Deze optie wordt
gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen, Gloed buiten, Gloed binnen en Satijn. (Zie Instellen hoe kleuren overvloeien.)
Onderdrukken Deze optie bepaalt in combinatie met de grootte-instellingen in hoeverre de schaduw of gloed dekkend en in hoeverre deze
transparant is. Een hogere instelling verhoogt de dekking en een lagere instelling verhoogt de transparantie. Deze optie wordt gebruikt door de
effecten Schaduw binnen, Gloed binnen en Doezelaar.
Afstand Hiermee geeft u de verschuivingsafstand op voor de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen of Satijn.
Ruis Met deze optie stelt u de hoeveelheid willekeurige elementen in de dekking van een gloed of schaduw in door een waarde op te geven of de
schuifregelaar te slepen. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen, Gloed buiten, Gloed binnen en Doezelaar.
Dekking Hiermee bepaalt u de dekking van een effect door de schuifregelaar te slepen of een percentage op te geven. (Zie De dekking van een
object instellen.) Gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen, Gloed buiten, Gloed binnen, Verloopdoezelaar, Schuine kant en reliëf
en Satijn.
Grootte Hiermee bepaalt u de omvang van de schaduw of de gloed. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw, Schaduw binnen,
Gloed buiten, Gloed binnen en Satijn.
Spreiding Met deze optie bepaalt u de transparantie van de vervaging binnen het schaduw- of gloedeffect die is opgegeven door de instelling bij
Grootte. De vervaging wordt dekkender naarmate het percentage hoger is. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw en Gloed
buiten.
Techniek Deze instellingen bepalen hoe de rand van een transparantie-effect reageert op achtergrondkleuren. De opties Zachter en Precies zijn
513
beschikbaar voor de effecten Gloed buiten en Gloed binnen.
Zachter Hiermee past u een vervaging toe op de rand van het effect. De details blijven niet behouden bij grotere formaten.
Precies Hiermee blijft de rand van het effect behouden, inclusief de hoeken en andere scherpe details. Bij deze techniek blijven meer
kenmerken behouden dan bij de techniek Zachter.
Globaal licht gebruiken Hiermee past u de globale lichtinstelling toe op de schaduw. Deze optie wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw,
Schuine kant en reliëf en Gloed binnen.
X-verschuiving en Y-verschuiving Kies deze optie om de schaduw op de x- of y-as te verschuiven in de door u opgegeven mate. Deze optie
wordt gebruikt door de effecten Slagschaduw en Schaduw binnen.
Slagschaduw
Met het effect Slagschaduw creëert u een driedimensionale schaduw. U kunt de slagschaduw langs de x- of de y-as plaatsen en u kunt de
overvloeimodus, kleur, dekking, afstand, hoek en grootte van de slagschaduw instellen. Gebruik de volgende optie om te bepalen hoe de
slagschaduw en de objecten en transparantie-effecten elkaar beïnvloeden:
Schaduw wordt door object uitgenomen Het object wordt voor de slagschaduw weergegeven.
Bij schaduw worden andere effecten gebruikt In de slagschaduw zijn andere transparantie-effecten opgenomen. Als een object bijvoorbeeld
aan een zijde is gedoezeld, kunt u de slagschaduw zodanig instellen dat de doezelaar wordt genegeerd, zodat de schaduw niet vervaagt, of u kunt
de schaduw net zo doezelen als het object.
Klik op de knop Slagschaduw
in het regelpaneel om snel een slagschaduw toe te passen op of te verwijderen uit een object, lijn, vulling of
tekst.
Als u een kleur wilt selecteren voor een slagschaduw, klikt u op de knop Schaduwkleur instellen (naast het menu Overvloeimodus) en kiest u
een kleur.
Op www.adobe.com/go/vid0085_nl vindt u een videodemo over het maken van slagschaduwen.
Schaduw binnen
Kies het effect Schaduw binnen om de schaduw binnen het object te plaatsen, zodat het object lijkt in te springen. U kunt de schaduw binnen
langs verschillende assen verschuiven en de overvloeimodus, dekking, afstand, hoek, grootte, ruis en onderdrukking van de schaduw wijzigen.
Gloed buiten
Kies het effect Gloed buiten om van onder het object een gloed te laten schijnen. U kunt de overvloeimodus, dekking, techniek, ruis, grootte en
spreiding instellen.
Gloed binnen
Kies dit effect om van binnen het object een gloed te laten schijnen. Kies de instellingen voor de overvloeimodus, dekking, techniek, grootte, ruis
en onderdrukking en ook de instelling voor Bron.
Bron Hiermee bepaalt u de bron van de gloed. Kies Centreren om een gloed toe te passen die vanuit het midden straalt en kies Rand om een
gloed toe te passen die vanuit de objectgrenzen straalt.
Schuine kant en reliëf
Met het object Schuine kant en reliëf geeft u objecten een realistisch, driedimensionaal aanzien. De instellingen bij Structuur bepalen de grootte en
de vorm van het object:
Stijl Hiermee bepaalt u de stijl van de schuine kant: met Schuine kant buiten maakt u een schuine kant aan de buitenranden van het object en
met Schuine kant binnen maakt u een schuine rand aan de binnenranden. Kies Reliëf om te simuleren dat het object in reliëf tegen onderliggende
objecten is geplaatst en kies Kussenreliëf om te simuleren dat de randen van het object in de onderliggende objecten zijn gestempeld.
Grootte Hiermee bepaalt u de grootte van het effect Schuine kant of reliëf.
Techniek Hiermee bepaalt u hoe de rand van het effect Schuine kant of reliëf reageert op de achtergrondkleuren. Kies Vloeiend om de randen
enigszins te vervagen (bij grotere formaten blijven de details dan niet behouden), kies Beitel zacht om de randen minder dan bij de techniek
Vloeiend te vervagen (de details blijven beter behouden dan bij de techniek Vloeiend, maar niet zo goed als bij de techniek Beitel hard) en kies
Beitel hard om een hardere, opvallendere rand te creëren (waarbij de details beter behouden blijven dan bij de technieken Vloeiend of Beitel
zacht).
Zachter maken Kies deze optie in aanvulling op de instelling Techniek om het effect te vervagen, zodat ongewenste artefacten en ruwe randen
worden verwijderd.
Richting Kies Omhoog of Omlaag zodat een omhoog of omlaag geduwd effect ontstaat.
Diepte Hiermee bepaalt u de diepte van het effect Schuine kant of reliëf.
De instellingen bij Arcering bepalen hoe licht reageert op het object:
Hoek en Hoogte Hiermee stelt u de hoogte van de lichtbron in. Een instelling van 0 komt overeen met het grondniveau, de instelling 90 bevindt
zich recht boven het object.
Globaal licht gebruiken Hiermee past u de globale lichtbron die u hebt opgegeven toe op alle transparantie-effecten. De instelling bij deze optie
overschrijft alle instellingen bij Hoek en Hoogte.
Hooglicht en schaduw Met deze optie geeft u de overvloeimodus voor de hooglichten of schaduwen van een schuine kant of reliëf op.
514
Naar boven
Satijn
Gebruik het effect Satijn om objecten een vloeiende, satijnachtige afwerking te geven. Kies de instellingen voor de overvloeimodus, dekking, hoek,
afstand en grootte en bepaal of kleuren en transparanties moeten worden omgekeerd.
Omkeren Selecteer deze optie om de gekleurde en transparante gebieden van het object om te keren.
Basisdoezelaar
Het effect Doezelaar verzacht (vervaagt) de randen van een object gedurende een door u opgegeven afstand.
Doezelbreedte Hier stelt u de afstand in voor de vervaging van het object van dekkend naar transparant.
Onderdrukken Deze instelling bepaalt samen met de instelling bij Doezelbreedte in hoeverre de verzachtende gloed dekkend en in hoeverre deze
transparant is. Een hoge instelling verhoogt de dekking en een lagere instelling verhoogt de transparantie.
Hoeken Kies Scherp, Rond of Verstrooid:
Scherp Deze optie volgt de buitenrand van de vorm, inclusief de scherpe hoeken. Deze optie is vooral bedoeld voor stervormige objecten
en voor speciale effecten op een rechthoekige vorm.
Rond De hoek wordt afgerond door de doezelstraal. In feite loopt de vorm eerst naar binnen en dan naar buiten om de twee contouren
te maken. Deze optie is bijzonder geschikt voor rechthoeken.
Verstrooid Bij deze optie wordt de Adobe Illustrator-methode gebruikt waarmee de randen van het object vervagen van dekkend naar
transparant.
Op www.adobe.com/go/vid0086_nl vindt u een videodemo over doezelen.
Ruis Hiermee bepaalt u de hoeveelheid willekeurige elementen in de verzachtende gloed. Gebruik deze optie om de gloed te verzachten.
Richtingsdoezelaar
Het effect Richtingsdoezelaar verzacht de randen van een object naar transparantie vanuit de richtingen die u opgeeft. U kunt bijvoorbeeld
doezelen toepassen op de boven- en onderzijde van een object, maar niet op de linker- of rechterzijde.
Breedten van doezelaar Hiermee stelt u de afstand in waarmee de onder-, boven-, linker- en rechterzijde van het object vervagen tot
transparantie. Selecteer de optie Vergrendelen om beide zijden van het object via dezelfde afstand te laten vervagen.
Ruis Hiermee bepaalt u de hoeveelheid willekeurige elementen in de verzachtende gloed. Gebruik deze optie om een zachtere gloed te maken.
Onderdrukken Deze optie bepaalt in combinatie met de breedte-instellingen in hoeverre de gloed dekkend en in hoeverre deze transparant is.
Een hoge instelling verhoogt de dekking en een lagere instelling verhoogt de transparantie.
Vorm Kies een van de opties Alleen eerste rand, Voorloopranden of Alle randen om de oorspronkelijke vorm van het object aan te geven.
Hoek Hiermee roteert u het verwijzingspunt voor het doezeleffect, zodat de doezelranden schuin ten opzichte van het object lopen in plaats van
parallel aan het object (als u tenminste geen meervoud van 90° opgeeft).
Verloopdoezelaar
Gebruik het effect Verloopdoezelaar om de gebieden van een object te verzachten door ze te laten vervagen tot transparantie.
Verloopstops Maak één verloopstop voor iedere gewenste transparantiegradatie in uw object.
U maakt een verloopstop door onder de verloopregelaar te klikken (sleep een verloopstop van de regelaar om een stop te verwijderen).
Als u de positie van een stop wilt aanpassen, sleept u deze naar links of rechts of selecteert u de stop en sleept u de regelaar Locatie.
Sleep een ruitje boven de verloopregelaar om het middelpunt tussen twee dekkingstops aan te passen. De positie van het ruitje bepaalt hoe
abrupt of geleidelijk de overgang tussen stops is.
Verloop omkeren Klik om de richting van de gradaties om te keren. U vindt deze optie rechts van de verloopregelaar.
Dekking Hiermee geeft u de transparantie tussen verloopstoppen op. Selecteer een punt en sleep de regelaar Dekking.
Locatie Hiermee past u de positie van een verloopstop aan. Selecteer een verloopstop voordat u de schuifregelaar sleept of voordat u een meting
opgeeft.
Type Lineaire schaduwen lopen in een rechte lijn van het beginpunt naar het eindpunt van het verloop en radiale schaduwen volgen een
cirkelvormig patroon van het beginpunt naar het eindpunt.
Hoek Met deze optie stelt u de hoek van de gradatielijnen in voor lineaire verlopen. Bij een hoek van 90° is er sprake van horizontale lijnen en bij
een hoek van 180° is er sprake van verticale lijnen.
Globaal licht gebruiken
U kunt een uniforme belichtingshoek toepassen op transparantie-effecten waarin arcering een factor is: Slagschaduw, Schaduw binnen en
Schuine rand en reliëf. Wanneer u Globaal licht gebruiken kiest voor deze effecten, wordt de belichting bepaald door de globale instelling in het
dialoogvenster Globaal licht.
1. Open het dialoogvenster Globaal licht op een van de volgende manieren:
Kies Globaal licht in het menu van het deelvenster Effecten.
Kies Object > Effecten > Globaal licht.
2. Geef een waarde op of sleep de hoekstraal om de hoek en hoogte in te stellen en klik op OK.
515
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De dekking van een object instellen
U kunt transparantie toepassen op enkele objecten of op geselecteerde objecten (inclusief afbeeldingen en tekstkaders), maar niet op afzonderlijke
teksttekens of lagen. Geïmporteerde afbeeldingen met dergelijke transparantie-effecten worden echter wel goed weergegeven en afgedrukt.
Op www.adobe.com/go/vid0087_nl en www.adobe.com/go/vid0088_nl vindt u video's over het toevoegen van dekking.
1. Selecteer een of meer objecten.
Het woord gemengd verschijnt in het deelvenster Effecten als u meerdere objecten selecteert en de dekkingsinstellingen van deze objecten
een conflict veroorzaken. Als de geselecteerde objecten bijvoorbeeld verschillende dekkingsinstellingen voor Vulling hebben, wordt in het
deelvenster Transparantie de tekst 'Vulling: Dekking (gemengd)' weergegeven.
2. Kies Object, Lijn, Vulling of Tekst met een van de volgende technieken:
Klik op de knop Effecten toepassen in het regelpaneel en kies een optie.
Klik op een optie in het deelvenster Effecten (klik, indien nodig, op het driehoekje naast het woord Object, om de optie weer te geven).
3. Typ in het regelpaneel of in het deelvenster Effecten een waarde voor Dekking of klik op de pijl bij Dekking en stel een waarde in met de
schuifregelaar. Hoe lager de dekkingswaarde, hoe transparanter het object wordt.
Opmerking: Als u een object in een transparante groep selecteert met het gereedschap Direct selecteren en u dit object vervolgens knipt of
kopieert en het ergens anders in het document plaatst, is dit object alleen transparant als u het eerder afzonderlijk hebt geselecteerd en er
transparantie op hebt toegepast.
Transparantie op groepen toepassen
U kunt transparantie-effecten niet alleen toepassen op enkele objecten, maar ook op groepen.
Als u objecten gewoon selecteert en de dekkingsinstellingen van afzonderlijke objecten wijzigt, wordt de dekking van de andere geselecteerde
objecten ook aangepast. Bij elk overlappend gebied is de dekking hoger.
Als u daarentegen met het deelvenster Effecten de dekking wilt wijzigen van een groep objecten die met de opdracht Groeperen is gemaakt, wordt
de groep beschouwd als één enkel object (het deelvenster Effecten bevat alleen de niveauoptie Groep) en verandert de dekking binnen de groep
niet. Met andere woorden, de objecten in de groep hebben geen invloed op elkaar.
Geselecteerde objecten met een dekking van 50% (links) en een geselecteerde groep met een dekking van 50% (rechts)
De vormgeving van transparante illustraties op het scherm wijzigen
In het dialoogvenster Weergaveprestaties stelt u de transparantievoorkeuren in. Deze voorkeuren bepalen de beeldkwaliteit van transparante
objecten in nieuwe documenten en in documenten die zijn opgeslagen met gewijzigde voorkeuren. U kunt met de voorkeuren ook de weergave
van of transparantie in documenten in- en uitschakelen. Als u de weergave van transparantie uitschakelt, wordt de transparantie echter niet
uitgeschakeld bij het afdrukken of exporteren van het bestand.
Opmerking: Voordat u een bestand afdrukt dat transparantie-effecten bevat, moet u de transparantievoorkeuren controleren. Bij het afdrukken
worden de illustraties automatisch afgevlakt, wat gevolgen heeft voor de vormgeving van de transparantie-effecten.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergaveprestaties (Windows) of Adobe InDesign > Voorkeuren > Weergaveprestaties (Mac OS).
2. Selecteer in het gedeelte Weergave-instellingen aanpassen een optie (Snel, Normaal, Hoge kwaliteit) om de resolutie op het scherm van
effecten in het document te bepalen. De instellingen die u wijzigt, worden toegepast op de optie die u hier selecteert:
Met de optie Snel schakelt u de transparantie uit en stelt u de resolutie in op 24 dpi.
Met de optie Normaal geeft u effecten met een lage resolutie weer en stelt u de resolutie in op 72 dpi.
De optie Hoge kwaliteit verbetert de weergave van effecten, vooral in PDF- en EPS-bestanden, en stelt de resolutie in op 144 dpi.
3. Stel de schuifregelaar Transparantie in. De standaardinstelling is Normale kwaliteit waarmee slagschaduwen en doezelaar worden
weergegeven.
4. Klik op OK.
5. Wanneer inkten overlappen met overvloeimodi, kiest u Weergave > Voorvertoning overdruk. Bij deze optie kunt u op het scherm bekijken
516
Naar boven
Naar boven
hoe inkten en transparantie op elkaar inwerken.
Met de opties in het menu Weergave kunt u de transparantieweergave instellen op Snelle weergave, Normale weergave en Weergave van
hoge kwaliteit.
De weergave van transparantie uitschakelen
Als u de weergaveprestaties wilt verbeteren, kunt u de weergave van transparantie tijdelijk uitschakelen. Als u de weergave van transparantie op
het scherm uitschakelt, wordt de transparantie echter niet uitgeschakeld bij het afdrukken of exporteren van het bestand.
Kies Weergave > Weergaveprestaties > Snelle weergave.
Witte randen verwijderen in documenten met transparantie
In sommige gevallen is een witte rand of schim zichtbaar wanneer een transparantie-effect wordt toegepast, meestal in documenten die
slagschaduwen of -verlopen bevatten. Dit probleem kan zich voordoen als het transparantie-effect reageert op een steunkleur.
U kunt het probleem verhelpen door geen steunkleuren te gebruiken als u transparantie toepast of door overdrukken in te schakelen.
Als u een PDF-document zonder het wittevakeffect wilt tonen en afdrukken, moet u in Acrobat Overdrukken simuleren inschakelen. In Acrobat 9
kiest u Geavanceerd > Afdrukproductie > Uitvoervoorbeeld.. In Acrobat X kiest u Extra > Afdrukproductie > Uitvoervoorbeeld.
Als u het document naar een drukker stuurt die problemen ondervindt met deze witte rand, vraagt u de serviceprovider om PostScript-overdrukken
op de RIP in te schakelen. Als het probleem hiermee niet wordt opgelost, kunt u de transparantie afvlakken en de optie Overdrukken simuleren
inschakelen voordat u het bestand verstuurt. U vindt deze optie in InDesign in het deelvenster Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken als u de
optie Samengesteld CMYK selecteert.
Meer Help-onderwerpen
Video over doezelen
Video over slagschaduwen
Kleurinstellingen in Adobe-toepassingen synchroniseren
Video over het toepassen van effecten waarbij dekking wordt gebruikt
Video over het instellen van dekking
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
517
Kleuren laten overvloeien
Naar boven
Instellen hoe kleuren overvloeien
Overvloeimodi isoleren
Objecten in een groep uitnemen
Een kleurenruimte voor het overvloeien van transparante objecten opgeven
Instellen hoe kleuren overvloeien
U kunt de kleuren tussen twee overlappende objecten in elkaar laten overvloeien aan de hand van overvloeimodi. U kunt overvloeimodi gebruiken
om de manier te wijzigen waarop de kleuren van gestapelde objecten in elkaar overvloeien.
1. Selecteer een of meer objecten of een groep.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies een overvloeimodus in het menu van het deelvenster Effecten, bijvoorbeeld Normaal of Bedekken.
Kies een overvloeimodus in het menu in het gebied Transparantie van het dialoogvenster Effecten.
Opties voor overvloeimodi
De overvloeimodi bepalen welke invloed de basiskleur, de onderliggende kleur in de illustratie, heeft op de overvloeikleur, de kleur van het
geselecteerde object of de groep met objecten. De resulterende kleur is de kleur die ontstaat na het overvloeien.
Normaal Kleurt de selectie met de overvloeikleur zonder interactie met de basiskleur. Dit is de standaardmodus.
Vermenigvuldigen Vermenigvuldigt de basiskleur met de overvloeikleur. De resulterende kleur is altijd donkerder. Elke willekeurige kleur die met
zwart wordt vermenigvuldigd, wordt ook zwart. Elke willekeurige kleur die met wit wordt vermenigvuldigd, blijft ongewijzigd. U krijgt een
vergelijkbaar effect wanneer u met meerdere magische markeringen op de afbeelding tekent.
Raster Vermenigvuldigt de omkering van de overvloei- en basiskleuren. De resulterende kleur is altijd lichter. Wanneer u met zwart rastert, blijft de
kleur ongewijzigd. Wanneer u met wit rastert, wordt de kleur wit. U krijgt een vergelijkbaar effect wanneer u meerdere dia's bovenop elkaar
projecteert.
Bedekken In deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gerasterd, afhankelijk van de basiskleur. Patronen of kleuren bedekken de
bestaande illustraties. Hierbij blijven de accentueringen en schaduwen van de basiskleur behouden, terwijl de overvloeikleur wordt gemengd om
de lichtheid en donkerte van de oorspronkelijke kleur weer te geven.
Zwak licht In deze modus worden de kleuren donkerder of lichter gemaakt, afhankelijk van de werkkleur. Dit geeft ongeveer hetzelfde effect als
diffuus licht op een schilderij.
Als de overvloeikleur (lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de illustratie lichter, alsof deze is tegengehouden. Als de overvloeikleur donkerder
is dan 50% grijs, wordt de illustratie donkerder, alsof deze is doorgedrukt. Wanneer u met zuiver zwart of wit kleurt, wordt het gebied donkerder of
lichter, maar niet echt zuiver zwart of wit.
Fel licht In deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gerasterd, afhankelijk van de overvloeikleur. Dit geeft ongeveer hetzelfde effect als
een felle lamp op een schilderij.
Als de overvloeikleur (lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de illustratie lichter, alsof deze is gerasterd. Hiermee kunt u illustraties meer
hooglichten meegeven. Als de overvloeikleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de illustratie donkerder, alsof deze is vermenigvuldigd. Hiermee
kunt u een schaduweffect aan illustraties meegeven. Schilderen met zuiver zwart of zuiver wit resulteert in zuiver zwart of wit.
Kleur tegenhouden Maakt de basiskleur helderder waardoor de overvloeikleur zichtbaar wordt. Overvloeien met zwart heeft geen enkel effect.
Kleur inbranden Maakt de basiskleur donkerder waardoor de overvloeikleur zichtbaar wordt. Overvloeien met wit heeft geen enkel effect.
Donkerder maken Selecteert de basis- of overvloeikleur als resulterende kleur (de donkerste kleur wordt geselecteerd). Gebieden die lichter zijn
dan de overvloeikleur worden vervangen. Gebieden die donkerder zijn, veranderen niet.
Lichter maken Selecteert de basis- of overvloeikleur als resulterende kleur (de lichtste kleur wordt geselecteerd). Gebieden die donkerder zijn
dan de overvloeikleur, worden vervangen. Gebieden die lichter zijn, veranderen niet.
Verschil Trekt de overvloeikleur van de basiskleur of de basiskleur van de overvloeikleur af, afhankelijk van welke kleur de grootste
helderheidswaarde heeft. Bij overvloeien met wit worden de waarden van de basiskleur omgekeerd. Bij overvloeien met zwart verandert er niets.
Uitsluiting Maakt een effect dat gelijk is aan de Verschil-modus, alleen het contrast is lager. Overvloeien met wit keert de basiskleurcomponenten
om. Overvloeien met zwart heeft geen enkel effect.
Kleurtoon Maakt een resulterende kleur met de luminantie en verzadiging van de basiskleur en de kleurtoon van de overvloeikleur.
Verzadiging Maakt een kleur met de luminantie en verzadiging van de basiskleur en de kleurtoon van de overvloeikleur. Als u met deze modus in
een gebied zonder verzadiging (grijs) schildert, gebeurt er niets.
Kleur Maakt een resulterende kleur met de luminantie van de basiskleur en de kleurtoon en verzadiging van de overvloeikleur. Op deze manier
blijven de grijsniveaus in de illustraties behouden en kunt u heel makkelijk monochrome illustraties kleuren en gekleurde illustraties een tint
518
Naar boven
Naar boven
Naar boven
geven.
Helderheid Maakt een resulterende kleur met de kleurtoon en verzadiging van de basiskleur en de luminantie van de overvloeikleur. Het effect
van deze modus is het tegenovergestelde van het effect van de modus Kleur.
Opmerking: Pas de overvloeimodi Verschil, Uitsluiting, Kleurtoon, Verzadiging, Kleur en Helderheid niet toe op objecten met steunkleuren. Zo
voorkomt u dat er ongewenste kleuren aan het document worden toegevoegd. Zie Aanbevolen methoden bij het maken van transparantie voor
meer informatie.
Overvloeimodi isoleren
Wanneer u een overvloeimodus toepast op een object, vloeien alle kleuren over in de onderliggende objecten. Als u het overvloeien wilt beperken
tot specifieke objecten, kunt u deze objecten groeperen en vervolgens de optie Isoleer overvloei toepassen op de groep. Met de optie Isoleer
overvloei zorgt u dat de kleuren alleen overvloeien in de groep, zodat objecten buiten de groep niet worden gewijzigd. (Deze optie is nuttig bij
groepen objecten waarop een andere overvloeimodus dan Normaal is toegepast.)
Groep (ster en cirkel) zonder de optie Isoleer overvloei (links) in vergelijking met de optie wel ingeschakeld.
Het is belangrijk te begrijpen dat u overvloeimodi toepast op afzonderlijke objecten, maar dat u de optie Isoleer overvloei toepast op de groep. Met
deze optie wordt het overvloeien beperkt tot de groep. De optie heeft geen invloed op overvloeimodi die rechtstreeks op de groep worden
toegepast.
1. Pas de overvloeimodi en de instellingen voor dekking toe op afzonderlijke objecten waarvoor u het overvloeien wilt isoleren.
2. Selecteer de objecten die u wilt isoleren met het gereedschap Selecteren.
3. Kies Object > Groeperen.
4. Selecteer Isoleer overvloei in het deelvenster Effecten. (Als deze optie niet zichtbaar is, kiest u Opties tonen in het menu van het
deelvenster Effecten.)
U kunt het overvloeien isoleren voor objecten in een PDF-bestand dat overvloeimodi bevat. Plaats eerst het PDF-bestand in het
dialoogvenster PDF plaatsen terwijl de optie Transparante achtergrond is geselecteerd. Pas vervolgens de optie Isoleer overvloei toe.
Objecten in een groep uitnemen
Met de optie Groep uitnemen in het deelvenster Effecten kunt u de dekkings- en overvloeikenmerken van elk object in de geselecteerde groep
laten uitnemen ten opzichte van de onderliggende objecten in de groep, dat wil zeggen zichtbaar uitnemen. Alleen objecten binnen de
geselecteerde groep worden uitgenomen. Objecten onder de geselecteerde groep worden beïnvloed door de overvloeiing of dekking die u hebt
toegepast op objecten in de groep.
Het is belangrijk te begrijpen dat u de overvloeimodi en de dekking toepast op afzonderlijke objecten, maar dat u de optie Groep uitnemen toepast
op de groep.
Groep waarvoor de optie Groep uitnemen is uitgeschakeld (links) en ingeschakeld (rechts).
1. Pas de overvloeimodi en de instellingen voor dekking toe op afzonderlijke objecten die u wilt uitnemen.
2. Selecteer de objecten die u wilt uitnemen met het gereedschap Selecteren.
3. Kies Object > Groeperen.
4. Selecteer Groep uitnemen in het deelvenster Effecten. (Als deze optie niet zichtbaar is, kiest u Opties tonen in het menu van het deelvenster
Effecten.)
519
Een kleurenruimte voor het overvloeien van transparante objecten opgeven
Om de kleuren van transparante objecten op een spread over te laten vloeien, worden de kleuren van alle objecten met behulp van het CMYK- of
RGB-profiel voor het document omgezet naar een algemene kleurenruimte. Door deze overvloeiruimte kunnen objecten van meerdere
kleurenruimten overvloeien wanneer ze elkaar transparant beïnvloeden. U voorkomt kleurverschillen tussen de diverse gebieden van de objecten
op het scherm of de afdruk door de overvloeiruimte toe te passen voor het rasteren en in de afvlakker.
De overvloeiruimte wordt alleen toegepast op spreads met transparantie.
Kies Bewerken > Transparantie-overvloeiruimte en kies een van de kleurenruimten van het document.
Opmerking: Kies de kleurenruimte Document CMYK voor een standaardafdrukworkflow.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
520
Transparante illustraties afvlakken
Naar boven
Naar boven
Over afvlakken
Voorinstellingen van transparantie-afvlakker
Een afvlakvoorinstelling voor uitvoer toepassen
Voorinstellingen van transparantie-afvlakker maken of bewerken
Een aangepaste voorinstelling van transparantie-afvlakker exporteren en importeren
De naam van een aangepaste voorinstelling van transparantie-afvlakker wijzigen of een instelling verwijderen
Een afzonderlijke spread afvlakken
De afvlakvoorinstelling op een enkele spread negeren
Opties voor transparantie-afvlakker
Een voorvertoning bekijken van de gebieden van de illustratie die worden afgevlakt
De voorvertoning vernieuwen in het deelvenster Voorvertoning afvlakker
Aanbevolen methoden bij het maken van transparantie
Over afvlakken
Als uw document of illustratie transparantie bevat en u deze wilt uitvoeren, moet u meestal een bewerking uitvoeren die afvlakking wordt
genoemd. Bij afvlakking worden transparante illustraties opgedeeld in vectorgebieden en gerasterde gebieden. Bij complexere illustraties
(combinaties van afbeeldingen, vectoren, tekst, steunkleuren, overdrukken, enzovoort) worden ook het afvlakken en de bijbehorende resultaten
complexer.
Afvlakking kan nodig zijn wanneer u een document afdrukt of opslaat in of exporteert naar andere indelingen die geen transparantie ondersteunen.
Wanneer u PDF-bestanden maakt en transparantie wilt behouden zonder afvlakking, slaat u het bestand op als Adobe PDF 1.4 (Acrobat 5.0) of
hoger.
U kunt instellingen voor afvlakking opgeven en deze vervolgens opslaan en toepassen als voorinstellingen van transparantie-afvlakker.
Transparante objecten worden afgevlakt volgens de instellingen van de geselecteerde voorinstelling.
Opmerking: transparantieafvlakking kan niet ongedaan worden gemaakt nadat het bestand is opgeslagen.
Overlappende illustraties worden opgesplitst wanneer u ze afvlakt.
Raadpleeg voor meer informatie over transparantie-uitvoer de pagina Print Service Provider Resources van het Adobe Solutions Network
(ASN) (alleen Engelstalig), die beschikbaar is op de Adobe-website.
Voorinstellingen van transparantie-afvlakker
Als u regelmatig documenten met transparantie afdrukt of exporteert, kunt u de afvlakking automatiseren door afvlakkingsinstellingen op te slaan in
een voorinstelling van transparantie-afvlakker. U kunt deze instellingen vervolgens toepassen voor uitvoer in drukvorm, evenals voor het opslaan
en exporteren van bestanden naar PDF 1.3 (Acrobat 4.0) en EPS- en PostScript-indelingen. Bovendien is het in Illustrator mogelijk om de
instellingen toe te passen wanneer u bestanden opslaat naar eerdere versies van Illustrator of wanneer u deze kopieert naar het klembord; in
Acrobat kunt u ze ook toepassen bij het optimaliseren van PDF's.
Met deze instellingen definieert u bovendien hoe afvlakking wordt afgehandeld wanneer u exporteert naar indelingen die geen transparantie
ondersteunen.
Een voorinstelling voor afvlakking kunt u kiezen in het deelvenster Geavanceerd van het dialoogvenster Afdrukken of in het indelingsspecifieke
dialoogvenster dat wordt weergegeven na het eerste dialoogvenster Exporteren of Opslaan als. U kunt uw eigen voorinstellingen voor afvlakking
maken of een van de standaardinstellingen kiezen die bij de software worden geleverd. De standaardinstellingen zijn bedoeld voor een juiste
afstemming tussen de kwaliteit en snelheid van de afvlakking en een juiste resolutie voor gerasterde transparante gebieden, afhankelijk van het
bedoelde gebruik van het document:
521
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
[Hoge resolutie] wordt gebruikt voor de uiteindelijke afdruk en voor proefdrukken van hoge kwaliteit, zoals proefdrukken in kleur met scheidingen.
[Gemiddelde resolutie] wordt gebruikt voor proefdrukken op het scherm en voor documenten die op verzoek worden afgedrukt op PostScript-
kleurenprinters.
[Lage resolutie] wordt gebruikt voor proefdrukken op zwart-witprinters en voor documenten die worden gepubliceerd op het web of worden
geëxporteerd naar SVG.
Een afvlakvoorinstelling voor uitvoer toepassen
U kunt een voorinstelling voor afvlakking kiezen in het dialoogvenster Afdrukken of in het indelingsafhankelijke dialoogvenster dat verschijnt na het
eerste dialoogvenster Exporteren.
Als u vaak documenten met transparantie afdrukt of exporteert, kunt u het afvlakken automatiseren door de afvlakinstellingen in een voorinstelling
voor het afvlakken van transparantie op te slaan. U kunt deze instellingen vervolgens toepassen tijdens het afdrukken of het exporteren naar
PDF 1.3- (Acrobat 4.0), - of EPS-bestanden.
Kies een aangepaste voorinstelling of een van de volgende standaardvoorinstellingen in het deelvenster Geavanceerd van het dialoogvenster
Afdrukken, EPS exporteren of Adobe PDF exporteren:
[Lage resolutie] Wordt gebruikt voor proefafdrukken op zwart-witprinters en voor documenten die worden gepubliceerd op het web.
[Normale resolutie] Wordt gebruikt voor proeven op het scherm en voor documenten die op verzoek worden afgedrukt op Adobe PostScript-
kleurenprinters.
[Hoge resolutie] Wordt gebruikt voor de uiteindelijke afdruk en voor proefafdrukken van hoge kwaliteit, zoals proefafdrukken in kleur met
scheidingen.
Opmerking: De afvlakinstellingen worden alleen gebruikt als de illustratie transparantie bevat of als Overdruk simuleren is geselecteerd in het
gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren.
Voorinstellingen van transparantie-afvlakker maken of bewerken
Voorinstellingen van transparantie-afvlakker kunt u opslaan in een afzonderlijk bestand. Zo kunt u er makkelijker back-ups van maken of ze ter
beschikking stellen van prepressbureaus, klanten of andere personen in uw werkgroep. In InDesign hebben bestanden met voorinstellingen van
transparantie-afvlakker de extensie .flst.
1. Kies Bewerken > Voorinstellingen transparantie-afvlakker.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een nieuwe voorinstelling wilt maken, klikt u op Nieuw.
Als u een voorinstelling wilt baseren op een bestaande voorinstelling, selecteert u de gewenste voorinstelling in de lijst en klikt u op
Nieuw.
Als u een bestaande voorinstelling wilt bewerken, selecteert u de voorinstelling en klikt u op Bewerken.
Opmerking: het is niet mogelijk om standaardvoorinstellingen voor afvlakking te bewerken.
3. Stel de opties voor afvlakking in.
4. Klik op OK om terug te gaan naar het dialoogvenster Voorinstellingen transparantie-afvlakker en klik nogmaals op OK.
Een aangepaste voorinstelling van transparantie-afvlakker exporteren en importeren
U kunt voorinstellingen van transparantie-afvlakker exporteren en importeren, zodat u deze kunt delen met prepressbureaus, klanten of anderen in
uw werkgroep.
1. Kies Bewerken > Voorinstellingen transparantie-afvlakker.
2. Selecteer een voorinstelling in de lijst.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een voorinstelling wilt exporteren naar een afzonderlijk bestand, klikt u op Opslaan (InDesign) of Exporteren (Illustrator), geeft u
een naam en locatie op en klikt u op Opslaan.
U kunt overwegen de voorinstelling op te slaan buiten de map met voorkeuren van de toepassing. Dan gaan de instellingen niet verloren
wanneer u uw voorkeuren verwijdert.
Als u voorinstellingen wilt importeren uit een bestand, klikt u op Laden (InDesign) of Importeren (Illustrator). Zoek en selecteer het
bestand met de voorinstellingen die u wilt importeren en klik op Openen.
De naam van een aangepaste voorinstelling van transparantie-afvlakker wijzigen of een
instelling verwijderen
1. Kies Bewerken > Voorinstellingen transparantie-afvlakker.
522
Naar boven
Naar boven
Naar boven
2. Selecteer een voorinstelling in de lijst.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de naam van een bestaande voorinstelling wilt wijzigen, klikt u op Bewerken, typt u een andere naam en klikt u op OK.
Als u een voorinstelling wilt verwijderen, klikt u op Verwijderen en klikt u op OK om de verwijdering te bevestigen.
Opmerking: de standaardvoorinstellingen kunnen niet worden verwijderd.
Een afzonderlijke spread afvlakken
U kunt afvlakinstellingen toepassen op spreads in een document, waarbij de afvlakvoorinstelling wordt overschreven die u hebt ingesteld voor het
hele document of het hele boek. Dit kan handig zijn als u de afvlakkwaliteit wilt bepalen in documenten met afbeeldingen met een hoge resolutie
en afbeeldingen met veel transparanties in een lage resolutie. In dit geval kunt u de complexe spread op hoge kwaliteit afvlakken en de snellere
afvlakvoorinstelling met een lagere kwaliteit bij de andere spreads gebruiken.
Bij het afdrukken of exporteren kunt u de afvlakstijlen voor het document of boek weer terughalen.
1. Open de spread in het documentvenster.
2. Kies Afvlakking spread in het menu van het deelvenster Pagina's.
3. Kies een van de volgende opties en klik op OK:
Standaard Hiermee wordt de afvlakvoorinstelling van het document gebruikt voor de spread.
Geen (transparantie negeren) Hiermee wordt de transparantie genegeerd voor de spread. Met deze optie kan het prepress-bureau
problemen oplossen.
Aangepast Hiermee opent u het dialoogvenster Aangepaste instellingen spreadafvlakker waarin u instellingen kunt opgeven.
De afvlakvoorinstelling op een enkele spread negeren
Selecteer Overschrijvingen van spreads negeren op een van de volgende plaatsen in InDesign:
Het deelvenster Voorvertoning afvlakker (Venster > Uitvoer > Voorvertoning afvlakker).
Het gedeelte Geavanceerd van het dialoogvenster Afdrukken of Adobe PDF exporteren.
Opties voor transparantie-afvlakker
Opties voor transparantie-afvlakker kunt u instellen wanneer u voorinstellingen voor afvlakking maakt, bewerkt of er een voorvertoning van
weergeeft in llustrator, InDesign of Acrobat.
Opties voor markering (in voorvertoningen)
Geen (voorbeeld in kleur) Hiermee schakelt u de voorvertoning uit.
Gerasterde complexe gebieden Hiermee worden de gebieden gemarkeerd die ten behoeve van de prestaties worden gerasterd (zoals wordt
bepaald met de schuifregelaar bij Rasters/Vectoren). Houd er rekening dat er bij de grens van het gemarkeerde gebied meer problemen met
stitching kunnen optreden, afhankelijk van de instellingen van het printerstuurprogramma en de rasterresolutie. Om problemen met stitching tot
een minimum te beperken selecteert u Complexe objecten knippen (Acrobat) of Complexe regio's bijknippen (InDesign).
Transparante objecten Hiermee worden de objecten gemarkeerd die bronnen van transparantie vormen, zoals objecten met een gedeeltelijke
dekking (waaronder afbeeldingen met alfakanalen), objecten met overvloeimodi en objecten met dekkingsmaskers. Houd er rekening mee dat ook
stijlen en effecten transparantie kunnen bevatten en dat overgedrukte objecten kunnen worden behandeld als bronnen van transparantie als deze
transparantie bevatten of als de overdruk moet worden afgevlakt.
Alle betrokken objecten Hiermee worden alle objecten gemarkeerd waarop transparantie van toepassing is, zoals transparante objecten en
objecten die worden overlapt door transparante objecten. Het afvlakkingsproces is van invloed op de gemarkeerde objecten; de penseelstreken of
patronen van deze objecten worden uitgebreid, de objecten worden wellicht gedeeltelijk gerasterd, enzovoort.
Betrokken gekoppelde EPS-bestanden (alleen Illustrator) Hiermee worden alle gekoppelde EPS-bestanden gemarkeerd die worden beïnvloed
door transparantie.
Betrokken afbeeldingen (alleen InDesign) Hiermee wordt alle geplaatste inhoud gemarkeerd die wordt beïnvloed door transparantie of
transparantie-effecten. Dit is een handige optie voor prepressbureaus die willen controleren of afbeeldingen goed worden afgedrukt.
Uitgebreide patronen (Illustrator en Acrobat) Hiermee worden alle patronen gemarkeerd die worden uitgebreid als er sprake is van
transparantie.
Omlijnde lijnen (InDesign), Lijnen met contouren (Acrobat) en Omtreklijnen (Illustrator) Hiermee worden alle lijnen gemarkeerd die worden
voorzien van een contour als er transparantie op van toepassing is of wanneer de optie Alle penseelstreken converteren naar contouren is
geselecteerd.
Omlijnde tekst (InDesign en Illustrator) Hiermee wordt alle tekst gemarkeerd die wordt voorzien van een contour als er transparantie op van
toepassing is of wanneer de optie voor het omzetten van alle tekst in contouren is geselecteerd.
Opmerking: in de uiteindelijke uitvoer zien tekst en lijnen met contouren er enigszins anders uit dan de oorspronkelijke lijnen en tekst, vooral bij
erg dunne lijnen en erg kleine tekst. In het dialoogvenster Voorvertoning afvlakker wordt deze veranderde weergave echter niet gemarkeerd.
523
Tekst en lijnen met rastervulling (alleen InDesign) Hiermee worden tekst en lijnen gemarkeerd die als gevolg van afvlakking worden voorzien
van rastervulling.
Alle gerasterde gebieden (Illustrator en InDesign) Hiermee worden objecten en snijpunten van objecten gemarkeerd die worden gerasterd,
omdat er geen andere manier is om ze in PostScript weer te geven of omdat ze complexer zijn dan de drempel die is ingesteld met de
schuifregelaar Rasters/Vectoren. Het snijpunt van bijvoorbeeld twee transparante verlopen wordt altijd gerasterd, zelfs als de waarde voor
Rasters/Vectoren 100 is. De optie Alle gerasterde gebieden/Alle gebieden die naar pixels zijn omgezet laat rasterafbeeldingen (zoals Photoshop-
bestanden) zien die worden beïnvloed door transparantie, en rastereffecten zoals slagschaduwen en doezelen. Het verwerken van deze optie
neemt meer tijd in beslag.
Opties voor voorinstelling van transparantie-afvlakker
Naam/Voorinstelling Hier geeft u de naam van de voorinstelling op. Afhankelijk van het dialoogvenster kunt u in het tekstvak een naam typen of
de standaardnaam accepteren. Als u een bestaande voorinstelling wilt bewerken, voert u de naam van de voorinstelling in. De
standaardvoorinstellingen kunt u echter niet bewerken.
Raster/vector-balans Hiermee geeft u op hoeveel vectorinformatie behouden blijft. Bij een hogere instelling worden meer vectorobjecten
bewaard, terwijl bij een lagere instelling meer vectorobjecten worden gerasterd. Bij een tussenliggende instelling worden eenvoudige gebieden in
vectorvorm bewaard en worden complexere gebieden gerasterd. Selecteer de laagste instelling als u alle illustraties wilt rasteren.
Opmerking: de mate van rasteren hangt af van de complexiteit van de pagina en van de typen overlappende objecten.
Resolutie lijnwerk en tekst Hiermee rastert u alle objecten, zoals afbeeldingen, vectorillustraties, tekst en verlopen, naar de opgegeven resolutie.
In Acrobat en InDesign is maximaal 9600 pixels per inch (ppi) toegestaan voor lijnen en 1200 ppi voor verloopnet. In Illustrator is maximaal 9600
ppi toegestaan voor zowel lijnen als verloopnetten. De resolutie beïnvloedt de precisie van snijpunten wanneer deze worden afgevlakt. De resolutie
voor lijntekeningen en tekst moet doorgaans worden ingesteld op een waarde tussen 600 en 1200 voor rastering van hoge kwaliteit, vooral bij
lettertypen met schreef of kleine lettertypen.
Resolutie verloop en netten (InDesign)/Resolutie van verloop en net (Illustrator) Hiermee wordt de resolutie opgegeven voor verlopen en
Illustrator-netobjecten die als gevolg van afvlakken worden gerasterd, van 72 tot 2400 ppi. De resolutie beïnvloedt de precisie van snijpunten
wanneer deze worden afgevlakt. De resolutie voor verlopen en netten moet doorgaans worden ingesteld op een waarde tussen 150 en 300 ppi,
omdat de kwaliteit van de verlopen, slagschaduwen en doezelaars niet beter wordt bij een hogere resolutie, terwijl het afdrukken wel langer duurt
en de bestanden groter worden.
Alle tekst omzetten naar contouren Hiermee worden alle tekstobjecten (punttekst, gebiedstekst en padtekst) omgezet in contouren en wordt alle
informatie over tekstglyphs op pagina's met transparantie genegeerd. Als deze optie is ingeschakeld, blijft tekst tijdens de afvlakking even breed.
Houd er wel rekening mee dat kleine lettertypen hierbij iets dikker worden weergegeven in Acrobat of iets dikker worden afgedrukt op printers met
lage resolutie. De tekstkwaliteit verandert niet als de tekst wordt afgedrukt op printers met hoge resolutie of imagesetters.
Alle lijnen omzetten in contouren (InDesign) / Alle penseelstreken converteren naar omtrekken (Illustrator) Hiermee worden alle lijnen op
pagina's met transparantie omgezet in eenvoudige, gevulde paden. Als deze optie is ingeschakeld, blijven de lijnen tijdens de afvlakking even
breed. Houd er wel rekening mee dat dunne lijnen hierbij iets dikker worden weergegeven en dat de prestaties van de afvlakking kunnen
afnemen.
Complexe objecten knippen (Acrobat) of Complexe regio's bijknippen (InDesign) Deze optie zorgt ervoor dat de grenzen tussen
vectorillustraties en gerasterde illustraties objectpaden volgen. Met deze optie wordt het aantal stitchartefacten verminderd dat ontstaat wanneer
een deel van een object wordt gerasterd terwijl een ander deel van het object de vectorindeling behoudt. Dit kan echter paden opleveren die te
complex zijn voor de printer.
Stitching, op het snijpunt van rasters en vectoren.
Opmerking: Sommige printerstuurprogramma's verwerken raster- en vectorillustraties op een andere manier, wat soms leidt tot kleurstitching. U
kunt deze problemen grotendeels voorkomen door de instellingen voor kleurbeheer van bepaalde printerstuurprogramma's uit te schakelen. Zie de
documentatie van de printer voor meer informatie, omdat deze instellingen per printer verschillen.
(Alleen Illustrator) Selecteer Alfatransparantie behouden (alleen in het dialoogvenster Afvlakken transparantie) Hiermee blijft de algehele
dekking van afgevlakte objecten behouden. Als u deze optie selecteert, gaan overvloeimodi en overdrukken verloren, maar blijft de weergave
hiervan wel behouden binnen de verwerkte illustratie, samen met het niveau van de alfatransparantie (zoals wanneer u illustraties rastert met een
transparante achtergrond). Deze optie kan handig zijn wanneer u exporteert naar SWF of SVG, omdat deze indelingen beide alfatransparantie
ondersteunen.
(Alleen Illustrator) Selecteer Steunkleuren en overdrukken behouden (alleen in het dialoogvenster Afvlakken transparantie) Hierbij blijven
steunkleuren doorgaans behouden. Bovendien blijven hierbij overdrukinstellingen behouden voor objecten waarop geen transparantie van
toepassing is. Selecteer deze optie wanneer u scheidingen afdrukt als het document steunkleuren en overgedrukte objecten bevat. Schakel deze
optie uit wanneer u bestanden opslaat voor gebruik in paginaopmaaktoepassingen. Als deze optie is geselecteerd, worden overgedrukte gebieden
die invloed hebben op transparantie afgevlakt, terwijl de overdrukinstellingen in andere gebieden behouden blijven. De resultaten zijn
onvoorspelbaar wanneer het bestand wordt uitgevoerd vanuit een paginaopmaaktoepassing.
524
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Overdruk behouden (alleen Acrobat) Hierbij vloeit de kleur van transparante illustraties samen met de achtergrondkleur om een overdrukeffect
te creëren.
Een voorvertoning bekijken van de gebieden van de illustratie die worden afgevlakt
Met de voorvertoningopties in het deelvenster Voorbeeld van afvlakking (Acrobat) / Voorvertoning afvlakker (InDesign) / Voorvertoning van
afvlakker (Illustrator) kunt u de gebieden markeren die worden afgevlakt. Op basis van deze informatie met kleurencodes kunt u de opties voor
afvlakking aanpassen.
Opmerking: dit dialoogvenster is niet speciaal bedoeld voor het nauwkeurig voorvertonen van steunkleuren, overdrukken en overvloeimodi.
Gebruik hiervoor de modus Overdrukvoorbeeld.
1. Voer een van de volgende handelingen uit om het deelvenster (of dialoogvenster) Voorbeeld van afvlakking weer te geven:
In Illustrator kiest u Venster > Voorvertoning van afvlakker.
Kies in Acrobat Gereedschappen > Afdrukproductie > Voorbeeld van afvlakking.
In InDesign kiest u Venster > Uitvoer > Voorvertoning afvlakker.
2. Selecteer in het menu Markering de gebieden die u wilt markeren. Welke opties beschikbaar zijn, is afhankelijk van de inhoud van de
illustratie.
3. Selecteer de afvlakkingsinstellingen die u wilt gebruiken: kies een voorinstelling of stel, indien beschikbaar, specifieke opties in.
Opmerking: (Illustrator) Als de afvlakkingsinstellingen niet zichtbaar zijn, selecteert u Opties tonen in het deelvenstermenu om ze weer te
geven.
4. Als de illustratie overgedrukte objecten bevat die invloed hebben op transparante objecten, selecteert u in Illustrator een optie in het menu
Overdrukken. U kunt overdrukken behouden, simuleren of verwijderen. Kies in Acrobat Overdruk behouden als u de kleur van de
transparante illustratie wilt laten samenvloeien met de achtergrondkleur om een overdrukeffect te creëren.
5. Klik op Vernieuwen wanneer u een nieuwe voorvertoning wilt weergeven op basis van uw instellingen. Afhankelijk van de complexiteit van de
illustratie kan het enkele seconden duren voordat de voorvertoning wordt weergegeven. In InDesign kunt u ook Automatisch vernieuwen
kiezen.
Als u in Illustrator of Acrobat de voorvertoning wilt vergroten, klikt u in het voorvertoningsgebied. Als u wilt uitzoomen, klikt u in het
voorvertoningsgebied terwijl u Alt of Option ingedrukt houdt. Als u de voorvertoning wilt pannen, houdt u de spatiebalk ingedrukt en sleept
u in het voorvertoningsgebied.
De voorvertoning vernieuwen in het deelvenster Voorvertoning afvlakker
Als u de weergave automatisch wilt bijwerken wanneer deze verouderd en inactief is, selecteert u de optie voor automatisch vernieuwen.
Klik op Vernieuwen als u de weergave handmatig wilt vernieuwen.
In beide gevallen wordt de weergave volgens de door u gekozen instellingen voor transparantieafvlakking in het documentvenster bijgewerkt.
Aanbevolen methoden bij het maken van transparantie
Doorgaans geeft afvlakken uitstekende resultaten als u de juiste, voorgedefinieerde afvlakvoorinstelling gebruikt of een voorinstelling met de juiste
instellingen voor de uiteindelijke uitvoer maakt. Raadpleeg het document 'Achieving Reliable Print Output with Transparency' op de website van
Adobe voor volledige naslaginformatie over de wijze waarop de uitvoer wordt beïnvloed door transparantie en informatie voor het oplossen van
problemen.
Als het document echter complexe, overlappende gebieden bevat en u uitvoer van zeer hoge kwaliteit wilt, krijgt u betere afdrukken als u zich aan
enkele eenvoudige regels houdt:
Belangrijk: Neem eerst contact op met het prepress-bureau als u transparanties wilt toepassen op documenten die zijn bedoeld voor uitvoer met
een hoge resolutie. Alleen zo krijgt u het beste resultaat.
Objecten overdrukken
Afgevlakte objecten zien er transparant uit, maar zijn in feite dekkend en onttrekken de onderliggende objecten aan het oog. Als u echter geen
simulatie van overdruk toepast, kan de transparantieafvlakker bij het exporteren naar PDF of afdrukken waarschijnlijk de basisoverdruk van
objecten behouden. In dat geval moeten de ontvangers van het PDF-bestand de optie Voorvertoning overdruk in Acrobat 5.0 of hoger kiezen als
zij de resultaten van het overdrukken nauwkeurig willen bekijken.
Als u daarentegen overdruksimulatie toepast, maakt de transparantieafvlakker een simulatie van hoe de overdrukken eruit komen te zien. Deze
simulatie betreft alle dekkende objecten. In de PDF-uitvoer worden bij deze simulatie de steunkleuren naar de equivalente proceskleuren omgezet.
Daarom moet Overdruk simuleren niet worden geselecteerd voor uitvoer waarin de kleur later wordt gescheiden.
Steunkleuren en overvloeimodi
Het gebruik van steunkleuren met bepaalde overvloeimodi geeft soms onverwachte resultaten. Dit komt doordat InDesign op het scherm
equivalente proceskleuren gebruikt, maar bij het afdrukken steunkleuren gebruikt. Bovendien kan een geïsoleerde overvloeiing in een
geïmporteerde afbeelding voor uitnamen in het actieve document zorgen.
525
Als u overvloeien gebruikt, moet u regelmatig uw ontwerpen controleren met Voorvertoning overdruk in het menu Weergave. Voorvertoning
overdruk biedt een globaal beeld van de wijze waarop steunkleurinkten worden weergegeven die worden overgedrukt of worden beïnvloed door
transparante objecten. Als het resultaat niet naar wens is, voert u een van de volgende handelingen uit:
Gebruik een andere of geen overvloeimodus. Gebruik bij steunkleuren niet de volgende overvloeimodi: Verschil, Uitsluiting, Kleurtoon,
Verzadiging, Kleur en Helderheid.
Gebruik waar mogelijk een proceskleur.
Overvloeiruimte
Als u transparantie toepast op objecten op een spread, worden alle kleuren op die spread omgezet naar de gekozen transparantie-overvloeiruimte
(Bewerken > Transparantie-overvloeiruimte). Dat kan Document RGB of Document CMYK zijn. Het omzetten van alle kleuren geeft consistentie in
elke twee objecten met dezelfde kleur in een spread en voorkomt afwijkend kleurgedrag aan de randen van de transparantie. Kleuren worden
tijdens het tekenen van objecten omgezet. De kleuren in geplaatste afbeeldingen die reageren op transparantie, worden ook omgezet naar de
overvloeiruimte. Dit heeft invloed op de weergave van de kleuren op het scherm en in afdrukken, maar niet op de wijze waarop de kleuren in het
document worden gedefinieerd.
Voer afhankelijk van uw workflow een van de volgende handelingen uit:
Als u alleen documenten maakt om af te drukken, kiest u Document CMYK voor de overvloeiruimte.
Als u alleen documenten voor het web maakt, kiest u Document RGB.
Als u documenten maakt die u wilt publiceren op het web en wilt afdrukken, moet u bepalen welk uitvoertype belangrijker is. Vervolgens kiest
u de overvloeiruimte die overeenkomt met de definitieve uitvoer.
Als u een document met hoge resolutie wilt maken en afdrukken maar u het document ook als een hoogwaardig PDF-document wilt
publiceren op het web, moet u mogelijk verschillende overvloeimodi proberen voor de definitieve uitvoer. In dat geval moet u de kleur op elke
spread met transparantie controleren en niet de overvloeimodi Verschil en Uitsluiting gebruiken. In deze modi kan de vormgeving namelijk
aanzienlijk veranderen.
Type
Wanneer er tekst dicht bij transparante objecten staat, kan dat onverwachte resultaten opleveren. Tekst die bijvoorbeeld rond een transparant
object loopt, overlapt het object in feite niet, maar de glyphs kunnen zo dicht bij het object staan, dat deze reageren op de transparantie. In dit
geval kan de afvlakker de glyphs naar contouren omzetten, wat resulteert in dikkere lijnen op de glyphs.
Als dit gebeurt, voert u een van de volgende handelingen uit:
Verplaats de tekst naar de bovenkant van de stapelvolgorde. Selecteer het tekstkader met het gereedschap Selecteren en kies Object >
Schikken > Naar voorgrond.
Breid alle tekst naar contouren uit voor een consistent effect in het hele document. U breidt alle tekst naar contouren uit door Alle tekst in
contouren omzetten in het dialoogvenster Opties voorinstellingen transparantieafvlakker te kiezen. Deze optie kan van invloed zijn op de
verwerkingssnelheid.
Vervanging afbeelding
De afvlakker kan alleen met gegevens in een hoge resolutie een document met transparantie nauwkeurig verwerken. Maar in een OPI-
proxyworkflow worden echter plaatsaanduidingen of voorbeeldafbeeldingen gebruikt die naderhand door de OPI-server worden vervangen door
afbeeldingen met een hoge resolutie. Als de afvlakker geen toegang tot gegevens met een hoge resolutie heeft, worden er geen OPI-opmerkingen
geproduceerd en worden alleen proxy-afbeeldingen met een lage resolutie uitgevoerd, waardoor de afbeeldingen in de definitieve uitvoer een lage
resolutie hebben.
Als u in een OPI-workflow werkt, zou u met InDesign afbeeldingen kunnen vervangen voordat u het document als PostScript gaat opslaan.
Hiervoor moet u instellingen opgeven wanneer u de EPS-afbeelding plaatst en wanneer u die uitvoert. Wanneer u de EPS-afbeelding plaatst,
selecteert u Koppelingen ingesloten OPI-afbeelding lezen in het dialoogvenster Importopties EPS. Dit doet u door Vervanging OPI-afbeelding in
het gedeelte Geavanceerd van het dialoogvenster Afdrukken of EPS exporteren te kiezen.
Kleuromzettingen
Als een transparant object overlapt met een steunkleurobject, kan dit onverwachte resultaten opleveren wanneer u het naar EPS exporteert en de
steunkleuren vervolgens naar proceskleuren omzet bij het afdrukken of het maken van kleurscheidingen in een ander programma dan InDesign.
Om in dergelijke gevallen problemen te voorkomen, zet u indien nodig met Inktbeheer steunkleuren om naar de equivalente proceskleuren voordat
u vanuit InDesign exporteert. Een andere manier om problemen te voorkomen is ervoor te zorgen, dat de steunkleuren in de brontoepassing
(bijvoorbeeld Adobe Illustrator) en InDesign consistent zijn. U moet dan wellicht een Illustrator-document openen, een steunkleur omzetten naar
een proceskleur, het document naar EPS exporteren en vervolgens het EPS-bestand in de InDesign-layout plaatsen.
Adobe PDF-bestanden
Bij het exporteren naar Acrobat 4.0 (Adobe PDF 1.3) wordt een document met transparantie altijd afgevlakt, wat van invloed kan zijn op de
vormgeving van de transparante objecten in het document. Niet-transparante inhoud wordt alleen afgevlakt als Overdruk simuleren is geselecteerd
in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren. Wanneer u een InDesign-document met transparantie naar Adobe PDF
exporteert, moet u een van de volgende handelingen uitvoeren:
526
Kies zo mogelijk compatibiliteit met Acrobat 5.0 (Adobe PDF 1.4), Acrobat 6.0 (Adobe PDF 1.5) of Acrobat 7.0 (Adobe PDF 1.6) in het
dialoogvenster Adobe PDF exporteren om transparantie in een dynamische en volledig bewerkbare vorm te behouden. Vraag na of de
serviceprovider bestanden van Acrobat 5.0, Acrobat 6.0 of Acrobat 7.0 kan verwerken.
Als uw werk compatibel met Acrobat 4.0 moet zijn terwijl het document steunkleuren bevat en u een PDF-bestand wilt maken voor weergave
op het scherm (zoals voor revisie door een klant), selecteert u de optie Overdruk simuleren in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster
Adobe PDF exporteren. Met deze optie worden de gebieden met steunkleuren en transparanties goed gesimuleerd. Ontvangers van het
PDF-bestand hoeven de optie Voorvertoning overdruk in Acrobat niet te selecteren om te zien hoe het document wordt afgedrukt. De optie
Overdruk simuleren zet echter wel alle steunkleuren om naar de equivalente proceskleuren in het PDF-bestand. U moet deze optie dus
deselecteren wanneer u het definitieve PDF-bestand gaat maken.
Gebruik de voorgedefinieerde voorinstelling [Drukperskwaliteit] voor Adobe PDF. Deze stijl bevat afvlakinstellingen die geschikt zijn voor
complexe documenten voor een uitvoer met hoge resolutie.
Overvullen
Bij afvlakken kunnen vectoren naar gerasterde gebieden worden omgezet. Overvullingen die met behulp van lijnen op illustraties in Adobe
Illustrator zijn toegepast en geplaatst in InDesign, worden behouden. Overvullingen die zijn toegepast op vectorillustraties die zijn getekend in
InDesign en worden gerasterd, blijven mogelijk niet behouden.
Als u zoveel mogelijk objecten wilt behouden als vectorobjecten, selecteert u de voorinstelling voor de transparantieafvlakker [Hoge resolutie] in het
gedeelte Geavanceerd van het dialoogvenster Afdrukken of Adobe PDF exporteren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
527
Exporteren en publiceren
Exporteren naar EPUB 3 en vaste layout
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
In deze videodemonstratie leert u meer over de nieuwe EPUB3-optie in het dialoogvenster EPUB exporteren.
Digitale tijdschriften maken met InDesign CS5.5 en Adobe Digital Publishing Suite (video 9:06)
Terry White (7 mei 2012)
videozelfstudie
In deze video ziet u hoe u met InDesign indrukwekkende digitale tijdschriften kunt maken voor tablets.
Audio- en video-inhoud toevoegen aan EPUB (video 2:46)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
In deze videozelfstudie ziet u hoe eenvoudig het is om audio- en video-inhoud in te sluiten in InDesign CS5.5 en hoger, voor exporteren
naar EPUB.
De volgorde bepalen waarin inhoud vanuit InDesign naar EPUB wordt geëxporteerd, zonder uw layout te wijzigen (video 4:54)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer artikelen maken en ordenen in het deelvenster Artikelen voor exporteren naar EPUB zonder de layout te wijzigen of code te
schrijven.
Omslagen en titelpagina's maken voor EPUB (video 05:50)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u omslagen en titelpagina's voor uw EPUB-titels te maken.
De nieuwe FLA-exportopties (video 6:26)
Annemarie Concepcion (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u uw InDesign-project in diverse Flash-indelingen kunt publiceren met het verbeterde dialoogvenster Exporteren in InDesign CS5
en hoger.
Documenten exporteren naar EPUB (PDF, 265 KB)
artikel (1 januari 2011)
Een kort overzicht dat laat zien hoe u uw layouts naar EPUB kunt exporteren in InDesign CS5.
Exporteren naar EPUB voor de Apple iBookstore (PDF, 2,5 MB)
artikel (1 januari 2011)
Leer hoe u een EPUB maakt voor de Apple iBookstore
Nieuwe exportopties voor EPUB (video 05:56), CS5.5
Colin Fleming (1 januari, 2011)
videozelfstudie
Bekijk een overzicht van alle nieuwe exportopties voor EPUB in InDesign CS5.5, zoals het venster Volgorde en verbeteringen in
voorbladen.
Bestanden voorbereiden voor uitvoer (video 7:09), CS3-CS5
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Zie hoe u bestanden voorbereidt voor uitvoer.
Exportopties voor objecten instellen (PDF, 160 KB), CS5.5 en later
artikel (1 januari 2011)
Hoe u de exportopties voor objecten gebruikt om uw exportworkflow te stroomlijnen.
528
Aan labels toegewezen stijlen in InDesign voor verbeterde EPUB-export (video 05:13)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
In InDesign CS5.5 of hoger kunt u alinea- en tekenstijlen rechtstreeks aan EPUB-, HTML- en PDF-labels toewijzen om ervoor te zorgen
dat de stijlen die u in InDesign instelt, op de juiste wijze worden geëxporteerd. U kunt ook CSS-klassenamen toevoegen en uw eigen
labels typen.
Exportopties voor object gebruiken om aan te passen hoe objecten en afbeeldingen naar EPUB worden geëxporteerd ( video
05:18)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Gebruik Exportopties voor object om in te stellen hoe objecten en afbeeldingen naar EPUB worden geëxporteerd en de beste weergave
op elk scherm te krijgen - ongeacht de grootte.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
529
Bezig met exporteren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tekst exporteren
Inhoud exporteren voor het web
Inhoud exporteren naar Dreamweaver (CS5)
Inhoud exporteren voor EPUB (CS5)
Inhoud exporteren naar Buzzword
Kleuren uit de bibliotheek met kleurenstalen voor het web gebruiken
Tekst exporteren
U kunt een InDesign-artikel in zijn geheel of gedeeltelijk opslaan in een bestandsindeling die later in andere toepassingen kan worden gelezen.
Elk artikel in een document wordt als een apart document geëxporteerd.
InDesign kan tekst naar diverse bestandsindelingen exporteren. Een lijst met deze indelingen vindt u in het dialoogvenster Exporteren. De
beschikbare bestandsindelingen worden door andere toepassingen gebruikt en nemen een groot gedeelte van de tekstkenmerken, inspringingen
en tabs in het document over.
U kunt secties met vaak gebruikte tekst en paginalayoutitems als fragmenten opslaan.
1. Klik met het gereedschap Tekst
in het artikel dat u wilt exporteren.
2. Kies Bestand > Exporteren.
3. Geef een naam en locatie voor het geëxporteerde artikel op en selecteer een bestandsindeling bij Opslaan als type (Windows) of Structuur
(Mac OS).
Als er in de lijst geen bestandsindelingen voor de gewenste tekstverwerker staan, kunt u het document in een bestandsindeling opslaan die
door de toepassing kan worden geïmporteerd, zoals RTF. Ondersteunt de tekstverwerker geen andere exportformaten van InDesign, dan
moet u het bestand als een alleen-tekstbestand exporteren. Houd er dan wel rekening mee dat alle tekenkenmerken uit de tekst worden
verwijderd.
4. Klik op Opslaan om het artikel in de geselecteerde bestandsindeling te exporteren.
U behoudt de volledige opmaak door het exportfilter Tagged Text van Adobe InDesign te gebruiken. Bekijk voor meer informatie het bestand
Tagged Text op www.adobe.com/go/learn_id_taggedtext_cs5_nl (dit is een PDF-bestand).
Inhoud exporteren voor het web
Er zijn diverse opties voor het opnieuw gebruiken van InDesign-inhoud:
Dreamweaver (XHTML) Hiermee exporteert u een selectie of het gehele document naar een eenvoudig HTML-document zonder opmaak. U kunt
een koppeling maken naar afbeeldingen op een server of een aparte map voor afbeeldingen maken. U kunt vervolgens met een HTML-editor,
zoals Adobe Dreamweaver®, de inhoud voor het web opmaken. Zie Inhoud exporteren naar Dreamweaver (CS5).
Kopiëren en plakken Hiermee kopieert u tekst of afbeeldingen vanuit het InDesign-document en plakt u die in de HTML-editor.
Adobe PDF Exporteer een document naar Adobe PDF en plaats de PDF op het web. De PDF kan interactieve elementen bevatten zoals films,
audioclips, knoppen en paginaovergangen. Zie Dynamische PDF-documenten.
Flash (SWF) Hiermee exporteert u naar een SWF-bestand dat direct in Flash Player of op het web kan worden weergegeven. Een SWF-bestand
kan knoppen, hyperlinks en paginaovergangen zoals Sluitereffect, Verspreiden en Pagina omslaan en krullen bevatten. Zie Interactieve SWF-
bestanden (Flash) maken voor het web.
Flash (FLA) Hiermee exporteert u naar een FLA-bestand dat kan worden bewerkt in Flash Professional. Zie FLA-bestanden maken voor het
web.
Digital Editions (EPUB) Exporteer een document of boek exporteren als een herplaatsbaar, op XHTML gebaseerd eBook dat compatibel is met
het leesprogramma Adobe Digital Editions. ZieInhoud exporteren voor EPUB (CS5).
XML Voor een geavanceerd werkschema exporteert u de inhoud vanuit InDesign als een XML-bestand dat u daarna kunt importeren in een
HTML-editor zoals Dreamweaver. Zie Werken met XML.
Inhoud exporteren naar Dreamweaver (CS5)
Exporteren naar XHTML is een gemakkelijke manier om InDesign-inhoud geschikt voor het web te maken. Bij het exporteren van inhoud naar
XHTML, kunt u bepalen hoe de tekst en afbeeldingen worden geëxporteerd. InDesign behoudt de namen van de alinea-, teken-, object-, tabel- en
celopmaak die op de geëxporteerde tekst is toegepast door de XHTML-inhoud te markeren met CSS-stijlklassen met dezelfde naam. Met Adobe
Dreamweaver of elke andere CSS-geschikte HTML-editor kunt u snel opmaak en layoutbewerkingen in de inhoud aanbrengen.
530
Wat wordt geëxporteerd? InDesign exporteert alle artikelen, gekoppelde en ingesloten afbeeldingen, SWF-filmbestanden, voetnoten,
tekstvariabelen (als tekst), lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten en hyperlinks naar tekst of webpagina's. Tabellen wordt ook
geëxporteerd, maar bepaalde opmaak (zoals tabel- en cellijnen) wordt niet geëxporteerd. Aan tabellen worden unieke id's toegewezen, zodat
hiernaar kan worden verwezen als Spry-gegevenssets in Dreamweaver.
Wat wordt niet geëxporteerd? InDesign exporteert geen getekende objecten (zoals rechthoeken, ovalen en veelhoeken), filmbestanden (behalve
SWF-films), hyperlinks (behalve koppelingen naar webpagina's en hyperlinks die op tekst zijn toegepast en naar tekstankerpunten in hetzelfde
document gaan), geplakte objecten (waaronder geplakte Illustrator-afbeeldingen), tekst die is omgezet naar contouren, XML-labels, boeken,
bladwijzers, SING-glyphlets, paginaovergangen, indexmarkeringen, objecten op het plakbord die niet zijn geselecteerd en die de pagina niet raken,
of stramienpagina-items (tenzij deze vóór het exporteren worden overschreven of geselecteerd).
1. Als u niet het gehele document exporteert, selecteert u de tekstkaders, stukken tekst, tabelcellen of de afbeeldingen die u wilt exporteren.
2. Kies Bestand > Exporteren voor > Dreamweaver.
3. Geef een naam en locatie voor het HTML-bestand op en klik op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster XHTML-exportopties in de gebieden Algemeen, Afbeeldingen en Geavanceerd de gewenste opties op en klik
vervolgens op Exporteren.
Er wordt een document met de opgegeven naam en de extensie .html gemaakt (bijvoorbeeld "nieuwsbrief.html") en een submap met
webafbeeldingen (bijvoorbeeld "webafbeeldingen nieuwsbrief") wordt eventueel op dezelfde locatie opgeslagen.
XHTML-exportopties
Geef in het dialoogvenster XHTML (Bestand > Exporteren voor > Dreamweaver) de volgende opties op.
Algemene opties
In het gebied Algemeen staan de volgende opties.
Exporteren Hiermee bepaalt u of alleen de geselecteerde items of het hele document wordt geëxporteerd. Als een tekstkader is geselecteerd,
wordt het volledige artikel, inclusief overlopende tekst, geëxporteerd.
Als Document is geselecteerd, worden alle pagina-items van alle spreads geëxporteerd, uitgezonderd de stramienpagina-items die niet zijn
overschreven en de pagina-items op onzichtbare lagen. XML-labels en gegenereerde indexen en inhoudsopgaven worden ook genegeerd.
Opsommingstekens Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Volgorde Gebruik de paginavolgorde of de XML-structuur om de leesvolgorde van de paginaobjecten te bepalen.
Wanneer u Baseren op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en van boven
naar beneden te zoeken. Soms, en dan vooral bij complexe documenten met meerdere kolommen, staan de ontwerpelementen niet in de
gewenste leesvolgorde. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
Wanneer u Gelijk aan XML-structuur selecteert, bepaalt de XML-structuur de volgorde van de geëxporteerde inhoud en welke inhoud wordt
geëxporteerd. Als de inhoud al gelabeld is, kunt u de labels in het deelvenster XML-structuur slepen en op die manier de XHTML-
exporteervolgorde instellen. Als de inhoud niet gelabeld is, kunt u Niet-gelabelde items toevoegen kiezen in het menu van het deelvenster
Structuur om labels te genereren waarvan u de volgorde kunt aanpassen. Als u een bepaald item niet wilt exporteren, verwijdert u het
desbetreffende label in het deelvenster XML-structuur. (Als een label wordt verwijderd, wordt de inhoud van het INDD-bestand niet verwijderd.) Zie
Pagina-items labelen.
Getallen Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet.
Toewijzen aan geordende lijsten Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Toewijzen aan statische geordende lijsten Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Omzetten in tekst Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Afbeeldingsopties
Hiermee kunt u vanuit het menu Afbeeldingen kopiëren bepalen hoe afbeeldingen naar HTML worden geëxporteerd.
Origineel Hiermee exporteert u de originele afbeelding naar de submap met webafbeeldingen. Als deze optie is geselecteerd, worden alle andere
opties grijs weergegeven.
Geoptimaliseerd Hiermee kunt u instellen hoe de afbeelding wordt geëxporteerd.
Opgemaakt Hiermee wordt de opmaak van InDesign, zoals rotatie of schaal, zoveel mogelijk voor de webafbeeldingen behouden.
Afbeeldingsomzetting Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF of JPEG. Als
u Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt.
GIF-opties (Palet) Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling
wordt een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder
enige vorm van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren
te maken. Deze kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (MacOS) om
531
Naar boven
met behulp van het ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding) Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor
kleinere bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste
kwaliteit.
JPEG-opties (Indelingmethode) Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met
de afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten
weergeven als ze naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en
hebben meer RAM-geheugen nodig om te kunnen worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten
weergegeven wanneer ze helemaal zijn gedownload. Zolang het bestand niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Koppeling naar serverpad Met deze optie kunt u een lokale URL (zoals "afbeeldingen/") vóór het afbeeldingsbestand invoeren en worden er
geen afbeeldingen naar een submap geëxporteerd. In de HTML-code geeft het koppelingskenmerk het pad en de extensie weer die u hebt
opgegeven. Deze optie is vooral effectief wanneer u zelf afbeeldingen in webcompatibele afbeeldingen omzet.
Opmerking: InDesign controleert niet het pad dat u opgeeft voor Java™-scripts, externe CSS-stijlen of afbeeldingsmappen. U kunt de paden
controleren met de HTML-editor.
Geavanceerde opties
Stel in het gebied Geavanceerd de CSS- en JavaScript-opties in.
CSS-opties Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen. Wanneer
u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie. De inhoud van de pagina, de HTML-code, staat in het HTML-bestand,
terwijl de CSS-regels die bepalen hoe de code wordt weergegeven, in een ander bestand (een extern stijlblad) of in het HTML-document
(doorgaans in de kopsectie) staan. U kunt voor geselecteerde tekst bijvoorbeeld verschillende tekengrootten opgeven en met CSS de opmaak en
plaatsing van blokelementen op een webpagina bepalen.
Ingesloten CSS Bij het exporteren naar XHTML kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die in de kopsectie van het HTML-bestand met
declaraties (kenmerken) wordt weergegeven.
Als u Inclusief stijldefinities selecteert, probeert InDesign de kenmerken van de InDesign-tekstopmaak te laten overeenkomen met CSS-
equivalenten. Als u deze optie niet selecteert, bevat het HTML-bestand lege declaraties. U kunt deze declaraties naderhand in bewerken
in Dreamweaver.
Als u Lokale overschrijvingen behouden selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Geen CSS Selecteer deze optie als u het CSS-gedeelte uit het HTML-bestand wilt weglaten.
Externe CSS Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL, zoals
“/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is. Met Dreamweaver moet u dus de externe CSS-
instelling bevestigen.
JavaScript-opties Selecteer Koppelen met extern JavaScript om een JavaScript uit te voeren wanneer de HTML-pagina wordt geopend. Geef de
URL van het JavaScript op. Deze URL is doorgaans een relatieve URL. Er wordt niet door InDesign gecontroleerd of het JavaScript bestaat of
geldig is.
Inhoud exporteren voor EPUB (CS5)
U kunt een document of boek exporteren als een herplaatsbaar eBook in EPUB-indeling dat compatibel is met het leesprogramma Adobe Digital
Editions.
1. Als u een document wilt exporteren, opent u het gewenste document en kiest u Bestand > Exporteren voor > EPUB.
2. Geef een bestandsnaam en -locatie op en klik op Opslaan.
3. Geef in het dialoogvenster Exportopties voor Digital Editions de gewenste opties op in de gebieden Algemeen, Afbeeldingen en Inhoud en
klik vervolgens op Exporteren.
InDesign maakt één EPUB-bestand dat de op XHTML gebaseerde inhoud bevat. Het geëxporteerde bestand bevat een miniatuur in JPEG-
indeling van de eerste pagina in het opgegeven document (of het stijlbrondocument wanneer een boek is geselecteerd). Deze miniatuur geeft het
boek aan in de bibliotheekweergave van Digital Editions Reader. U hebt de Digital Editions-software nodig om het bestand te kunnen weergeven.
Deze software kunt u gratis downloaden vanaf de website van Adobe.
Het EPUB-bestand is in feite een ZIP-bestand. Als u de inhoud van het EPUB-bestand wilt weergeven en bewerken, wijzigt u de extensie van
.epub in .zip en pakt u het ZIP-bestand uit. Dit is vooral handig als u het CSS-bestand wilt bewerken.
Bronnen voor EPUB
Voor een lijst van EPUB-artikelen en -bronnen gaat u naar www.adobe.com/go/learn_id_epub_nl.
Op www.idpf.org vindt u meer informatie over de EPUB-indeling.
Via www.adobe.com/nl/products/digitaleditions kunt u een gratis exemplaar van het Digital Editions-leesprogramma downloaden.
Het blog Digital Editions bevat informatie over Digital Editions.
Voor informatie over het exporteren naar Kindle raadpleegt u de whitepaper over InDesign en Kindle.
532
Exportopties voor Digital Editions - Algemeen
Het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster Exportopties voor Digital Editions bevat de volgende opties.
Inclusief metagegevens van document De metagegevens van het document (of het stijlbrondocument wanneer een boek is geselecteerd)
worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
Invoer van uitgever toevoegen Geef de informatie over de uitgever op die u in de metagegevens van het eBook wilt opnemen. U kunt
desgewenst een URL voor de uitgever opgeven waarmee de ontvanger van het eBook de website kan bezoeken en het eBook kan kopen.
Unieke id Voor elk EPUB-document is een unieke id vereist. U kunt het unieke id-kenmerk zelf opgeven. Als u dit veld leeg laat, wordt
automatisch een unieke id gegenereerd.
Leesvolgorde Als u Baseren op paginalayout selecteert, wordt de leesvolgorde van de pagina-items in het EPUB-bestand bepaald door de
locatie van de items op de pagina. InDesign leest van links naar rechts en van boven naar beneden. Als u meer controle over de leesvolgorde wilt
hebben, gebruikt u het deelvenster XML-labels om de pagina-items te labelen. Als u Gelijk aan XML-structuur selecteert, wordt de leesvolgorde
bepaald door de volgorde van de labels in de structuurweergave. Zie Pagina-items labelen.
Opsommingstekens Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Getallen Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet.
Toewijzen aan geordende lijsten Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Toewijzen aan statische geordende lijsten Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Omzetten in tekst Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
EPUB tonen na export Hiermee start u het leesprogramma Adobe Digital Editions, indien geïnstalleerd. Als op uw systeem geen leesprogramma
is geconfigureerd voor het weergeven van EPUB-documenten, wordt er een waarschuwingsbericht weergegeven.
Exportopties voor Digital Editions -Afbeeldingen
Het gedeelte Afbeelding van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties. Vanuit het menu Afbeeldingsomzetting bepaalt u
hoe afbeeldingen naar HTML worden geëxporteerd.
Opgemaakt Hiermee wordt de opmaak van InDesign, zoals rotatie of schaal, zoveel mogelijk voor de webafbeeldingen behouden.
Afbeeldingsomzetting Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF of JPEG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt.
GIF-opties (Palet) Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om een langzaam geladen afbeelding weer te geven, waarbij ontbrekende lijnen geleidelijk worden ingevuld. Als u deze
optie niet selecteert, ziet een afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie
wordt bereikt.
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding) Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
JPEG-opties (Indelingmethode) Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen
nodig om te kunnen worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze helemaal zijn
gedownload. Zolang het bestand niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Exportopties voor Digital Editions - Inhoud
Het gedeelte Inhoud van het dialoogvenster Exportopties voor Digital Editions bevat de volgende opties.
Indeling voor EPUB-inhoud Hiermee kunt u aangeven of u de XHTML- of DTBook-indeling wilt gebruiken.
Inhoudsopgave-items uit InDesign opnemen Selecteer deze optie als u links van het eBook een inhoudsopgave wilt genereren. Geef in het
menu Stijl van inhoudsopgave de stijl op die u voor de inhoudsopgave voor het eBook wilt gebruiken. Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave als
u een speciale stijl voor de inhoudsopgave van uw eBook wilt maken.
Automatische items voor documenten onderdrukken Selecteer deze optie als u geen documentnamen in de inhoudsopgave van het eBook
wilt weergeven. Deze optie is vooral handig als u een boek omzet in een eBook.
Items op eerste niveau gebruiken als hoofdstukeinden Selecteer deze optie als u het eBook in meerdere bestanden wilt splitsen, waarbij elk
bestand begint met het inhoudsopgave-item op het eerste niveau. Als een inhoudsbestand groter is dan 260 kB, wordt een nieuw hoofdstuk
gestart aan het begin van een alinea tussen items op het eerste niveau om te voorkomen dat de limiet van 300 kB wordt bereikt.
CSS genereren Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie.
533
Naar boven
Naar boven
Inclusief stijldefinities Bij het exporteren naar EPUB kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die u kunt bewerken.
Lokale overschrijvingen behouden Als u deze optie selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Inclusief lettertypen die kunnen worden ingesloten Met deze optie worden alle toegestane lettertypen in het eBook ingesloten.
Lettertypen bevatten insluitingsbits die bepalen of het lettertype insluitbaar is.
Alleen stijlnamen Selecteer deze optie als u uitsluitend niet-gedefinieerde stijlnamen in het EPUB-opmaakmodel wilt opnemen.
Bestaand CSS-bestand gebruiken Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL,
zoals “/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is; u moet dus de externe CSS-instelling bevestigen.
Inhoud exporteren naar Buzzword
Buzzword is een op het web gebaseerde teksteditor waarin gebruikers tekstbestanden op een webserver kunnen maken en opslaan. Wanneer u
een artikel exporteert naar Buzzword, maakt u een tekstbestand op de Buzzword-server.
1. Selecteer tekst of plaats het invoegpunt in een tekstkader dat deel uitmaakt van het artikel dat u wilt exporteren.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies in InDesign Bestand > Exporteren voor Buzzword.
Kies in InCopy Bestand > Exporteren naar Buzzword.
3. Als u zich nog niet hebt aangemeld bij CS Live, klikt u op Sign In (Aanmelden), geeft u uw e-mailadres en wachtwoord op en klikt u
nogmaals op Sign In.
4. Geef in het dialoogvenster Artikel exporteren voor Buzzword de naam op van het Buzzword-document dat moet worden gemaakt en klik
vervolgens op OK.
Het Buzzword-document wordt geopend op Acrobat.com. Vervolgens kunt u het document verplaatsen naar een andere werkruimte en met
anderen delen.
Kleuren uit de bibliotheek met kleurenstalen voor het web gebruiken
InDesign beschikt over een bibliotheek met kleurenstalen. In deze bibliotheek, Web genaamd, staan de kleuren waarmee tekst en afbeeldingen in
webpagina's worden weergegeven in de meeste webbrowsers. De 216 kleuren in deze bibliotheek worden vaak webveilige kleuren genoemd en
worden op alle platforms consistent weergegeven, omdat deze kleuren een subset zijn van de kleuren die zowel in Windows als in Mac OS worden
gebruikt door browsers. De webveilige kleuren in InDesign zijn dezelfde kleuren als de kleuren in het webveilige kleurenpalet van Adobe
Photoshop en het browserveilige kleurenpalet van Adobe Illustrator.
Elke kleur in de bibliotheek wordt aangeduid met de RGB-waarden. De hexadecimale code van elke kleur, waarmee HTML de kleur definieert, ligt
opgeslagen in het kleurenstaal.
1. Kies Nieuw kleurenstaal in het menu van het deelvenster Stalen.
2. Kies Web bij Kleurmodus.
3. Selecteer de webveilige kleur en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Inhoud toevoegen aan pagina's
Pagina's maken met CSS
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
534
Inhoud exporteren voor EPUB | CC
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Versie
EPUB 2.0.1
EPUB 3.0
Omslag
Overzicht
Exporteren naar EPUB
EPUB-exportopties
Bronnen voor EPUB
Overzicht
Voordat u uw layout naar EPUB exporteert, kunt u een aantal fijne kneepjes aanbrengen om ervoor te zorgen dat deze goed wordt uitgevoerd.
Verankerde afbeeldingen toevoegen - Veranker afbeeldingen in tekstflows zodat u de positie ten opzichte van de geëxporteerde tekst kunt
bepalen. Zie Verankerde objecten.
Exportopties voor objecten - Geef exportopties voor geplaatste objecten op. Zie Exportopties voor objecten.
Inhoud en volgorde kiezen - Gebruik het deelvenster Artikelen om de inhoud te kiezen en de volgorde waarin deze moet worden
geëxporteerd. Zie Artikelen. U kunt inhoud ook ordenen op basis van paginaopmaak of op basis van de XML-structuur.
Exporteren naar EPUB
U kunt een document of boek exporteren als een herplaatsbaar eBook in de EPUB-indeling, die compatibel is met software voor e-readers.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Open het document en kies Bestand > Exporteren.
Open een boek en kies de optie Boek exporteren naar EPUB in het deelvenstermenu Boek.
2. Geef een bestandsnaam en locatie op.
3. Kies EPUB in de lijst Opmaak en klik vervolgens op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster EPUB-exportopties in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Geavanceerd de gewenste opties op en klik
vervolgens op OK.
InDesign maakt één EPUB-bestand dat de op XHTML gebaseerde inhoud bevat. Indien gespecificeerd kan het geëxporteerde bestand voorzien
zijn van een omslagafbeelding. De omslagafbeelding wordt gemaakt van een afbeelding of door de eerste pagina van het opgegeven document
(of het stijlbrondocument als u een boek hebt geselecteerd) te rasteren. De miniatuurweergave wordt gebruikt om het boek aan te geven in de
EPUB-lezers of de bibliotheekweergave van Digital Editions Reader. U hebt een EPUB-lezer nodig om het bestand weer te geven. U kunt ook de
Adobe Digital Editions-software gebruiken die u gratis kunt downloaden van de Adobe-website.
Het EPUB-bestand is in feite een ZIP-bestand. Als u de inhoud van een EPUB-bestand wilt weergeven en bewerken, wijzigt u de extensie van
.epub in .zip en pakt u het ZIP-bestand uit. Dit is vooral handig als u het CSS-bestand wilt bewerken.
InDesign-objecten zoals tekstkaders en objecten die geplaatste afbeeldingen bevatten, worden altijd geëxporteerd wanneer u de
optie Gebaseerd op paginalayout kiest. Lege objecten worden niet geëxporteerd tenzij u een instelling op het InDesign-object via Exportopties voor
object hebt toegepast om het object te exporteren als JPEG, GIF of PNG.
EPUB-exportopties
EPUB-opties - Algemeen
Het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
Geef een versie op voor EPUB.
EPUB 2.0.1 is een standaard die is goedgekeurd door IDPF in 2007. Deze indeling wordt ondersteund op allerlei apparaten.
EPUB 3.0 is een standaard die is goedgekeurd door IDPF in 2011. Deze indeling ondersteunt ook audio, video, javascript en
verticale Japanse tekst. De nieuwe functies werken echter niet op readers en apparaten die de EPUB 3.0-standaard niet ondersteunen.
Hiermee geeft u de afbeelding voor het voorblad van het eBook op. Kies een van de volgende mogelijkheden:
535
Geen
Eerste pagina rasteren
Afbeelding kiezen
Navigatie
Bestandsnaam
Stijl van inhoudsopgave
Marges
Inhoudsvolgorde
Gebaseerd op paginalayout
Hetzelfde als XML-structuur
Hetzelfde als het deelvenster Artikelen
Voetnoot plaatsen na alinea
Geforceerde regeleinden verwijderen
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Omzetten in tekst
EPUB tonen na export
Weergave van layout behouden
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Als u deze optie selecteert, wordt er geen afbeelding als voorblad aan het eBook toegevoegd.
Als u deze optie selecteert, wordt er een afbeeldingsbestand gemaakt door de eerste pagina van het eBook te
rasteren. Dit bestand wordt vervolgens als omslag gebruikt.
Als u deze optie selecteert, kunt u een afbeelding op uw computer opgeven om als voorblad te gebruiken.
Geef een navigatieoptie op voor de inhoudsopgave van de EPUB-viewer: u kunt een inhoudsopgavestijl gebruiken om de
zijbalknavigatie te genereren of u kunt de bestandsnaam gebruiken.
Selecteer deze optie als u een inhoudsopgave wilt genereren op basis van de bestandsnamen. Als u een inhoudsopgave
wilt genereren op basis van een bestandsnaam, moet u ook een alineastijl opgeven op basis waarvan u het geëxporteerde bestand wilt
splitsen (Geavanceerd > Document splitsen > een stijl selecteren).
Selecteer deze optie als u een inhoudsopgave wilt genereren op basis van de geselecteerde
inhoudsopgavestijl. Kies in het menu Stijl van inhoudsopgave de stijl die u wilt gebruiken om de inhoudsopgave van het eBook te maken.
Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave als u een speciale stijl voor de inhoudsopgave van uw eBook wilt maken.
Geef de waarden voor de bovenste en onderste marge en voor de linker-en rechtermarge op in pixels. Als u voor elke marge dezelfde
waarde wilt gebruiken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk.
De volgorde opgeven waarin pagina-elementen worden geëxporteerd
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en
van boven naar beneden te zoeken. In sommige gevallen, met name bij complexe documenten met meerdere kolommen, worden de
ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en
op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten
volgens de binding van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe
documenten met meerdere kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde
weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
De volgorde wordt bepaald door de volgorde van de labels in de structuurweergave. Zie Pagina-items
labelen.
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen.
Alleen de geselecteerde artikelen worden geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
Schakel dit selectievakje in als u voetnoten na de alinea wilt plaatsen. Indien deze optie is uitgeschakeld, worden
voetnoten omgezet in eindnoten.
Schakel dit selectievakje in als u alle geforceerde regeleinden in het geëxporteerde eBook wilt
verwijderen.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u de automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden de onderliggende opsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u de automatische nummering van InDesign hebt gebruikt,
worden de onderliggende nummeropsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee opent u het EPUB-bestand in de standaardtoepassing die voor het lezen van EPUB-bestanden is geselecteerd,
indien aanwezig.
EPUB-afbeeldingsopties
Het gedeelte Afbeelding van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties. Vanuit het menu Afbeeldingsomzetting bepaalt u
hoe afbeeldingen naar HTML worden geëxporteerd.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
Kies de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi). Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van 72 ppi of
96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi (iPhone 4). U
kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde kiezen. De waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde voor alle huidige eBook-apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
536
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Pagina-einde invoegen
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Document splitsen
Inclusief metagegevens van document
Uitgever
Unieke id
CSS-opties
CSS genereren
Lokale overschrijvingen behouden
Inclusief lettertypen die kunnen worden ingesloten
Stijlpagina toevoegen
Script toevoegen
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Geef de uitlijning voor de afbeeldingen op: links, midden of rechts. U kunt ook de opvulling boven
en onder de afbeeldingen opgeven.
Schakel dit selectievakje in als u pagina-einden samen met afbeeldingen wilt invoegen. U kunt pagina-einden vóór, na
of vóór en na de afbeelding invoegen.
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld; gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen nodig om te kunnen
worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze zijn gedownload. Zolang het bestand
niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Exportinstellingen van object negeren toegepast op afzonderlijke afbeeldingen. Zie Exportopties voor
object toepassen.
EPUB-opties - Geavanceerd
Het gedeelte Inhoud van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
U kunt het eBook splitsen bij de opgegeven alineastijl. Door het eBook te splitsen, zal het EPUB-pakket een groter aantal
HTML-bestanden bevatten. Deze optie kan echter handig zijn voor het opsplitsen van grote bestanden en u verbetert hiermee de prestaties van
de EPUB-leesprogramma's.
De metagegevens van het document (of het stijlbrondocument wanneer een boek is geselecteerd)
worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
Geef de informatie over de uitgever op die u in de metagegevens van het eBook wilt opnemen. U kunt desgewenst een URL
voor de uitgever opgeven waarmee de ontvanger van het eBook de website kan bezoeken.
Voor elk EPUB-document is een unieke id vereist. Er wordt automatisch een unieke id gemaakt en weergegeven.U kunt deze
verwijderen en een unieke id opgeven.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie.
Geef op of u wilt dat InDesign een CSS voor het geëxporteerde bestand genereert. Als u uw document/boek naar EPUB
wilt exporteren zonder een CSS te genereren, worden alleen de klassen die zijn gekoppeld aan de stijlen gemarkeerd in de HTML-labels;
er worden geen overschrijvende klassen gemaakt. Dit is erg handig als u een externe CSS met het geëxporteerde bestand wilt gebruiken.
Als u deze optie selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Hiermee worden alle lettertypen die kunnen worden ingesloten, opgenomen in het
eBook. De lettertypen bevatten insluitgegevens die bepalen of het lettertype kan worden ingesloten.
Hiermee kunt u de URL van het bestaande CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL,
zoals “/styles/style.css”. Er wordt niet door InDesign gecontroleerd of het CSS bestaat of geldig is. U kunt Dreamweaver gebruiken om uw
externe CSS-instelling te bevestigen.
Geef de URL op van een bestaand JavaScript. InDesign controleert niet of het JavaScript bestaat of geldig is, dus wilt u uw
JavaScript-instelling bevestigen.
537
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Bronnen voor EPUB
Gebruik de volgende koppelingen om meer te weten te komen over de EPUB-indeling.
Op www.idpf.org vindt u meer informatie over de EPUB-specificatie.
Via www.adobe.com/nl/products/digitaleditions kunt u een gratis exemplaar van het Digital Editions-leesprogramma downloaden.
Het blog Digital Editions bevat informatie over Digital Editions.
Informatie over exporteren naar Kindle vindt u in de whitepaper over InDesign en Kindle (PDF).
Leer hoe u uw InDesign-bestanden omzet in de EPUB-indeling en verkoop uw eBooks voor weergave op de Apple iPad. Zie de whitepaper
over InDesign en iPad.
538
Inhoud exporteren naar HTML | CC
Wat wordt geëxporteerd?
Wat wordt niet geëxporteerd?
Exporteren
Inhoudsvolgorde/Ordenen
Exporteren naar HTML is een gemakkelijke manier om InDesign-inhoud geschikt voor het web te maken. Bij het exporteren van inhoud naar
HTML, kunt u bepalen hoe de tekst en afbeeldingen worden geëxporteerd. InDesign behoudt de namen van de alinea-, teken-, object-, tabel- en
celopmaak die op de geëxporteerde inhoud is toegepast door de HTML-inhoud te markeren met CSS-stijlklassen met dezelfde naam. Met Adobe
Dreamweaver of elke andere CSS-geschikte HTML-editor kunt u snel opmaak en layoutbewerkingen in de inhoud aanbrengen.
InDesign exporteert alle artikelen, gekoppelde en ingesloten afbeeldingen, SWF-filmbestanden, voetnoten,
tekstvariabelen (als tekst), lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten en hyperlinks naar tekst of webpagina's. Tabellen wordt ook
geëxporteerd, maar bepaalde opmaak (zoals tabel- en cellijnen) wordt niet geëxporteerd. Aan tabellen worden unieke id's toegewezen, zodat
hiernaar kan worden verwezen als Spry-gegevenssets in Dreamweaver. Geplaatste audio- en h.264-videobestanden worden in de HTML5-labels
<audio> en <video> ingesloten.
InDesign exporteert geen getekende objecten (zoals rechthoeken, ovalen en veelhoeken), hyperlinks (behalve
koppelingen naar webpagina's en hyperlinks die op tekst zijn toegepast en naar tekstankerpunten in hetzelfde document gaan), geplakte objecten
(waaronder geplakte Illustrator-afbeeldingen), tekst die is omgezet naar contouren, XML-labels, boeken, bladwijzers, SING-glyphlets,
paginaovergangen, indexmarkeringen, objecten op het plakbord die niet zijn geselecteerd en die de pagina niet raken, of stramienpagina-items
(tenzij deze vóór het exporteren worden overschreven of geselecteerd).
1. Als u niet het gehele document exporteert, selecteert u de tekstkaders, stukken tekst, tabelcellen of de afbeeldingen die u wilt exporteren.
2. Kies Bestand > Exporteren en selecteer HTML in de lijst Opmaak.
3. Geef een naam en locatie voor het HTML-bestand op en klik op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster voor de HTML-exportopties in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Geavanceerd de gewenste opties op en klik
vervolgens op OK.
Er wordt een document met de opgegeven naam en de extensie .html gemaakt (bijvoorbeeld "nieuwsbrief.html") en een submap met
webafbeeldingen (bijvoorbeeld "webafbeeldingen nieuwsbrief") wordt eventueel op dezelfde locatie opgeslagen.
HTML-exportopties
Geef in het dialoogvenster HTML de volgende opties op.
Algemene opties
In het gebied Algemeen staan de volgende opties.
Hiermee bepaalt u of alleen de geselecteerde items of het hele document wordt geëxporteerd. Als een tekstkader is geselecteerd,
wordt het volledige artikel, inclusief overlopende tekst, geëxporteerd.
Als Document is geselecteerd, worden alle pagina-items van alle spreads geëxporteerd, uitgezonderd de stramienpagina-items die niet zijn
overschreven en de pagina-items op onzichtbare lagen. XML-labels en gegenereerde indexen en inhoudsopgaven worden ook genegeerd.
Hiermee kunt u de leesvolgorde van paginaobjecten opgeven.
Gebaseerd op paginalayout
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en
van boven naar beneden te zoeken. In sommige gevallen, met name bij complexe documenten met meerdere kolommen, worden de
ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en
op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten
volgens de binding van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe
documenten met meerdere kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde
weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
Hetzelfde als XML-structuur
Wanneer u Hetzelfde als XML-structuur selecteert, bepaalt het deelvenster XML-structuur de volgorde van de geëxporteerde inhoud en
welke inhoud wordt geëxporteerd. Als de inhoud al gelabeld is, kunt u de labels in het deelvenster XML-structuur slepen en op die manier
de XHTML-exporteervolgorde instellen. Als de inhoud niet gelabeld is, kunt u Niet-gelabelde items toevoegen kiezen in het menu van het
deelvenster Structuur om labels te genereren waarvan u de volgorde kunt aanpassen. Als u een bepaald item niet wilt exporteren, verwijdert
u het desbetreffende label in het deelvenster XML-structuur. (Als een label wordt verwijderd, wordt de inhoud van het INDD-bestand niet
verwijderd.) Zie Pagina-items labelen.
Hetzelfde als deelvenster Artikelen
539
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Omzetten in tekst
HTML tonen na export
Afbeeldingen kopiëren
Origineel
Geoptimaliseerd
Koppeling naar serverpad
Weergave van layout behouden
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen. Alleen de geselecteerde artikelen worden
geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u de automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden de onderliggende opsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u de automatische nummering van InDesign hebt gebruikt,
worden de onderliggende nummeropsommingstekens ook ingevoegd..
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee wordt, indien aanwezig, de browser gestart.
Afbeeldingsopties
Geef op hoe afbeeldingen worden geëxporteerd naar HTML.
Hiermee wordt de oorspronkelijke afbeelding naar de submap <document_name>-web-images geëxporteerd. Als deze optie is
geselecteerd, worden alle andere opties grijs weergegeven.
Hiermee kunt u instellen hoe de afbeelding wordt geëxporteerd.
Met deze optie kunt u een lokale URL (zoals "afbeeldingen/") vóór het afbeeldingsbestand invoeren en
worden er geen afbeeldingen naar een submap geëxporteerd. In de HTML-code geeft het koppelingskenmerk het pad en de extensie
weer die u hebt opgegeven. Deze optie is vooral effectief wanneer u zelf afbeeldingen in webcompatibele afbeeldingen omzet.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
Kies de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi). Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van 72 ppi of
96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi (iPhone 4). U
kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde kiezen. De waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde voor alle huidige eBook-apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Geef de uitlijning voor de afbeeldingen op: links, midden of rechts. U kunt ook de opvulling boven
en onder de afbeeldingen opgeven.
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld; gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen nodig om te kunnen
worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze helemaal zijn gedownload. Zolang het
bestand niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Hiermee worden de exportopties voor objecten die op afzonderlijke afbeeldingen zijn toegepast,
genegeerd. Zie Exportopties voor object toepassen.
Geavanceerde opties
Stel in het gebied Geavanceerd de CSS- en JavaScript-opties in.
540
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
CSS-opties
CSS genereren
Stijlpagina toevoegen
JavaScript-opties
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie. De inhoud van de pagina, de HTML-code, staat in het HTML-
bestand, terwijl de CSS-regels die bepalen hoe de code wordt weergegeven, in een ander bestand (een extern stijlblad) of in het HTML-document
(doorgaans in de kopsectie) staan. U kunt voor geselecteerde tekst bijvoorbeeld verschillende tekengrootten opgeven en met CSS de opmaak en
plaatsing van blokelementen op een webpagina bepalen.
Geef op of u wilt dat InDesign een CSS voor het geëxporteerde bestand genereert. Als u de optieCSS genereren
selecteert, kunt u ook de optie Lokale overschrijvingen behouden selecteren om lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand op te
nemen.
Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL, zoals
“/styles/style.css”. Er wordt niet door InDesign gecontroleerd of het CSS bestaat of geldig is. U kunt Dreamweaver gebruiken om uw
externe CSS-instelling te bevestigen.
Selecteer Koppeling naar extern JavaScript om een JavaScript uit te voeren wanneer de HTML-pagina wordt geopend. Geef
de URL van het JavaScript op. Deze URL is doorgaans een relatieve URL. Er wordt niet door InDesign gecontroleerd of het JavaScript bestaat of
geldig is.
541
Exporteren naar Adobe PDF
Naar boven
Naar boven
Adobe PDF
Exporteren naar PDF om af te drukken
Adobe PDF-voorinstellingen
Adobe PDF-voorinstellingen aanpassen
Adobe PDF-voorinstellingen laden
Het deelvenster Achtergrondtaken
Adobe PDF
PDF (Portable Document Format) is een universele bestandsindeling waarin de lettertypen, afbeeldingen en opmaak van brondocumenten die in
een groot aantal toepassingen en op uiteenlopende platforms zijn gemaakt, behouden blijven. Adobe PDF is de wereldwijde standaard voor
veilige, betrouwbare verspreiding en uitwisseling van elektronische documenten en formulieren. Adobe PDF-bestanden zijn compact en compleet
en kunnen worden gedeeld, weergegeven en afgedrukt door iedereen die beschikt over de gratis software Adobe Reader®.
Adobe PDF is uiterst effectief in workflows voor publicatie van drukwerk. Door een samenstelling van uw illustraties op te slaan in Adobe PDF
ontstaat een compact, betrouwbaar bestand dat eenvoudig kan worden weergegeven, bewerkt, geordend en gecontroleerd door uzelf of uw
prepressbureau. Het prepressbureau kan het Adobe PDF-bestand vervolgens op een geschikt moment in de workflow direct uitvoeren of
verwerken met gereedschappen uit diverse programma's voor naverwerkingstaken, zoals preflightcontroles, overvulling, impositie en
kleurscheidingen.
Wanneer u gegevens in Adobe PDF opslaat, kunt u desgewenst een bestand maken dat compatibel is met PDF/X. PDF/X (Portable Document
Format Exchange) is een subset van Adobe PDF voor het voorkomen van vele kleur-, lettertype- en overvulvariabelen die tot afdrukproblemen
leiden. PDF/X kan worden gebruikt wanneer PDF's worden uitgewisseld als digitale masters voor afdrukproductie. Dit is zowel mogelijk tijdens de
productiefase als de uitvoerfase van de workflow, mits alle toepassingen en uitvoerapparaten PDF/X ondersteunen.
Adobe PDF's biedt oplossingen voor de volgende aan elektronische documenten verwante problemen:
Exporteren naar PDF om af te drukken
Het exporteren van een bestand of boek naar PDF kan net zo eenvoudig zijn als het gebruiken van de standaardinstellingen voor een hoge
afdrukkwaliteit of aangepaste instellingen voor een taak. De door u opgegeven exportinstellingen voor PDF worden bij de toepassing opgeslagen
en op elk nieuw InDesign-document of -boek toegepast dat u naar PDF exporteert. Met voorinstellingen kunt u snel aangepaste instellingen op
PDF-bestanden toepassen.
U kunt een document, een boek of geselecteerde documenten in een boek als een enkel PDF-bestand exporteren. Verder is het mogelijk om de
inhoud van de InDesign-layout naar het Klembord te kopiëren en hiervan automatisch een Adobe PDF-bestand te maken. (Dit komt van pas
wanneer u een PDF-bestand in een andere toepassing wilt plakken, zoals Adobe Illustrator.)
Wanneer u een InDesign-bestand naar PDF exporteert, kunt u de navigatie-elementen zoals inhoudsopgaven en indexvermeldingen, en
Algemeen probleem Voordelen van Adobe PDF
Ontvangers kunnen de bestanden niet openen omdat zij niet
beschikken over het programma waarmee de bestanden zijn
gemaakt.
Iedereen kan overal een PDF-bestand openen. Hiervoor is alleen
de gratis Adobe Reader-software nodig.
Archieven die bestaan uit papieren en elektronische documenten
zijn moeilijk te doorzoeken en nemen veel ruimte in beslag.
Bovendien moet u beschikken over de programma's waarmee de
documenten zijn gemaakt.
PDF's zijn compact, gemakkelijk te doorzoeken en kunnen op elk
gewenst moment met Reader worden geopend. Dankzij
koppelingen is navigatie in PDF's eenvoudig.
Documenten worden verkeerd op handheldapparaten
weergegeven.
Met gelabelde PDF's kan tekst opnieuw worden geplaatst voor
weergave op mobiele platforms, zoals Palm OS®-, Symbian™-
en Pocket PC®-apparaten.
Documenten met een ingewikkelde opmaak zijn niet toegankelijk
voor slechtzienden.
Gelabelde PDF-bestanden bevatten informatie over de inhoud en
structuur, waardoor deze bestanden door schermlezers kunnen
worden gelezen.
542
Opmerking:
interactiviteitsfuncties zoals hyperlinks, bladwijzers, mediaclips en knoppen behouden. Ook kunt u verborgen lagen, niet-afdrukbare lagen en niet-
afdrukbare objecten naar PDF exporteren. Wanneer u een boek exporteert, kunt u lagen met dezelfde naam via het deelvenster Boek
samenvoegen.
Voor informatie over het maken van toegankelijke PDF-documenten gaat u naar Toegankelijkheid van Adobe InDesign.
Een geopend document naar PDF exporteren om af te drukken
1. Kies Bestand > Exporteren.
2. Geef een naam en locatie voor het bestand op.
3. Kies Adobe PDF (afdrukken) bij Opslaan als Type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
Als u de optie Adobe PDF (afdrukken) kiest, kunt u geen interactieve elementen in het PDF-bestand opnemen. Voor het exporteren van een
interactief document naar PDF, zie Interactieve documenten maken voor PDF.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u een voorgedefinieerde set met taakopties wilt gebruiken, kiest u een voorinstelling in het menu Voorinstelling Adobe PDF.
Als u een PDF/X-bestand wilt maken, kiest u een PDF/X-voorinstelling in het menu Voorinstelling Adobe PDF of een voorgedefinieerd
PDF/X-formaat in het menu Standaard.
Als u opties wilt aanpassen, selecteert u een categorie in de lijst links en stelt u de opties in.
5. Kies uit het oogpunt van compatibiliteit de laagste PDF-versie waarmee u uw bestanden nog kunt openen.
6. Klik op Exporteren (Windows) of op Bewaar (Mac OS).
U kunt de opties in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren instellen op de standaardwaarden door Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt te houden en op Opnieuw instellen te klikken. (De knop Annuleren verandert in Opnieuw instellen.)
Lagen voorbereiden voordat u een boek naar PDF gaat exporteren
Wanneer u een boek naar PDF exporteert, kunt u InDesign-lagen in het PDF-document tonen en verbergen. Als u dubbele laagnamen in het PDF-
bestand wilt voorkomen, moet u tijdens het exporteren de lagen samenvoegen.
Als de optie Lagen met dezelfde naam bij exporteren samenvoegen is ingeschakeld, staan de laagnamen onder dezelfde boeknaam in Acrobat of
Reader. Is deze optie niet ingeschakeld, dan staan de laagnamen onder elke documentnaam.
1. Als u bepaalde lagen niet wilt samenvoegen, moet u die lagen in elk boekdocument een unieke naam geven.
Bij namen van lagen wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters, dus de lagen met de naam "Kunst" en "kunst" worden
niet samengevoegd.
2. Selecteer de optie Lagen met dezelfde naam bij exporteren samenvoegen in het menu van het deelvenster Boek.
Wanneer u het boek naar PDF exporteert, moet de optie Acrobat-lagen maken zijn ingeschakeld. Voor deze optie moet u
Acrobat 6 (PDF 1.5) of hoger gebruiken.
Een boek naar PDF exporteren
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u van het hele boek een PDF-bestand wilt maken, klikt u in een leeg gedeelte van het deelvenster Boek om de eventueel
geselecteerde documenten te deselecteren en kiest u Boek exporteren naar PDF in het menu van het deelvenster Boek.
Als u van documenten in een boek een PDF-bestand wilt maken, selecteert u het gewenste document of de gewenste documenten in
het deelvenster Boek en kiest u Geselecteerde documenten naar PDF exporteren in het menu van het deelvenster Boek.
2. Geef een naam en locatie voor het PDF-bestand op en klik op Opslaan.
3. Kies een voorinstelling in het menu Voorinstelling Adobe PDF of selecteer een categorie in de lijst links in het dialoogvenster Adobe PDF
exporteren en stel de opties in.
4. Klik op Exporteren (Windows) of op Bewaar (Mac OS).
De grootte van PDF-bestanden beperken
Als de PDF-bestanden die u wilt delen alleen bestemd zijn voor weergave, kunt u de PDF-bestanden bij het exporteren uit InDesign verkleinen.
Hier volgen enkele voorbeelden van manieren waarop u bestandsgrootte kunt beperken in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren:
Kies [Kleinste bestandsgrootte] in het menu Voorinstelling Adobe PDF.
Downsample in het gedeelte Compressie afbeeldingen tot 72 pixels per inch, selecteer de automatische compressie en selecteer vervolgens
een lage of middelmatige kwaliteit voor kleuren- of grijswaardenafbeeldingen. Wanneer u met foto's werkt, gebruikt u de compressie
Automatisch (JPEG 2000). Bij afbeeldingen met overwegend effen kleuren, zoals grafieken en diagrammen, kiest u ZIP-compressie.
Gebruik in het uitvoergebied het inktbeheer om steunkleuren naar proceskleuren om te zetten.
Als u PDF-bestanden wilt verkleinen, opent u het gewenste PDF-bestand in Acrobat 8.0 of hoger en kiest u Document > Bestand verkleinen en
543
Naar boven
Afdrukken met hoge kwaliteit
Standaardwaarden Illustrator (alleen Illustrator)
Grote pagina's (alleen Acrobat)
PDF/A-1b: 2005 (CMYK en RGB) (alleen Acrobat)
PDF/X-1a (2001 en 2003)
PDF/X-3
PDF/X-4 (2008)
Drukperskwaliteit
geeft u het compatibiliteitsniveau op. Voor meer controle kiest u Geavanceerd > PDF optimaliseren.
Raadpleeg de Help van Acrobat en de website van Adobe voor meer informatie over het verkleinen van PDF-bestanden.
Adobe PDF-voorinstellingen
Een PDF-voorinstelling is een groep instellingen die het maken van een PDF beïnvloeden. Deze instellingen zorgen ervoor dat de bestandsgrootte
in verhouding is met de kwaliteit, afhankelijk van de manier waarop de PDF wordt gebruikt. De meeste vooraf gedefinieerde voorinstellingen
gelden voor verschillende Adobe Creative Suite-componenten, zoals InDesign, Illustrator, Photoshop en Acrobat. U kunt ook aangepaste
voorinstellingen maken en delen die zijn afgestemd op uw unieke uitvoervereisten.
Voorinstellingen worden standaard geïnstalleerd in de map Extras. Sommige van de hieronder vermelde voorinstellingen zijn pas beschikbaar
wanneer u deze hebt verplaatst naar de map Settings. De mappen Extras en Settings bevinden zich gewoonlijk in (Windows Vista en Windows 7)
ProgramData\Adobe\AdobePDF, (Windows XP) Documents and Settings\All Users\Application Data\Adobe\Adobe PDF of (Mac OS)
Bibliotheek\Application Support\Adobe PDF. Sommige voorinstellingen zijn in bepaalde Creative Suite-componenten niet beschikbaar.
De aangepaste instellingen bevinden zich in (Windows XP) Documents and Settings/[gebruikersnaam]/Application Data/Adobe/Adobe
PDF/Settings, (Windows Vista en Windows 7) Users/[gebruikersnaam]/AppData/Roaming/Adobe/Adobe PDF/Settings of (Mac OS)
Users/[gebruikersnaam]/Bibliotheek/Application Support/Adobe/Adobe PDF/Settings.
Controleer de PDF-instellingen regelmatig. De instellingen worden niet automatisch omgezet in de standaardinstellingen. Toepassingen en
hulpprogramma's waarmee PDF-bestanden worden gemaakt, gebruiken de set PDF-instellingen die het laatst is gedefinieerd of geselecteerd.
Hiermee maakt u PDF-bestanden die geschikt zijn voor afdrukken van hoge kwaliteit op desktopprinters en
drukpersen. Bij deze voorinstelling wordt PDF 1.4 gebruikt, worden afbeeldingen in kleur en grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en
monochrome afbeeldingen naar 1200 ppi, worden subsets met alle lettertypen ingesloten, blijven kleuren ongewijzigd en wordt de transparantie
niet afgevlakt (voor bestandstypen waarin transparantie mogelijk is). Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat
Reader 5.0 en hoger. In InDesign worden met deze voorinstelling ook gecodeerde PDF-bestanden gemaakt.
Hiermee maakt u een PDF waarin alle Illustrator-gegevens behouden blijven. PDF-bestanden
die met deze voorinstelling zijn gemaakt kunnen zonder verlies van gegevens opnieuw worden geopend in Illustrator.
Hiermee maakt u PDF-bestanden die kunnen worden gebruikt voor het weergeven en afdrukken van technische
tekeningen die groter zijn dan 5 x 5 m. Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 7.0 en Acrobat Reader 7.0 en hoger.
Deze voorinstelling wordt gebruikt voor elektronische documenten die langdurig bewaard
moeten blijven (archivering). PDF/A-1b gebruikt PDF 1.4 en zet alle kleuren om in CMYK of RGB, afhankelijk van de standaard die u kiest. Deze
PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat Reader 5.0 en hoger.
PDF/X-1a vereist dat alle fonts worden ingesloten, dat de juiste markeringen en aflooptekens worden opgegeven en
dat kleuren worden weergegeven als CMYK, steunkleuren of beide. Bestanden die voldoen aan deze standaard moeten informatie bevatten over
de manier waarop ze moeten worden afgedrukt. PDF-bestanden die voldoen aan de PDF/X-1a-standaard kunnen worden geopend in Acrobat 4.0
en Acrobat Reader 4.0 en hoger.
Bij PDF/X-1a wordt PDF 1.3 gebruikt, worden afbeeldingen in kleur en grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en monochrome afbeeldingen
naar 1200 ppi, worden subsets met alle lettertypen ingesloten, worden niet-gelabelde PDF's gemaakt en wordt transparantie afgevlakt met de
instelling Hoge resolutie.
Opmerking: De voorinstellingen PDF/X1-a:2003 en PDF/X-3:2003 worden tijdens de installatie op uw computer geplaatst, maar zijn pas
beschikbaar wanneer u deze hebt verplaatst van de map Xtras naar de map Settings.
Met deze voorinstelling wordt een PDF gemaakt op basis van de ISO-standaard PDF/X-3:2002. PDF-bestanden die worden gemaakt
met deze instelling, kunnen worden geopend in Acrobat 4.0 en Acrobat Reader 4.0 of later.
Deze voorinstelling voor het maken van ISO PDF/X-4:2008-bestanden ondersteunt live-transparantie (transparantie wordt niet
afgevlakt) en ICC-kleurbeheer. PDF-bestanden die worden geëxporteerd met deze voorinstelling, krijgen de PDF 1.4-indeling. Afbeeldingen
worden op dezelfde wijze gedownsampled en gecomprimeerd en lettertypen op dezelfde wijze ingesloten als met de instellingen PDF/X-1a en
PDF/X-3. U kunt PDF/X-4:2008-compatibele PDF-bestanden rechtstreeks maken in Creative Suite 4 en 5-componenten, waaronder Illustrator,
InDesign en Photoshop. Acrobat 9 Pro bevat validerings- en preflight-functies waarmee PDF/X-4:2008-compatibele PDF-bestanden kunnen
worden gemaakt en niet-PDF/X-bestanden indien mogelijk kunnen worden omgezet in PDF/X-4:2008-bestanden.
Adobe raadt PDF/X-4:2008 aan als optimale PDF-bestandsindeling voor publicatieworkflows voor PDF-drukwerk.
Hiermee maakt u PDF-bestanden met een hoge afdrukkwaliteit, bijvoorbeeld voor digitaal afdrukken of voor scheidingsvellen
die op een zetmachine of plaatmachine worden afgedrukt. De bestanden voldoen echter niet aan de PDF/X-standaard. In dit geval is de kwaliteit
van de inhoud het belangrijkste. Het doel is om in een Adobe PDF-bestand alle gegevens te behouden die een drukker of afdrukservicebureau
nodig heeft om het document correct af te drukken. Bij deze set opties wordt PDF 1.4 gebruikt, worden kleuren naar CMYK geconverteerd, worden
afbeeldingen in kleur en grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en monochrome afbeeldingen naar 1200 ppi, worden subsets met alle
lettertypen ingesloten en wordt de transparantie behouden (voor bestandstypen waarin transparantie mogelijk is).
Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en in Acrobat Reader 5.0 en hoger.
Opmerking: Voordat u een Adobe PDF-bestand maakt voor verzending naar een commerciële drukker of een afdrukservicebureau, moet u weten
wat de uitvoerresolutie en de overige instellingen zijn of vraagt u om een .joboptions-bestand met de aanbevolen instellingen. Mogelijk moet u de
544
PDF-bestanden met rijke inhoud
Kleinste bestandsgrootte
Tijdschriftadvertenties 2006 (Japan)
Standaard (alleen Acrobat)
Naar boven
Naar boven
Windows XP
Windows Vista en Windows 7
Mac OS
Adobe PDF-instellingen aanpassen voor een bepaald bureau en een eigen .joboptions-bestand meeleveren.
Hiermee maakt u gebruiksklare PDF-bestanden met codes, hyperlinks, bladwijzers, interactieve elementen en
lagen. Bij deze set opties wordt PDF 1.5 gebruikt en worden subsets van alle lettertypen ingesloten. Ook worden de bestanden geoptimaliseerd
voor byte-serving. Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 6.0 en in Acrobat Reader 6.0 en hoger. De voorinstelling PDF-
bestanden met rijke inhoud staat in de map Extras.
Opmerking: Deze voorinstelling werd in eerdere versies van bepaalde toepassingen eBook genoemd.
Hiermee maakt u PDF-bestanden voor weergave op het web of een intranet of voor e-maildistributie. Met deze set
opties worden compressie, downsampling en een relatief lage afbeeldingsresolutie gebruikt. Alle kleuren worden omgezet in sRGB en lettertypen
worden ingesloten. Ook worden de bestanden geoptimaliseerd voor byte-serving. Voor optimale resultaten kunt u deze voorinstelling beter niet
gebruiken als u het PDF-bestand wilt afdrukken.
Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en in Acrobat Reader 5.0 en hoger.
Met deze voorinstelling maakt u een PDF-bestand op basis van de ontwerpregels die zijn opgesteld door
de Digital Data Delivery-commissie.
Hiermee maakt u PDF-bestanden die worden afgedrukt op desktopprinters of digitale kopieerapparaten, die worden
gepubliceerd op een cd of die als een proefdruk naar een klant worden gestuurd. Bij deze set met opties worden bestanden klein gehouden met
compressie en downsampling, maar worden ook subsets ingesloten van alle (toegestane) lettertypen die worden gebruikt in het bestand, worden
alle kleuren geconverteerd naar sRGB en wordt afgedrukt met een gemiddelde resolutie. Subsets van Windows-lettertypen worden niet standaard
ingesloten. PDF-bestanden die met dit instellingenbestand zijn gemaakt, kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat Reader 5.0 en hoger.
Raadpleeg de PDF Integration Guide op de dvd van Creative Suite voor meer informatie over gedeelde PDF-instellingen voor Creative Suite-
componenten.
Adobe PDF-voorinstellingen aanpassen
Alhoewel de standaard PDF-voorinstellingen zijn gebaseerd op praktijkvoorbeelden, kan het zijn dat u voor uw workflow of de workflow voor de
printer wellicht andere, speciale PDF-instellingen nodig hebt die niet in de ingebouwde voorinstellingen voorkomen. In dat geval kunt u of kan uw
servicebureau zelf voorinstellingen maken. Adobe PDF-voorinstellingen worden opgeslagen als .joboptions-bestanden.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen Adobe PDF > Definiëren.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Nieuw om een nieuwe voorinstelling te maken. Als u de nieuwe voorinstelling wilt baseren op een bestaande voorinstelling,
selecteert u eerst de bestaande voorinstelling. Stel PDF-opties in en klik op OK. (Zie Adobe PDF-opties.)
Als u een aangepaste voorinstelling wilt bewerken, selecteert u die voorinstelling en klikt u op Bewerken. (De standaardvoorinstellingen
kunt u niet bewerken.) Stel PDF-opties in en klik op OK.
Als u een voorinstelling wilt verwijderen, selecteert u de desbetreffende voorinstelling en klikt u op Verwijderen.
U slaat een voorinstelling in een andere map dan de map met de standaardinstellingen in de Adobe PDF-map op door de voorinstelling
te selecteren en op Opslaan als te klikken. Geef een locatie op en klik op Opslaan.
Ook kunt u bij het opslaan van een PDF-bestand een aangepaste voorinstelling maken door te klikken op Voorinstelling opslaan onder in het
dialoogvenster Adobe PDF exporteren. Voer een naam voor de voorinstelling in en klik op OK.
Adobe PDF-voorinstellingen laden
De nieuwe PDF-voorinstellingen (.joboptions-bestanden) die u maakt, worden opgeslagen in de map Settings op de volgende locaties:
Documents and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\\Adobe PDF
Users\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\\\Adobe PDF
Gebruiker/[gebruikersnaam]/Bibliotheek/Application Support/Adobe/Adobe PDF
Deze voorinstellingen komen automatisch in het menu Voorinstellingen Adobe PDF te staan.
Extra InDesign PDF-voorinstellingen worden geïnstalleerd in de map Extras in de map Adobe PDF van het systeem. Zoek extra .joboptions-
bestanden met de zoekfunctie van het systeem op. U kunt ook bestanden van aangepaste PDF-voorinstellingen van prepress-bureaus en
collega's ontvangen. Deze voorinstellingen komen alleen in het menu Voorinstellingen Adobe PDF te staan als u die voorinstellingen handmatig of
met de opdracht Laden in de map Settings plaatst.
PDF-voorinstellingen laden
U kunt de opdracht Laden gebruiken als u PDF-voorinstellingen wilt laden die naar u zijn opgestuurd, of als u PDF-voorinstellingen vanuit InDesign
CS2 wilt laden.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen Adobe PDF > Definiëren.
545
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
2. Klik op Laden en selecteer het .joboptions-bestand dat u wilt laden.
Het .joboptions-bestand wordt gekopieerd naar de map Settings waarin de nieuwe PDF-voorinstellingen worden opgeslagen.
U kunt een .joboptions-bestand in het menu Voorinstellingen Adobe PDF plaatsen door dat bestand naar de map Settings te slepen waarin de
PDF-voorinstellingen zijn opgeslagen.
PDF-voorinstellingen vanuit InDesign CS omzetten
In InDesign CS en oudere versies van InDesign worden PDF-voorinstellingen geëxporteerd met de extensie .pdfs, en in InDesign CS2 en hoger
met de extensie .joboptions. Als u een PDFS-bestand importeert, wordt dit omgezet naar een .joboptions-bestand en worden instellingen indien
nodig overschreven. Als bijvoorbeeld Monitor RGB als het doelprofiel in het gedeelte Uitvoer in InDesign CS was geselecteerd, wordt dit in
InDesign CS4 automatisch gewijzigd in Document RGB.
1. Kies Bestand > Voorinstellingen Adobe PDF > Definiëren.
2. Klik op Laden.
3. Kies PDF-instellingenbestanden uit vorige versie (.pdfs) bij Bestanden van het type (Windows) of kies Alle bestanden in het menu Activeer
(Macintosh).
4. Dubbelklik op het bestand dat u wilt omzetten.
Dit bestand wordt geselecteerd in de lijst met voorinstellingen voor Adobe PDF.
Het deelvenster Achtergrondtaken
Het exporteren van PDF-bestanden kan nu op de achtergrond worden uitgevoerd, zodat u aan uw document kunt blijven werken en niet meer
hoeft te wachten tot het exporteren is voltooid. U kunt meerdere PDF-exportbewerkingen ook op de achtergrond in een wachtrij zetten. In het
deelvenster Achtergrondtaken kunt u de voortgang van het exportproces weergeven.
1. Exporteer een of meerdere documenten naar Adobe PDF.
2. Kies Venster > Hulpmiddelen > Achtergrondtaken om de voortgang weer te geven.
Adobe PDF-opties
PDF-compatibiliteitsniveaus
Interactieve documenten maken voor PDF
546
Exporteren naar JPEG-indeling
Selectie
Bereik
Alles selecteren
Spreads
Kleurenprofiel insluiten
Afloopinstellingen van document gebruiken
Anti-aliasing
Overdruk simuleren
JPEG gebruikt een standaard compressiemechanisme voor afbeeldingen om kleuren- of grijswaardenafbeeldingen voor schermweergave te
comprimeren. Gebruik de opdracht Exporteren om een pagina, spread of geselecteerd object in de JPEG-indeling te exporteren.
1. Selecteer indien nodig het object dat u wilt exporteren. (Als u een pagina of spread gaat exporteren, hoeft u niets te selecteren.)
2. Kies Bestand > Exporteren.
3. Geef een locatie en bestandsnaam op.
4. Kies JPEG bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
Het dialoogvenster JPEG exporteren verschijnt.
5. Voer onder Exporteren een van de volgende handelingen uit:
Het geselecteerde object exporteren.
Voer het nummer van de pagina of pagina's in die u wilt exporteren. Plaats een koppelteken tussen de paginanummers in een
bereik en gebruik een komma als scheidingsteken wanneer u meerdere pagina's of bereiken opgeeft.
Exporteer alle pagina's in de documenten.
Exporteer aangrenzende pagina's in een spread naar één JPEG-bestand. Deselecteer deze optie als u elke pagina in een spread
als een apart JPEG-bestand wilt exporteren.
6. Kies bij Kwaliteit de opties waarmee u een optimale verhouding bereikt tussen compressie (voor kleinere bestanden) en kwaliteit van de
afbeelding:
Maximaal neemt alle beschikbare hoge-resolutie afbeeldingsgegevens in het geëxporteerde bestand op. Dit neemt meer schijfruimte in
beslag. Kies deze optie als het bestand wordt afgedrukt op een uitvoerapparaat met hoge resolutie.
Laag neemt alleen schermresolutieversies (72 dpi) van geplaatste bitmapafbeeldingen in het geëxporteerde bestand op. Kies deze optie
als het bestand alleen op het scherm wordt weergegeven.
Bij Normaal en Hoog bevat de afbeelding meer gegevens dan bij Laag. Probeer de diverse opties uit.
7. Kies bij Indelingmethode een van de volgende opties:
Met de instelling Progressief wordt een JPEG-afbeelding steeds gedetailleerder weergegeven terwijl deze wordt gedownload door een
webbrowser.
Basislijn geeft een JPEG-afbeelding pas weer nadat deze volledig is gedownload.
8. Selecteer of typ de resolutie voor de geëxporteerde JPEG-afbeelding.
9. Bepaal de kleurruimte van het geëxporteerde bestand. De beschikbare opties zijn RGB, CMYK en Grijs.
10. Stel de volgende gewenste optie(s) in en klik op Exporteren.
Selecteer deze optie als u het kleurenprofiel van het document wilt insluiten in het geëxporteerde JPEG-bestand.
De naam van het kleurenprofiel wordt klein, rechts van de optie weergegeven. U kunt het gewenste profiel voor het document selecteren
door Bewerken > Profielen toewijzen te kiezen voordat u het bestand exporteert als een JPEG-bestand.
De optie Kleurenprofiel insluiten wordt uitgeschakeld wanneer u in het menu Kleurruimte de optie Grijs kiest.
Selecteer deze optie als u het afloopgebied dat is opgegeven in Documentinstelling, wilt
weergeven in het resulterende JPEG-bestand. De optie Afloopinstellingen van document gebruiken wordt uitgeschakeld wanneer u de optie
Selectie kiest.
Met de optie Anti-aliasing worden de gekartelde randen van tekst en bitmapafbeeldingen vloeiend gemaakt.
Deze optie lijkt op de functie Voorvertoning overdruk, maar kan worden gebruikt voor alle geselecteerde kleurruimten.
547
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Selecteer de optie als u wilt dat het door InDesign geëxporteerde JPEG-bestand de effecten van het overdrukken van steuninkten met
verschillende neutrale densiteitswaarden simuleert door bij het afdrukken steunkleuren om te zetten in proceskleuren.
JPEG-bestanden (.jpg)
548
Inhoud exporteren voor EPUB | CS6
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Versie
EPUB 2.0.1
Overzicht
Exporteren naar EPUB
EPUB-exportopties
EPUB-opties - Algemeen
EPUB-afbeeldingsopties
EPUB-opties - Geavanceerd
Bronnen voor EPUB
Overzicht
Voordat u uw layout naar EPUB exporteert, kunt u een aantal fijne kneepjes aanbrengen om ervoor te zorgen dat deze goed wordt uitgevoerd.
Verankerde afbeeldingen toevoegen - Veranker afbeeldingen in tekstflows zodat u de positie ten opzichte van de geëxporteerde tekst kunt
bepalen. Zie Verankerde objecten.
Exportopties voor objecten - Geef exportopties voor geplaatste objecten op. Zie Exportopties voor objecten.
Stijlen toewijzen aan exportlabels - Wijs stijlen voor tekens en alinea's toe aan HTML-labels en -klassen. Zie Stijlen toewijzen aan
exportlabels.
Inhoud en volgorde kiezen - Gebruik het deelvenster Artikelen om de inhoud en volgorde te kiezen waarin het moet worden weergegeven.
Zie Artikelen. U kunt inhoud ook ordenen op basis van paginaopmaak of op basis van de XML-structuur.
Exporteren naar EPUB
U kunt een document of boek exporteren als een herplaatsbaar eBook in de EPUB-indeling, die compatibel is met software voor e-readers.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Open het document en kies Bestand > Exporteren.
Open een boek en kies de optie Boek exporteren naar EPUB in het deelvenstermenu Boek.
2. Geef een bestandsnaam en locatie op.
3. Kies EPUB in de lijst Opslaan als en klik vervolgens op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster EPUB-exportopties de gewenste opties op in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Geavanceerd.
InDesign maakt één EPUB-bestand dat de op XHTML gebaseerde inhoud bevat. Indien gespecificeerd kan het geëxporteerde bestand voorzien
zijn van een omslagafbeelding. De omslagafbeelding wordt gemaakt van een afbeelding of door de eerste pagina van het opgegeven document
(of het stijlbrondocument als u een boek hebt geselecteerd) te rasteren. De miniatuurweergave wordt gebruikt om het boek aan te geven in de
EPUB-lezers of de bibliotheekweergave van Digital Editions Reader. U hebt een EPUB-lezer nodig om het bestand weer te geven. U kunt ook de
Adobe Digital Editions-software gebruiken die u gratis kunt downloaden van de Adobe-website.
Het EPUB-bestand is in feite een ZIP-bestand. Als u de inhoud van een EPUB-bestand wilt weergeven en bewerken, wijzigt u de extensie van
.epub in .zip en pakt u het ZIP-bestand uit. Dit is vooral handig als u het CSS-bestand wilt bewerken.
InDesign-objecten zoals tekstkaders en objecten die geplaatste afbeeldingen bevatten, worden altijd geëxporteerd wanneer u de
optie Gebaseerd op paginalayout kiest. Lege objecten worden niet geëxporteerd tenzij u een instelling op het InDesign-object via Exportopties voor
object hebt toegepast om het object te exporteren als JPEG, GIF of PNG.
EPUB-exportopties
EPUB-opties - Algemeen
Het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
Geef een versie op voor EPUB.
EPUB 2.0.1 is een standaard die is goedgekeurd door IDPF in 2007. Deze indeling wordt ondersteund op allerlei apparaten.
549
EPUB 3.0
EPUB 3.0 met layout
Omslag
Geen
Eerste pagina rasteren
Afbeelding kiezen
Stijl van inhoudsopgave
Marges
Inhoudsvolgorde
Gebaseerd op paginalayout
Hetzelfde als XML-structuur
Hetzelfde als het deelvenster Artikelen
Voetnoot plaatsen na alinea
Geforceerde regeleinden verwijderen
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Toewijzen aan statische geordende lijsten
Omzetten in tekst
EPUB tonen na export
Weergave van layout behouden
EPUB 3.0 is een standaard die is goedgekeurd door IDPF in 2011. Deze indeling ondersteunt ook audio, video, javascript en
verticale Japanse tekst. De nieuwe functies werken echter niet op readers en en apparaten die de EPUB 3.0-standaard niet ondersteunen.
Dit is een experimentele indeling die door Adobe Systems wordt gemaakt. De indeling ondersteunt meerdere
kolommen, tekstomloop en andere besturingselementen, zodat uw layouts er op alle layouts goed uitzien. Deze functie werkt alleen met
specifieke viewertechnologieën.
Hiermee geeft u de afbeelding voor het voorblad van het eBook op. Kies een van de volgende mogelijkheden:
Als u deze optie selecteert, wordt er geen afbeelding als voorblad aan het eBook toegevoegd.
Als u deze optie selecteert, wordt er van de eerste pagina van het eBook een afbeeldingsbestand gemaakt dat
als omslag wordt gebruikt.
Als u deze optie selecteert, kunt u een afbeelding op uw computer opgeven om als voorblad te gebruiken.
Selecteer deze optie als u een inhoudsopgave wilt genereren op basis van de geselecteerde inhoudsopgavestijl. Kies in
het menu voor inhoudsopgavestijl de stijl die u wilt gebruiken om de inhoudsopgave van het eBook te maken. Kies Layout > Stijlen van
inhoudsopgave als u een speciale stijl voor de inhoudsopgave van uw eBook wilt maken.
Geef de waarden voor de bovenste en onderste marge en voor de linker-en rechtermarge op in pixels. Als u voor elke marge dezelfde
waarde wilt gebruiken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk.
De volgorde opgeven waarin pagina-elementen worden geëxporteerd
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en
van boven naar beneden te zoeken. In sommige gevallen, met name bij complexe documenten met meerdere kolommen, worden de
ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en
op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten
volgens de binding van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe
documenten met meerdere kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde
weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van de labels in de structuurweergave. Zie Pagina-items
labelen.
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen.
Alleen de geselecteerde artikelen worden geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
Schakel dit selectievakje in als u voetnoten na de alinea wilt plaatsen. Indien deze optie is uitgeschakeld, worden
voetnoten omgezet in eindnoten.
Schakel dit selectievakje in als u alle geforceerde regeleinden in het geëxporteerde eBook wilt
verwijderen.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u de automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden de onderliggende opsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u de automatische nummering van InDesign hebt gebruikt,
worden de onderliggende nummeropsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee opent u het EPUB-bestand in de standaardtoepassing die voor het lezen van EPUB-bestanden is geselecteerd,
indien aanwezig.
EPUB-afbeeldingsopties
Het gedeelte Afbeeldingen van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties. Vanuit het menu Afbeeldingsomzetting bepaalt u
hoe afbeeldingen naar HTML worden geëxporteerd.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
550
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Pagina-einde invoegen
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Gesplitst document
Inclusief metagegevens van document
Uitgever
Unieke id
CSS-opties
Inclusief stijldefinities
Lokale overschrijvingen behouden
Inclusief lettertypen die kunnen worden ingesloten
Stijlpagina toevoegen
Script toevoegen
Kies de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi). Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van 72 ppi of
96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi (iPhone 4). U
kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde kiezen. De waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde voor alle huidige eBook-apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Hiermee kunt u de uitlijning van de afbeelding instellen op links, midden en rechts en de
tussenruimte vóór en na instellen.
Schakel dit selectievakje in als u pagina-einden samen met afbeeldingen wilt invoegen. U kunt pagina-einden vóór, na,
of vóór en na de afbeelding invoegen.
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld; gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen
nodig om te kunnen worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze zijn gedownload.
Zolang het bestand niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Hiermee worden de Exportopties voor object die op afzonderlijke afbeeldingen zijn toegepast,
genegeerd. Zie Exportopties voor object toepassen.
EPUB-opties - Geavanceerd
Het gedeelte Inhoud van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
U kunt het eBook splitsen bij de opgegeven alineastijl. Door het eBook te splitsen, zal het EPUB-pakket een groter aantal
HTML-bestanden bevatten. Deze optie kan echter handig zijn voor het opsplitsen van grote bestanden en u verbetert hiermee de prestaties van
de EPUB-leesprogramma's.
De metagegevens van het document (of het stijlbrondocument wanneer een boek is geselecteerd)
worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
Geef de informatie over de uitgever op die u in de metagegevens van het eBook wilt opnemen. U kunt desgewenst een URL
voor de uitgever opgeven waarmee de ontvanger van het eBook de website kan bezoeken.
Voor elk EPUB-document is een unieke id vereist. Er wordt automatisch een unieke id gemaakt en weergegeven.U kunt deze
verwijderen en een unieke id opgeven.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie.
Bij het exporteren naar EPUB kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die u kunt bewerken.
Als u deze optie selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Hiermee worden alle lettertypen die kunnen worden ingesloten, opgenomen in het
eBook. De lettertypen bevatten insluitgegevens die bepalen of het lettertype kan worden ingesloten.
Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL, zoals
“/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is; u moet dus de externe CSS-instelling bevestigen.
Geef de URL op van een bestaand JavaScript. InDesign controleert niet of het JavaScript bestaat of geldig is, dus wilt u uw
JavaScript-instelling bevestigen.
551
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Bronnen voor EPUB
Gebruik de volgende koppelingen om meer te weten te komen over de EPUB-indeling.
Op www.idpf.org vindt u meer informatie over de EPUB-specificatie.
Via www.adobe.com/nl/products/digitaleditions kunt u een gratis exemplaar van het Digital Editions-leesprogramma downloaden.
Het blog Digital Editions bevat informatie over Digital Editions.
Informatie over exporteren naar Kindle vindt u in de whitepaper over InDesign en Kindle (PDF).
Leer hoe u uw InDesign-bestanden omzet in de EPUB-indeling en verkoop uw eBooks voor weergave op de Apple iPad. Zie de whitepaper
over InDesign en iPad.
552
Inhoud exporteren voor EPUB | CS5.5
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Inclusief metagegevens van document
Invoer van uitgever toevoegen
Unieke id
Bronnen voor EPUB
EPUB-exportopties - Algemeen
EPUB-exportopties - Afbeelding
EPUB-exportopties - Inhoud
U kunt een document of boek exporteren als een herplaatsbaar eBook in EPUB-indeling die compatibel is met het leesprogramma Adobe Digital
Editions en met andere eBook-leesprogramma's.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Open het document en kies Bestand > Exporteren.
Open een boek en kies de optie Boek exporteren naar EPUB in het deelvenstermenu Boek.
2. Geef een bestandsnaam en locatie op.
3. Kies EPUB in de lijst Opslaan als en klik vervolgens op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster EPUB-exportopties de gewenste opties op in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Inhoud.
InDesign maakt één EPUB-bestand dat de op XHTML gebaseerde inhoud bevat. Indien gespecificeerd kan het geëxporteerde bestand voorzien
zijn van een omslagafbeelding. De omslagafbeelding wordt gemaakt van een afbeelding of door de eerste pagina van het opgegeven document
(of het stijlbrondocument als u een boek hebt geselecteerd) te rasteren. De miniatuurweergave wordt gebruikt om het boek aan te geven in de
EPUB-lezers of de bibliotheekweergave van Digital Editions Reader. U hebt een EPUB-lezer nodig om het bestand weer te geven. U kunt ook de
Adobe Digital Editions-software gebruiken die u gratis kunt downloaden van de Adobe-website.
Het EPUB-bestand is in feite een ZIP-bestand. Om de inhoud van een EPUB-bestand weer te geven en te bewerken, dient u de extensie
.epub te wijzigen in .zip en het bestand vervolgens uit te pakken. Dit is vooral handig als u het CSS-bestand wilt bewerken.
InDesign-objecten zoals tekstkaders en objecten die geplaatste afbeeldingen bevatten, worden altijd geëxporteerd wanneer u de
optie Gebaseerd op paginalayout kiest. Lege objecten worden niet geëxporteerd tenzij u een instelling op het InDesign-object via de Exportopties
voor object hebt toegepast om het object te exporteren als JPEG, GIF of PNG.
Bronnen voor EPUB
Gebruik de volgende koppelingen om meer te weten te komen over de EPUB-indeling.
Voor een lijst met epub-artikelen en -bronnen gaat u naar www.adobe.com/go/learn_id_epub_nl.
Op www.idpf.org vindt u meer informatie over de EPUB-indeling.
Via www.adobe.com/nl/products/digitaleditions kunt u een gratis exemplaar van het Digital Editions-leesprogramma downloaden.
Het blog Digital Editions bevat informatie over Digital Editions.
Voor informatie over het exporteren naar Kindle raadpleegt u de whitepaper over InDesign en Kindle.
Leer hoe u uw InDesign-bestanden omzet in de EPUB-indeling en verkoop uw eBooks voor weergave op de Apple iPad. Zie de whitepaper
over InDesign en iPad.
EPUB-exportopties - Algemeen
Het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
De metagegevens van het document (of het stijlbrondocument wanneer een boek is geselecteerd)
worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
Geef de informatie over de uitgever op die u in de metagegevens van het eBook wilt opnemen. U kunt
desgewenst een URL voor de uitgever opgeven waarmee de ontvanger van het eBook de website kan bezoeken.
Voor elk EPUB-document is een unieke id vereist. U kunt het unieke id-kenmerk zelf opgeven. Als u dit veld leeg laat, wordt
automatisch een unieke id gegenereerd.
553
Voorblad van EPUB
Geen afbeelding op voorblad
Eerste pagina rasteren
Bestaand afbeeldingsbestand gebruiken
Volgorde
Boekmarge
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Toewijzen aan statische geordende lijsten
Omzetten in tekst
EPUB tonen na export
Naar boven
Weergave van layout behouden
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Pagina-einde invoegen
Hiermee geeft u de afbeelding voor het voorblad van het eBook op. Kies een van de volgende mogelijkheden:
Als u deze optie selecteert, wordt er geen afbeelding als voorblad aan het eBook toegevoegd.
Als u deze optie selecteert, wordt er van de eerste pagina van het eBook een afbeeldingsbestand gemaakt dat
als voorblad wordt gebruikt.
Als u deze optie selecteert, kunt u een afbeelding op uw computer opgeven om als voorblad
te gebruiken.
Hiermee geeft u de volgorde op waarin de pagina-elementen worden geëxporteerd.
Gebaseerd op pagina-layout
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Baseren op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en van boven
naar beneden te zoeken. In sommige gevallen, met name bij complexe documenten met meerdere kolommen, worden de ontwerpelementen
mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten volgens de
richting van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe documenten met meerdere
kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de
inhoud anders te organiseren en op te maken.
Hetzelfde als XML-structuur
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van de labels in de structuurweergave. Zie Pagina-items labelen.
Hetzelfde als deelvenster Artikelen
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen. Alleen de geselecteerde artikelen worden
geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
Hiermee geeft u een eenvoudige marge in Ems of pixels op. Voor de compatibiliteit tussen meerdere schermen is het beter om
marges in Ems op te geven. Dezelfde waarde wordt op alle marges toegepast: boven, onder, links en rechts.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u de automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden de onderliggende opsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u de automatische nummering van InDesign hebt gebruikt,
worden de onderliggende nummeropsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee start u het leesprogramma Adobe Digital Editions, indien geïnstalleerd.
EPUB-exportopties - Afbeelding
Het gedeelte Afbeelding van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties. Vanuit het menu Afbeeldingsomzetting bepaalt u
hoe afbeeldingen naar HTML worden geëxporteerd.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
Geef hier de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi) op. Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van
72 ppi of 96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi
(iPhone 4). U kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde opgeven. De waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde voor alle huidige eBook-
apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Hiermee kunt u de uitlijning van de afbeelding instellen op links, midden en rechts en de
tussenruimte vóór en na instellen.
Schakel dit selectievakje in als u pagina-einden samen met afbeeldingen wilt invoegen. U kunt pagina-einden vóór, na,
of vóór en na de afbeelding invoegen.
554
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Naar boven
Indeling voor EPUB-inhoud
Inhoudsopgave van stijl gebruiken
Document onderbreken bij alineastijl
Voetnoot plaatsen na alinea
Geforceerde regeleinden verwijderen
CSS genereren
Inclusief stijldefinities
Lokale overschrijvingen behouden
Inclusief lettertypen die kunnen worden ingesloten
Alleen stijlnamen
Bestaand CSS-bestand gebruiken
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld;gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen
nodig om te kunnen worden weergegeven.) Selecteer Basislijn om elk JPEG-bestand pas weer te geven nadat het is gedownload; er verschijnt
een plaatsaanduiding totdat het uiteindelijke bestand wordt weergegeven.
Hiermee worden de Exportopties voor object die op afzonderlijke afbeeldingen zijn toegepast,
genegeerd. Zie Exportopties voor object toepassen.
EPUB-exportopties - Inhoud
Het gedeelte Inhoud van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
Hiermee kunt u aangeven of u de XHTML- of DTBook-indeling wilt gebruiken. DTBook is een speciale indeling die
bedoeld is voor slechtziende eindgebruikers.
Selecteer deze optie als u een inhoudsopgave wilt genereren op basis van de geselecteerde
inhoudsopgavestijl. Kies in het menu voor inhoudsopgavestijl de stijl die u wilt gebruiken om de inhoudsopgave van het eBook te maken. Kies
Layout > Stijlen van inhoudsopgave als u een speciale stijl voor de inhoudsopgave van uw eBook wilt maken.
U kunt het eBook splitsen bij de opgegeven alineastijl. Door het eBook te splitsen, zal het EPUB-pakket
een groter aantal HTML-bestanden bevatten. Deze optie kan echter handig zijn voor het opsplitsen van grote bestanden en u verbetert hiermee
de prestaties van de EPUB-leesprogramma's.
Schakel dit selectievakje in als u voetnoten na de alinea wilt plaatsen. Indien deze optie is uitgeschakeld, worden
voetnoten omgezet in eindnoten.
Schakel dit selectievakje in als u alle geforceerde regeleinden in het geëxporteerde eBook wilt
verwijderen.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie.
Bij het exporteren naar EPUB kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die u kunt bewerken.
Als u deze optie selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Hiermee worden alle lettertypen die kunnen worden ingesloten, opgenomen in het
eBook. Lettertypen hebben insluitgegevens die bepalen of een lettertype al dan niet kan worden ingesloten.
Hiermee worden alleen ongedefinieerde stijlnamen opgenomen in de EPUB-stijlpagina.
Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL,
zoals “/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is; u moet dus de externe CSS-instelling bevestigen.
555
Inhoud exporteren naar HTML | CS6 & CS5.5
Wat wordt geëxporteerd?
Wat wordt niet geëxporteerd?
Exporteren
Inhoudsvolgorde/Ordenen
Exporteren naar HTML is een gemakkelijke manier om InDesign-inhoud geschikt voor het web te maken. Bij het exporteren van inhoud naar
HTML, kunt u bepalen hoe de tekst en afbeeldingen worden geëxporteerd. InDesign behoudt de namen van de alinea-, teken-, object-, tabel- en
celopmaak die op de geëxporteerde inhoud is toegepast door de HTML-inhoud te markeren met CSS-stijlklassen met dezelfde naam. Met Adobe
Dreamweaver of elke andere CSS-geschikte HTML-editor kunt u snel opmaak en layoutbewerkingen in de inhoud aanbrengen.
InDesign exporteert alle artikelen, gekoppelde en ingesloten afbeeldingen, SWF-filmbestanden, voetnoten,
tekstvariabelen (als tekst), lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten en hyperlinks naar tekst of webpagina's. Tabellen wordt ook
geëxporteerd, maar bepaalde opmaak (zoals tabel- en cellijnen) wordt niet geëxporteerd. Aan tabellen worden unieke id's toegewezen, zodat
hiernaar kan worden verwezen als Spry-gegevenssets in Dreamweaver. Geplaatste audio- en h.264-videobestanden worden in de HTML5-labels
<audio> en <video> ingesloten.
InDesign exporteert geen getekende objecten (zoals rechthoeken, ovalen en veelhoeken), hyperlinks (behalve
koppelingen naar webpagina's en hyperlinks die op tekst zijn toegepast en naar tekstankerpunten in hetzelfde document gaan), geplakte objecten
(waaronder geplakte Illustrator-afbeeldingen), tekst die is omgezet naar contouren, XML-labels, boeken, bladwijzers, SING-glyphlets,
paginaovergangen, indexmarkeringen, objecten op het plakbord die niet zijn geselecteerd en die de pagina niet raken, of stramienpagina-items
(tenzij deze vóór het exporteren worden overschreven of geselecteerd).
1. Als u niet het gehele document exporteert, selecteert u de tekstkaders, stukken tekst, tabelcellen of de afbeeldingen die u wilt exporteren.
2. Kies Bestand > Exporteren en selecteer HTML in de lijst Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac).
3. Geef een naam en locatie voor het HTML-bestand op en klik op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster HTML-exportopties in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Geavanceerd de gewenste opties op en klik
vervolgens op OK.
Er wordt een document met de opgegeven naam en de extensie .html gemaakt (bijvoorbeeld "nieuwsbrief.html") en een submap met
webafbeeldingen (bijvoorbeeld "webafbeeldingen nieuwsbrief") wordt eventueel op dezelfde locatie opgeslagen.
HTML-exportopties
Geef in het dialoogvenster HTML de volgende opties op.
Algemene opties
In het gebied Algemeen staan de volgende opties.
Hiermee bepaalt u of alleen de geselecteerde items of het hele document wordt geëxporteerd. Als een tekstkader is geselecteerd,
wordt het volledige artikel, inclusief overlopende tekst, geëxporteerd.
Als Document is geselecteerd, worden alle pagina-items van alle spreads geëxporteerd, uitgezonderd de stramienpagina-items die niet zijn
overschreven en de pagina-items op onzichtbare lagen. XML-labels en gegenereerde indexen en inhoudsopgaven worden ook genegeerd.
Hiermee kunt u de leesvolgorde van paginaobjecten opgeven.
Gebaseerd op paginalayout
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en
van boven naar beneden te zoeken. Soms, en dan vooral bij complexe documenten met meerdere kolommen, staan de ontwerpelementen
niet in de gewenste leesvolgorde. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten
volgens de richting van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe
documenten met meerdere kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde
weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
Hetzelfde als XML-structuur
Wanneer u Gelijk aan XML-structuur selecteert, bepaalt de XML-structuur de volgorde van de geëxporteerde inhoud en welke inhoud wordt
geëxporteerd. Als de inhoud al gelabeld is, kunt u de labels in het deelvenster XML-structuur slepen en op die manier de XHTML-
exporteervolgorde instellen. Als de inhoud niet gelabeld is, kunt u Niet-gelabelde items toevoegen kiezen in het menu van het deelvenster
Structuur om labels te genereren waarvan u de volgorde kunt aanpassen. Als u een bepaald item niet wilt exporteren, verwijdert u het
desbetreffende label in het deelvenster XML-structuur. (Als een label wordt verwijderd, wordt de inhoud van het INDD-bestand niet
verwijderd.) Zie Pagina-items labelen.
Hetzelfde als deelvenster Artikelen
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen. Alleen de geselecteerde artikelen worden
geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
556
Marge
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Toewijzen aan statische geordende lijsten
Omzetten in tekst
HTML tonen na export
Afbeeldingen kopiëren
Origineel
Geoptimaliseerd
Koppeling naar serverpad
Weergave van layout behouden
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Hiermee geeft u een eenvoudige marge in Ems of pixels op. Voor de compatibiliteit tussen meerdere schermen is het beter om marges in
Ems op te geven. Dezelfde waarde wordt op alle marges toegepast: boven, onder, links en rechts.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden onderliggende opsommingstekens ook opgenomen.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u autonummering van InDesign hebt gebruikt, worden
onderliggende opsommingstekens ook opgenomen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee wordt, indien aanwezig, de browser gestart.
Afbeeldingsopties
Geef op hoe afbeeldingen worden geëxporteerd naar HTML.
Hiermee wordt de oorspronkelijke afbeelding naar de submap <document_name>-web-images geëxporteerd. Als deze optie is
geselecteerd, worden alle andere opties grijs weergegeven.
Hiermee kunt u instellen hoe de afbeelding wordt geëxporteerd.
Met deze optie kunt u een lokale URL (zoals "afbeeldingen/") vóór het afbeeldingsbestand invoeren en
worden er geen afbeeldingen naar een submap geëxporteerd. In de HTML-code geeft het koppelingskenmerk het pad en de extensie
weer die u hebt opgegeven. Deze optie is vooral effectief wanneer u zelf afbeeldingen in webcompatibele afbeeldingen omzet.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
Geef hier de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi) op. Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van
72 ppi of 96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi
(iPhone 4). U kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde opgeven. De beschikbare waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde waarde voor alle
huidige eBook-apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Hiermee kunt u de uitlijning van de afbeelding instellen op links, midden en rechts en de
tussenruimte vóór en na instellen.
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld;gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen
nodig om te kunnen worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze helemaal zijn
gedownload. Zolang het bestand niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Hiermee worden de Exportopties voor object die op afzonderlijke afbeeldingen zijn toegepast,
557
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
CSS-opties
Ingesloten CSS
Geen CSS
Externe CSS
JavaScript-opties
genegeerd. Zie Exportopties voor object toepassen.
Geavanceerde opties
Stel in het gebied Geavanceerd de CSS- en JavaScript-opties in.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie. De inhoud van de pagina, de HTML-code, staat in het HTML-
bestand, terwijl de CSS-regels die bepalen hoe de code wordt weergegeven, in een ander bestand (een extern stijlblad) of in het HTML-document
(doorgaans in de kopsectie) staan. U kunt voor geselecteerde tekst bijvoorbeeld verschillende tekengrootten opgeven en met CSS de opmaak en
plaatsing van blokelementen op een webpagina bepalen.
Bij het exporteren naar XHTML kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die in de kopsectie van het HTML-bestand met
declaraties (kenmerken) wordt weergegeven.
Als u Inclusief stijldefinities selecteert, probeert InDesign de kenmerken van de InDesign-tekstopmaak te laten overeenkomen met CSS-
equivalenten. Als u deze optie niet selecteert, bevat het HTML-bestand lege declaraties. U kunt deze declaraties naderhand in bewerken
in Dreamweaver.
Als u Lokale overschrijvingen behouden selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Selecteer deze optie als u het CSS-gedeelte uit het HTML-bestand wilt weglaten.
Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL, zoals
“/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is. Met Dreamweaver moet u dus de externe CSS-
instelling bevestigen.
Selecteer Koppelen met extern JavaScript om een JavaScript uit te voeren wanneer de HTML-pagina wordt geopend. Geef de
URL van het JavaScript op. Deze URL is doorgaans een relatieve URL. Er wordt niet door InDesign gecontroleerd of het JavaScript bestaat of
geldig is.
558
Adobe PDF-opties
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Categorieën Adobe PDF-opties
Over PDF/X-standaarden
PDF-compatibiliteitsniveaus
Algemene opties voor PDF-bestanden
Compressie- en downsampling-opties voor Adobe PDF-bestanden
Opties voor Tekens en afloopgebied voor PDF-bestanden
Kleurbeheer en PDF/X-opties voor PDF-bestanden
Lettertype-, OPI- en afvlakkingsopties voor PDF-bestanden
Beveiliging toevoegen aan PDF-bestanden
Beveiligingsopties voor PDF-bestanden
Lettertypen insluiten en vervangen
Een document voor schermweergave voorbereiden
Categorieën Adobe PDF-opties
U kunt PDF-opties instellen wanneer u naar PDF exporteert of wanneer u PDF-voorinstellingen maakt of bewerkt. Adobe PDF-opties worden
onderverdeeld in categorieën. De categorieën staan met uitzondering van de opties Standaard en Compatibiliteit links in het dialoogvenster Adobe
PDF Exporteren. Deze twee opties staan boven in het dialoogvenster. Wanneer u naar PDF exporteert en een van de opties wijzigt, staat
"gewijzigd" achter de naam van de voorinstelling.
Standaard Hiermee geeft u een PDF/X-formaat voor het bestand op.
Compatibiliteit Hiermee geeft u een PDF-versie voor het bestand op.
Algemeen Hiermee geeft u standaardbestandsopties op.
Compressie Hiermee geeft u op of illustraties moet worden gecomprimeerd en gedownsampled en welke methode en instellingen daarbij moeten
worden gebruikt.
Tekens en afloopgebied Hiermee geeft u drukkersmarkeringen, het afloopgebied en de witruimte rond pagina's op. Alhoewel dit dezelfde opties
zijn als in het dialoogvenster Afdrukken, zijn de berekeningen enigszins anders, omdat de PDF niet wordt uitgevoerd naar een bekend
paginaformaat.
Uitvoer Hiermee bepaalt u hoe kleuren- en PDF/X-uitvoerintentieprofielen worden opgeslagen in het PDF-bestand.
Geavanceerd Hiermee bepaalt u hoe lettertypen, OPI-specificaties, transparantieafvlakking en JDF-instructies in het PDF-bestand worden
opgeslagen.
Beveiliging Hiermee voegt u beveiliging aan het PDF-bestand toe. Er zijn geen beveiligingsopties beschikbaar wanneer u een PDF-voorinstelling
maakt of bewerkt.
Samenvatting Hiermee geeft u een samenvatting van de huidige PDF-instellingen weer. U kunt de afzonderlijke instellingen bekijken door op de
pijl naast een categorie te klikken (bijvoorbeeld de categorie Algemeen). U slaat het overzicht als een ASCII-tekstbestand op door op
Samenvatting opslaan te klikken. Er verschijnt een waarschuwingspictogram
met een uitleg als de instelling in de geselecteerde voorinstelling
niet kan worden uitgevoerd en opnieuw moet worden toegewezen. Als in een voorinstelling bijvoorbeeld bronprofielen zijn opgegeven die niet
overeenkomen met het bestand met de huidige kleurinstellingen, worden de profielen gebruikt die voor het bestand met de kleurinstellingen zijn
opgegeven.
Over PDF/X-standaarden
De PDF/X-standaarden zijn gedefinieerd door de International Organization for Standardization (ISO). Deze standaarden gelden voor het
uitwisselen van grafische inhoud. Tijdens de PDF-omzetting wordt het desbetreffende bestand gecontroleerd aan de hand van de opgegeven
standaard. Als de PDF niet voldoet aan de geselecteerde ISO-standaard, wordt een bericht weergegeven met de vraag of u de omzetting wilt
annuleren of wilt doorgaan met het maken van een bestand dat niet compatibel is. Een veelgebruikte standaard voor een workflow voor gedrukte
publicaties is de PDF/X-indeling, bijvoorbeeld PDF/X-1a.
De PDF/X-4-indeling is een betrouwbare indeling voor live transparantie- en kleurbeheer. Deze indeling is bij uitstek geschikt voor RIP-verwerking,
digitale printers die gebruikmaken van de Adobe PDF Print Engine, en PDF-bestanden die in Acrobat moeten worden afgedrukt.
Opmerking: Zie de ISO-website en de Adobe-website voor meer informatie over PDF/X.
PDF-compatibiliteitsniveaus
Wanneer u PDF-bestanden maakt, moet u beslissen welke PDF-versie u wilt gebruiken. U kunt de PDF-versie veranderen door over te schakelen
op een andere voorinstelling of door een compatibiliteitsoptie te kiezen wanneer u het bestand opslaat als PDF of een PDF-voorinstelling bewerkt.
559
Naar boven
In het algemeen moet u de meest recente versie (in dit geval versie 1.7) gebruiken, tenzij er specifieke behoefte is aan achterwaartse
compatibiliteit. De nieuwste versie bevat alle nieuwste mogelijkheden en functies. Als u echter documenten maakt die op grote schaal worden
verspreid, kunt u wellicht beter Acrobat 5.0 (PDF 1.4) of Acrobat 6.0 (PDF 1.5) kiezen, zodat alle gebruikers het document kunnen bekijken en
afdrukken.
In de volgende tabel worden enkele functies vergeleken van PDF-bestanden die met de verschillende compatibiliteitsinstellingen zijn gemaakt.
Opmerking: Acrobat 8.0 en 9.0 gebruiken ook PDF 1.7.
Acrobat 3.0 (PDF 1.3) Acrobat 5.0 (PDF 1.4) Acrobat 6.0 (PDF 1.5) Acrobat 7.0 (PDF 1.6) en
Acrobat X (PDF 1.7)
PDF-bestanden kunnen
worden geopend in Acrobat
3.0 en Acrobat Reader 3.0 en
hoger.
PDF-bestanden kunnen
worden geopend in Acrobat
3.0 en Acrobat Reader 3.0 en
hoger. Functies die specifiek
zijn voor latere versies kunnen
echter verloren gaan of niet
zichtbaar zijn.
De meeste PDF-bestanden
kunnen worden geopend in
Acrobat 4.0 en Acrobat Reader
4.0 en hoger. Functies die
specifiek zijn voor latere
versies kunnen echter verloren
gaan of niet zichtbaar zijn.
De meeste PDF-bestanden
kunnen worden geopend in
Acrobat 4.0 en Acrobat Reader
4.0 en hoger. Functies die
specifiek zijn voor latere
versies, kunnen echter
verloren gaan of niet zichtbaar
zijn.
Het bestand mag geen
illustraties bevatten waarin
gebruik wordt gemaakt van
actieve transparantie-effecten.
Transparantie moet worden
afgevlakt voorafgaand aan de
omzetting in PDF 1.3.
Het gebruik van actieve
transparantie in illustraties
wordt ondersteund. Met de
Acrobat Distiller-functie wordt
transparantie afgevlakt.
Het gebruik van actieve
transparantie in illustraties
wordt ondersteund. Met de
Acrobat Distiller-functie wordt
transparantie afgevlakt.
Het gebruik van actieve
transparantie in illustraties
wordt ondersteund. Met de
Acrobat Distiller-functie wordt
transparantie afgevlakt.
Lagen worden niet
ondersteund.
Lagen worden niet
ondersteund.
Lagen blijven behouden
wanneer PDF-bestanden
worden gemaakt in
toepassingen die het
genereren van gelaagde PDF-
documenten ondersteunen,
zoals Illustrator CS en hoger of
InDesign CS en hoger.
Lagen blijven behouden
wanneer PDF-bestanden
worden gemaakt in
toepassingen die het
genereren van gelaagde PDF-
documenten ondersteunen,
zoals Illustrator CS en hoger of
InDesign CS en hoger.
DeviceN-kleurruimte met 8
kleuren wordt ondersteund.
DeviceN-kleurruimte met 8
kleuren wordt ondersteund.
DeviceN-kleurruimte met
maximaal 31 kleuren wordt
ondersteund.
DeviceN-kleurruimte met
maximaal 31 kleuren wordt
ondersteund.
Multibyte-lettertypen kunnen
worden ingesloten. Distiller zet
de lettertypen tijdens het
insluiten om.
Multibyte-lettertypen kunnen
worden ingesloten.
Multibyte-lettertypen kunnen
worden ingesloten.
Multibyte-lettertypen kunnen
worden ingesloten.
40-bits RC4-beveiliging wordt
ondersteund.
128-bits RC4-beveiliging wordt
ondersteund.
128-bits RC4-beveiliging wordt
ondersteund.
128-bits RC4- en 128-bits
AES-beveiliging (Advanced
Encryption Standard) worden
ondersteund.
Algemene opties voor PDF-bestanden
Klik op de categorie Algemeen in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren om de volgende opties in te stellen:
Beschrijving Hiermee geeft u de beschrijving weer van de geselecteerde voorinstelling en kunt u de beschrijving bewerken. U kunt een
beschrijving plakken vanaf het Klembord.
Alles Exporteert alle pagina's van het huidige document of boek.
Bereik Bepaalt het paginabereik dat in het huidige document moet worden geëxporteerd. Een bereik typt u met een koppelteken. Pagina's of
bereiken scheidt u met een komma. Deze optie is niet beschikbaar tijdens het exporteren van boeken of het maken van voorinstellingen.
Spreads Hiermee exporteert u de pagina's alsof ze zijn gebonden of zoals ze worden afgedrukt op hetzelfde vel.
Belangrijk: Selecteer Spreads niet voor commercieel afdrukken. Als u deze optie wel selecteert, kan het servicebureau de pagina's niet
opmaken.
Miniaturen op pagina insluiten Hiermee wordt een miniatuur weergegeven voor elke pagina in de PDF, waardoor het bestand groter wordt.
Deselecteer deze instelling wanneer gebruikers van Acrobat 5.0 en later de PDF zullen weergeven en afdrukken; in deze versies worden
miniaturen steeds dynamisch gegenereerd wanneer u op het deelvenster Pagina's van een PDF klikt.
Optimaliseren voor snelle weergave op het web Hiermee verkleint u de PDF-bestandsgrootte en optimaliseert u het PDF-bestand zodat het
560
Naar boven
sneller wordt weergegeven in een webbrowser door het bestand zo in te stellen dat er per keer één pagina wordt gedownload (byte-serving). Bij
deze optie worden tekst en tekeningen gecomprimeerd, ongeacht de instellingen die u in de categorie Compressie van het dialoogvenster Adobe
PDF exporteren hebt geselecteerd.
Gelabelde PDF maken Hiermee worden tijdens het exporteren elementen in het artikel automatisch van labels voorzien op basis van een subset
van de Acrobat-labels die door InDesign worden ondersteund. Dit omvat de herkenning van alinea's, standaard tekstopmaak, lijsten en tabellen. (U
kunt deze labels in het document invoegen en aanpassen, voordat u naar PDF exporteert. Zie Structuur aan PDF-bestanden toevoegen.)
Opmerking: Als Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) of hoger, worden de labels gecomprimeerd zodat het bestand kleiner wordt.
Wanneer het PDF-bestand vervolgens in Acrobat 4.0 of Acrobat 5.0 wordt geopend, zijn de labels niet zichtbaar omdat deze versies van Acrobat
geen labels kunnen decomprimeren.
PDF na exporteren weergeven Hiermee opent u het zojuist gemaakte PDF-bestand in de standaardtoepassing voor de weergave van PDF-
bestanden.
Acrobat-lagen maken Hiermee wordt elke InDesign-laag als een Acrobat-laag in het PDF-bestand opgeslagen. Ook worden de
drukkersmarkeringen die u hebt toegevoegd naar een afzonderlijke teken- en aflooplaag geëxporteerd. U kunt volledig door die lagen navigeren,
waardoor gebruikers met Acrobat 6.0 en hoger meerdere versies van het document vanuit een enkel PDF-bestand kunnen bekijken. Als een
document bijvoorbeeld in meerdere talen wordt gepubliceerd, kunt u voor elke taal de tekst op een aparte laag plaatsen. Uw prepress-bureau kan
die lagen tonen en verbergen en zo verschillende versies van het document genereren.
Als u de optie Adobe-lagen maken selecteert wanneer u een boek naar PDF exporteert, worden lagen met dezelfde naam standaard
samengevoegd.
Opmerking: De optie Acrobat-lagen maken is alleen beschikbaar wanneer de optie Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) of hoger.
Lagen exporteren Hiermee bepaalt u of zichtbare lagen en niet-afdrukbare lagen wel of niet in het PDF-bestand worden opgenomen. U kunt met
de optie Laagopties bepalen of elke laag wordt verborgen of als niet-afdrukbaar wordt ingesteld. Bij het exporteren naar PDF kunt u kiezen of alle
lagen (inclusief verborgen en niet-afdrukbare lagen), de zichtbare lagen (inclusief de niet-afdrukbare lagen) of de zichtbare en afdrukbare lagen
worden geëxporteerd.
Bladwijzers Maakt bladwijzers voor de items in een inhoudsopgave met behoud van de niveaus in de inhoudsopgave. Bladwijzers worden
gemaakt van de gegevens die in het deelvenster Bladwijzers zijn opgegeven.
Hyperlinks Maakt PDF-hyperlinkaantekeningen voor InDesign-hyperlinks en voor items in inhoudsopgaven en indexen.
Zichtbare hulplijnen en rasters Exporteert marge-, liniaal- en kolomhulplijnen en basislijnrasters die in het document zichtbaar zijn. Rasters en
hulplijnen worden in dezelfde kleur geëxporteerd als de kleur die in het document wordt gebruikt.
Niet-afdrukbare objecten Exporteert objecten waarop u de optie Niet-afdrukbaar in het deelvenster Kenmerken hebt toegepast.
Interactieve elementen Kies Inclusief vormgeving als u elementen zoals knoppen en filmposters in het PDF-bestand wilt opnemen. Als u een
PDF-bestand met interactieve elementen wilt maken, kiest u de optie Adobe PDF (interactief) in plaats van de optie Adobe PDF (afdrukken). Zie
Exporteren naar interactieve PDF opties.
Compressie- en downsampling-opties voor Adobe PDF-bestanden
Tijdens het exporteren van documenten naar Adobe PDF kunt u tekst en lijnwerk comprimeren en bitmapafbeeldingen comprimeren en
downsamplen. Afhankelijk van de instellingen die u kiest, kunnen compressie en resampling een Adobe PDF-bestand aanzienlijk verkleinen,
zonder dat er details verloren gaan of het bestand minder nauwkeurig is.
Het gedeelte Compressie van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren bestaat uit drie gedeelten. Elk gedeelte bevat de volgende opties voor het
comprimeren en resamplen van kleuren-, grijswaarden- of monochrome afbeeldingen in uw artwork.
Downsampling Gebruik downsampling als u het PDF-bestand op het web wilt gebruiken. Hierdoor is een hogere compressie mogelijk. Als u het
PDF-bestand op een hoge resolutie wilt afdrukken, overlegt u eerst met uw prepress-servicebureau voordat u de opties voor compressie en
downsampling gaat instellen.
U moet ook in overweging nemen of de pagina door gebruikers zal worden vergroot. Wanneer u bijvoorbeeld een PDF-document van een kaart
maakt, is het raadzaam een hogere afbeeldingsresolutie te gebruiken, zodat er kan worden ingezoomd op de kaart zonder dat dit ten koste van de
weergavekwaliteit gaat.
Downsampling is het verminderen van het aantal pixels in een afbeelding. Voor het downsamplen van afbeeldingen met kleuren of grijstinten of
monochrome afbeeldingen, kiest u een interpolatiemethode (gemiddelde downsampling, bicubische downsampling of subsampling) en voert u de
gewenste resolutie in (in pixels per inch). Geef vervolgens een resolutie op in het tekstvak Voor afbeeldingen boven. Alle afbeeldingen met een
resolutie die hoger is dan deze drempelwaarde worden gedownsampled.
De interpolatiemethode die u kiest, bepaalt de manier waarop pixels worden gewist:
Gemiddelde downsampling naar Hierbij wordt het gemiddelde genomen van de pixels in een samplegebied en wordt het gehele gebied
vervangen door de gemiddelde pixelkleur bij de opgegeven resolutie.
Subsampling naar Hierbij wordt een pixel in het midden van het samplegebied gekozen en wordt het gehele gebied door die pixelkleur
vervangen. Vergeleken met downsampling is de verwerkingstijd bij subsampling aanzienlijk korter, maar zijn de afbeeldingen ook minder
vloeiend.
Bicubische downsampling naar Hierbij wordt een gewogen gemiddelde gebruikt om de pixelkleur te bepalen en is het resultaat
gewoonlijk beter dan bij de eenvoudige methode van downsamplen. Bicubisch is de langzaamste maar meest nauwkeurige methode en
geeft de meest vloeiende halftoongradaties.
Compressie Bepaalt het type te gebruiken compressie:
Automatisch (JPEG) Deze optie bepaalt automatisch de beste kwaliteit voor afbeeldingen in grijswaarden of in kleur. Bij de meeste
561
Naar boven
Naar boven
bestanden geeft deze optie optimale resultaten.
JPEG Deze optie is geschikt voor afbeeldingen in grijswaarden of in kleur. Bij JPEG-compressie gaan er gegevens verloren. Dit betekent
dat er afbeeldingsgegevens worden verwijderd en dat de kwaliteit afneemt. Er wordt echter geprobeerd zo weinig mogelijk gegevens
verloren te laten gaan bij het verkleinen van het bestand. Omdat JPEG gegevens verwijdert, ontstaan hierdoor veel kleinere bestanden
dan bij ZIP-compressie.
ZIP Dit werkt goed bij afbeeldingen met grote gebieden in een enkele kleur of bij herhalende patronen en voor zwart-witafbeeldingen met
herhalende patronen. Bij ZIP-compressie kunnen er afhankelijk van de instelling Kwaliteit afbeelding wel of geen gegevens verloren
gaan.
JPEG 2000 Dit is de internationale standaard voor het comprimeren en inpakken van afbeeldingsgegevens. Net zoals JPEG-compressie
is JPEG 2000-compressie geschikt voor grijswaarden- of kleurenafbeeldingen. JPEG 2000-compressie heeft enkele voordelen, zoals
progressieve weergave. De optie JPEG 2000 is alleen beschikbaar als Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) en hoger.
Automatisch (JPEG 2000) Deze optie bepaalt automatisch de beste kwaliteit voor afbeeldingen in grijswaarden of in kleur. De optie
Automatisch (JPEG 2000) is alleen beschikbaar als Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) en hoger.
CCITT en Run Length Deze zijn alleen beschikbaar voor monochrome bitmapafbeeldingen. CCITT (Consultative Committee on
International Telegraphy and Telephony) is geschikt voor zwart-witafbeeldingen en voor ingescande afbeeldingen met een diepte van 1
bit. Group 4 is een algemene compressiemethode die vooral geschikt is voor de meeste soorten monochrome afbeeldingen. Bij Group 3,
de compressiemethode van veel faxapparaten, worden monochrome bitmaps per rij gecomprimeerd. Run Length is een
compressiemethode die het beste resultaat geeft bij afbeeldingen met grote delen effen zwart of wit.
Opmerking: Voor grijswaardenafbeeldingen die zijn ingekleurd in InDesign gelden de compressie-instellingen voor kleurenafbeeldingen.
Voor grijswaardenafbeeldingen die zijn ingekleurd met een steunkleur (en [Geen] toegepast op de kaders) worden echter de compressie-
instellingen voor grijswaarden gebruikt.
Kwaliteit afbeelding Bepaalt de hoeveelheid compressie die wordt toegepast. Voor JPEG- of JPEG 2000-compressie kunt u kiezen uit de
kwaliteit Minimaal, Laag, Normaal, Hoog of Maximaal. Voor ZIP-compressie is alleen 8-bits beschikbaar. Omdat InDesign de ZIP-methode zonder
gegevensverlies gebruikt, worden geen gegevens verwijderd om bestanden kleiner te maken, dus blijft de kwaliteit van de afbeeldingen gelijk.
Grootte Bepaalt de grootte van de tegels voor progressieve weergave. Deze optie is alleen beschikbaar als Compatibiliteit is ingesteld op
Acrobat 6 (PDF 1.5) en hoger en Compressie is ingesteld op JPEG 2000.
Tekst en lijnwerk comprimeren Hiermee past u Flate-compressie toe (deze compressie is te vergelijken met ZIP-compressie voor afbeeldingen)
op alle tekst en lijnwerk in het document, zonder verlies van gegevens of kwaliteit.
Afbeeldingsgegevens uitsnijden naar kaders Hierbij kan het bestand kleiner worden doordat alleen de afbeeldingsgegevens worden
geëxporteerd die in het zichtbare gedeelte van het kader staan. Selecteer deze optie niet als voor de naverwerking extra gegevens nodig zijn,
bijvoorbeeld voor het herplaatsen of laten aflopen van een afbeelding.
Opties voor Tekens en afloopgebied voor PDF-bestanden
Het afloopgebied is het gedeelte van de illustratie dat buiten de snijtekens en interne snijtekens en dus buiten het afdrukgebied valt. U kunt in een
illustratie een afloopgebied als foutmarge opnemen om er zeker van te zijn dat na het afsnijden van de pagina de pagina overal is bedrukt of om
ervoor te zorgen dat een afbeelding in een sleutellijn in een document kan worden gestript.
U kunt de mate van het afloopgebied opgeven en een heel scala aan drukkersmarkeringen in het bestand gebruiken.
Kleurbeheer en PDF/X-opties voor PDF-bestanden
U kunt de volgende opties instellen in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren. De interacties tussen de uitvoeropties
bepalen, afhankelijk van het feit of kleurbeheer is in- of uitgeschakeld, of het document wordt gelabeld met kleurenprofielen en of de optie PDF-
standaard is geselecteerd.
Opmerking: Voor een definitie van de opties in het gedeelte Uitvoer plaatst u de muisaanwijzer op een optie, waarna de beschrijving van deze
optie onder in het dialoogvenster verschijnt.
Kleuromzetting Hiermee bepaalt u hoe kleur in het PDF-bestand wordt weergegeven. Alle steunkleurgegevens blijven behouden tijdens de
kleuromzetting. Alleen de equivalente proceskleuren worden omgezet naar het opgegeven kleursysteem.
Geen kleuromzetting Hiermee behoudt u de kleurgegevens zoals ze zijn. Dit is de standaardinstelling wanneer PDF/X-3 is
geselecteerd.
Omzetten naar doel Hiermee zet u alle kleuren om naar het profiel dat bij Doel is geselecteerd. Het profielopnamebeleid bepaalt of het
profiel wel of niet wordt opgenomen.
Omzetten in doel (nummers behouden) Hiermee zet u kleuren alleen om naar de doelprofielruimte als ze ingesloten profielen hebben
die afwijken van het doelprofiel (of als het RGB-kleuren zijn en het doelprofiel CMYK is, of vice versa). Niet-gelabelde kleurobjecten zonder
ingesloten profielen en eigen objecten (zoals lijnwerk of tekst) worden niet omgezet. Deze optie is niet beschikbaar als kleurbeheer is
uitgeschakeld. Het profielopnamebeleid bepaalt of het profiel wel of niet wordt opgenomen.
Doel Beschrijft de kleuromvang van het uiteindelijke RGB- of CMYK-uitvoerapparaat, zoals de monitor of een SWOP-standaard. Met dit profiel
wordt de kleurinformatie van het document (dat is gedefinieerd door het bronprofiel in de sectie Werkruimten van het dialoogvenster
Kleurinstellingen) omgezet in de kleurruimte van het doeluitvoerapparaat.
Profielopnamebeleid Hiermee bepaalt u of een kleurenprofiel in het bestand wordt opgenomen. De opties kunnen verschillen, afhankelijk van de
instelling in het menu Kleuromzetting, of een van de PDF/X-standaarden is geselecteerd en of kleurbeheer is in- of uitgeschakeld.
562
Naar boven
Exclusief profielen Met deze optie wordt er geen document met kleurbeheer en ingesloten kleurenprofielen gemaakt.
Inclusief alle profielen Maakt een document met beheerde kleuren. Als de toepassing of het uitvoerapparaat dat het Adobe PDF-
bestand gebruikt, kleuren moet omzetten naar een andere kleurenruimte, wordt de ingesloten kleurenruimte uit het profiel gebruikt. Voordat
u deze optie selecteert, schakelt u kleurbeheer in en stelt u profielgegevens in.
Inclusief gelabelde bronprofielen Bij deze optie worden apparaatafhankelijke kleuren niet gewijzigd en worden apparaatonafhankelijke
kleuren als de best mogelijke equivalente kleuren in PDF behouden. Deze optie wordt vooral door drukkers gebruikt die al hun apparaten
hebben gekalibreerd, die met deze informatie de kleuren in het bestand hebben opgegeven en alleen op die apparaten afdrukken.
Inclusief alle RGB-profielen en alle gelabelde CMYK-bronprofielen Hiermee neemt u alle profielen voor gelabelde RGB-objecten en
gelabelde CMYK-objecten op, zoals geplaatste objecten met ingesloten profielen. Deze optie neemt ook het profiel Document RGB voor
niet-gelabelde RGB-objecten op.
Doelprofiel opnemen Hiermee wordt het doelprofiel aan alle objecten toegewezen. Als de optie Omzetten naar doel (Kleurnummers
behouden) wordt geselecteerd, worden niet-gelabelde objecten in dezelfde kleurenruimte toegewezen aan het doelprofiel, zodat de
kleurnummers niet veranderen.
Overdruk simuleren Hiermee simuleert u het afdrukken van scheidingen door de weergave van overdrukken in samengestelde uitvoer te
handhaven. Wanneer Overdruk simuleren niet is geselecteerd, moet Voorvertoning overdruk worden geselecteerd om het effect van de
overlappende kleuren te kunnen zien. Wanneer Overdruk simuleren is geselecteerd, worden steunkleuren gewijzigd in hun equivalente
proceskleuren en worden overlappende kleuren goed weergegeven en uitgevoerd, zonder dat Voorvertoning overdruk in Acrobat is geselecteerd.
Als Overdruk simuleren is ingeschakeld en Compatibiliteit (in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster) is ingesteld op Acrobat 4 (PDF 1.3),
kunt u een soft proof van de kleuren in het document op de monitor uitvoeren voordat deze op een bepaald uitvoerapparaat worden geproduceerd.
Inktbeheer Hiermee controleert u of steunkleuren worden omgezet naar equivalente proceskleuren en geeft u andere inktinstellingen op. Als u het
document wijzigt met Inktbeheer (bijvoorbeeld als u alle steunkleuren door hun equivalente proceskleuren vervangt), worden de wijzigingen wel in
het geëxporteerde bestand en het opgeslagen document weergegeven, maar worden de instellingen niet bij de Adobe PDF-voorinstelling
opgeslagen.
Naam uitvoerintentieprofiel Specificeert de gekarakteriseerde afdrukvoorwaarde voor het document. Een uitvoerintentieprofiel is nodig voor het
maken van PDF/X-compatibele bestanden. Dit menu is alleen beschikbaar als een PDF/X-standaard (of voorinstelling) is geselecteerd in het
gedeelte Algemeen van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren. De beschikbaarheid van de opties hangt af van het feit of kleurbeheer is in- of
uitgeschakeld. Als kleurbeheer is uitgeschakeld, staan in het menu alleen de uitvoerprofielen die overeenkomen met de kleurenruimte van het
doelprofiel. Als kleurbeheer is ingeschakeld, is het uitvoerintentieprofiel hetzelfde profiel als het profiel dat voor Doel is geselecteerd
(vooropgesteld dat het een CMYK-uitvoerapparaat is).
Naam uitvoervoorwaarde Hiermee beschrijft u de verwachte afdrukvoorwaarde. Deze vermelding kan van pas komen voor de verwachte
ontvanger van het PDF-document.
Id uitvoervoorwaarde Deze optie geeft een verwijzing aan naar meer informatie over de verwachte afdrukvoorwaarde. De id wordt automatisch
ingevoerd voor de afdrukvoorwaarden die in het ICC-register staan. Deze optie is niet beschikbaar wanneer een van de PDF/X-3-voorinstellingen
of -standaarden wordt gebruikt, omdat het bestand niet compatibel zal blijken te zijn wanneer het wordt gecontroleerd door de Preflight-functie van
Acrobat 7.0 Professional en hoger of de toepassing Enfocus PitStop (een plug-in voor Acrobat 6.0).
Registernaam Deze optie geeft het webadres aan voor meer informatie over het register. De URL wordt automatisch ingevoerd voor ICC-
registernamen. Deze optie is niet beschikbaar wanneer een van de PDF/X-3-voorinstellingen of -standaarden wordt gebruikt, omdat het bestand
niet compatibel zal blijken te zijn wanneer het wordt gecontroleerd door de Preflight-functie van Acrobat 7.0 Professional en hoger of de
toepassing Enfocus PitStop (een plug-in voor Acrobat 6.0).
Lettertype-, OPI- en afvlakkingsopties voor PDF-bestanden
U kunt de volgende opties instellen in het gedeelte Geavanceerd van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren.
Subset maken van lettertypen als het percentage gebruikte tekens minder is dan Stelt de drempel voor het insluiten van complete lettertypen
in op basis van het aantal keren dat de tekens van de lettertypen in het document is gebruikt. Als het percentage wordt overschreden van tekens
die van een bepaald lettertype in een document zijn gebruikt, wordt het desbetreffende lettertype volledig ingesloten. In het andere geval wordt er
een subset van het lettertype gebruikt. Het bestand wordt groter als lettertypen volledig worden ingesloten, maar als u altijd alle lettertypen volledig
wilt insluiten, moet u 0 (nul) invoeren. U kunt een drempel ook instellen in het dialoogvenster voor algemene voorkeuren, en het maken van
subsets voor lettertypen activeren op basis van het aantal glyphs in een lettertype.
OPI Hiermee kunt u specifieke typen geïmporteerde afbeeldingen weglaten wanneer u afbeeldingsgegevens naar een printer of een bestand
verzendt, waarbij alleen de OPI-koppelingen (opmerkingen) voor latere verwerking door een OPI-server overblijven.
Voorinstelling Als Compatibiliteit (in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster) is ingesteld op Acrobat 4 (PDF 1.3), kunt u een voorinstelling
(of set opties) voor het afvlakken van transparantie instellen. Deze opties worden alleen gebruikt bij het exporteren van spreads met transparantie
in illustraties.
Opmerking: Acrobat 5 (PDF 1.4) en hoger behoudt automatisch de transparantie in illustraties. Het gevolg daarvan is, dat de opties
Voorinstelling en Aangepast niet beschikbaar zijn voor deze compatibiliteitsniveaus.
Overschrijvingen van spreads negeren Hiermee past u de afvlakinstellingen op alle spreads in een document of boek toe en overschrijft u de
afvlakvoorinstelling van een afzonderlijke spread.
Een JDF-bestand maken met Acrobat Hiermee maakt u een JDF-bestand (Job Definition Format) en wordt Acrobat Professional gestart voor het
verwerken van het JDF-bestand. Een taakdefinitie in Acrobat bevat verwijzingen naar de bestanden die moeten worden afgedrukt, alsmede
instructies en informatie voor prepress-servicebureaus die de bestanden in productie nemen. Deze optie is alleen beschikbaar als Acrobat 7.0
Professional of hoger op de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg de Help bij Acrobat voor meer informatie.
563
Naar boven
Naar boven
Beveiliging toevoegen aan PDF-bestanden
Wanneer u een bestand opslaat als PDF kunt u wachtwoordbeveiliging en beveiligingsbeperkingen toevoegen. Hiermee bepaalt u niet alleen wie
het bestand mag openen, maar ook wie inhoud uit het document mag kopiëren of overnemen, het document mag afdrukken enzovoort.
Soms is een wachtwoord vereist om een PDF-bestand te openen (wachtwoord voor document openen) en om de beveiligingsinstellingen te
wijzigen (wachtwoord voor machtigingen). Als u beveiligingsbeperkingen in het bestand opneemt, moet u beide wachtwoorden definiëren. Anders
kan iedereen die het bestand opent, deze instellingen verwijderen. AIs een bestand met een wachtwoord voor machtigingen wordt geopend, dan
zijn de beveiligingsinstellingen tijdelijk uitgeschakeld.
De RC4-beveiligingsmethode van RSA Corporation wordt gebruikt om PDF-bestanden met een wachtwoord te beveiligen. De codering is hoog of
laag, afhankelijk van de instelling Compatibiliteit (in de categorie Algemeen).
Opmerking: Adobe PDF-voorinstellingen ondersteunen geen wachtwoorden en beveiligingsinstellingen. Als u wachtwoorden en
beveiligingsinstellingen selecteert in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren en daarna op Voorinstelling opslaan klikt, worden deze
wachtwoorden en instellingen niet bewaard.
Beveiligingsopties voor PDF-bestanden
Bij het maken van een PDF of het toepassen van wachtwoordbeveiliging op een PDF kunt u de volgende opties instellen. De opties zijn afhankelijk
van de instelling van de optie Compatibiliteit. Voor PDF/X-standaarden of -voorinstellingen zijn er geen beveiligingsopties beschikbaar.
Compatibiliteit Hiermee stelt u het type codering in voor het openen van documenten die met een wachtwoord worden beveiligd. Bij de optie
Acrobat 4 (PDF 1.3) wordt een laag coderingsniveau (40-bits RC4) gebruikt, terwijl bij de andere opties een hoog coderingsniveau wordt gebruikt
(128-bits RC4 of AES).
Houd er rekening mee dat gebruikers met een oudere versie van Acrobat geen PDF-documenten met een hogere compatibiliteitsinstelling kunnen
openen. Als u bijvoorbeeld de optie Acrobat 7 (PDF 1.6) selecteert, kan het document niet worden geopend in Acrobat 6.0 of eerder.
Wachtwoord vereist om document te openen Selecteer deze optie als gebruikers het wachtwoord dat u opgeeft, moeten invoeren om het
document te openen.
Wachtwoord voor document openen Geef het wachtwoord op dat gebruikers moeten invoeren om het PDF-bestand te openen.
Opmerking: Als u een wachtwoord bent vergeten, kunt u het op geen enkele manier uit het document ophalen. Daarom is het verstandig
wachtwoorden te noteren en op een veilige plaats te bewaren.
Een wachtwoord gebruiken om afdrukken, bewerken en overige taken te beperken Beperkt de toegang tot de beveiligingsinstellingen van het
PDF-bestand. Als het bestand wordt geopend in Adobe Acrobat, kan de gebruiker het bestand bekijken, maar moet hij of zij wel het opgegeven
wachtwoord voor machtigingen invoeren om de instellingen voor beveiliging en machtigingen te kunnen wijzigen. Als het bestand wordt geopend in
Illustrator, Adobe Photoshop of Adobe InDesign, moet de gebruiker het wachtwoord voor machtigingen invoeren, omdat het bestand niet in de
alleen-weergavemodus kan worden geopend.
Wachtwoord voor machtigingen Geef een wachtwoord op dat nodig is om de machtigingsinstellingen te wijzigen. Deze optie is alleen
beschikbaar als de vorige optie is geselecteerd.
Afdrukken toegestaan Hiermee geeft u het niveau op waarmee gebruikers het PDF-bestand mogen afdrukken.
Geen Hiermee voorkomt u dat gebruikers het bestand afdrukken.
Lage resolutie (150 dpi) Gebruikers kunnen niet afdrukken met een resolutie hoger dan 150-dpi. Dit kan het afdrukken vertragen omdat
elke pagina wordt afgedrukt als een bitmapafbeelding. Deze optie is alleen beschikbaar als de optie Compatibiliteit is ingesteld op Adobe 5
(PDF 1.4) of hoger.
Hoge resolutie Gebruikers kunnen met een willekeurige resolutie afdrukken, waarbij vectoruitvoer van hoge kwaliteit wordt afgedrukt op
Adobe PostScript-printers en andere printers die geavanceerde functies voor hoge afdrukkwaliteit ondersteunen.
Wijzigingen toegestaan Hiermee definieert u welke bewerkingen kunnen worden uitgevoerd in het PDF-document.
Geen Met deze instelling kan de gebruiker geen van de wijzigingen aanbrengen die worden weergegeven in het menu Wijzigingen
toegestaan, zoals het invullen van formuliervelden en het toevoegen van opmerkingen.
Pagina's invoegen, verwijderen en roteren Hiermee kunnen gebruikers pagina's invoegen, verwijderen en roteren en bladwijzers en
miniaturen maken. Deze optie is alleen beschikbaar bij hoge (128-bits RC4 of AES) versleuteling.
Formuliervelden invullen en ondertekenen Gebruikers kunnen formulieren invullen en formulieren digitaal ondertekenen. Bij deze optie
kunnen geen opmerkingen of formuliervelden worden toegevoegd. Deze optie is alleen beschikbaar bij hoge (128-bits RC4 of AES)
versleuteling.
Opmerkingen plaatsen, formuliervelden invullen en ondertekenen Gebruikers kunnen opmerkingen toevoegen, formulieren invullen
en formulieren digitaal ondertekenen. Met deze optie kunnen geen paginaobjecten worden verplaatst of formuliervelden worden gemaakt.
Pagina-indeling, formuliervelden invullen en ondertekenen Hiermee kunnen gebruikers pagina's invoegen, roteren en verwijderen,
bladwijzers en miniaturen maken, en formulieren invullen en digitaal ondertekenen. Bij deze optie kunnen geen formuliervelden worden
gemaakt. Deze optie is alleen beschikbaar bij een laag coderingsniveau (40-bits RC4).
Alles, behalve pagina's extraheren Gebruikers kunnen het document bewerken, formuliervelden maken en invullen, opmerkingen
toevoegen en formulieren digitaal ondertekenen.
Kopiëren van tekst, afbeeldingen en andere inhoud toestaan Gebruikers kunnen de inhoud van een PDF selecteren en kopiëren.
Kopiëren van inhoud en toegang voor slechtzienden toestaan Mensen met een visuele handicap kunnen het document lezen met een
schermlezer en kopiëren. Deze optie is alleen beschikbaar bij een laag coderingsniveau (40-bits RC4).
564
Naar boven
Naar boven
Tekstweergave voor slechtzienden op schermlezers inschakelen Mensen met een visuele handicap kunnen het document lezen met een
schermlezer, maar het is niet mogelijk om de documentinhoud te kopiëren of uit te nemen. Deze optie is alleen beschikbaar bij hoge (128-bits
RC4 of AES) versleuteling.
Onbewerkte metagegevens toestaan Hiermee kunnen gebruikers inhoud vanuit het PDF-bestand kopiëren en ophalen. Deze is alleen
beschikbaar als Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5) of hoger. Als u deze optie selecteert, hebben opslag-/zoeksystemen en
zoekfuncties toegang tot de metagegevens in het document.
Lettertypen insluiten en vervangen
Een lettertype kan alleen worden ingesloten als het een instelling van de leverancier van het lettertype bevat die insluiten van lettertypen toestaat.
Insluiten voorkomt dat lettertypen worden vervangen wanneer lezers het bestand weergeven of afdrukken en zorgt ervoor dat de tekst in het
oorspronkelijke lettertype wordt weergegeven. Houd er echter rekening mee dat het bestand door insluiten iets groter wordt, tenzij het document
CID-lettertypen gebruikt, een lettertype-indeling die veel wordt gebruikt voor Aziatische talen. U kunt lettertypen insluiten of vervangen in Acrobat
of wanneer u een InDesign-document exporteert naar PDF.
U kunt het volledige lettertype insluiten of alleen een subset ervan met de tekens die in het bestand worden gebruikt.
Wanneer een lettertype niet kan worden ingesloten in verband met de instellingen van de leverancier van het lettertype, en de persoon die een
PDF-bestand opent of afdrukt geen toegang heeft tot het oorspronkelijke lettertype, wordt een ander lettertype tijdelijk vervangen. U voorkomt
problemen door alleen PDF-bestanden af te drukken waarin lettertypen kunnen worden ingesloten.
Het Multiple Master-lettertype kan door uitrekken of versmallen passend worden gemaakt. Op deze manier blijven de regel- en pagina-einden in
het oorspronkelijke document gehandhaafd. De vervanging komt echter niet altijd met de vorm van de oorspronkelijke tekens overeen, vooral niet
als er sprake is van onconventionele tekens, zoals scriptlettertypen.
Als tekens onconventioneel zijn (links), komt het vervangende lettertype niet overeen (rechts).
Een document voor schermweergave voorbereiden
Vanwege de kleine bestanden, onafhankelijke platforms en online navigatie is Adobe PDF uitermate geschikt om documenten elektronisch te
distribueren en op het scherm weer te geven. U kunt Adobe PDF-documenten naar andere gebruikers als e-mailbijlagen versturen of de
documenten via internet of een intranet verdelen.
Zie Adobe InDesign CS4 accessibility voor informatie over het maken van toegankelijke PDF-documenten.
De volgende richtlijnen gelden voor elektronisch verdeelde Adobe PDF-bestanden:
Voordat u Adobe PDF-documenten op een website plaatst, moet u controleren of de tekst, illustraties en de layout in de documenten
compleet en correct zijn.
Controleer of de items van de inhoudsopgave, hyperlinks en bladwijzers goed zijn gegenereerd. Items van de inhoudsopgave worden
automatisch op basis van de gegevens in het deelvenster Bladwijzers gegenereerd.
Stel wachtwoorden en overige beveiligingsopties in.
Gebruik een bestandsnaam van maximaal acht tekens, gevolgd door een extensie van maximaal drie tekens. Veel netwerken en
e-mailprogramma's korten lange bestandsnamen in.
De bestandsextensie moet .pdf zijn als gebruikers het bestand op een Windows-computer of op internet willen bekijken.
Kies Kleinste bestandsgrootte als u voorgedefinieerde Adobe PDF-exportinstellingen voor weergave op het scherm wilt toepassen.
Opmerking: Adobe PDF-bestanden die zijn geëxporteerd vanuit InDesign-documenten die overdrukken of transparantie-effecten bevatten,
worden het beste weergegeven in Acrobat 5.0 en hoger of Adobe Reader 7.0 en hoger met de optie Voorvertoning overdruk geselecteerd.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
565
Inhoud exporteren naar HTML | CS6 & CS5.5
Wat wordt geëxporteerd?
Wat wordt niet geëxporteerd?
Exporteren
Inhoudsvolgorde/Ordenen
Exporteren naar HTML is een gemakkelijke manier om InDesign-inhoud geschikt voor het web te maken. Bij het exporteren van inhoud naar
HTML, kunt u bepalen hoe de tekst en afbeeldingen worden geëxporteerd. InDesign behoudt de namen van de alinea-, teken-, object-, tabel- en
celopmaak die op de geëxporteerde inhoud is toegepast door de HTML-inhoud te markeren met CSS-stijlklassen met dezelfde naam. Met Adobe
Dreamweaver of elke andere CSS-geschikte HTML-editor kunt u snel opmaak en layoutbewerkingen in de inhoud aanbrengen.
InDesign exporteert alle artikelen, gekoppelde en ingesloten afbeeldingen, SWF-filmbestanden, voetnoten,
tekstvariabelen (als tekst), lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten en hyperlinks naar tekst of webpagina's. Tabellen wordt ook
geëxporteerd, maar bepaalde opmaak (zoals tabel- en cellijnen) wordt niet geëxporteerd. Aan tabellen worden unieke id's toegewezen, zodat
hiernaar kan worden verwezen als Spry-gegevenssets in Dreamweaver. Geplaatste audio- en h.264-videobestanden worden in de HTML5-labels
<audio> en <video> ingesloten.
InDesign exporteert geen getekende objecten (zoals rechthoeken, ovalen en veelhoeken), hyperlinks (behalve
koppelingen naar webpagina's en hyperlinks die op tekst zijn toegepast en naar tekstankerpunten in hetzelfde document gaan), geplakte objecten
(waaronder geplakte Illustrator-afbeeldingen), tekst die is omgezet naar contouren, XML-labels, boeken, bladwijzers, SING-glyphlets,
paginaovergangen, indexmarkeringen, objecten op het plakbord die niet zijn geselecteerd en die de pagina niet raken, of stramienpagina-items
(tenzij deze vóór het exporteren worden overschreven of geselecteerd).
1. Als u niet het gehele document exporteert, selecteert u de tekstkaders, stukken tekst, tabelcellen of de afbeeldingen die u wilt exporteren.
2. Kies Bestand > Exporteren en selecteer HTML in de lijst Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac).
3. Geef een naam en locatie voor het HTML-bestand op en klik op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster HTML-exportopties in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Geavanceerd de gewenste opties op en klik
vervolgens op OK.
Er wordt een document met de opgegeven naam en de extensie .html gemaakt (bijvoorbeeld "nieuwsbrief.html") en een submap met
webafbeeldingen (bijvoorbeeld "webafbeeldingen nieuwsbrief") wordt eventueel op dezelfde locatie opgeslagen.
HTML-exportopties
Geef in het dialoogvenster HTML de volgende opties op.
Algemene opties
In het gebied Algemeen staan de volgende opties.
Hiermee bepaalt u of alleen de geselecteerde items of het hele document wordt geëxporteerd. Als een tekstkader is geselecteerd,
wordt het volledige artikel, inclusief overlopende tekst, geëxporteerd.
Als Document is geselecteerd, worden alle pagina-items van alle spreads geëxporteerd, uitgezonderd de stramienpagina-items die niet zijn
overschreven en de pagina-items op onzichtbare lagen. XML-labels en gegenereerde indexen en inhoudsopgaven worden ook genegeerd.
Hiermee kunt u de leesvolgorde van paginaobjecten opgeven.
Gebaseerd op paginalayout
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en
van boven naar beneden te zoeken. Soms, en dan vooral bij complexe documenten met meerdere kolommen, staan de ontwerpelementen
niet in de gewenste leesvolgorde. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten
volgens de richting van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe
documenten met meerdere kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde
weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
Hetzelfde als XML-structuur
Wanneer u Gelijk aan XML-structuur selecteert, bepaalt de XML-structuur de volgorde van de geëxporteerde inhoud en welke inhoud wordt
geëxporteerd. Als de inhoud al gelabeld is, kunt u de labels in het deelvenster XML-structuur slepen en op die manier de XHTML-
exporteervolgorde instellen. Als de inhoud niet gelabeld is, kunt u Niet-gelabelde items toevoegen kiezen in het menu van het deelvenster
Structuur om labels te genereren waarvan u de volgorde kunt aanpassen. Als u een bepaald item niet wilt exporteren, verwijdert u het
desbetreffende label in het deelvenster XML-structuur. (Als een label wordt verwijderd, wordt de inhoud van het INDD-bestand niet
verwijderd.) Zie Pagina-items labelen.
Hetzelfde als deelvenster Artikelen
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen. Alleen de geselecteerde artikelen worden
geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
566
Marge
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Toewijzen aan statische geordende lijsten
Omzetten in tekst
HTML tonen na export
Afbeeldingen kopiëren
Origineel
Geoptimaliseerd
Koppeling naar serverpad
Weergave van layout behouden
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Hiermee geeft u een eenvoudige marge in Ems of pixels op. Voor de compatibiliteit tussen meerdere schermen is het beter om marges in
Ems op te geven. Dezelfde waarde wordt op alle marges toegepast: boven, onder, links en rechts.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden onderliggende opsommingstekens ook opgenomen.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u autonummering van InDesign hebt gebruikt, worden
onderliggende opsommingstekens ook opgenomen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee wordt, indien aanwezig, de browser gestart.
Afbeeldingsopties
Geef op hoe afbeeldingen worden geëxporteerd naar HTML.
Hiermee wordt de oorspronkelijke afbeelding naar de submap <document_name>-web-images geëxporteerd. Als deze optie is
geselecteerd, worden alle andere opties grijs weergegeven.
Hiermee kunt u instellen hoe de afbeelding wordt geëxporteerd.
Met deze optie kunt u een lokale URL (zoals "afbeeldingen/") vóór het afbeeldingsbestand invoeren en
worden er geen afbeeldingen naar een submap geëxporteerd. In de HTML-code geeft het koppelingskenmerk het pad en de extensie
weer die u hebt opgegeven. Deze optie is vooral effectief wanneer u zelf afbeeldingen in webcompatibele afbeeldingen omzet.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
Geef hier de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi) op. Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van
72 ppi of 96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi
(iPhone 4). U kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde opgeven. De beschikbare waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde waarde voor alle
huidige eBook-apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Hiermee kunt u de uitlijning van de afbeelding instellen op links, midden en rechts en de
tussenruimte vóór en na instellen.
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld;gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen
nodig om te kunnen worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze helemaal zijn
gedownload. Zolang het bestand niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Hiermee worden de Exportopties voor object die op afzonderlijke afbeeldingen zijn toegepast,
567
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
CSS-opties
Ingesloten CSS
Geen CSS
Externe CSS
JavaScript-opties
genegeerd. Zie Exportopties voor object toepassen.
Geavanceerde opties
Stel in het gebied Geavanceerd de CSS- en JavaScript-opties in.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie. De inhoud van de pagina, de HTML-code, staat in het HTML-
bestand, terwijl de CSS-regels die bepalen hoe de code wordt weergegeven, in een ander bestand (een extern stijlblad) of in het HTML-document
(doorgaans in de kopsectie) staan. U kunt voor geselecteerde tekst bijvoorbeeld verschillende tekengrootten opgeven en met CSS de opmaak en
plaatsing van blokelementen op een webpagina bepalen.
Bij het exporteren naar XHTML kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die in de kopsectie van het HTML-bestand met
declaraties (kenmerken) wordt weergegeven.
Als u Inclusief stijldefinities selecteert, probeert InDesign de kenmerken van de InDesign-tekstopmaak te laten overeenkomen met CSS-
equivalenten. Als u deze optie niet selecteert, bevat het HTML-bestand lege declaraties. U kunt deze declaraties naderhand in bewerken
in Dreamweaver.
Als u Lokale overschrijvingen behouden selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Selecteer deze optie als u het CSS-gedeelte uit het HTML-bestand wilt weglaten.
Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL, zoals
“/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is. Met Dreamweaver moet u dus de externe CSS-
instelling bevestigen.
Selecteer Koppelen met extern JavaScript om een JavaScript uit te voeren wanneer de HTML-pagina wordt geopend. Geef de
URL van het JavaScript op. Deze URL is doorgaans een relatieve URL. Er wordt niet door InDesign gecontroleerd of het JavaScript bestaat of
geldig is.
568
Exporteren naar JPEG-indeling
Selectie
Bereik
Alles selecteren
Spreads
Kleurenprofiel insluiten
Afloopinstellingen van document gebruiken
Anti-aliasing
Overdruk simuleren
JPEG gebruikt een standaard compressiemechanisme voor afbeeldingen om kleuren- of grijswaardenafbeeldingen voor schermweergave te
comprimeren. Gebruik de opdracht Exporteren om een pagina, spread of geselecteerd object in de JPEG-indeling te exporteren.
1. Selecteer indien nodig het object dat u wilt exporteren. (Als u een pagina of spread gaat exporteren, hoeft u niets te selecteren.)
2. Kies Bestand > Exporteren.
3. Geef een locatie en bestandsnaam op.
4. Kies JPEG bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
Het dialoogvenster JPEG exporteren verschijnt.
5. Voer onder Exporteren een van de volgende handelingen uit:
Het geselecteerde object exporteren.
Voer het nummer van de pagina of pagina's in die u wilt exporteren. Plaats een koppelteken tussen de paginanummers in een
bereik en gebruik een komma als scheidingsteken wanneer u meerdere pagina's of bereiken opgeeft.
Exporteer alle pagina's in de documenten.
Exporteer aangrenzende pagina's in een spread naar één JPEG-bestand. Deselecteer deze optie als u elke pagina in een spread
als een apart JPEG-bestand wilt exporteren.
6. Kies bij Kwaliteit de opties waarmee u een optimale verhouding bereikt tussen compressie (voor kleinere bestanden) en kwaliteit van de
afbeelding:
Maximaal neemt alle beschikbare hoge-resolutie afbeeldingsgegevens in het geëxporteerde bestand op. Dit neemt meer schijfruimte in
beslag. Kies deze optie als het bestand wordt afgedrukt op een uitvoerapparaat met hoge resolutie.
Laag neemt alleen schermresolutieversies (72 dpi) van geplaatste bitmapafbeeldingen in het geëxporteerde bestand op. Kies deze optie
als het bestand alleen op het scherm wordt weergegeven.
Bij Normaal en Hoog bevat de afbeelding meer gegevens dan bij Laag. Probeer de diverse opties uit.
7. Kies bij Indelingmethode een van de volgende opties:
Met de instelling Progressief wordt een JPEG-afbeelding steeds gedetailleerder weergegeven terwijl deze wordt gedownload door een
webbrowser.
Basislijn geeft een JPEG-afbeelding pas weer nadat deze volledig is gedownload.
8. Selecteer of typ de resolutie voor de geëxporteerde JPEG-afbeelding.
9. Bepaal de kleurruimte van het geëxporteerde bestand. De beschikbare opties zijn RGB, CMYK en Grijs.
10. Stel de volgende gewenste optie(s) in en klik op Exporteren.
Selecteer deze optie als u het kleurenprofiel van het document wilt insluiten in het geëxporteerde JPEG-bestand.
De naam van het kleurenprofiel wordt klein, rechts van de optie weergegeven. U kunt het gewenste profiel voor het document selecteren
door Bewerken > Profielen toewijzen te kiezen voordat u het bestand exporteert als een JPEG-bestand.
De optie Kleurenprofiel insluiten wordt uitgeschakeld wanneer u in het menu Kleurruimte de optie Grijs kiest.
Selecteer deze optie als u het afloopgebied dat is opgegeven in Documentinstelling, wilt
weergeven in het resulterende JPEG-bestand. De optie Afloopinstellingen van document gebruiken wordt uitgeschakeld wanneer u de optie
Selectie kiest.
Met de optie Anti-aliasing worden de gekartelde randen van tekst en bitmapafbeeldingen vloeiend gemaakt.
Deze optie lijkt op de functie Voorvertoning overdruk, maar kan worden gebruikt voor alle geselecteerde kleurruimten.
569
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Selecteer de optie als u wilt dat het door InDesign geëxporteerde JPEG-bestand de effecten van het overdrukken van steuninkten met
verschillende neutrale densiteitswaarden simuleert door bij het afdrukken steunkleuren om te zetten in proceskleuren.
JPEG-bestanden (.jpg)
570
XML exporteren
Naar boven
Documentinhoud exporteren naar XML
Exportopties voor geoptimaliseerde afbeeldingen
Alleen labels opslaan als XML
Een geëxporteerd XML-bestand bewerken
Documentinhoud exporteren naar XML
Voordat u inhoud uit een InDesign-document kunt exporteren naar XML, moet u het volgende hebben gedaan:
Elementlabels hebben gemaakt of geladen.
Labels hebben toegepast op items op de pagina's van uw document.
De hiërarchie van gelabelde elementen hebben aangepast in het deelvenster Structuur (indien nodig).
U kunt de volledige XML-inhoud in uw document of een deel daarvan exporteren. Alleen gelabelde inhoud kan worden geëxporteerd.
Belangrijk: Als u een document exporteert dat tabellen bevat, moet u de tabellen labelen, anders worden deze niet door InDesign geëxporteerd
als onderdeel van de XML.
1. Als u alleen een deel van het document wilt exporteren, selecteert u in het deelvenster Structuur het element waar u met het exporteren wilt
beginnen.
2. Kies Bestand > Exporteren.
3. Kies XML onder Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS).
4. Geef een naam en locatie voor het XML-bestand op en klik op Opslaan.
5. Voer een of meer van de volgende handelingen uit op het tabblad Algemeen van het dialoogvenster XML exporteren:
DTD-declaratie opnemen De verwijzing naar het DTD-bestand wordt samen met het XML-bestand geëxporteerd. Deze optie is alleen
beschikbaar als in het deelvenster Structuur een DOCTYPE-element staat.
XML weergeven met Met deze optie wordt het geëxporteerde bestand geopend in een browser, een toepassing voor het bewerken van
XML of een teksteditor. Kies de browser of toepassing in de lijst.
Exporteren vanuit geselecteerde element Het exporteren wordt gestart vanaf het element dat in het deelvenster Structuur is geselecteerd.
Deze optie is alleen beschikbaar als u een element selecteert voordat u Bestand > Exporteren kiest.
Niet-gelabelde tabellen exporteren als CALS XML Niet-gelabelde tabellen wordt geëxporteerd in CALS XML-indeling. De tabel kan alleen
worden geëxporteerd als deze niet gelabeld is en zich in een gelabeld kader bevindt.
Einden, spaties en speciale tekens opnieuw toewijzen Diverse einden (bijv. regeleinden), spaties en speciale tekens worden
geëxporteerd als eenheden met een decimaalteken en niet als gewone tekens.
XSLT toepassen Hiermee wordt een opmaakmodel toegepast voor het definiëren van de transformatie van de geëxporteerde XML in,
bijvoorbeeld, een aangepaste XML-structuur of HTML. Selecteer Bladeren (Windows) of Kiezen (Mac OS) om een XSLT te selecteren in het
bestandssysteem. Met de standaardinstelling Stijlpagina uit XML gebruiken, wordt een XSLT-transformatie-instructie gebruikt indien hiernaar
wordt verwezen in het XML-bestand dat wordt gebruikt bij het exporteren.
6. Kies een type codering in het menu Codering.
7. Als u exportopties voor afbeeldingen wilt opgeven, klikt u op het tabblad Afbeeldingen en selecteert u een of meer van de volgende opties:
Originele afbeeldingen Hiermee plaatst u kopieën van de originele afbeeldingsbestanden in de submap Afbeeldingen.
Geoptimaliseerde originele afbeeldingen Hiermee optimaliseert en comprimeert u de originele afbeeldingsbestanden en plaatst u kopieën
van deze bestanden in de submap Afbeeldingen.
Geoptimaliseerde opgemaakte afbeeldingen Hiermee optimaliseert u originele afbeeldingsbestanden die zijn getransformeerd
(bijvoorbeeld zijn geroteerd of geschaald) en plaatst u deze bestanden in de submap Afbeeldingen. Als het document bijvoorbeeld twee
afbeeldingen bevat, waarvan er een is bijgesneden maar de andere niet, wordt alleen de bijgesneden afbeelding geoptimaliseerd en
gekopieerd naar deze map.
8. Als u in de vorige stap Geoptimaliseerde originele afbeeldingen of Geoptimaliseerde opgemaakte afbeeldingen hebt geselecteerd, kiest u
opties voor de geoptimaliseerde afbeelding.
9. Klik op Exporteren.
Opmerking: Niet alle tekens worden ondersteund in XML (bijvoorbeeld het teken voor automatische paginanummers). Er verschijnt een
waarschuwing als u een teken niet kunt opnemen in het geëxporteerde XML-bestand. Deze waarschuwing verschijnt ook als u een tabel niet hebt
gelabeld.
571
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Exportopties voor geoptimaliseerde afbeeldingen
De volgende opties zijn beschikbaar als u de optie Geoptimaliseerde originele afbeeldingen of Geoptimaliseerde opgemaakte afbeeldingen kiest op
het tabblad Afbeeldingen van het dialoogvenster XML exporteren:
Afbeeldingsomzetting Hiermee geeft u aan welke bestandsindeling u wilt gebruiken voor de omgezette afbeelding. Als u Automatisch kiest,
selecteert InDesign het beste bestandstype op basis van de afbeelding. In dat geval kan het nuttig zijn om zowel GIF-opties als JPEG-opties in te
stellen.
GIF-opties Hiermee geeft u de opmaak op voor afbeeldingen die naar de GIF-indeling worden omgezet wanneer deze worden geëxporteerd naar
XML. U kunt uit de volgende opties instellen:
Palet Hiermee geeft u het kleurenpalet op waaraan de afbeelding moet voldoen wanneer deze wordt omgezet. Kies het palet voor de
uiteindelijke weergave-indeling van de XML-inhoud. Aangepast (geen dithering) werkt goed bij afbeeldingen met voornamelijk effen
kleuren en kan worden gebruikt wanneer de uiteindelijke uitvoer in meerdere indelingen is.
Interliniëren Hiermee wordt elke volgende lijn van een afbeelding gedownload in een volgende stap, in plaats van de gehele afbeelding
in een keer te downloaden. Met interliniëring kunt u snel een voorvertoning van de afbeelding downloaden. Bij elke volgende stap wordt de
resolutie verbeterd, totdat de afbeelding de uiteindelijke kwaliteit heeft.
JPEG-opties Hiermee geeft u de opmaak op voor afbeeldingen die naar de JPEG-indeling worden omgezet wanneer deze worden geëxporteerd
naar XML. U kunt uit de volgende opties instellen:
Kwaliteit afbeelding Hiermee geeft u de kwaliteit van de omgezette afbeelding op. Hoe hoger de instelling voor de kwaliteit, hoe groter
het bestand en hoe langer het downloaden duurt.
Indelingmethode Hiermee geeft u aan hoe de JPEG-afbeelding wordt opgemaakt om te downloaden. Met de instelling Basislijn wordt de
afbeelding in één keer in de uiteindelijke kwaliteit gedownload, zodat het bestand in de uiteindelijke kwaliteit wordt weergegeven wanneer
het wordt geopend. Een afbeelding in deze indeling wordt mogelijk langzamer gedownload dan een afbeelding met de instelling
Progressief. Met de instelling Progressief wordt de afbeelding gedownload in een reeks stappen. Na de eerste stap is de resolutie laag en
bij elke volgende stap wordt de resolutie verbeterd, totdat de afbeelding de uiteindelijke kwaliteit heeft.
Alleen labels opslaan als XML
Als u alleen de labels opslaat, kunt u de labels in een InDesign-document laden en ze daar gebruiken.
1. Kies Labels opslaan in het menu van het deelvenster Labels.
2. Typ een naam, geef een locatie op en klik op Opslaan.
De labels in het document worden met de bijbehorende toegewezen kleuren opgeslagen in een XML-bestand.
Een geëxporteerd XML-bestand bewerken
Nadat u InDesign hebt gebruikt om een XML-bestand te maken en exporteren, kunt u de XML als volgt wijzigen:
Als u het XML-bestand rechtstreeks wilt bewerken, opent u het bestand in een tekst- of XML-editor.
Als u wijzigingen wilt maken en behouden in het brondocument, opent u het InDesign-bestand waaruit de XML is geëxporteerd. Nadat u de
inhoud hebt gewijzigd in InDesign, kunt u het bestand weer exporteren naar XML. Als u het bestand wilt vervangen, gebruikt u de originele
XML-bestandsnaam.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
572
Afdrukken
Boeken afdrukken met uw desktopprinter
Jeff Witchel (15 oktober 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u een boek kunt maken en dit kunt afdrukken met een desktopprinter
Adobe Creative Suite 5/5.5 Handleiding voor afdrukken (PDF, 21 MB)
artikel (1 januari 2011)
Download deze handleiding om te leren hoe u Adobe-documenten kunt instellen voor afdrukken. Alle informatie die u nodig hebt voor
professionele afdrukken op één locatie.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
573
Documenten afdrukken
Naar boven
Naar boven
Afdrukken
Een document of boek afdrukken
Documenten met verschillende paginaformaten afdrukken
Opgeven welke pagina's moeten worden afgedrukt
Het papierformaat en de afdrukstand opgeven
Kiezen welke lagen worden afgedrukt of naar PDF worden geëxporteerd
Afdrukken op niet-PostScript-printers
Afdrukken als bitmap
Voorvertoning van documenten bekijken
Een printer instellen
Afdrukvoorinstellingen gebruiken
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Afdrukken
Of u nu een meerkleurendocument door een extern prepress-bureau laat afdrukken of gewoon een conceptversie van een document op een
inkjet- of laserprinter afdrukt, als u de basis van het (af)drukken kent, drukt u makkelijker af en wordt de kans groter dat de uiteindelijke afdruk
naar wens is.
Afdruktypen
Wanneer u in Adobe InDesign een bestand afdrukt, wordt dit direct afgedrukt op papier of naar een digitale drukpers verzonden, of het bestand
wordt omgezet naar een positief of negatief beeld op film. In het laatste geval kunt u op basis van de film een drukplaat voor afdrukken op een
drukpers maken.
Afbeeldingstypen
De eenvoudigste soorten afbeeldingen, zoals tekst, gebruiken slechts één kleur in één grijstintniveau. Bij complexere afbeeldingen worden
kleurtonen gebruikt die binnen de afbeelding variëren. Dit type afbeelding wordt een afbeelding met ongerasterde halftonen genoemd. Een foto is
een voorbeeld van zo'n afbeelding.
Rasteren
Afbeeldingen worden in een reeks puntjes opgedeeld om de illusie van ongerasterde halftonen te creëren. Dit wordt rastering genoemd. Door de
grootte en densiteit van de puntjes in een halftoonraster te variëren wordt in de afgedrukte afbeelding de optische illusie gewekt van grijsvariaties
of doorlopende kleur.
Kleurscheiding
Bij illustraties met meerdere kleuren die op professionele wijze worden gereproduceerd, moet elke kleur op een verschillende masterplaat worden
afgedrukt. Dit wordt kleurscheiding genoemd.
Detail
Het detailniveau in een afgedrukte afbeelding wordt bepaald door een combinatie van de resolutie en de schermfrequentie. Hoe hoger de resolutie
van het uitvoerapparaat, hoe fijner (hoger) de rasterfrequentie die u kunt gebruiken.
Duplexafdrukken
Specifieke afdrukfuncties, zoals duplexafdrukken, zijn beschikbaar wanneer u op de knop Printer in het dialoogvenster Afdrukken klikt.
Duplexafdrukken kan alleen op printers die deze functie ondersteunen. Zie de handleiding van uw printer voor informatie over duplexafdrukken.
Transparante objecten
Als een illustratie objecten bevat met transparantiekenmerken die u hebt toegevoegd met het deelvenster Effecten of de opdracht Slagschaduw of
Doezelaar, wordt de transparante illustratie afgevlakt volgens de instellingen in de geselecteerde afvlakvoorinstelling. U kunt de verhouding van
gerasterde afbeeldingen ten opzichte van vectorafbeeldingen in de afgedrukte illustratie wijzigen.
Voor meer informatie over afdrukken gaat u naar het Adobe Print Resource Center op www.adobe.com/go/print_resource_nl. Op
www.adobe.com/go/learn_id_printtrouble_nl vindt u informatie over het oplossen van problemen bij het afdrukken.
Een document of boek afdrukken
574
1. Controleer of het juiste stuurprogramma en PPD-bestand voor uw printer zijn geïnstalleerd.
2. Open het dialoogvenster Afdrukken:
Als er afzonderlijke documenten zijn geopend, kiest u Bestand > Afdrukken. Hiermee opent u het dialoogvenster Afdrukken voor het
actieve document.
Als u geen of alle documenten in het deelvenster Boek hebt geselecteerd, kiest u Boek afdrukken in het menu van het deelvenster Boek.
Hiermee drukt u alle documenten in een boek af.
Als u bepaalde documenten in het deelvenster Boek hebt geselecteerd, kiest u Geselecteerde documenten afdrukken in het menu van
het deelvenster Boek.
3. Geef in het menu Printer de printer op waarop u wilt afdrukken. Als een voorinstelling van de printer de gewenste instellingen heeft, kiest u
deze voorinstelling in het menu Afdrukvoorinstelling.
4. In het gedeelte Algemeen voert u het aantal exemplaren in dat u wilt afdrukken, kiest u of de pagina's moeten worden gesorteerd of in
omgekeerde volgorde moeten worden afgedrukt en geeft u op welke pagina's u wilt afdrukken.
Als u een boek afdrukt, is de optie Paginabereik niet beschikbaar.
Als u een document met meerdere paginaformaten afdrukt, kunt u met de besturingselementen boven Bereik een bereik instellen van alle
pagina's met hetzelfde formaat. Zie Documenten met verschillende paginaformaten afdrukken.
5. Geef op of de niet-afdrukbare objecten, blanco pagina's of zichtbare hulplijnen en basislijnrasters moeten worden afgedrukt.
6. Stel de instellingen voor elk gedeelte van het dialoogvenster Afdrukken naar eigen voorkeur in.
7. Klik op Afdrukken.
Instellingen die u in het dialoogvenster Afdrukken opgeeft, worden bij het document opgeslagen.
Afdrukopties voor pagina's
U kunt alle pagina's, alleen even of oneven pagina's, een reeks afzonderlijke pagina's of een bereik van opeenvolgende pagina's afdrukken.
Bereik Bepaalt het bereik van pagina's in het huidige document die moeten worden afgedrukt. Plaats een koppelteken tussen de paginanummers
in een bereik en gebruik een komma of spatie als scheidingsteken wanneer u meerdere pagina's of bereiken opgeeft. (Zie Opgeven welke pagina's
moeten worden afgedrukt.)
Als het document pagina's met verschillende paginaformaten bevat, kunt u de opties boven het veld Bereik gebruiken om alle pagina's van
hetzelfde formaat te selecteren. (Zie Documenten met verschillende paginaformaten afdrukken.)
Volgorde Kies Alle pagina's om alle pagina's van een document af te drukken. Kies Alleen even pagina's of Alleen oneven pagina's om alleen die
pagina's van het opgegeven bereik af te drukken. Deze opties zijn niet beschikbaar bij de optie Spreads of Stramienpagina's afdrukken.
Spreads Drukt de pagina's af alsof ze zijn gebonden of alsof ze worden afgedrukt op hetzelfde vel. U kunt slechts één spread per vel afdrukken.
Als de nieuwe pagina groter is dan het geselecteerde papierformaat, wordt zoveel mogelijk afgedrukt. Het paginaformaat wordt echter niet
automatisch aangepast aan het afbeeldingsgebied, tenzij u Aanpassen aan pagina in het deelvenster Instellen van het dialoogvenster Afdrukken
selecteert. U kunt ook de afdrukstand wijzigen.
Opmerking: Als verschillende overvulstijlen op pagina's in de spread worden toegepast, werkt InDesign de verschillen weg.
Stramienpagina's afdrukken Drukt alle stramienpagina's (geen documentpagina's) af. Als u deze optie selecteert, is de optie Bereiken niet
beschikbaar.
Voorbeelden van paginabereiken
Paginabereik Afgedrukte pagina's
11- Pagina 11 tot de laatste pagina van het document.
-11 Alle pagina's tot en met pagina 11.
+11 Alleen pagina 11.
-+11 Alle pagina's tot en met pagina 11.
+11- Alle pagina's vanaf de elfde pagina tot het einde van het
document.
1, 3-8, Pagina 1 plus pagina 3 tot en met 8.
+1, +3-+8, Pagina 1 plus pagina 3 tot en met 8.
Sec1 Alle pagina's in de sectie met het label “Sec1”.
Sec2:7 Pagina met nummer 7 (niet noodzakelijkerwijs de zevende pagina
van die sectie) in de sectie met het label “Sec2”.
575
Naar boven
Naar boven
Naar boven
PartB:7- Pagina met nummer 7 in de sectie met het label “PartB” tot aan
de laatste pagina van de sectie.
Chap2:7-Chap3 Pagina 7 in de sectie met het label “Chap2” tot het einde van de
sectie met het label “Chap3”.
Sec4:3-Sec4:6, Sec3:7 Pagina 3-6 in “Sec4” en pagina 7 in “Sec3”.
Opties voor het afdrukken van objecten
In het gebied Algemeen van het dialoogvenster Afdrukken staan opties voor het afdrukken van elementen die normaliter alleen zichtbaar zijn op
het scherm, zoals rasters en hulplijnen. Kies een van de volgende opties:
Lagen afdrukken Geef op welke lagen er moeten worden afgedrukt. (Zie Kiezen welke lagen worden afgedrukt of naar PDF worden
geëxporteerd.)
Niet-afdrukbare objecten afdrukken Drukt alle objecten af, ook als deze als niet-afdrukbaar zijn ingesteld.
Blanco pagina's afdrukken Drukt alle pagina's in het opgegeven paginabereik af, zelfs als er geen tekst of objecten op de pagina staan. Deze
optie is niet beschikbaar als u scheidingen afdrukt. Als u de optie Boekje afdrukken gebruikt voor samengesteld afdrukken, kiest u de optie Blanco
printerspreads afdrukken als u blanco spreads als aanvulling op samengestelde inslagschema's wilt afdrukken.
Zichtbare hulplijnen en basislijnrasters afdrukken Drukt zichtbare hulplijnen en rasters in dezelfde kleur af als in het document wordt
weergegeven. In het menu Weergave kunt u bepalen welke hulplijnen en rasters zichtbaar zijn. Deze optie is niet beschikbaar als u scheidingen
afdrukt.
Documenten met verschillende paginaformaten afdrukken
Het is mogelijk dat u pagina's van verschillende formaten afzonderlijk wilt afdrukken. Met een optie in het dialoogvenster Afdrukken kunt u
gemakkelijk een bereik opgeven waarmee alle pagina's van hetzelfde formaat in het document worden geselecteerd.
Voordat u een document met verschillende paginaformaten laat afdrukken, dient u de drukker te vragen of er speciale vereisten zijn. Als er
problemen optreden als u een document met verschillende paginaformaten probeert af te drukken, kunt u het opsplitsen in verschillende
documenten.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Schakel in het deelvenster Algemeen de optie Spreads in of uit om te bepalen of u pagina's of spreads wilt afdrukken.
Als een spread pagina's van verschillend formaat bevat, wordt het spreadformaat bepaald door de grootste breedte en hoogte op de spread.
3. Als u alleen pagina's van dezelfde grootte wilt afdrukken, selecteert u een van de pagina's of spreads met de opties boven het veld Bereik
en klikt u op het paginapictogram
.
In het veld Bereik worden alle pagina's of spreads van dat formaat weergegeven.
4. Herhaal deze procedure om pagina's van andere formaten af te drukken.
Opgeven welke pagina's moeten worden afgedrukt
U kunt een paginabereik opgeven aan de hand van absolute nummering (de positie van de pagina in het huidige document) of aan de hand van
sectie-/paginanummering (de sectie- en paginanummers die aan de pagina's zijn toegekend). Standaard gaan de dialoogvensters in InDesign uit
van de paginanummeringsindeling die in het dialoogvenster Voorkeuren is opgegeven.
Als Absolute nummering wordt geselecteerd, komen de nummers die u voor pagina's of paginabereiken opgeeft, overeen met de absolute
positie van pagina's in uw document. Een voorbeeld: als u de derde pagina van het document wilt afdrukken, moet u “3” opgeven bij Bereik
in het dialoogvenster Afdrukken.
Als Sectienummering in het dialoogvenster Voorkeuren wordt geselecteerd, kunt u pagina's en paginabereiken precies zo opgeven zoals
deze in de layout worden weergegeven, of u kunt voor absolute nummering kiezen. Een voorbeeld: als de pagina met de aanduiding SecA:5
de vijftiende pagina in uw document is, kunt u deze afdrukken door in het dialoogvenster Afdrukken “SecA:5” op te geven of door “+15” op te
geven. Het “+”-teken geeft aan dat u de normale sectie- en paginanummering wilt negeren en absolute paginanummering wilt gebruiken.
Als u niet zeker weet welke indeling u wilt als u paginanummers in het dialoogvenster Afdrukken opgeeft, kunt u de indeling overnemen die
onder in het documentvenster wordt weergegeven.
Het papierformaat en de afdrukstand opgeven
Er is een verschil tussen paginaformaat (zoals gedefinieerd in het dialoogvenster Documentinstelling voor uw document) en papierformaat (het vel
papier, het stuk film of het gebied van de drukplaat waarop u afdrukt). U kunt bijvoorbeeld het paginaformaat A4 (210 bij 297 mm) instellen, maar
afdrukken op een groter stuk papier of film omdat ruimte nodig is voor drukkersmarkeringen of het afloopgebied en de witruimte rond de pagina.
576
De papierformaten in InDesign komen uit het PPD-bestand (PostScript-printers) of het printerstuurprogramma (niet-PostScript-printers). Als de
printer en PPD die u voor PostScript-afdrukken hebt geselecteerd, aangepaste papierformaten ondersteunen, staat de optie Aangepast in het
menu Papierformaat.
De meeste imagesetters zijn geschikt voor de standaardpapierformaten, zoals Letter en Tabloid, en kunnen dwars (gekanteld) afdrukken (waarbij
de standaardpagina bij het afdrukken 90° wordt gedraaid). Bij deze stand worden de imagesettermedia doorgaans effectiever gebruikt.
Paginaformaat en stand voor imagesetters
A. US Letter (staand) B. Aangepast paginaformaat (staand) C. Letter (gekanteld)
De papierformaten zijn op 'normale' naam (bijvoorbeeld Letter) gesorteerd. De afmetingen geven de grenzen van het afbeeldingsgebied aan: het
totale papierformaat min een eventuele niet-afdrukbare rand die door de printer of imagesetter wordt gebruikt. De meeste laserprinters kunnen niet
tot aan de rand van een pagina afdrukken.
Als u een ander papierformaat selecteert (bijvoorbeeld, als u van Letter overstapt op Legal), worden de documenten opnieuw in het
voorvertoningsvenster geschaald. Het voorvertoningsvenster geeft het volledige afbeeldingsgebied van de geselecteerde pagina weer. Wanneer de
grootte van de voorvertoning wordt gewijzigd, wordt het venster automatisch aangepast aan het afbeeldingsgebied.
Opmerking: Het afbeeldingsgebied is afhankelijk van het PPD-bestand (zelfs voor standaardpapierformaten zoals Letter), omdat dit gebied door
de printer of imagesetter wordt gedefinieerd.
Vergelijking van een afgedrukte pagina in letter-formaat op een vel Letter, Letter.extra of Tabloid
Opmerking: De voorvertoning linksonder in het dialoogvenster Afdrukken geeft aan of er voldoende plaats is voor alle drukkersmarkeringen,
afloopgebieden en witruimte rond pagina's.
Het papierformaat en de afdrukstand opgeven
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies een optie in het menu Papierformaat in het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken.
Zorg er echter wel voor dat het papierformaat groot genoeg is voor het document, de afloopgebieden en witruimte rond de pagina's (indien
van toepassing), en eventuele drukkersmarkeringen. Om imagesetterfilm of papier te besparen, kunt u het beste het kleinste paginaformaat
selecteren dat groot genoeg is voor de illustraties en de vereiste afdrukgegevens.
3. Klik op de knop Stand om het document op het medium te draaien.
Doorgaans zijn de afdrukstand die is ingesteld in Documentinstelling (Bestand > Documentinstelling) en de paginastand die is ingesteld in
het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken (beide Staand of beide Liggend), gelijk aan elkaar, ongeacht of u op de normale
manier of gekanteld afdrukt. Als u echter spreads afdrukt, kunt u een ander papierformaat en een andere afdrukstand (bijvoorbeeld Liggend)
kiezen zodat alle pagina's van een spread op één blad passen. Als u de spreadweergave hebt geroteerd, wilt u wellicht de afdrukstand
wijzigen om de spread correct af te drukken.
577
Afdrukstandknoppen
A. Staand B. Liggend C. Staand omkeren D. Liggend omkeren
Een aangepast papierformaat opgeven
Als u een printer hebt waarop meerdere papierformaten kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld een imagesetter met hoge resolutie, kunt u
aangepast papierformaat opgeven wanneer u gaat afdrukken. Deze optie is alleen in InDesign beschikbaar als de geselecteerde PPD aangepaste
papierformaten ondersteunt.
Het maximale aangepaste papierformaat dat u kunt opgeven, is afhankelijk van het maximale afbeeldingsgebied van de imagesetter. Raadpleeg
de documentatie bij de printer voor meer informatie.
Opmerking: De opties voor een aangepast papierformaat voor niet-PostScript-printers kunnen niet vanuit het dialoogvenster Afdrukken van
InDesign worden ingesteld. Als u deze printerspecifieke functies wilt instellen, klikt u op Instellen (Windows), Printer (Mac OS) of Pagina-instelling
(Mac OS) in het dialoogvenster Afdrukken van InDesign. Raadpleeg de documentatie van uw niet-PostScript-printer voor verdere informatie.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Als u een PostScript-bestand afdrukt, kiest u PostScript voor Printer in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster Afdrukken. Vervolgens
selecteert u het PPD-bestand dat aangepaste papierformaten ondersteunt.
3. Kies in het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken de optie Aangepast in het menu Papierformaat.
Opmerking: Als de optie Aangepast niet beschikbaar is, worden aangepaste papierformaten niet ondersteund door het PPD-bestand dat u
tijdens het instellen van de printer hebt geïnstalleerd.
4. Voer een van de volgende handelingen uit om de hoogte en breedte op te geven:
Als u InDesign het kleinste papierformaat wilt laten bepalen dat nodig is voor de inhoud van het document, de drukkersmarkeringen, en
het afloopgebied en de witruimte rond pagina, selecteert u Automatisch bij Breedte en Hoogte. De standaardoptie Automatisch is
eveneens de beste optie als u verschillende paginaformaten in een boek gebruikt en u afdrukt op doorlopende media, zoals een filmrol of
fotogevoelig papier.
Als u een groter formaat dan het standaardformaat op wilt geven, voert u de gewenste afmetingen in de tekstvakken Breedte en Hoogte
in. Voer een hogere waarde in. Bij een lagere waarde dan de standaardwaarden kan het document worden bijgeknipt.
5. Als u de positie van de pagina op de film wilt wijzigen, voert u een waarde in bij Verschuiving.
Deze waarde bepaalt de lege ruimte links van het afbeeldingsgebied. Als u bijvoorbeeld een waarde van 30 punten bij de optie Verschuiving
invoert, wordt de pagina 30 punten naar rechts verschoven.
6. Om zowel het medium als de pagina-inhoud te roteren, selecteert u Gekanteld en klikt u op OK.
U kunt aanzienlijk besparen op film of papier als u Gekanteld in combinatie met Verschuiving gebruikt. Vergelijk de volgende voorbeelden
van een afbeelding die is afgedrukt met en zonder de optie Gekanteld.
578
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Gekanteld niet geselecteerd (links) en Gekanteld geselecteerd (rechts)
A. Verschuivingswaarde B. Tussenruimte C. Bespaarde film
7. Als u de afstand tussen afzonderlijke pagina's op wilt geven voor het afdrukken op doorlopende media, voert u een waarde in bij
Tussenruimte.
Kiezen welke lagen worden afgedrukt of naar PDF worden geëxporteerd
1. Als u de instellingen van Laag tonen of Laag afdrukken voor het document wilt bekijken of wijzigen, selecteert u een laag in het deelvenster
Lagen en kiest u Laagopties in het deelvenstermenu. Geef laagopties op en klik op OK.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Bestand > Afdrukken en klik op Algemeen links in het dialoogvenster Afdrukken.
Kies Bestand > Exporteren, geef Adobe PDF op en klik op Opslaan. Klik op Algemeen links in het dialoogvenster Adobe PDF
exporteren.
3. Kies in het menu Lagen afdrukken of Lagen exporteren welke lagen u wilt afdrukken of in het PDF-bestand wilt opnemen:
Alle lagen Hiermee worden alle lagen in het document afgedrukt of uitgevoerd, ook de verborgen en niet-afdrukbare lagen.
Zichtbare lagen Hiermee worden alle zichtbare lagen afgedrukt, ook de lagen die in Laagopties als niet-afdrukbaar zijn ingesteld.
Zichtbare & afdrukbare lagen Hiermee worden alleen de lagen afgedrukt of uitgevoerd die zijn ingesteld om zowel te worden weergegeven
als te worden afgedrukt.
Afdrukken op niet-PostScript-printers
Het is mogelijk documenten op een niet-PostScript-printer af te drukken. Aangezien PostScript de standaardpaginabeschrijvingstaal voor
professioneel publiceren is, kunnen veel geavanceerde functies voor kleuren en afbeeldingen, zoals rasterfrequenties en kleurscheidingen, alleen
op PostScript-printers worden gereproduceerd. De meeste geïmporteerde grafische bestandsindelingen worden in een acceptabele kwaliteit
afgedrukt. Een document dat op een niet-PostScript-printer wordt afgedrukt, hoort eruit te zien zoals het op het scherm wordt weergegeven
wanneer u de voorvertoningsmodus hebt gekozen.
Er is software van andere leveranciers beschikbaar waarmee u PostScript-functies kunt toevoegen aan een niet-PostScript-printer. Neem
contact op met uw softwareleverancier voor informatie over beschikbaarheid en compatibiliteit.
Afdrukken als bitmap
Wanneer u op een niet-PostScript-printer afdrukt, kunt u tijdens het afdrukken alle illustraties rasteren. Gebruik deze optie wanneer u documenten
wilt afdrukken die complexe objecten bevatten, zoals objecten met vloeiende schaduwen en verlopen, omdat de kans op fouten dan kleiner is.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer Geavanceerd aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
3. Selecteer Afdrukken als bitmap.
Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de printer door het printerstuurprogramma als een niet-PostScript-printer wordt aangegeven. Als
deze optie in Mac OS 10.3 of hoger wordt geselecteerd voor niet-PostScript-printers, wordt er in InDesign in PostScript afgedrukt, waarmee
vervolgens de afbeeldingen op de pagina's door Mac OS en het stuurprogramma worden weergegeven. In Windows worden de
geavanceerde kleur- en afbeeldingsfuncties waarschijnlijk niet goed omgezet als deze optie niet is geselecteerd.
4. Geef een resolutie voor het afdrukken van bitmaps op.
De uitvoerresolutie kan worden beperkt door de resolutie van het printerstuurprogramma. De kwaliteit van de uitvoer is het beste als u de
579
Naar boven
resolutie van het niet-PostScript-printerstuurprogramma gelijk of hoger instelt dan de uitvoerresolutie die in het dialoogvenster Afdrukken van
InDesign is ingesteld.
Voorvertoning van documenten bekijken
Controleer voordat u op een PostScript-printer afdrukt of de documentpagina's op het gekozen papierformaat passen. Een voorvertoning
linksonder in het dialoogvenster Afdrukken geeft aan of de instellingen voor papier en de afdrukstand geschikt zijn voor het paginaformaat.
Wanneer u verschillende opties in het dialoogvenster Afdrukken selecteert, wordt de voorvertoning dynamisch bijgewerkt met nieuwe
afdrukinstellingen.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Klik linksonder in het dialoogvenster Afdrukken op de voorvertoningsafbeelding.
De voorvertoning kent drie weergaven:
Standaardweergave Geeft de relatie van een documentpagina ten opzichte van het medium aan. In deze weergave ziet u de effecten van diverse
opties (zoals papierformaat) op het afbeeldingsgebied, het afloopgebied en de witruimte rondom de pagina, paginamarkeringen, enzovoort,
evenals de effecten van de optie Naast elkaar en de miniatuurweergave.
Vier verschillende instellingen, in de standaardweergave, om pagina's passend te maken.
A. Standaard B. Spreads C. Afdrukstand D. 2x2 miniaturen
Tekstweergave Geeft een overzicht van de numerieke waarden voor bepaalde afdrukinstellingen.
Weergave van aangepaste pagina's of losse vellen Geeft de effecten van diverse afdrukinstellingen weer, afhankelijk van het paginaformaat.
Bij aangepaste paginaformaten ziet u hoe de media op het aangepaste uitvoerapparaat passen, wat de maximale ondersteunde media-afmetingen
van het uitvoerapparaat zijn en welke instellingen voor Verschuiving, Tussenruimte en Gekanteld zijn geselecteerd. Bij losse vellen zoals Letter en
Tabloid geeft de voorvertoning de relatie tussen afbeeldingsgebied en mediagrootte aan.
In beide weergaven wordt in de voorvertoning de uitvoermodus ook aangeduid met een pictogram: Scheidingen
, Samengesteld grijs ,
Samengesteld CMYK
of Samengesteld RGB .
Weergave voor aangepaste pagina's (links) en weergave voor losse vellen (rechts)
A. Richting van mediadoorvoer B. Gekanteld niet geselecteerd C. Papierformaat D. Media E. Afdrukbaar gebied F. Media
580
Naar boven
Naar boven
Een printer instellen
Met InDesign kunt u zowel op PostScript® (Level 2 en 3)- als op niet-PostScript-printers afdrukken met behulp van de nieuwste
printerstuurprogramma's. Als u op een PostScript-printer afdrukt, gebruikt InDesign informatie van een PPD-bestand (PostScript Printer
Description) om te bepalen welke instellingen in het dialoogvenster Afdrukken moeten worden weergegeven.
Volg deze basisstappen als u een printer wilt instellen:
Installeer het nieuwste printerstuurprogramma voor uw uitvoerapparaat. Raadpleeg de documentatie van het besturingssysteem voor nadere
instructies.
Selecteer voor PostScript-afdrukken een PPD-bestand wanneer u uw printer instelt.
Over printerstuurprogramma's
Met behulp van een printerstuurprogramma hebt u rechtstreeks via de toepassingen op uw computer toegang tot de functies van uw printer. Alleen
als u over het juiste stuurprogramma beschikt, hebt u toegang tot alle functies die een bepaalde printer ondersteunt.
Adobe raadt aan het nieuwste stuurprogramma dat voor uw besturingssysteem beschikbaar is, te installeren.
Functies van printerstuurprogramma openen
Printerstuurprogramma's bieden mogelijk ondersteuning voor functies die niet in InDesign zijn opgenomen, zoals duplexafdrukken. Ondersteuning
voor deze functies is afhankelijk van het stuurprogramma dat u hebt. Raadpleeg de leverancier van de printer voor meer informatie.
Als u instellingen voor een bepaalde printer wilt opgeven, is het goed te weten dat InDesign via de volgende knoppen in het dialoogvenster
Afdrukken van InDesign toegang tot het printerstuurprogramma biedt. (Deze opties zijn niet beschikbaar wanneer u een PostScript-bestand
afdrukt.)
Instellen In Windows opent deze knop het dialoogvenster Afdrukken.
Pagina-instelling In Mac OS opent deze knop het standaard Mac OS-dialoogvenster Pagina-instelling.
Printer In Mac OS opent deze knop het standaard Mac OS-dialoogvenster Afdrukken.
Opmerking: Sommige afdrukfuncties van InDesign staan zowel in de dialoogvensters van het printerstuurprogramma als in het dialoogvenster
Afdrukken van InDesign. U krijgt het beste resultaat als u deze instellingen alleen in het dialoogvenster Afdrukken van InDesign opgeeft. In dat
geval probeert InDesign de instellingen te synchroniseren. Als dat niet lukt, worden de instellingen van het stuurprogramma genegeerd. Sommige
functies van het printerstuurprogramma (bijvoorbeeld N-up afdrukken waarmee u dezelfde illustratie meerdere keren op dezelfde pagina afdrukt)
kunnen niet worden gecombineerd met InDesign-functies zoals scheidingen en leiden tot minder goede afdrukken.
Een PPD-bestand selecteren
Een PPD-bestand (PostScript Printer Description) heeft invloed op het gedrag van het stuurprogramma van uw specifieke PostScript-printer. Het
bevat informatie over het uitvoerapparaat, zoals de lettertypen in de printer, de beschikbare mediumformaten en de afdrukstand, geoptimaliseerde
rasterfrequenties, rasterhoeken, resolutie en functies voor kleurendruk. Het is belangrijk het juiste PPD-bestand te gebruiken wanneer u gaat
afdrukken. Wanneer u de PPD voor uw PostScript-printer of imagesetter selecteert, staan de beschikbare instellingen voor uw uitvoerapparaat in
het dialoogvenster Afdrukken. Indien nodig kunt u een andere PPD gebruiken die beter aan uw behoeften voldoet. Op basis van de informatie in
het PPD-bestand wordt bepaald welke PostScript-informatie bij het afdrukken naar de printer wordt verzonden.
Voor kwalitatief goede afdrukken raadt Adobe aan contact op te nemen met de leverancier van het uitvoerapparaat voor het meest recente PPD-
bestand. Veel afdrukservicebureaus en drukkers beschikken over een PPD voor de imagesetters waarmee zij werken. Sla de PPD's op de locatie
op die door het besturingssysteem is opgegeven. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor meer informatie.
In Windows en in Mac OS selecteert u een PPD-bestand zoals u een printer toevoegt. De procedure waarmee u een PPD-bestand selecteert,
verschilt per platform. Raadpleeg de documentatie van het besturingssysteem voor nadere instructies.
Afdrukvoorinstellingen gebruiken
Als u regelmatig op verschillende printers afdrukt of verschillende soorten afdruktaken gebruikt, kunt u de afdruktaken automatiseren door alle
uitvoerinstellingen als voorinstellingen voor het afdrukken op te slaan. Met behulp van voorinstellingen voor afdrukken kunt u afdruktaken waarvoor
u veel opties in het dialoogvenster Afdrukken nauwkeurig moet instellen, snel en accuraat uitvoeren.
U kunt voorinstellingen voor het afdrukken opslaan en laden. Zo kunt u er makkelijker reservekopieën van maken of de voorinstellingen doorsturen
naar uw servicebureaus, klanten of collega's in uw werkgroep.
U kunt voorinstellingen voor afdrukken maken en bekijken in het dialoogvenster Voorinstellingen afdrukken.
Afdrukvoorinstellingen maken
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Bestand > Afdrukken, pas de afdrukinstellingen aan en klik op Voorinstelling opslaan. Typ een naam of gebruik de standaardnaam en
klik op OK. Met deze methode wordt de voorinstelling opgeslagen in het voorkeurenbestand.
Kies Bestand > Voorinstellingen afdrukken > Definiëren en klik op Nieuw. Typ in het dialoogvenster dat wordt geopend, een nieuwe naam of
gebruik de standaardnaam, pas de afdrukinstellingen aan en klik op OK. U gaat terug naar het dialoogvenster Voorinstellingen afdrukken.
581
Klik nogmaals op OK.
Afdrukvoorinstellingen toepassen
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies een afdrukvoorinstelling in het menu Voorinstellingen afdrukken. Bevestig desgewenst de printerinstellingen in het dialoogvenster
Afdrukken.
3. Klik op Afdrukken.
Opmerking: In InDesign kunt u ook afdrukken met een afdrukvoorinstelling als u een voorinstelling kiest via Bestand > Voorinstellingen
afdrukken.
Afdrukvoorinstellingen bewerken
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Bestand > Afdrukken, pas de afdrukinstellingen aan en klik op Voorinstelling opslaan. Typ in het dialoogvenster Voorinstelling opslaan
een naam of gebruik de huidige naam. (Als de huidige naam de naam is van een bestaande voorinstelling, worden de instellingen hiervan
overschreven.) Klik op OK.
Kies Bestand > Voorinstellingen afdrukken > Definiëren, selecteer een voorinstelling in de lijst en klik op Bewerken. Pas de afdrukinstellingen
aan en klik op OK om terug te gaan naar het dialoogvenster Voorinstellingen afdrukken. Klik nogmaals op OK.
U kunt de standaardvoorinstelling bewerken op de hierboven beschreven manier.
Afdrukvoorinstellingen verwijderen
1. Kies Bestand > Voorinstellingen afdrukken > Definiëren.
2. Selecteer een of meer voorinstellingen in de lijst en klik op Verwijderen. Houd Shift ingedrukt terwijl u klikt als u aangrenzende
voorinstellingen wilt selecteren. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik om niet-aangrenzende voorinstellingen te
selecteren.
Meer Help-onderwerpen
Adobe Print Resource Center
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
582
Afbeeldingen en lettertypen afdrukken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opties voor het afdrukken van afbeeldingen
Opties voor het downloaden van lettertypen naar een printer
De afdrukopties van PostScript
Opties voor het weglaten van afbeeldingen
Opties voor het afdrukken van afbeeldingen
Kies in het gedeelte Grafisch van het dialoogvenster Afdrukken een van de volgende opties voor de verwerking van afbeeldingen tijdens de
uitvoer.
Gegevens verzenden Bepaalt hoeveel afbeeldingsgegevens in geplaatste bitmapafbeeldingen worden verzonden naar de printer of het bestand.
Alles Verzendt gegevens met maximale resolutie, geschikt voor afdrukken met hoge resolutie of voor het afdrukken van grijstinten of
kleurenafbeeldingen met een hoog contrast, zoals bij zwart-wittekst met één steunkleur. Voor deze optie is de meeste schijfruimte nodig.
Geoptimaliseerde subsampling Verzendt precies voldoende afbeeldingsgegevens om de afbeelding af te drukken met de optimale resolutie
voor het uitvoerapparaat. (Een printer met hoge resolutie heeft meer gegevens nodig dan een desktopmodel met lage resolutie.) Selecteer deze
optie wanneer u met afbeeldingen met hoge resolutie werkt, maar drukproeven maakt met een desktopprinter.
Opmerking: InDesign voert geen subsample uit op EPS- of PDF-afbeeldingen, zelfs niet als de optie Geoptimaliseerde subsampling is
ingeschakeld.
Proxy Verzendt schermresolutieversies (72 dpi) van geplaatste bitmapafbeeldingen, waardoor er sneller wordt afgedrukt.
Geen Verwijdert tijdelijk alle afbeeldingen bij het afdrukken en vervangt deze door afbeeldingskaders met een kruis erin, waardoor het afdrukken
sneller verloopt. Afbeeldingskaders hebben dezelfde afmetingen als de geïmporteerde afbeeldingen en de knippaden worden behouden zodat u
nog steeds de grootte en positie kunt controleren. Geïmporteerde afbeeldingen drukt u niet af wanneer u bijvoorbeeld tekstproefafdrukken wilt
maken voor editors of proeflezers. Afdrukken zonder afbeeldingen is ook nuttig wanneer u de oorzaak van een afdrukprobleem probeert vast te
stellen.
Opties voor het downloaden van lettertypen naar een printer
Printerlettertypen zijn lettertypen die zijn opgeslagen in het geheugen van de printer of op een vaste schijf die op de printer is aangesloten. Type
1- en TrueType-lettertypen kunnen op de printer of op de computer worden opgeslagen. Bitmaplettertypen worden alleen op de computer
opgeslagen. InDesign downloadt lettertypen wanneer dat nodig is, mits deze op de vaste schijf van de computer zijn geïnstalleerd.
Kies in het gedeelte Grafisch van het dialoogvenster Afdrukken uit de volgende opties om te bepalen hoe lettertypen naar de printer worden
gedownload.
Geen Neemt in het PostScript-bestand een verwijzing naar het lettertype op, waardoor de RIP of een postprocessor weet waar het lettertype moet
worden opgenomen. Selecteer deze optie als de lettertypen zich in de printer bevinden. Gebruik een van de andere opties voor het downloaden
van lettertypen, zoals Subset of PPD-lettertypen downloaden om ervoor te zorgen dat lettertypen correct worden geïnterpreteerd.
Volledig Downloadt aan het begin van de afdruktaak alle lettertypen die nodig zijn voor het document. Alle glyphs en tekens in het lettertype
worden opgenomen, ook als zij niet in het document worden gebruikt. InDesign vervangt automatisch lettertypen waarin meer dan het
maximumaantal glyphs (tekens) is opgenomen dan in het dialoogvenster Voorkeuren is opgegeven.
Subset Downloadt alleen de in het document gebruikte tekens (glyphs). Glyphs worden één keer per pagina gedownload. Met deze optie wordt
doorgaans sneller afgedrukt en zijn PostScript-bestanden kleiner bij documenten van één pagina of bij korte documenten met weinig tekst.
PPD-lettertypen downloaden Downloadt alle lettertypen die in het document worden gebruikt, ook als deze in de printer zijn geïnstalleerd.
Gebruik deze optie om te zorgen dat InDesign de lettertypecontouren op de computer gebruikt voor het afdrukken van veelgebruikte lettertypen,
zoals Helvetica en Times. Met deze optie kunt u versieproblemen met lettertypen oplossen, zoals niet-overeenkomende tekensets op de computer
en de printer, of contourvariaties bij overvulling. U hoeft deze optie echter niet te gebruiken voor het afdrukken van concepten, tenzij u regelmatig
uitgebreide tekensets gebruikt.
De afdrukopties van PostScript
Kies in het deelvenster Grafisch van het dialoogvenster Afdrukken uit de volgende opties om te bepalen hoe PostScript-informatie naar de printer
moet worden verzonden.
PostScript Definieert het niveau van compatibiliteit met de interpreters in PostScript-uitvoerapparatuur.
Gegevensindeling Geeft aan hoe InDesign de afbeeldingsgegevens van de computer naar een printer verzendt. ASCII wordt als ASCII-tekst
verzonden, die compatibel is met oudere netwerken en parallelle printers, en doorgaans de beste keuze is voor afbeeldingen die op meerdere
platforms worden gebruikt. Met Binair exporteert u als binaire code, die compacter is dan ASCII maar niet met alle systemen compatibel is.
Opmerking: InDesign kan de gegevensindeling die door grafische EPS- of DCS-bestanden wordt gebruikt, niet altijd veranderen. Als u
583
Naar boven
problemen hebt met het binair verzenden van gegevens, kunt u in de brontoepassing een andere gegevensindeling voor de grafische EPS- of
DCS-bestanden proberen.
Opties voor het weglaten van afbeeldingen
Met de OPI-opties in het gedeelte Geavanceerd kunt u specifieke soorten geïmporteerde afbeeldingen weglaten wanneer u afbeeldingsgegevens
naar een printer of een bestand verzendt, waarbij alleen de OPI-koppelingen (opmerkingen) voor latere verwerking door een OPI-server
overblijven.
Vervanging OPI-afbeelding InDesign kan EPS-proxy's met lage resolutie bij het uitvoeren vervangen door afbeeldingen met hoge resolutie. Het
vervangen van OPI-afbeeldingen werkt alleen als het EPS-bestand OPI-opmerkingen bevat die de proxy-afbeelding met lage resolutie koppelen
aan de afbeelding met hoge resolutie. InDesign moet toegang hebben tot de afbeeldingen waaraan de OPI-opmerkingen zijn gekoppeld. Als de
versies met hoge resolutie niet beschikbaar zijn, worden de OPI-koppelingen behouden en de proxy's met lage resolutie opgenomen in het
exportbestand. Schakel deze optie uit als u de OPI-gekoppelde afbeeldingen later in de workflow wilt laten vervangen door een OPI-server.
Weglaten voor OPI Hiermee kunt u specifieke typen geïmporteerde afbeeldingen (EPS, PDF en bitmapafbeeldingen) weglaten wanneer u
afbeeldingsgegevens naar een printer of een bestand verzendt, waarbij alleen de OPI-koppelingen (opmerkingen) voor latere verwerking door een
OPI-server overblijven. De opmerkingen bevatten de informatie die nodig is om een afbeelding met een hoge resolutie op een OPI-server te
vinden. InDesign neemt alleen de opmerkingen op. Het prepress-bureau moet bij het vervangen toegang hebben tot de oorspronkelijke afbeelding
met hoge resolutie op een server. De optie Weglaten voor OPI geldt niet voor ingesloten afbeeldingen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
584
Boekjes afdrukken
Naar boven
Impositie op een document toepassen voor het afdrukken van een boekje
Knepen
Een overzicht van boekje afdrukken bekijken
Problemen bij het afdrukken van boekjes oplossen
Impositie op een document toepassen voor het afdrukken van een boekje
Met de functie Boekje afdrukken kunt u printerspreads voor professioneel drukwerk maken. Als u bijvoorbeeld een brochure van 8 pagina's
bewerkt, worden de pagina's in de juiste volgorde weergegeven in het layoutvenster. In printerspreads kan het echter zijn dat pagina 2 naast
pagina 7 wordt geplaatst, zodat de pagina's in de juiste volgorde komen te staan als ze worden afgedrukt op hetzelfde vel papier en daarna
worden gevouwen en gesorteerd.
De pagina's staan in dezelfde volgorde als in het layoutvenster, maar worden zo afgedrukt dat ze bij het vouwen en inbinden de juiste volgorde
hebben.
Het omzetten van layoutspreads in printerspreads wordt impositie genoemd. Tijdens het toepassen van impositie op pagina's kunt u de afstand
tussen pagina's, marges, afloopgebied en kneep wijzigen. De layout van uw InDesign-document wordt hier niet door gewijzigd, omdat de impositie
volledig verwerkt wordt door de afdrukworkflow. Er worden geen pagina's in het document verplaatst of geroteerd.
Jeff Witchel van Infiniteskills.com demonstreert Brochures afdrukken met uw desktopprinter.
Opmerking: U kunt niet een nieuw document maken op basis van de opgemaakte pagina's. Als uw document meerdere paginaformaten bevat,
kunt u bovendien de optie Boekje afdrukken niet gebruiken om een document op te maken.
1. Kies Bestand > Boekje afdrukken.
2. Als een voorinstelling van de printer de gewenste instellingen heeft, kiest u deze voorinstelling in het menu Afdrukvoorinstelling.
Als u de afdrukinstellingen (de afdrukinstellingen in het dialoogvenster Afdrukken) van het huidige document wilt gebruiken, kiest u Huidige
documentinstellingen in het menu Afdrukvoorinstelling.
3. Selecteer Bereik in het gedeelte Instelling als u impositie niet wilt toepassen op het hele document. Bepaal vervolgens welke pagina's u in de
impositie wilt opnemen.
Gebruik afbreekstreepjes als scheidingstekens tussen paginanummers en komma's als scheidingstekens voor niet-opeenvolgende
paginanummers. Als u bijvoorbeeld 3-7, 16 typt, wordt de impositie op de pagina's 3 t/m 7 en 16 toegepast
Opmerking: Als u het document hebt onderverdeeld in secties met paginanummers, moet u de paginanummers voor de sectie
(bijvoorbeeld Sec2:11) opgeven in het veld Bereik.
4. U wijzigt de instellingen, zoals de drukkersmarkeringen en de kleuruitvoer, door te klikken op Afdrukinstellingen. Wijzig met de opties links
waar nodig instellingen en klik vervolgens op OK.
5. Geef in het dialoogvenster Boekje afdrukken de overige instellingen voor het boekje op en klik op Afdrukken.
Opmerking: Het aantal pagina's in een boekje is altijd een veelvoud van vier. Als u naar een PDF-printer afdrukt, worden lege pagina's in de
PDF ingevoegd om het boekje te maken.
Typen boekjes
585
U kunt uit drie typen impositie kiezen: 2-up geniet, 2-up garenloos gebonden en Opeenvolgend.
2-up geniet Met deze optie maakt u uit twee pagina's bestaande, naast elkaar geplaatste printerspreads. Deze printerspreads zijn geschikt om
aan beide zijden afgedrukt en gesorteerd, gevouwen en geniet te worden. Zonodig worden aan het einde van het voltooide document blanco
pagina's toegevoegd. De opties Ruimte tussen pagina's, Afloopgebied tussen pagina's en Grootte handtekening (inslagschema) zijn niet
beschikbaar (worden grijs weergegeven) wanneer de optie 2-up geniet is ingeschakeld.
Het maken van printerspreads voor een uit 24 pagina's bestaande nieuwsbrief in zwart-wit met gebruik van de stijl 2-up geniet resulteert in twaalf
spreads.
2-up garenloos binden Gebruik deze optie voor uit twee pagina's bestaande, naast elkaar geplaatste printerspreads die binnen de opgegeven
inslagschemagrootte passen. Deze printerspreads zijn geschikt om aan beide zijden afgedrukt en op formaat gesneden te worden en om
gebonden te worden aan een omslag met behulp van lijm. Als het aantal pagina's waar impositie op toegepast moet worden, niet evenredig
verdeeld kan worden door de inslagschemagrootte, voegt InDesign het vereiste aantal lege pagina's toe aan het eind van het voltooide document.
2-up garenloos binden verdeeld in vier inslagschema's
Als u een zwart-witbrochure met een kleurenomslag wilt maken, kunt u twee afzonderlijke imposities creëren op basis van hetzelfde document:
één voor de voorzijde van de omslag, de binnenzijde van de voorzijde van de omslag, de binnenzijde van de achterzijde van de omslag en de
achterzijde van de omslag zelf en één voor de 24 pagina's in de brochure. Klik om het kleureninslagschema te produceren, op Bereik in het gebied
Pagina's van het deelvenster Layout en typ 1-2, 27-28 (of andere nummers die naar de sectie verwijzen). Typ 3-26 in het tekstvak Bereik om de
zwart-witte binnenkant te produceren.
586
Boekje van 28 pagina's met een omslag in kleur
A. Kleureninslagschema voor omslag B. Zwart-witte binnenpagina
Opeenvolgend Maakt een uit twee, drie of vier pagina's bestaand paneel dat geschikt is voor een uitvouwbare folder of brochure. De opties
Afloopgebied tussen pagina's, Kneep en Grootte handtekening (inslagschema) zijn niet beschikbaar (worden grijs weergegeven) wanneer de optie
Opeenvolgend is ingeschakeld.
Als u bijvoorbeeld printerspreads wilt maken voor een traditionele, driedubbelgevouwen brochure met zes panelen, kiest u 3-up opeenvolgend.
Waarschijnlijk bent u er aan gewend in drieën gevouwen brochures in te stellen als één pagina met drie verschillende kolommen. Met InBooklet-
impositie kunt u gewoon pagina's creëren in het formaat van elk deelvenster.
3-up opeenvolgend
Opties voor afstand, afloopgebied en marges voor het afdrukken van boekjes
U kunt de volgende opties in het gedeelte Instelling van het dialoogvenster Boekje afdrukken instellen.
Ruimte tussen pagina's Geeft de ruimte op tussen de pagina's (de rechterzijde van de linkerpagina en de linkerzijde van de rechterpagina). U
kunt met uitzondering van het type Geniet voor alle andere typen boekjes een waarde voor Ruimte tussen pagina's opgeven.
Als u voor garenloos gebonden documenten een kneep met een negatieve waarde kiest, is de minimale waarde voor de ruimte tussen pagina's
gelijk aan de breedte van de kneepwaarde. Als u handmatig inslagschema's maakt (bijvoorbeeld wanneer er verschillende stocks voorkomen in
hetzelfde document), kunt u een waarde voor de ruimte tussen de pagina's opgeven om een kneepbeginwaarde in te stellen voor spreads die bij
verschillende inslagschema's horen.
Afloopgebied tussen pagina's Bepaalt de hoeveelheid ruimte die u nodig hebt om de pagina-elementen beslag te laten leggen op de
tussenruimte in Garenloos binden-printerspreadstijlen. Deze optie wordt soms crossover genoemd. In dit veld kan een waarde tussen 0 en de helft
van de ruimte tussen de pagina's worden ingevoerd. U kunt deze optie alleen opgeven als de optie 2-up garenloos binden is ingeschakeld.
Kneep Hiermee geeft u de hoeveelheid ruimte op die nodig is voor de dikte van het papier en om het inslagschema te kunnen vouwen.
Doorgaans zult u een negatieve waarde opgeven om een ingeduwd effect te creëren. U kunt een kneep opgeven voor de typen boekjes 2-up
geniet en 2-up garenloos gebonden. (Zie Knepen.)
Grootte handtekening (inslagschema)
Geeft het aantal pagina's in elk inslagschema aan voor 2-up garenloos gebonden-documenten. Als het
587
Naar boven
Naar boven
Naar boven
aantal pagina's waar impositie op moet worden toegepast, niet evenredig kan worden verdeeld door de waarde bij grootte inslagschema, voegt
InDesign het vereiste aantal blanco pagina's toe aan het eind van het document.
Automatisch aanpassen aan tekens en afloopgebied Hiermee worden de marges berekend voor het opgeven van het afloopgebied en de
andere ingestelde drukkersmarkeringen. De velden onder Marges zijn grijs (niet beschikbaar) wanneer deze optie is ingeschakeld. In deze velden
staan de werkelijke waarden waarmee de tekens en de afloopgebieden worden aangepast. Als u deze optie uitschakelt, kunt u de margewaarden
handmatig aanpassen.
Marges Bepaalt de hoeveelheid ruimte die de printerspread na het uitsnijden omgeeft. Als u de opties Boven, Onder, Links en Rechts afzonderlijk
wilt instellen, schakelt u de optie Automatisch aanpassen aan tekens en afloopgebied uit en verhoogt u de waarden voor meer ruimte tussen de
standaardtekens en -afloopgebieden. (Bij lagere waarden bestaat de kans dat de tekens en het afloopgebied worden uitgeknipt.) U kunt voor alle
typen boekjes margewaarden opgeven.
Blanco printerspreads afdrukken Als het aantal pagina's waar impositie op moet worden toegepast, niet evenredig kan worden verdeeld door de
waarde bij grootte inslagschema, voegt InDesign het vereiste aantal blanco pagina's toe aan het eind van het document. Gebruik deze optie als u
wilt bepalen of die blanco spreads aan het einde document wel of niet moeten worden afgedrukt. Het afdrukken van de overige blanco pagina's in
het document wordt geregeld door de optie Blanco pagina's afdrukken in het dialoogvenster Afdrukken.
Knepen
Kneep verwijst naar de afstand die pagina's bij de rug vandaan geplaatst worden, waarbij rekening gehouden moet worden met de dikte en het
vouwen van het papier voor geniete en garenloos gebonden documenten. InDesign beschouwt de “omslag” van het uiteindelijke werk als de
buitenste printerspread, terwijl de “centerfold” beschouwd wordt als de binnenste printerspread. De term blad verwijst naar twee printerspreads: de
voorzijde van het blad en de achterzijde van het blad. De kneepverhoging wordt berekend door de opgegeven kneepwaarde te delen door het
aantal bladen min één.
Als u een positieve kneepwaarde opgeeft, wordt de centerfold niet aangepast, maar worden de pagina's verder van de rug vandaan verplaatst. Als
u een negatieve kneepwaarde opgeeft, wordt de centerfold niet aangepast, maar worden de pagina's dichter naar de rug toe verplaatst.
Een uit zestien pagina's bestaand InDesign-document zou dus bijvoorbeeld acht printerspreads of vier bladen opleveren. De voorzijde van het
eerste blad bevat de eerste printerspread (pagina's 16 en 1), terwijl de achterzijde van het eerste blad de tweede printerspread bevat (pagina's 2
en 15).
Als de kneepwaarde in dit voorbeeld 24 punten is (extra groot ter verduidelijking), wordt de kneep in stappen van 8 punten per blad verhoogd (24
gedeeld door 3). De hoeveelheid kneep die op het binnenste blad toegepast wordt, bedraagt 24 punten; de hoeveelheid kneep die op het derde
blad toegepast wordt, bedraagt 16 punten en de hoeveelheid kneep die op het tweede blad toegepast wordt, bedraagt 8 punten. Er wordt geen
kneep toegepast op het eerste buitenste blad.
De hoeveelheid kneep voor elk opeenvolgend blad wordt verlaagd met de kneepverhoging. Met andere woorden: elke pagina in het binnenste blad
wordt met 12 punten (de helft van de kneepwaarde van 24 punten voor dit blad) verplaatst (bij de rug vandaan), elke pagina van het derde blad
wordt met 8 punten (de helft van de kneepwaarde van 16 punten voor dit blad) verplaatst en elke pagina op het tweede blad wordt met 4 punten
(de helft van de kneepwaarde van 8 punten voor dit blad) bij de rug vandaan verplaatst.
Een overzicht van boekje afdrukken bekijken
U kunt het gedeelte Voorvertoning van het dialoogvenster InBooklet gebruiken voor het evalueren van kleurenminiaturen van de printerspreads die
zijn gemaakt door de impositiestijl die u hebt geselecteerd. U ziet ook de drukkersmarkeringen die u hebt geselecteerd in het dialoogvenster
Afdrukken.
1. Kies Bestand > Boekje afdrukken.
2. Ga als volgt te werk:
Klik op Voorvertoning links in het dialoogvenster Afdrukken. U kunt door de printerspreads bladeren door op de schuifpijltjes te klikken.
Klik op de naar links wijzende schuifpijl om in omgekeerde volgorde door de spreads te bladeren. U kunt ook het schuifvakje slepen om
printerspreads te wijzigen.
Klik op Overzicht links in het dialoogvenster Afdrukken voor een overzicht van de huidige instellingen van het boekje. Klik onder in het
gedeelte Overzicht om te controleren of er conflicterende instellingen zijn.
Als u op Afdrukinstellingen klikt en de instellingen in het dialoogvenster Afdrukken wijzigt, kunt u in het gedeelte Voorvertoning het effect van
uw wijzigingen bekijken.
Problemen bij het afdrukken van boekjes oplossen
Houd bij het afdrukken van boekjes rekening met de onderstaande punten.
Kan geen nieuw document maken U kunt geen nieuw InDesign-document maken met de opgemaakte pagina's. U kunt het opgemaakte
document afdrukken of een PDF-bestand maken.
Lege pagina's worden niet opgenomen U kunt lege pagina's in het midden van een document toevoegen om ervoor te zorgen dat er voldoende
pagina's voor elke printerspread zijn. Als deze pagina's echter geen tekst of objecten bevatten, worden ze mogelijk niet herkend en worden er
extra lege pagina's aan het einde van het document toegevoegd. Als u er zeker van wilt zijn dat de door u toegevoegde pagina's in het
588
opgemaakte document worden opgenomen, klikt u in het dialoogvenster Boekje afdrukken op Afdrukinstellingen, selecteert u Blanco pagina's
afdrukken en klikt u op OK.
Dubbelzijdige pagina's afdrukken zonder duplexprinter Gebruik de opties Alleen oneven pagina's of Alleen even pagina's in Adobe Acrobat of
InDesign. Nadat één set is afgedrukt, draait u de bedrukte vellen papier om, plaatst u het papier weer in de printer en drukt u de resterende
pagina's af. U bereikt de beste resultaten door een proefafdruk van het document te maken om te bepalen in welke richting en volgorde de
pagina's in de printer moeten worden geplaatst.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
589
Drukkersmarkeringen en afloopgebieden
Naar boven
Naar boven
Drukkersmarkeringen opgeven
Afloopgebied of witruimte afdrukken
De paginapositie op het medium wijzigen
Drukkersmarkeringen opgeven
Wanneer u een document gereedmaakt om af te drukken, heeft de drukker een aantal markeringen nodig om te bepalen waar het papier dient te
worden gesneden, de scheidingsfilms dienen te worden uitgelijnd voor het maken van proefafdrukken, de film dient te worden gemeten voor een
juiste kalibratie en puntdensiteit, enzovoort. Bij elke optie voor paginamarkering die wordt geselecteerd, worden de paginagrenzen aangepast aan
de drukkersmarkeringen, het afloopgebied (het gedeelte van de tekst of objecten dat buiten de pagina valt en dat het resultaat is van een kleine
onnauwkeurigheid tijdens het afsnijden), of witruimte rond pagina (een gebied buiten de pagina en het afloopgebied met afdrukinstructies of
informatie over taakoverdracht).
Als u snijtekens instelt en wilt dat in de illustratie een afloopgebied of witruimte wordt opgenomen, dient u ervoor te zorgen dat de illustratie de
snijtekens overschrijdt. Ook moet het medium groot genoeg zijn om de pagina en alle drukkersmarkeringen, het afloopgebied en de witruimte rond
pagina's te kunnen bevatten. Als een document te groot is voor het medium, kunt u met de optie Paginapositie in het gedeelte Instellen van het
dialoogvenster Afdrukken bepalen waar de items moeten worden afgesneden.
Als u de optie Snijtekens selecteert, worden vouwtekens als ononderbroken lijnen afgedrukt wanneer u spreads afdrukt.
Drukkersmarkeringen
A. Snijtekens B. Registratieteken C. Pagina-informatie D. Kleurenbalken E. Afloopmarkeringen F. Witruimte rond pagina
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Klik op Tekens en afloopgebied links in het dialoogvenster Afdrukken.
3. Selecteer Alle drukkersmarkeringen of de afzonderlijke markeringen.
Afloopgebied of witruimte afdrukken
Het afloopgebied en de witruimte moeten worden opgegeven in het dialoogvenster Documentinstelling. Het afloopgebied en de witruimte worden
verwijderd als het document wordt verkleind tot het uiteindelijke paginaformaat. Objecten buiten het afloopgebied of de witruimte (al naar gelang
welke het verst doorloopt) worden niet afgedrukt.
Bij het afdrukken kunt u de standaardlocatie voor aflooptekens overschrijven in het gedeelte Afloopgebied en witruimte rond pagina van het
gedeelte Tekens en afloopgebied.
Bij bestanden die in de PostScript-bestandsindeling worden opgeslagen, kan met een nabewerkingsprogramma een variabel afloopgebied worden
ingevoegd.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Klik op Tekens en afloopgebied links in het dialoogvenster Afdrukken.
3. Selecteer Alle drukkersmarkeringen of de afzonderlijke markeringen.
4. Als u de afloopinstellingen in het dialoogvenster Documentinstelling wilt overschrijven, moet u het selectievakje Afloopinstellingen van
document gebruiken uitschakelen en waarden invoeren (0 t/m 15 cm) voor Boven, Onder, Links en Rechts (voor niet-dubbelzijdige
590
Naar boven
documenten) of voor Boven, Onder, Binnen en Buiten (voor dubbelzijdige documenten met pagina's naast elkaar). Klik op het pictogram
Maak alle instellingen gelijk als u de verschuiving evenredig over alle zijden van de pagina wilt uitbreiden
5. Klik op Witruimte rond pagina opnemen als u objecten wilt afdrukken op basis van de witruimte die in het dialoogvenster Documentinstelling
is ingesteld.
Voordat u gaat afdrukken, kunt u een voorvertoning van het afloopgebied en de witruimte weergeven door onder aan de gereedschapsset op
het pictogram voor de modus Afloopgebied of op het pictogram voor de modus Witruimte rond pagina te klikken. (Deze kunnen worden
verborgen door het pictogram Voorvertoningsmodus .)
Opties voor tekens en afloopgebied
In het gedeelte Tekens en afloopgebied staan de volgende opties:
Alle drukkersmarkeringen Selecteert alle drukkersmarkeringen, zoals snijtekens, aflooptekens, registratietekens, kleurenbalken en pagina-
informatie.
Snijtekens Voegt zeer dunne (haarlijn) horizontale en verticale lijnen toe die aangeven waar de pagina moet worden afgesneden. Met snijtekens
kan ook worden aangegeven waar een kleurscheiding met een andere kleurscheiding moet worden geregistreerd (uitgelijnd). Door deze samen
met aflooptekens te gebruiken kunt u overlappende tekens selecteren.
Aflooptekens Voegt zeer dunne lijnen (haarlijn) toe die de extra ruimte buiten het gedefinieerde paginaformaat aangeven.
Registratiemarkeringen Hiermee worden buiten het paginagebied kleine 'doelen' toegevoegd voor het uitlijnen van de verschillende scheidingen
in een kleurendocument.
Kleurenbalken Voegt kleine gekleurde vierkantjes toe die de CMYK-inkten en tinten van grijs (in stappen van 10%) aangeven. Het prepress-
bureau gebruikt deze markeringen om de inktdensiteit op de drukpers aan te passen.
Pagina-informatie Drukt linksonder op elk vel papier of elke film in 6-punts Helvetica de bestandsnaam, het paginanummer, de juiste datum en tijd
en de naam van de kleurscheiding af. Hiervoor is een ruimte van 1,3 cm nodig.
Type Hiermee kunt u de standaarddrukkersmarkeringen of aangepaste tekens selecteren (bijvoorbeeld voor Japanse pagina's). U kunt
aangepaste drukkersmarkeringen maken of aangepaste tekens gebruiken die door een ander bedrijf zijn gemaakt.
Dikte Geeft de mogelijke dikten voor de lijnen van snijtekens en aflooptekens weer.
Verschuiven Bepaalt op welke afstand van de rand van de pagina (niet van het afloopgebied) de drukkersmarkeringen worden geplaatst.
Standaard worden door InDesign de drukkersmarkeringen op 6 punten van de rand van de pagina geplaatst. Als u wilt voorkomen dat de
drukkersmarkeringen in een afloopgebied worden geplaatst, moet u voor Verschuiving een grotere waarde opgeven dan voor Afloopgebied.
De paginapositie op het medium wijzigen
Wanneer u een document afdrukt op een los vel dat groter is dan het documentformaat, kunt u bepalen waar de afloopgebieden, de
drukkersmarkeringen en de pagina op het medium worden geplaatst. Gebruik hiervoor de opties bij Paginapositie in het gedeelte Instellen van het
dialoogvenster Afdrukken. Als een document niet op het medium past en moet worden bijgesneden, kunt u aangeven welk deel van het document
moet worden bijgesneden. De voorvertoning in het dialoogvenster Afdrukken laat het effect daarvan zien.
Opmerking: Als u het afloopgebied, de witruimte en drukkersmarkeringen wilt weergeven, gebruikt u de optie Aanpassen aan pagina in plaats
van Paginapositie, omdat geschaalde pagina's altijd worden gecentreerd. De opties voor Paginapositie zijn niet beschikbaar wanneer Aanpassen
aan pagina, Miniaturen of Naast elkaar is geselecteerd.
Kies in het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken een positie in het menu Paginapositie.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
591
Afdrukken van scheidingen voorbereiden
Naar boven
Naar boven
Scheidingen maken
Een document gereedmaken voor kleurscheidingen
Steunkleuren uitvoeren
De equivalente proceskleur van een steunkleur weergeven
Een object op alle kleurplaten afdrukken
Verlopen als kleurscheidingen afdrukken
Een samengesteld document afdrukken
Kleurscheidingen vooraf bekijken
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Scheidingen maken
Om kleurenafbeeldingen en beelden met ongerasterde halftonen te kunnen maken, scheidt de drukker illustraties gewoonlijk in vier platen, één
plaat voor elk cyaan (C), geel (Y), magenta (M) en zwart (B) gedeelte van de afbeelding. Wanneer de platen met de juiste inkt worden bedekt en
met elkaar in het register worden gedrukt, wordt de oorspronkelijke illustratie in kleur gedrukt. Het proces waarbij de afbeelding wordt gescheiden
in twee of meer kleuren, heet kleuren scheiden. De films op basis waarvan de platen worden gemaakt, worden scheidingen genoemd.
Samengesteld (links) en scheidingen (rechts)
Workflows scheiden
Adobe InDesign CS4 ondersteunt twee algemene PostScript-workflows. Het verschil tussen beide is de plaats waar de scheidingen worden
gemaakt: op de hostcomputer (het systeem met InDesign en het printerstuurprogramma) of op de RIP (raster image processor) van het
uitvoerapparaat. Een ander alternatief is de PDF-workflow.
Scheidingen op een host In de traditionele, voorgescheiden workflow op een host maakt InDesign PostScript-informatie voor elk van de
benodigde scheidingen voor het document en stuurt deze gegevens naar het uitvoerapparaat.
In-RIP-scheidingen In de nieuwere, op RIP gebaseerde workflow voert een nieuwe generatie PostScript RIP's kleurscheidingen, overvullingen en
zelfs kleurbeheer op de RIP uit. De hostcomputer blijft zo beschikbaar voor andere taken. Bij deze methode kan InDesign het bestand sneller
genereren en wordt de hoeveelheid over te brengen gegevens voor een afdruktaak tot een minimum beperkt. In plaats van bijvoorbeeld
PostScript-gegevens voor vier of meer pagina's te verzenden om op de host gebaseerde kleurscheidingen af te drukken, worden nu de PostScript-
gegevens voor een enkel samengesteld PostScript-bestand voor verwerking op de RIP verstuurd.
Op www.adobe.com/go/vid0089_nl vindt u een videodemo over het gereedmaken van bestanden voor uitvoer. Een afdrukhandleiding voor
prepress-servicebureaus (PDF-bestand) vindt u op www.adobe.com/go/learn_id_prepress_wp_nl.
Een document gereedmaken voor kleurscheidingen
1. Corrigeer eventuele kleurproblemen in de illustratie.
2. Stel overdrukopties in.
3. Maak overvulinstructies voor het compenseren van verkeerde registraties op de drukpers.
4. Kleurscheidingen op het scherm weergeven.
Opmerking: Het is raadzaam stap 1-4 uit te voeren, maar voor het maken van kleurscheidingen zijn deze stappen niet noodzakelijk.
5. Kies Bestand > Afdrukken om het dialoogvenster Afdrukken te openen.
6. Als u een voorinstelling met de juiste scheidingsinstellingen hebt gemaakt, selecteert u deze voorinstelling in het menu Voorinstellingen
592
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
afdrukken boven in het dialoogvenster Afdrukken.
7. Kies een printer of PostScript-bestand in het menu Printer.
8. Als u afdrukt naar een PostScript-bestand, kiest u PPD voor het apparaat dat de scheidingen gaat uitvoeren.
9. Om de bestaande afdrukopties te bekijken of te wijzigen klikt u op een sectienaam links in het dialoogvenster Afdrukken.
10. Voordat u het document bij een prepress-bureau aflevert, moet u een proefafdruk van de scheidingen maken.
11. Druk de scheidingen af of sla ze op.
Steunkleuren uitvoeren
U kunt behalve proceskleuren ook aangepaste inkten, de zogenaamde steunkleuren, gebruiken. Als u met de vier proceskleuren bijvoorbeeld een
illustratie met zwarte tekst en een blauwgroene tekening maakt, zou u nu ook twee steunkleuren kunnen gebruiken, namelijk zwart en zuiver
groen. Bovendien kunt u met steunkleuren kleuren produceren die niet met CMYK-inkten zijn te maken, zoals vernissen, fluorescerende kleuren of
metallic kleuren. Bovendien kunt u twee of meer steunkleuren mengen of steunkleuren mengen met proceskleuren om zo gemengde inkten te
maken.
U kunt illustraties kleuren met proceskleuren, steunkleuren of met beide typen kleuren. Bij het drukken van scheidingen kunt u steunkleuren
omzetten naar hun equivalente proceskleur, zodat ze ook op de CMYK-platen worden gedrukt.
De equivalente proceskleur van een steunkleur weergeven
1. Selecteer de steunkleur in het deelvenster Stalen.
2. Kies CMYK in het menu van het deelvenster Kleur.
De waarden van de CMYK-equivalenten van de steunkleur staan in het deelvenster Kleur.
Ook kunt u in het deelvenster Stalen de aanwijzer op de steunkleur plaatsen. De formule voor de kleur wordt vervolgens als gereedschapstip
weergegeven.
Een object op alle kleurplaten afdrukken
Als u in het drukproces een object op alle platen, waaronder ook de steunkleurplaten, wilt afdrukken, voegt u registratiekleuren aan het object toe.
Registratiekleuren worden gebruikt voor snijtekens en interne snijtekens. Voor een samengestelde uitvoer worden objecten waarop registratiekleur
is toegepast, afgedrukt als C 100, M 100, Y 100 en K 100. Voor scheidingen worden deze objecten als 100% op elke plaat afgedrukt.
1. Selecteer de objecten waarop u de registratiekleur wilt toepassen.
2. Kies Venster > Stalen.
3. Klik in het deelvenster Stalen op de staal van de registratiekleur
.
Verlopen als kleurscheidingen afdrukken
Houd het volgende in gedachten als u scheidingen voor documenten met verlopen gaat maken:
Een verloop dat in InDesign is gemaakt en een combinatie van steun- en proceskleuren bevat, wordt verdeeld op de proces- en de
steunplaten.
Een verloop dat proceskleuren bevat, wordt gescheiden op de procesplaten.
Een verloop dat twee tinten van dezelfde steunkleur bevat, wordt op een enkele steunkleurplaat gescheiden.
Wanneer u een verloop wilt maken dat op een enkele film wordt gescheiden in een steunkleur en wit, maakt u een verloopvulling tussen de
steunkleur en het staal Papier in het deelvenster Stalen.
Als u een verloop tussen twee steunkleuren maakt, moet u deze steunkleuren verschillende rasterhoeken geven. De reden hiervoor is, dat
wanneer twee steunkleuren dezelfde rasterhoek hebben, zij elkaar zullen overdrukken. Neem contact op met een prepress-bureau als u niet
precies weet welke hoeken u het beste kunt gebruiken.
Een samengesteld document afdrukken
U kunt een samengestelde-kleurafdruk of een proefdruk met samengesteld grijs maken om de kleuren van het document te controleren. Voordat u
de (dure) definitieve scheidingen gaat afdrukken, kunt u met een samengestelde afbeelding de layout ontwerpen en controleren.
Wanneer InDesign een samengestelde afbeelding afdrukt, worden alle kleuren in het bestand op één plaat afgedrukt, ongeacht of er aparte kleuren
zijn geselecteerd.
Houd bij het afdrukken van samengestelde afbeeldingen rekening met het volgende:
Geen enkele proefafdruk is de exacte weergave van het uiteindelijke resultaat, maar u kunt de nauwkeurigheid aanzienlijk verbeteren door
593
Naar boven
alle apparaten waarmee u een document maakt, zoals scanners, monitoren en printers, te kalibreren. Als de apparaten zijn gekalibreerd,
kunt u met het kleurbeheersysteem voorspelbare en consistente kleuren produceren.
Als u overdrukopties in het document hebt geselecteerd, worden deze correct afgedrukt op een printer die overdrukken ondersteunt.
Aangezien de meeste desktopprinters overdrukken niet ondersteunen, kunt u de effecten van overdrukken simuleren door Overdruk
simuleren in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken te selecteren.
Belangrijk: Met Overdruk simuleren worden steunkleuren voor het afdrukken omgezet naar proceskleuren. Selecteer deze optie niet als u
een bestand voor scheidingen op een RIP of voor de uiteindelijke afdruk wilt gebruiken.
Wanneer u op een zwart-witprinter afdrukt, genereert InDesign van de pagina's een samengestelde versie met grijstinten. Als het document
kleuren bevat, worden visueel correcte grijstinten afgedrukt om die kleuren te simuleren. De grijstint die bijvoorbeeld een 20%-geeltint
simuleert, is lichter dan die voor een 20%-zwarttint, omdat geel lichter is dan zwart.
Als u een boek afdrukt met hoofdstukken die conflicterende steuninkten of overvulstijlen bevatten, kunt u deze instellingen in het
hoofddocument door InDesign laten synchroniseren.
Gebruikt u kleurbeheer bij de functie Boek, dan moet u voor elk document in het boek dezelfde instellingen voor kleurbeheer opgeven in het
dialoogvenster Kleurinstellingen.
Opmerking: Net als bij monitoren varieert de kwaliteit van kleurenreproductie aanzienlijk bij kleurenprinters. Daarom zijn drukproeven van het
servicebureau de beste manier om te controleren hoe het eindproduct eruit komt te zien.
Kleurscheidingen vooraf bekijken
U kunt een voorvertoning van kleurscheidingen, dekkingslimieten en overdrukken weergeven door gebruik te maken van het deelvenster
Voorvertoning scheidingen. Door scheidingen op het beeldscherm weer te geven, kunt u de volgende zaken controleren:
Vernissen en andere coatings Aangezien vernissen transparant zijn, zijn deze moeilijk op het scherm te zien. Als u een vernisscheiding op
zichzelf als voorvertoning weergeeft, worden de gebieden met vernis zwart weergegeven.
Verzadigd zwart Door voorbeelden van scheidingen weer te geven, kunt u gebieden herkennen die in verzadigd zwart, of in de proceskleur zwart
(K) gemengd met kleurinkten worden weergegeven om zo een betere dekking en rijkere kleur te realiseren.
Inktdekking Te veel inkt op papier kan tot droogproblemen lijden. Vraag de drukker naar de maximale inktdekking van de drukpers waarop wordt
afgedrukt. Vervolgens kunt u het document als voorbeeld weergeven en bepalen bij welke gebieden de inktdekking de limieten van de pers
overschrijdt.
Overdrukken U kunt een voorvertoning weergeven van hoe overvloeiing, transparantie en overdrukken in kleurgescheiden uitvoer wordt
weergegeven.
Opmerking: Ook kunt u de effecten van overdrukken zien als u het document op een samengesteld afdrukapparaat uitvoert. Dit is nuttig als u
kleurscheidingen wilt controleren.
Alhoewel u met het weergeven van een voorvertoning problemen in een vroeg stadium aan het licht kunt brengen zonder dat u kosten hoeft te
maken voor het afdrukken van scheidingen, kunt u geen voorvertoning weergeven van overvullingen, emulsieopties, drukkersmarkeringen, en
halftoonrasters en resolutie. Raadpleeg de drukker en vraag hem deze instellingen te controleren aan de hand van integrale proefdrukken of
overlay-proefdrukken.
Opmerking: Objecten op verborgen lagen worden niet in een voorvertoning op het scherm weergegeven.
Voorvertoning van scheidingsplaten bekijken
1. Kies Venster > Uitvoer > Voorvertoning scheidingen.
2. Bij Weergave kiest u Scheidingen.
3. Ga als volgt te werk:
Klik op de naam van de gewenste scheiding als u slechts één scheiding wilt weergeven en alle andere scheidingen wilt verbergen.
Standaard worden dekkingsgebieden zwart weergegeven. Als u dit wilt wijzigen, dient u in het deelvenstermenu de optie Individuele
platen in zwart tonen uit te schakelen.
Klik als u een of meerdere scheidingen wilt weergeven op het lege vakje links naast elke scheidingsnaam. Elke scheiding wordt in de
toegewezen kleur weergegeven.
Als u een of meerdere scheidingen wilt verbergen, klikt u op de desbetreffende oogpictogrammen links van de scheidingsnamen.
Klik op het CMYK-pictogram als u alle procesplaten tegelijk wilt weergeven.
Als u alle scheidingen tegelijk wilt weergeven, klikt u op de aanwijzer en sleept u deze over alle oogpictogrammen (of lege vakjes) naast
de scheidingsnamen.
Het deelvenster Voorvertoning scheidingen kan ook met sneltoetsen worden gebruikt.
594
Voorbeeld van een enkele scheiding (links) en meerdere scheidingen (rechts)
Een voorvertoning van inktdekking weergeven
1. Kies Venster > Uitvoer > Voorvertoning scheidingen.
2. Bij Weergave kiest u Inktlimiet. Geef een waarde op voor de maximale inktdekking in het vak naast het menu Weergave. (Vraag de drukker
naar de juiste waarde.)
3. Controleer de inktdekking in de voorvertoning van het document. Gebieden die de limiet voor inktdekking overschrijden, worden in roodtinten
weergegeven (donkerrode gebieden overschrijden de limiet voor inktdekking meer dan lichtrode gebieden). Alle andere gebieden worden in
grijstinten weergegeven.
Gebieden die de aangegeven maximale inktdekking overschrijden worden in rood weergegeven.
4. Als u de dekking in een bepaald gebied wilt controleren, laat u de aanwijzer op het desbetreffende gebied in het document zweven. De
percentages van de inktdekking worden in het deelvenster naast de inktnaam weergegeven.
U kunt de inktdekking aanpassen door bepaalde steunkleuren om te zetten naar proceskleuren. Bewerk de grafische bestanden in hun
brontoepassing als u de inktdekking van geplaatste grafische bestanden wilt aanpassen.
Terugkeren naar de normale weergave
1. Kies Venster > Uitvoer > Voorvertoning scheidingen.
2. Bij Weergave kiest u Uit.
Meer Help-onderwerpen
Video over het gereedmaken van bestanden voor uitvoer
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
595
Inktopties voor overvulling aanpassen
Naar boven
Naar boven
Neutrale densiteit van inktkleuren aanpassen
Overvullen voor speciale inkten aanpassen
De volgorde van overvulling aanpassen
Neutrale densiteit van inktkleuren aanpassen
U kunt de ND-waarden van inkt (neutrale densiteit) die door de geselecteerde overvulengine worden gebruikt, aanpassen en zo de exacte
plaatsing van overvullingen bepalen. De standaard ND-waarden voor procesinkten zijn gebaseerd op de neutrale-densiteitwaarden van
procesinktstalen volgens de verschillende nationale industriestandaarden. De taalversie bepaalt welke standaard wordt toegepast. Zo komen de
ND-waarden voor de Amerikaanse en Canadese versie overeen met de densiteitswaarden voor effen inktkleuren volgens de SWOP
(Specifications for Web Offset Publications) van de Graphic Arts Technical Foundation of North America. U kunt de neutrale densiteit van
procesinkten aanpassen zodat deze overeenstemmen met de standaarden van de offsetindustrie die in andere landen gelden.
De overvulengine ontleent de ND-waarden voor een steunkleur aan het CMYK-equivalent van die kleur. Voor de meeste steunkleuren zijn de ND-
waarden van hun CMYK-equivalenten nauwkeurig genoeg voor een correcte overvulling. Voor steunkleuren die niet gemakkelijk kunnen worden
gesimuleerd met behulp van proceskleuren, zoals metallic inkten en vernissen, moeten de ND-waarden worden aangepast zodat de overvulengine
deze kleuren op de juiste manier kan overvullen. Door nieuwe waarden in te voeren, zorgt u ervoor dat een inkt die waarneembaar donkerder of
lichter is ook op die manier door de overvulengine wordt weergegeven. De juiste overvulling wordt dan automatisch toegepast.
Neem contact op met een drukker voor de correcte ND-waarde voor een bepaalde inktkleur. De meest nauwkeurige methode voor het bepalen
van de ND-waarde van een inkt is het meten van een staal van de inkt met een professionele densitometer. Meet de 'V-waarde' (visuele densiteit)
van de inktkleur (gebruik geen procesfilters). Als de waarde verschilt van de standaardinstelling, typt u de nieuwe waarde in het tekstvak ND.
Opmerking: Als u de neutrale densiteit van een steunkleur wijzigt, heeft dit alleen effect op de manier waarop de overvulling van de kleur wordt
toegepast. Het heeft geen enkel effect op de weergave van deze kleur in het document.
Houd u aan de volgende richtlijnen als u ND-waarden gaat aanpassen:
Metallic en dekkende inkten Metallic inkten zijn doorgaans donkerder dan hun CMYK-equivalenten, terwijl dekkende inktkleuren ervoor zorgen
dat de onderliggende inkten donkerder worden gemaakt. U moet de ND-waarden voor beide steunkleuren veel hoger dan hun standaardwaarden
instellen om te voorkomen dat deze steunkleuren worden uitgestreken.
Opmerking: Als u in het menu Type van Inktbeheer een inktkleur instelt op Dekking of Dekking negeren (Dekkend negeren in InDesign), loopt
een dekkende inktkleur niet door in de andere kleuren, tenzij een andere dekkende inktkleur een hogere ND-waarde heeft.
Pastelinkten Deze inkten zijn gewoonlijk lichter dan hun equivalente proceskleuren. Voor deze inkten kunt u het beste de ND-waarde lager
instellen dan hun standaardwaarden om ervoor te zorgen dat deze overlopen in de aangrenzende donkerdere kleuren.
Andere steunkleurinkten Bepaalde steunkleurinkten, zoals turquoise of lichtgevend oranje, zijn beduidend donkerder of lichter dan hun CMYK-
equivalenten. U kunt nagaan of dit werkelijk zo is door de afgedrukte stalen van de corresponderende steuninkten te vergelijken met de afgedrukte
stalen van hun CMYK-equivalenten. U kunt de ND-waarde van de steunkleurinkt zo hoog of zo laag als nodig instellen.
Overvullen voor speciale inkten aanpassen
Bij bepaalde inkten moet u er rekening mee houden dat er op een andere manier moet worden overgevuld. Als u bijvoorbeeld een vernis gebruikt,
wilt u niet dat deze invloed heeft op de overvullingsberekeningen. Gaat u echter bepaalde zones overdrukken met een volledig dekkende inkt, dan
hoeft u geen overvulling voor de onderliggende items te maken. In dergelijke gevallen kunt u de inktopties gebruiken. Wijzig de
standaardinstellingen alleen na overleg met uw prepress-bureau.
Opmerking: De speciale inkten en vernissen die in het document worden gebruikt, kunnen zijn gemaakt door twee steunkleurinkten te mengen of
door een steunkleurinkt met een of meer procesinkten te mengen.
1. Open Inktbeheer en selecteer de inkt waarvoor een speciale behandeling nodig is.
2. Kies onder Type een van de volgende opties en klik op OK:
Normaal Gebruik deze optie voor traditionele proceskleurinkten en de meeste steunkleurinkten.
Transparant Gebruik deze optie voor heldere inkten om overvulling van onderliggende items toe te passen. Gebruik deze optie voor
vernissen en verfinkten.
Dekking Gebruik deze optie voor zware, niet-transparante inkten zodat er voor onderliggende kleuren geen overvulling wordt toegepast,
maar langs de randen van de inkt wel. Gebruik deze optie voor metallic inkten.
Dekking negeren Gebruik deze optie voor zware niet-transparante inkten om ervoor te zorgen dat er geen overvulling wordt toegepast op
onderliggende kleuren en langs de randen van de inkt. Gebruik deze optie voor de metaalkleurige inkten en vernissen die een ongewenste
reactie met andere inkten geven.
596
Naar boven
De volgorde van overvulling aanpassen
De overvulvolgorde komt overeen met de volgorde waarin inkten op de drukpers worden afgedrukt, maar niet met de volgorde waarin scheidingen
worden geproduceerd op het uitvoerapparaat.
De overvulvolgorde is vooral van belang wanneer u met meerdere dekkende kleuren gaat afdrukken, zoals metallic inkten. Dekkende inkten met
een lager volgordenummer worden uitgestreken onder dekkende inkten met een hoger volgordenummer. Zo voorkomt u dat de inkt die het laatst is
aangebracht, wordt uitgestreken en behoudt u toch een naadloze overvulling.
Opmerking: Wijzig de standaardinktvolgorde niet zonder eerst contact te hebben opgenomen met uw prepress-bureau.
1. Open Inktbeheer. De huidige overvulvolgorde staat in de kolom Volgorde van de inktlijst.
2. Selecteer een inkt, typ een waarde voor Volgorde overvulling en druk op Tab. Het volgordenummer van de geselecteerde inkt wordt
gewijzigd, waarna de volgordenummers van de andere inkten overeenkomstig worden gewijzigd.
3. Herhaal de vorige stap voor alle inkten waarvan u de volgorde wilt aanpassen en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
597
PostScript- en EPS-bestanden maken
Naar boven
Naar boven
PostScript- of EPS-bestanden maken
De juiste methode kiezen voor het maken van een PostScript-bestand
Over apparaat- en stuurprogramma-afhankelijke PostScript-bestanden
Een apparaatonafhankelijk PostScript-bestand maken
Een apparaatafhankelijk PostScript-bestand met InDesign maken
Een document maken met behulp van een PostScript-printerstuurprogramma (Windows)
Een PostScript-bestand maken met behulp van een PostScript-printerstuurprogramma (Mac OS)
Pagina's naar de EPS-indeling exporteren
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
PostScript- of EPS-bestanden maken
U kunt een document op een printer afdrukken maar u kunt ook een PostScript-beschrijving van het document opslaan als een .PS-bestand, dat
kan worden afgedrukt op printers op afstand, bijvoorbeeld bij een prepress-servicebureau. Een servicebureau kan een .PS-bestand rechtstreeks
naar de imagesetter sturen. PostScript-bestanden zijn doorgaans groter dan de oorspronkelijke InDesign-documenten omdat de afbeeldingen en
lettertypen zijn ingesloten.
Ook kunt u een documentpagina of spread naar een EPS-bestand (Encapsulated PostScript) exporteren en deze in andere toepassingen plaatsen.
De juiste methode kiezen voor het maken van een PostScript-bestand
U kunt uw InDesign-document of -boek als drie typen PostScript-bestanden opslaan: apparaatonafhankelijk, apparaatafhankelijk of apparaat- en
stuurprogramma-afhankelijk.
In de volgende tabellen staan aanbevolen printerstuurprogramma's en uitvoermethoden voor optimale resultaten met naverwerkingsprogramma's
en InDesign. Als uw document moet worden verwerkt door een OPI-server of een prepress-toepassing voor impositie, overvulling of andere
toepassingen voordat het op een RIP wordt afgedrukt, kiest u PostScript®-bestand in het menu Printer van het dialoogvenster Afdrukken van
InDesign. Op die manier heeft InDesign volledige controle over de DSC-uitvoer. Voor afdrukken op desktopprinters gebruikt u een ondersteund
PostScript-printerstuurprogramma.
In de tabellen is gebruikgemaakt van asterisks om aan de relatieve geschiktheid van elke methode voor prepress-bestanden aan te geven:
*** Het PostScript-bestand is volledig DSC-compatibel en zeer geschikt voor een breed scala aan naverwerkingstoepassingen, RIP's en
workflows. Deze methode is de beste algemene keuze voor toepassingen die van DSC afhankelijk zijn.
** Het PostScript-bestand is grotendeels DSC-compatibel en over het algemeen geschikt voor een breed scala aan naverwerkingstoepassingen,
RIP's en workflows. Voor bepaalde toepassingen die sterk van DSC afhankelijk zijn, zijn compatibiliteitsproblemen mogelijk.
Printerselectie: PostScript®-bestand
Besturingssysteem PPD Prepress-geschiktheid
Alle platforms Apparaatonafhankelijk ***
Apparaatafhankelijk ***
Er wordt geen printerstuurprogramma gebruikt als de printerselectie “PostScript®-bestand” is.
Printerselectie: <geïnstalleerde printer>
Besturingssysteem Printerstuurprogramma Prepress-geschiktheid
Mac OS 10.2 Ingebouwd PS-stuurprogramma voor
Mac OS X
**
Windows 2000/XP Pscript 5 **
Het PPD-bestand dat door de geselecteerde printer wordt gebruikt, wordt weergegeven in het PPD-tekstvak boven in het dialoogvenster
598
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Afdrukken.
Over apparaat- en stuurprogramma-afhankelijke PostScript-bestanden
Selecteer een printer en een ondersteund stuurprogramma in het menu Printer. Een apparaat- en stuurprogramma-afhankelijk PostScript-bestand
heeft de volgende kenmerken:
Het is stuurprogramma-afhankelijk. Het PostScript-bestand bevat code die door InDesign en het stuurprogramma wordt gegenereerd. De
InDesign-code wordt vooral gebruikt voor de pagina-inhoud, zoals het downloaden van lettertypen, en voor het instellen van basisinformatie
over het apparaat, zoals mediaformaat, resolutie en rastering. Het stuurprogramma stelt speciale stuurprogrammafuncties in, zoals
watermerken, en activeert of bestuurt de speciale apparaatfuncties. Aangezien InDesign geen volledige controle heeft over het maken van
het PostScript-bestand, is het niveau van DSC-geschiktheid niet zo hoog als bij stuurprogramma-onafhankelijke PostScript-bestanden. Het
niveau van DSC-geschiktheid en dus de geschiktheid van het PostScript-bestand voor prepress-taken is afhankelijk van het
printerstuurprogramma dat u gebruikt.
Het is apparaatafhankelijk. Dit betekent dat het code bevat voor het inschakelen en besturen van specifieke apparaatfuncties, waardoor het
minder compatibel is met andere apparaten dan het doelapparaat.
Het bestand kan zijn samengesteld of zijn gescheiden (alle methoden voor kleurenuitvoer die door InDesign worden ondersteund, zijn
beschikbaar).
Overvulling kan door InDesign (met het ingebouwde overvulprogramma of Adobe In-RIP overvulling) worden uitgevoerd.
Het bestand kan rechtstreeks op het apparaat of naar een bestand worden afgedrukt.
Een apparaat- en stuurprogramma-afhankelijk PostScript-bestand is ideaal voor ontwerpers die er drukproeven mee kunnen maken op PostScript-
printers. Het kan ook worden gebruikt door prepress-bureaus die buiten InDesign of het RIP-systeem geen prepress-taken op het document willen
uitvoeren. Met andere woorden, als er overvulling wordt uitgevoerd, gebeurt dit in InDesign of op de RIP.
Een apparaatonafhankelijk PostScript-bestand maken
Selecteer PostScript-bestand in het menu Bestand en klik op Apparaatonafhankelijk in het menu PPD. Een apparaatonafhankelijk PostScript-
bestand heeft de volgende kenmerken:
Het is 100% DSC-compatibel, waardoor het ideaal is voor naverwerkingstaken zoals opmaak en overvullen.
Alle apparaat- en stuurprogramma-afhankelijke gegevens worden verwijderd zodat het bestand op bijna alle uitvoerapparaten kan worden
afgedrukt. Speciale printerfuncties uit PPD-bestanden, zoals beeldbelichting, beschikbare mediaformaten en geoptimaliseerde
rasterfrequenties, zijn echter niet beschikbaar bij apparaatonafhankelijke uitvoer.
De kleurenuitvoer is altijd Samengesteld CMYK maar bevat ook steunkleuren. Daarom moet de kleurenuitvoer worden gescheiden in een
naverwerkingsprogramma of de RIP met in-RIP-scheidingen).
In InDesign kan er geen overvulling op worden toegepast. Dit moet plaatsvinden op de RIP of met een naverwerkingsprogramma.
Het bestand kan vanuit InDesign alleen naar een bestand worden afgedrukt en niet direct naar een apparaat of toepassing.
Een apparaatonafhankelijk PostScript-bestand is ideaal voor samengestelde prepress-workflows waarbij later in het productieproces
(bijvoorbeeld bij de impositie, tijdens het overvullen of op de RIP als het uitvoerapparaat in-RIP-scheidingen ondersteunt) overvulling en
scheiding worden toegepast op het bestand.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies PostScript-bestand bij Printer in het dialoogvenster Afdrukken.
3. Kies Apparaatonafhankelijk bij PPD.
4. Bekijk of wijzig de bestaande afdrukinstellingen. Aan de hand van het huidige paginabereik wordt het PostScript-bestand gemaakt.
5. Klik op Opslaan.
6. Geef een naam en locatie op en klik op Opslaan.
Een apparaatafhankelijk PostScript-bestand met InDesign maken
Selecteer PostScript-bestand in het menu Printer en selecteer een PPD-bestand. Een apparaatafhankelijk PostScript-bestand heeft de volgende
kenmerken:
Het is 100% DSC-compatibel, waardoor het ideaal is voor naverwerkingstaken zoals opmaak en overvullen.
Het bevat een beschrijving van alle gegevens in het document, zoals informatie over gekoppelde bestanden, geoptimaliseerde
rasterfrequenties, resolutie en beschikbare mediaformaten die zijn aangepast aan het geselecteerde uitvoerapparaat.
Alle stuurprogramma-afhankelijkheden worden verwijderd.
Het bestand kan zijn samengesteld of zijn gescheiden. Alle methoden voor kleurenuitvoer die door InDesign worden ondersteund, zijn
599
Naar boven
Naar boven
Naar boven
beschikbaar. (In-RIP-scheidingen zijn beschikbaar als de PPD en het uitvoerapparaat deze ondersteunen.)
Overvulling kan door InDesign (met het ingebouwde overvulprogramma of Adobe In-RIP overvulling) worden uitgevoerd.
Het bestand kan vanuit InDesign alleen naar een bestand worden afgedrukt en niet direct naar een apparaat of toepassing.
Een apparaatafhankelijk PostScript-bestand is ideaal bij workflows vóór scheiding of overvulling, waarbij overvulling in InDesign wordt toegepast
met behulp van automatische of Adobe In-RIP overvulfuncties.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies PostScript-bestand bij Printer in het dialoogvenster Afdrukken.
3. Kies de PPD voor het uiteindelijke uitvoerapparaat.
4. Bekijk of wijzig de bestaande afdrukinstellingen. Aan de hand van het huidige paginabereik wordt het PostScript-bestand gemaakt.
5. Klik op Opslaan.
6. Geef een naam en locatie op en klik op Opslaan.
Een document maken met behulp van een PostScript-printerstuurprogramma (Windows)
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Klik op de knop Instellingen onderin het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
3. Selecteer Afdrukken naar bestand in het dialoogvenster van het printerstuurprogramma.
4. Klik eerst op het tabblad Layout en vervolgens op de knop Geavanceerd.
5. Klik op Opties voor document, daarna op PostScript-opties en kies Optimaliseren voor overdraagbaarheid in het menu PostScript-opties. Klik
op OK.
6. Klik op OK of Afdrukken om terug te keren naar het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
7. Klik op Afdrukken in het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
8. Geef een naam en locatie op en klik op Opslaan.
Een PostScript-bestand maken met behulp van een PostScript-printerstuurprogramma
(Mac OS)
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies in het dialoogvenster Afdrukken de optie PostScript-bestand in het menu Printer en klik op Opslaan.
3. Geef in het dialoogvenster PostScript-bestand opslaan een naam en locatie voor het PostScript-bestand (.ps) op en klik op Opslaan.
Pagina's naar de EPS-indeling exporteren
Gebruik de opdracht Exporteren om InDesign-pagina's naar de indeling EPS te exporteren, die u in een ander programma kunt importeren. Als u
meerdere pagina's exporteert, wordt elke pagina geëxporteerd als een apart bestand met een nummer aan het einde van de bestandsnaam. Als u
bijvoorbeeld pagina 3, 6 en 12 exporteert en de bestandsnaam Nieuws.eps opgeeft, maakt InDesign drie bestanden: Nieuws_3.eps, Nieuws_6.eps
en Nieuws_12.eps.
Als u InDesign-pagina's in Illustrator of Adobe Photoshop wilt openen, exporteert u de pagina's als PDF- of EPS-bestanden.
1. Kies Bestand > Exporteren.
2. Geef een locatie en bestandsnaam op. Zorg dat u de extensie EPS invoert.
3. Kies EPS bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS) en klik op Opslaan.
4. Voer onder Pagina's in het dialoogvenster EPS exporteren een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Alle pagina's om alle pagina's in het document te exporteren.
Selecteer Bereiken en typ een paginabereik. U kunt een bereik typen met een koppelteken en pagina's of bereiken scheiden met een
komma.
Selecteer Spreads om naast elkaar liggende pagina's als één EPS-bestand te exporteren (één spread per EPS).
5. Aanvullende opties instellen.
6. Typ onder Afloopgebied een waarde tussen 0p0 en 36p0 om extra ruimte op te geven voor afbeeldingen buiten de paginarand of het
snijgebied.
7. Klik op Exporteren.
EPS-exportopties
Als u naar EPS exporteert, kunt u de volgende opties opgeven:
PostScript® Definieert het niveau van compatibiliteit met de interpreters in PostScript-uitvoerapparatuur. Level 2 verhoogt vaak de afdruksnelheid
600
en uitvoerkwaliteit van afbeeldingen die alleen op uitvoerapparatuur met PostScript Level 2 of hoger worden afgedrukt. Level 3 biedt de hoogste
snelheid en uitvoerkwaliteit maar hiervoor is een PostScript 3-apparaat nodig.
Kleur Geeft aan hoe kleuren worden weergegeven in het geëxporteerde bestand. De onderstaande opties zijn vrijwel gelijk aan die voor de
kleurinstellingen in het dialoogvenster Afdrukken.
Ongewijzigd laten Ongewijzigd laten gebruikt voor elke afbeelding de oorspronkelijke kleurenruimte. Als het document bijvoorbeeld drie
RGB-afbeeldingen en vier CMYK-afbeeldingen bevat, bevat het resulterende EPS-bestand dezelfde RGB- en CMYK-afbeeldingen.
CMYK Maakt een scheidbaar bestand waarbij alle kleurwaarden worden gedefinieerd binnen de kleuromvang van cyaan, magenta, gele
en zwarte proceskleurinkten.
Grijs Zet alle kleurwaarden om naar zwart-witafbeeldingen van hoge kwaliteit. De grijswaarden (tinten) van de omgezette objecten
vertegenwoordigen de helderheid van de oorspronkelijke objecten.
RGB Geeft alle kleurwaarden weer volgens de kleurenruimte rood, groen en blauw. Een EPS-bestand met RGB-kleurdefinities is
geschikter voor schermweergave.
PostScript®-kleurbeheer Hiermee gebruikt u de kleurgegevens van een document in een gekalibreerde versie van de originele
kleurruimte.
Voorvertoning Bepaalt de eigenschappen van de voorvertoning die in het bestand is opgeslagen. De voorvertoning wordt weergegeven in
toepassingen die EPS-illustraties niet direct kunnen weergeven. Als u geen voorvertoning wilt maken, kiest u Geen in het menu Opmaak.
Ingesloten lettertypen Geeft aan hoe lettertypen worden opgenomen die worden gebruikt op de te exporteren pagina's.
Geen Neemt in het PostScript-bestand een verwijzing naar het lettertype op, waardoor de RIP of een postprocessor weet waar het
lettertype moet worden opgenomen.
Volledig Downloadt aan het begin van de afdruktaak alle lettertypen die nodig zijn voor het document. Alle glyphs en tekens in het
lettertype worden gedownload, ook als zij niet in het document voorkomen. InDesign vervangt automatisch lettertypen waarin meer dan het
maximumaantal glyphs (tekens) is opgenomen dan in het dialoogvenster Voorkeuren is opgegeven.
Subset Downloadt alleen de in het document gebruikte tekens (glyphs).
Gegevensindeling Geeft aan hoe InDesign de afbeeldingsgegevens van uw computer naar een printer verzendt: als ASCII-gegevens of als
binaire gegevens.
Afbeeldingen Geeft aan hoeveel afbeeldingsgegevens in geplaatste bitmapafbeeldingen worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
Alles Neemt alle beschikbare hoge-resolutie afbeeldingsgegevens op in het geëxporteerde bestand. Dit kost meer schijfruimte. Kies deze
optie als het bestand wordt afgedrukt op een uitvoerapparaat met hoge resolutie.
Proxy Neemt alleen schermresolutieversies (72 dpi) van geplaatste bitmapafbeeldingen op in het geëxporteerde bestand. Kies deze optie
in combinatie met de optie Vervanging OPI-afbeelding of als het resulterende PDF-bestand op het scherm wordt weergegeven.
Vervanging OPI-afbeelding InDesign kan EPS-proxy's met lage resolutie bij het uitvoeren vervangen door afbeeldingen met hoge resolutie.
Weglaten voor OPI Hiermee kunt u specifieke soorten geïmporteerde afbeeldingen weglaten wanneer u afbeeldingsgegevens naar een printer of
een bestand verzendt, waarbij alleen de OPI-koppelingen (opmerkingen) voor latere verwerking door een OPI-server overblijven.
Transparantie-afvlakker Selecteer een voorinstelling voor de transparantie-afvlakker om aan te geven hoe transparante objecten in het
geëxporteerde bestand moeten worden weergegeven. Deze optie is gelijk aan de optie Transparantie-afvlakker in het gebied Geavanceerd van
het dialoogvenster Afdrukken.
Inktbeheer Corrigeert inktopties zonder het ontwerp van het document te wijzigen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
601
Inkten, scheidingen en rasterfrequentie
Naar boven
Overzicht Inktbeheer
Opgeven welke kleuren moeten worden gescheiden
Steunkleuren scheiden als proceskleuren
Een alias voor een steunkleur maken
Uitvoersteunkleuren met behulp van Lab-waarden weergeven
Over de halftoonrasterfrequentie
Een halftoonrasterfrequentie en resolutie opgeven
Informatie over emulsie en beeldbelichting
Emulsie opgeven
De beeldbelichting instellen
Scheiding en documentinstellingen controleren
Kleurscheidingen controleren
in-RIP-scheidingen maken
Scheidingen afdrukken of opslaan
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Overzicht Inktbeheer
Inktbeheer geeft u tijdens het uitvoeren controle over inkten. Wijzigingen die u doorvoert met Inktbeheer zijn van invloed op de uitvoer, maar niet
op de manier waarop de kleuren worden gedefinieerd in het document.
De opties van Inktbeheer zijn vooral nuttig voor afdrukservicebureaus. Als een procestaak bijvoorbeeld een steunkleur bevat, kan een
servicebureau het document openen en de steunkleur wijzigen in de equivalente CMYK-proceskleur. Als een document twee vergelijkbare
steunkleuren bevat terwijl er slechts een vereist is, of als dezelfde steunkleur twee verschillende namen heeft, kan het servicebureau de twee
kleuren toewijzen aan één alias.
In een overvullingsworkflow kunt u met Inktbeheer de inktdichtheid instellen om te bepalen wanneer overvulling plaatsvindt. Verder kunt u het juiste
aantal inkten en de inktvolgorde instellen.
Opmerking: InDesign en Acrobat maken gebruik van dezelfde technologie voor Inktbeheer. U hebt echter alleen in InDesign de beschikking over
de optie Standaard LAB-waarden gebruiken voor steunkleuren.
Inktbeheer
A. Procesinkt B. Aliased steuninkt C. Steuninkt
Inktbeheer openen
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Inktbeheer in het menu van het deelvenster Voorvertoning scheidingen (Venster > Uitvoer > Voorvertoning scheidingen).
Kies Bestand > Afdrukken en klik op Uitvoer. Klik in het gedeelte Uitvoer op Inktbeheer.
602
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opgeven welke kleuren moeten worden gescheiden
Elke scheiding wordt aangegeven met de kleurnaam die er door InDesign aan is toegewezen. Als er naast de kleurnaam een printerpictogram
staat, wordt er een scheiding voor die kleur gemaakt. In de inktlijst staan alle steunkleuren, waaronder de steunkleuren die zijn gedefinieerd en
gebruikt in geïmporteerde PDF-bestanden of EPS-afbeeldingen.
1. Selecteer in-RIP-scheidingen in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken of In-RIP-scheidingen als u een PPD-bestand
gebruikt dat in-RIP-scheidingen ondersteunt.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om een scheiding te kunnen maken, moet het printerpictogram naast de naam van de kleur in de lijst met inkten staan.
Als u geen scheiding wilt maken, klikt u op dit pictogram. Het printerpictogram verdwijnt.
Steunkleuren scheiden als proceskleuren
Met Inktbeheer kunt u steunkleuren omzetten in proceskleuren. Als steunkleuren worden omgezet in proceskleurequivalenten, worden ze afgedrukt
als scheidingen, en niet op een afzonderlijke plaat. Het omzetten van een steunkleur is nuttig als u per ongeluk een steunkleur hebt toegevoegd
aan een document dat uit proceskleuren bestaat of als het document meer steunkleuren bevat dan praktisch is om af te drukken.
1. Ga in Inktbeheer op een van de volgende manieren te werk:
Als u afzonderlijke steunkleuren wilt scheiden, klikt u op het pictogram voor het inkttype links van de steunkleur of aliased steunkleur. Er
wordt een pictogram voor proceskleuren weergegeven. Als u de kleur wilt terugzetten naar een steunkleur, klikt u opnieuw op het
pictogram.
Als u alle steunkleuren wilt scheiden, klikt u op Alle steunkleuren naar proceskleuren. De pictogrammen links van de steunkleuren
veranderen in pictogrammen voor proceskleuren. Als u alle steunkleuren wilt herstellen, schakelt u Alle steunkleuren naar proceskleuren
uit.
Opmerking: Als u Alle steunkleuren naar proceskleuren selecteert, worden alle inktaliassen verwijderd die u hebt ingesteld in Inktbeheer.
Verder kan dit invloed hebben op instellingen voor overdrukken en overvullen in het document.
2. (Alleen InDesign) Als u de LAB-waarden van een steunkleur wilt gebruiken in plaats van de CMYK-definities, kiest u Standaard LAB-
waarden gebruiken voor steunkleuren.
Een alias voor een steunkleur maken
U kunt een steunkleur toewijzen aan een andere steun- of proceskleur door een alias te maken. Een alias is nuttig als een document twee
vergelijkbare steunkleuren bevat terwijl er slechts één vereist is of als het document te veel steunkleuren bevat. U kunt de effecten van inktaliasing
zien in de afgedrukte uitvoer en u kunt de effecten op het scherm zien als de modus Voorvertoning overdruk is ingeschakeld.
1. Selecteer in Inktbeheer de steunkleurinkt waarvoor u een alias wilt maken.
2. Kies een optie in het menu Inktalias. Het pictogram voor het inkttype en de inktbeschrijving worden aan uw keuze aangepast.
Uitvoersteunkleuren met behulp van Lab-waarden weergeven
Sommige vooraf gedefinieerde steunkleuren, zoals kleuren uit de TOYO-, PANTONE-, DIC- en HKS-bibliotheken, zijn gedefinieerd met behulp van
Lab-waarden. De kleuren uit deze bibliotheken bevatten CMYK-definities om achterwaarts compatibel te zijn met vorige versies van InDesign.
Wanneer Lab-waarden samen met de juiste apparaatprofielen worden gebruikt, krijgt u de nauwkeurigste uitvoer op alle apparaten. Als
kleurbeheer van cruciaal belang is voor uw project, kunt u steunkleuren ook met behulp van hun Lab-waarden weergeven, exporteren en
afdrukken. Met de optie Standaard Lab-waarden gebruiken voor steunkleuren van Inktbeheer kunt u bepalen welke kleurmodus door InDesign
voor deze vooraf gedefinieerde steunkleuren wordt gebruikt: Lab of CMYK. Als de uitvoer moet overeenkomen met eerdere versies van InDesign,
dient u de CMYK-equivalenten te gebruiken.
Opmerking: Als de optie Voorvertoning overdruk is ingeschakeld, gebruikt InDesign automatisch de Lab-waarden waardoor de weergave op het
scherm verbetert. Ook worden bij het afdrukken of exporteren Lab-waarden gebruikt als u de optie Overdruk simuleren in het gedeelte Uitvoer van
het dialoogvenster Afdrukken of van het dialoogvenster Adobe PDF exporteren hebt geselecteerd.
1. Kies Inktbeheer in het deelvenstermenu Voorvertoning scheidingen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer voor Lab-waarden de optie Standaard Lab-waarden gebruiken voor steunkleuren.
Deselecteer voor CMYK-waarden de optie Standaard Lab-waarden gebruiken voor steunkleuren.
Over de halftoonrasterfrequentie
603
Naar boven
Naar boven
In commercieel drukwerk wordt een continutoon gesimuleerd met stippen (ook wel halftoonstippen genoemd) die worden afgedrukt in rijen (ook
wel lijnen of lijnrasters genoemd). Lijnen worden afgedrukt bij verschillende hoeken, zodat de rijen minder opvallen. In het menu Rasteren in het
gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken worden de aanbevolen sets voor lijnrasters in lijnen per inch (lpi) en voor resolutie in stippen
per inch (dpi) weergegeven. Deze waarden zijn gebaseerd op het momenteel geselecteerde PPD-bestand. Als u inkten selecteert in de inktenlijst,
worden de waarden in de vakken Frequentie en Hoek gewijzigd. Op deze manier worden de rasterfrequentie en -hoek voor een type inkt getoond.
Bij een hoge rasterliniëring (bijvoorbeeld 150 lpi) staan de puntjes op de afdruk dicht bij elkaar waardoor de afbeelding scherper wordt afgedrukt.
Bij een lage rasterliniëring (60 lpi tot 85 lpi) staan de puntjes verder van elkaar af en wordt de afbeelding grover. De grootte van de puntjes wordt
mede bepaald door het lijnraster. Bij een dichte rasterliniëring worden kleine punten gebruikt en bij een lage rasterinstelling worden grote punten
gebruikt. De belangrijkste factor bij het kiezen van een rasterliniëring is het type drukpers waarop uw document wordt afgedrukt. Vraag aan de
drukkerij welk lijnraster er maximaal mogelijk is bij hun drukpers en stel aan de hand van dat gegeven uw opties in.
Lijnrasters
A. 65 lpi: Grof raster voor het afdrukken van nieuwsbrieven en kortingsbonnen B. 85 lpi: Gemiddeld raster voor het afdrukken van
dagbladen C. 133 lpi: Raster van hoge kwaliteit voor het afdrukken van tijdschriften in vier kleuren D. 177 lpi: Uiterst fijn raster voor het
afdrukken van jaarrapporten en afbeeldingen in kunstboeken
De PPD-bestanden voor imagesetters met een hoge resolutie bieden een groot aantal mogelijke rasterfrequenties die zijn gekoppeld aan allerlei
resoluties voor imagesetters. De PPD-bestanden voor printers met een lage resolutie bevatten over het algemeen maar enkele opties voor
lijnrasters. Doorgaans gaat het om vrij grove rasters tussen 53 lpi en 85 lpi. De grove rasters leveren op printers met een lage resolutie echter een
optimaal resultaat op. Als u bijvoorbeeld een fijner raster van 100 lpi bij een printer met een lage resolutie gebruikt, neemt de kwaliteit van de
afdruk af.
Een halftoonrasterfrequentie en resolutie opgeven
Kies in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken een van de volgende opties:
Om een van de vooraf ingestelde combinaties van rasterfrequenties en resolutie te selecteren, kiest u een optie in het menu Rasteren.
Als u een aangepaste halftoonrasterfrequentie wilt instellen, selecteert u de plaat die moet worden aangepast en voert u vervolgens de lpi-
waarde in het tekstvak Frequentie en een rasterhoek in het tekstvak Hoek in.
Opmerking: Voordat u uw eigen halftoonrasters gaat maken, kunt u het beste eerst contact opnemen met het servicebureau voor de gewenste
frequenties en hoeken. Houd er ook rekening mee dat bepaalde uitvoerapparaten de standaardfrequenties en -hoeken negeren.
Informatie over emulsie en beeldbelichting
Afhankelijk van het type drukpers en de manier waarop informatie wordt overgedragen van de film naar de afdrukplaten, kan het nodig zijn uw
afdrukservicebureau te voorzien van filmnegatieven of -positieven, met de emulsiezijde omhoog of omlaag. Emulsie heeft betrekking op de
fotogevoelige laag op film of papier. Normaal gesproken verwerken afdrukservicebureaus in de Verenigde Staten negatieve films en in Europa en
Japan positieve films. Controleer bij het afdrukservicebureau aan welke emulsierichting zij de voorkeur geven.
U kunt zien wat de emulsiezijde of de niet-emulsiezijde (ook wel de basis genoemd) is door de film onder een heldere lamp te houden. De ene
kant is glanzender dan de andere. De doffe kant is de emulsiezijde en de glanzende kant is de basis.
604
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Emulsieopties
A. Positiefbeeld B. Negatief C. Negatief met emulsiezijde omlaag
Belangrijk: De instellingen voor emulsie en afbeeldingsbelichting in het dialoogvenster Afdrukken overschrijven eventuele conflicterende
instellingen in het printerstuurprogramma. Geef de afdrukinstellingen altijd op via het dialoogvenster Afdrukken.
Emulsie opgeven
1. Kies voor Kleur in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken de optie Samengesteld grijs of een scheidingsoptie.
2. Selecteer een van de volgende opties voor Spiegelen:
Geen (standaardinstelling) Hiermee worden geen wijzigingen aangebracht in de afdrukstand van het afbeeldingsgebied. De tekst in de
afbeelding is leesbaar (van links naar rechts lezen) wanneer de fotogevoelige laag naar u toe is gericht.
Horizontaal Hiermee wordt het afbeeldingsgebied gespiegeld om een verticale as, zodat de tekst niet op de normale manier leesbaar is.
Verticaal Hiermee wordt het afbeeldingsgebied gespiegeld om een horizontale as, zodat de tekst ondersteboven staat.
Horizontaal & verticaal Hiermee wordt het afbeeldingsgebied langs de horizontale en verticale as gespiegeld, zodat de tekst niet op de
normale manier leesbaar is. De tekst is leesbaar wanneer de fotogevoelige laag niet naar u toe is gericht. Afbeeldingen die worden afgedrukt
op film, worden vaak horizontaal en verticaal afgedrukt.
De beeldbelichting instellen
1. Kies voor Kleur in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken de optie Samengesteld grijs of een scheidingsoptie.
2. Selecteer of deselecteer de optie Negatief.
Scheiding en documentinstellingen controleren
In het gedeelte Overzicht van het dialoogvenster Afdrukken staat een overzicht met de gegevens van kleurbeheer, de afmetingen van de
drukkersmarkeringen en het afloopgebied voor het document. Hier wordt ook aangegeven of overvullen is ingeschakeld.
Zo kunt u, voordat u het document afdrukt of naar het prepress-bureau verstuurt, nog controleren of de kwaliteit van het document aan uw eisen
voldoet.
Kleurscheidingen controleren
Maak op papier een proefafdruk en controleer daarmee of de kleuren op de juiste scheidingen worden afgedrukt, of maak een proefafdruk op het
scherm en bekijk hoe de kleuren in het document eruit komen te zien als het document op een bepaald uitvoerapparaat wordt gereproduceerd.
Opmerking: Geen enkele proefafdruk is de exacte weergave van het uiteindelijke resultaat, maar u kunt de nauwkeurigheid aanzienlijk
verbeteren door alle apparaten waarmee u een document maakt, zoals scanners, monitoren en printers, te kalibreren. Als de apparaten zijn
gekalibreerd, kunt u met het kleurbeheersysteem voorspelbare en consistente kleuren produceren.
Aan de hand van de proefafdruk op papier kunt u bekijken hoe de uiteindelijke scheidingen eruit komen te zien en kan het prepress-bureau
controleren of de uitvoer correct is. U moet de proefafdruk op een PostScript-printer afdrukken omdat u met een niet-PostScript-printer de
kleurscheidingen niet goed kunt controleren.
Om er zeker van te zijn dat het bestand goed wordt afgedrukt moet u de scheidingen als een PostScript-bestand opslaan, het PostScript-
bestand via Acrobat Distiller in Acrobat 8 PDF omzetten en het PDF-document in Acrobat bekijken. In Acrobat kunt u met het PDF-document
de PostScript-uitvoer veel beter op kwaliteit en op detail controleren.
in-RIP-scheidingen maken
Voor het maken van in-RIP-scheidingen hebt u de volgende software en hardware nodig:
Een PPD-bestand dat in-RIP-scheidingen ondersteunt.
605
Naar boven
Een PostScript 3-uitvoerapparaat of een PostScript Level 2-apparaat waarvan de RIP in-RIP-scheidingen ondersteunt. Als het document
duotonen uit Photoshop 5.0 of hoger bevat, hebt u een PostScript 3-apparaat nodig om in-RIP-scheidingen te kunnen genereren.
Opmerking: Het servicebureau kan prepress-activiteiten zoals overvullen, impositie, scheiden en OPI-vervanging op de RIP van het
uitvoerapparaat alleen uitvoeren als hun software dat mogelijk maakt. Daarom kan het prepress-bureau vragen om een samengesteld PostScript-
bestand van het document dat is geoptimaliseerd voor in-RIP-scheidingen, en geen voorgescheiden PostScript-bestand te sturen.
Scheidingen afdrukken of opslaan
1. Kies een voorinstelling in het menu Voorinstellingen afdrukken boven in het dialoogvenster Afdrukken als er een voorinstelling met de
desbetreffende scheidingsinstellingen bestaat.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u op een uitvoerapparaat wilt afdrukken, kiest u het desbetreffende apparaat in het menu Printer.
Als u naar een bestand wilt afdrukken, kiest u PostScript®-bestand in het menu Printer. Kies vervolgens een PPD die het
uitvoerapparaat ondersteunt.
3. Klik op Algemeen en geef op welke pagina's moeten worden gescheiden.
4. Klik op Uitvoer en voer een van de volgende handelingen uit:
Om af te drukken op een uitvoerapparaat kiest u Scheidingen om de scheidingen in InDesign te maken.
Als u naar een bestand wilt afdrukken, kiest u Scheidingen of In-RIP-scheidingen om de scheidingsinstellingen op te slaan in een
samengesteld PostScript-bestand voor verwerking in de RIP.
Opmerking: Om Adobe In-RIP-overvulling te kunnen gebruiken moet u werken met in-RIP-scheidingen en niet met scheidingen op een
host. Anders heeft de overvulfunctie geen toegang tot alle kleuren en wordt er niet overgevuld.
5. Klik op Grafisch en doe het volgende:
Kies Alles voor Gegevens verzenden.
Kies voor Downloaden de optie Volledig of Subset, tenzij de lettertypen naderhand pas worden ingevoegd (bijvoorbeeld op de RIP of
door een programma voor nabewerking).
Selecteer voor PostScript® het PostScript-niveau van het uitvoerapparaat: Level 2 of Level 3.
6. Klik op Geavanceerd en voer een van de volgende handelingen uit:
Om ingesloten afbeeldingen met een lage resolutie in geplaatste EPS-bestanden te kunnen vervangen door dezelfde afbeeldingen met
een hoge resolutie moet Koppelingen ingesloten OPI-afbeeldingen lezen zijn geselecteerd als het EPS-bestand wordt geplaatst in het
InDesign-document en moet vervolgens Vervanging OPI-afbeelding in het gedeelte Geavanceerd van het dialoogvenster Afdrukken
worden geselecteerd.
Om diverse geïmporteerde afbeeldingstypen voor latere vervanging door een OPI-server weg te laten, selecteert u de gewenste opties
onder Weglaten voor OPI.
Kies bij Voorinstelling transparantie-afvlakker de optie [Hoge resolutie] of een beschikbare, aangepaste stijl met instellingen voor een
hoge resolutie.
7. Selecteer andere afdrukopties.
8. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Afdrukken om op een uitvoerapparaat af te drukken.
Klik op Opslaan om naar een bestand af te drukken. U kunt het bestand onder dezelfde naam opslaan of een andere naam voor het
bestand opgeven. Ten slotte klikt u nogmaals op Opslaan.
Opmerking: Nadat u de scheidingen van het InDesign-document hebt gemaakt, worden de instellingen die u in het dialoogvenster Afdrukken
hebt gekozen, opgeslagen bij het gescheiden bestand. In het bestand worden de scheidingsinstellingen, de PPD-informatie en de opgegeven
kleuromzettingen uit het dialoogvenster Afdrukken opgeslagen.
Meer Help-onderwerpen
Kleuren controleren
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
606
Kleur beheren
Naar boven
Naar boven
Kleurbeheer bij afdrukken gebruiken
Kleuruitvoeropties voor samenstellingen
Een proefdruk maken op papier
Afdrukken van verlopen en kleurovervloeiingen verbeteren
Over halftoon- en printerpunten
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Kleurbeheer bij afdrukken gebruiken
Als u een document met kleurbeheer afdrukt, kunt u aanvullende opties voor het kleurbeheer opgeven om de kleur op de afdruk consistent te
houden. Stel dat het document een profiel bevat dat specifiek is ingesteld voor prepress-uitvoer, maar u wilt het document op een desktopprinter
afdrukken om de kleuren te controleren. In het dialoogvenster Afdrukken kunt u de kleuren van het document omzetten naar de kleurenruimte van
de desktopprinter; het printerprofiel wordt gebruikt in plaats van het huidige documentprofiel. Als u de kleurenruimte Proef en een RGB-printer
selecteert, worden in InDesign kleurgegevens omgezet naar RGB-waarden op basis van de geselecteerde kleurenprofielen.
Drukt u op een PostScript-printer af, dan kunt u ook PostScript-kleurbeheer gebruiken. In deze instantie worden de kleurgegevens van het
document in een gekalibreerde versie van de oorspronkelijke kleurenruimte samen met het documentprofiel direct naar de PostScript-printer
verzonden en zet de printer het document om naar de kleurenruimte van de printer. De kleurenruimte van de printer is op het apparaat opgeslagen
in de vorm van een CRD (Color Rendering Dictionary), waardoor apparaatonafhankelijke uitvoer mogelijk is. (CRD's zijn de PostScript-
equivalenten van kleurenprofielen.) Het exacte resultaat van de kleuromzetting kan per printer verschillen. Om PostScript-kleurbeheer te kunnen
gebruiken, dient u over een printer te beschikken die gebruik maakt van PostScript Level 2 of hoger; het is niet nodig om een ICC-profiel voor de
printer op uw systeem te installeren.
Opmerking: Terwijl u werkt aan een document met kleurbeheer, kunt u gebruik maken van het deelvenster Preflight om ervoor te zorgen dat uw
kleuren voldoen aan de richtlijnen die opgeeft.
1. Controleer of het juiste stuurprogramma en PPD-bestand voor uw printer zijn geïnstalleerd.
2. Kies Bestand > Afdrukken.
3. Als een printervoorinstelling de gewenste instellingen bevat, kiest u deze in het menu Voorinstellingen afdrukken bovenin het dialoogvenster
Afdrukken.
4. Pas de instellingen voor dit document aan.
5. Klik op Kleurbeheer in het dialoogvenster Afdrukken.
6. Selecteer Document onder Afdrukken.
7. Kies voor Kleurafhandeling de optie Kleuren door InDesign laten bepalen.
8. Selecteer voor Printerprofiel het profiel voor uw uitvoerapparaat.
Hoe nauwkeuriger het profiel de werking van een uitvoerapparaat en de afdrukvoorwaarden (zoals papiertype) beschrijft, des te
nauwkeuriger kan het kleurbeheersysteem de numerieke waarden van de eigenlijke kleuren in een document omzetten.
9. Selecteer RGB-nummers behouden of CMYK-nummers behouden.
Deze optie bepaalt hoe InDesign kleuren verwerkt waaraan geen kleurenprofiel is gekoppeld (bijvoorbeeld geïmporteerde afbeeldingen
zonder ingesloten profielen). Wanneer deze optie is geselecteerd, stuurt InDesign de kleurnummers rechtstreeks naar het uitvoerapparaat.
Wanneer deze optie niet is geselecteerd, worden in InDesign de kleurnummers eerst omgezet naar de kleurenruimte van het
uitvoerapparaat.
Het behouden van nummers wordt aangeraden wanneer u met een veilige CMYK-workflow werkt. Het behouden van nummers wordt
afgeraden als u RGB-documenten gaat afdrukken.
10. Klik op Instellen (Windows) of Printer (Mac OS) om het dialoogvenster Printerstuurprogramma te openen.
11. Schakel het kleurbeheer voor de printer uit en klik op Afdrukken om terug te keren naar het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
Elk printerstuurprogramma heeft andere opties voor kleurbeheer. In de documentatie van uw printer kunt u lezen hoe u kleurbeheer
uitschakelt.
12. Klik op Afdrukken.
Kleuruitvoeropties voor samenstellingen
In het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken kunt u bepalen hoe samengestelde kleuren in het document naar de printer worden
607
Naar boven
gestuurd. Als kleurbeheer is ingeschakeld (de standaardinstelling), resulteren de standaardwaarden van de kleurinstellingen in gekalibreerde
kleuruitvoer. Steunkleurgegevens blijven behouden tijdens de kleuromzetting. Alleen de equivalente proceskleuren worden omgezet naar de
opgegeven kleurenruimte. Als u niet zeker weet welk systeem u moet gebruiken, neemt u contact op met het prepress-bureau.
Samengestelde modi worden alleen toegepast op gerasterde afbeeldingen en objecten die met InDesign zijn gemaakt. Geplaatste afbeeldingen
zoals EPS- en Adobe PDF-bestanden worden alleen gewijzigd als ze transparante objecten overlappen.
Voor meer informatie over samengestelde afdrukken gaat u naar het Adobe Print Resource Center op www.adobe.com/go/print_resource_nl.
Opmerking: Het hangt van het door de printer gebruikte kleurmodel (doorgaans RGB) af welke opties er beschikbaar zijn voor niet-PostScript-
afdrukken.
Wanneer u samengesteld afdrukt, is automatisch overvullen uitgeschakeld. U kunt de optie Overdrukken simuleren echter inschakelen om
overdrukken voor tekst, lijnen of vullingen te controleren.
In het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken staan de volgende kleuropties: Afhankelijk van de printer die u gebruikt, zijn wellicht
andere opties beschikbaar in het dialoogvenster.
Samengesteld ongewijzigd laten Stuurt een kleurenversie van de geselecteerde pagina's naar de printer, waarbij alle kleurwaarden in het
originele document bewaard blijven. Als deze optie is geselecteerd, is Overdrukken simuleren uitgeschakeld.
Samengesteld grijs Stuurt grijstintenversies van de geselecteerde pagina's naar de printer wanneer u bijvoorbeeld op een monochrome printer
afdrukt zonder scheidingen te maken.
Samengesteld RGB Stuurt een kleurenversie van de geselecteerde pagina's naar de printer wanneer u bijvoorbeeld op een RGB-kleurenprinter
afdrukt zonder scheidingen te maken.
Samengesteld CMYK Stuurt een kleurenversie van de geselecteerde pagina's naar de printer wanneer u bijvoorbeeld op een CMYK-
kleurenprinter afdrukt zonder scheidingen te maken. (Deze optie is alleen beschikbaar voor PostScript-printers.)
Scheidingen Maakt PostScript-gegevens voor elk van de benodigde scheidingen voor het document en stuurt deze gegevens naar het
uitvoerapparaat. (Deze optie is alleen beschikbaar voor PostScript-printers.)
In-RIP-scheidingen Stuurt gegevens over scheidingen naar de RIP van het uitvoerapparaat. (Deze optie is alleen beschikbaar voor PostScript-
printers.)
Tekst zwart weergeven Hiermee drukt u alle tekst die in InDesign is gemaakt, zwart af tenzij de tekst de kleur Geen of Papier heeft of een
kleurwaarde die overeenkomt met wit. Selecteer deze optie als u inhoud gaat maken die wordt afgedrukt en als PDF-bestand wordt gedistribueerd.
Als de hyperlinks bijvoorbeeld blauw zijn in de PDF-versie, worden ze op een zwart-witprinter zwart afgedrukt en niet met halftoonpatronen omdat
die de tekst moeilijker te lezen maken.
Een proefdruk maken op papier
Een proefdruk op papier (soms een proefafdruk of overeenkomstafdruk genoemd) is een afgedrukte simulatie van hoe de uiteindelijke uitvoer op
de drukpers eruit zal zien. Een proefdruk op papier wordt geproduceerd op een uitvoerapparaat dat minder kostbaar is dan een drukpers. De
laatste jaren zijn er inkjetprinters op de markt verschenen die beschikken over de resolutie die nodig is voor het produceren van minder kostbare
afdrukken die als proefdrukken kunnen worden gebruikt.
1. Kies Weergave > Instellen proef > Aangepast.
2. Selecteer in het dialoogvenster Proefdrukvoorwaarde aanpassen het apparaat dat u wilt simuleren, en klik op OK.
3. Selecteer RGB-nummers behouden of CMYK-nummers behouden en klik op OK.
Deze optie bepaalt hoe InDesign kleuren verwerkt waaraan geen kleurenprofiel is gekoppeld (bijvoorbeeld geïmporteerde afbeeldingen
zonder ingesloten profielen). Wanneer deze optie is geselecteerd, stuurt InDesign de kleurnummers rechtstreeks naar het uitvoerapparaat.
Wanneer deze optie niet is geselecteerd, worden in InDesign de kleurnummers eerst omgezet naar de kleurenruimte van het
uitvoerapparaat.
Het behouden van nummers wordt aangeraden wanneer u met een veilige CMYK-workflow werkt. Het behouden van nummers wordt
afgeraden als u RGB-documenten gaat afdrukken.
4. Kies Bestand > Afdrukken.
5. Als een printervoorinstelling de gewenste instellingen bevat, kiest u deze in het menu Voorinstellingen afdrukken bovenin het dialoogvenster
Afdrukken.
6. Pas de instellingen voor dit document aan.
7. Klik op Kleurbeheer in het dialoogvenster Afdrukken.
8. Selecteer Proef onder Afdrukken. Het profiel moet overeenkomen met de proefinstelling die u hebt opgegeven.
9. Kies voor Kleurafhandeling de optie Kleuren door InDesign laten bepalen.
10. Selecteer Papierkleur simuleren om de specifieke wittint van het afdrukmateriaal te simuleren zoals dat wordt gedefinieerd door het profiel
van het document (absoluut colorimetrische render-intentie). Deze optie is niet bij alle profielen beschikbaar.
11. Klik op Instellen (Windows) of Printer (Mac OS) om het dialoogvenster Printerstuurprogramma te openen.
12. Schakel het kleurbeheer voor de printer uit en klik op Afdrukken om terug te keren naar het dialoogvenster Afdrukken van InDesign.
Elk printerstuurprogramma heeft andere opties voor kleurbeheer. In de documentatie van uw printer kunt u lezen hoe u kleurbeheer
uitschakelt.
608
Naar boven
Naar boven
13. Klik op Afdrukken.
Afdrukken van verlopen en kleurovervloeiingen verbeteren
PostScript Level 2- en PostScript 3-uitvoerapparaten kunnen maximaal 256 grijstinten afdrukken. De meeste PostScript-desktoplaserprinters
kunnen ongeveer 32 tot 64 tinten afdrukken, afhankelijk van de resolutie van het apparaat, de opgegeven rasterfrequentie en de halftoonmethode.
Er verschijnen stroken als elke beschikbare grijstint een gebied dekt dat zo groot is dat u de afzonderlijke tinten ziet. Ook als u een verloop opgeeft
met twee percentagewaarden die minder dan 50% van elkaar verschillen, geeft u een smal waardenbereik op dat wellicht met stroken wordt
weergegeven. Als u verlopen niet zonder stroken kunt afdrukken, probeert u het volgende:
Gebruik een verloop met een verschil van minimaal 50% tussen twee of meer proceskleurcomponenten.
Gebruik lichtere kleuren of maak donkere verlopen korter. Stroken komen meestal tussen heel donkere kleuren en wit voor.
Geef een hoger wijzigingspercentage voor het verloop op.
Verlaag de rasterfrequentie voor het document (alleen voor PostScript-uitvoerapparaten).
Als er stroken verschijnen in een geïmporteerde afbeelding, bijvoorbeeld een Adobe Illustrator®-bestand, moet u waarschijnlijk de
oorspronkelijke afbeelding aanpassen.
Druk af op een PostScript® 3-uitvoerapparaat, dat mooiere verlopen kan produceren.
Gebruik kortere verlopen. De optimale lengte is afhankelijk van de kleuren in het verloop, maar maak verlopen waar mogelijk niet langer dan
19 cm.
Over halftoon- en printerpunten
De meeste printers simuleren grijs met halftoonpunten die op een raster worden afgedrukt. De rastercellen worden halftooncellen genoemd en de
rasterlijnen lijnen of lijnrasters. Halftoonpunten bestaan uit printerpunten. Hoe meer printerpunten in een halftoonpunt, hoe groter de halftoonpunten
en hoe donkerder de grijstint.
De printerresolutie bepaalt het maximum aantal punten in een halftoonpunt. Een printer met kleinere punten kan een groter bereik van
halftoonpuntgrootten produceren, waardoor meer grijstinten mogelijk zijn. Ook de rasterfrequentie is belangrijk: bij een hoge rasterfrequentie wordt
de halftooncel kleiner, waardoor deze minder printerpunten kan bevatten en er minder grijstinten mogelijk zijn. U moet dus een afweging maken
tussen het aantal grijstinten en de kwaliteit van de afbeelding.
Ongerasterde halftonen simuleren met printerpunten
A. Ongerasterde halftonen gesimuleerd door lijnraster B. Lijnraster dat bestaat uit halftoonpunten in rijen C. Halftoonpunten die bestaan uit
printerpunten
Meer Help-onderwerpen
Kleurbeheer
Werken met kleurenprofielen
Adobe Print Resource Center
Kleurbeheer toepassen op geïmporteerde afbeeldingen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
609
Overdrukken
Naar boven
Naar boven
Over overdrukken
Bepalen wanneer er handmatig moet worden overgedrukt
Onderdelen van pagina's overdrukken
De instelling voor zwart overdrukken wijzigen
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Over overdrukken
Als u de transparantie van de illustratie niet hebt gewijzigd met het deelvenster Transparantie, worden vullingen en lijnen als dekkende kleuren
weergegeven omdat de bovenste kleur het onderliggende gebied uitschakelt of uitneemt. Dit uitnemen voorkomt u met de overdrukopties in het
deelvenster Kenmerken. Nadat u de overdrukopties hebt ingesteld, kunt u het effect ervan op het scherm bekijken.
Drie overlappende cirkels zonder overdrukken (links) vergeleken met drie overlappende cirkels met overdrukken (rechts)
InDesign beschikt ook over een functie voor het simuleren van overdruk, waarmee u de effecten van overdrukkende steun- en procesinkten op
een samengesteld afdrukapparaat kunt simuleren.
Zwarte inkt die op tekst of op InDesign-objecten wordt toegepast, wordt standaard overgedrukt om verkeerde registratie te voorkomen van kleine,
zwarte teksttekens op gekleurde gebieden of van gekleurde gebieden met een zwarte contour. U kunt met de voorkeuren voor Vormgeving van
zwart de instellingen voor zwarte inkt wijzigen.
Voor het ontwerp van uw workflow kan het nodig zijn een bepaalde kleur voor overdrukken in te stellen, omdat u bijvoorbeeld alle tekst in een
publicatie in een specifieke kleur wilt afdrukken. Houd rekening met de volgende opties:
Maak een objectstijl waarbij de steuninkt als de vulling of lijn met een overeenkomende overdrukvulling of -lijn wordt gebruikt.
Maak een afzonderlijke laag voor objecten met steunkleuren en wijs die toe aan zwart.
Maak een samengesteld PDF-bestand en wijzig de overdrukinstellingen in het PDF-bestand.
Wijs de overdrukinstellingen in uw RIP toe.
Pas overdrukinstellingen toe op een afbeelding of object en voeg die afbeelding of dat object toe aan de bibliotheek, of bewerk een geplaatst
bestand in de toepassing waarmee dat bestand is gemaakt.
Bepalen wanneer er handmatig moet worden overgedrukt
Bij automatisch overvullen in InDesign, als ingebouwde overvulling of als Adobe RIP overvulling, is handmatig overvullen vrijwel niet meer nodig.
Maar het handmatig overvullen kan een doeltreffende oplossing zijn in die zeldzame gevallen waarin u automatisch overvullen niet kunt gebruiken.
Met de volgende richtlijnen kunt u bepalen of overdrukken wel of niet nodig is:
Vraag aan het prepress-bureau of hun uitvoerapparaten handmatig overvullen ondersteunen.
Overdruk wanneer in de illustratie geen algemene inktkleuren worden gebruikt en wanneer u een overvulling wilt maken of inkteffecten op
elkaar wilt plaatsen. Bij het overdrukken van gemengde proceskleuren of aangepaste kleuren die niet de algemene inktkleuren gebruiken,
wordt de overdrukkleur aan de achtergrondkleur toegevoegd. Als u bijvoorbeeld een vulling van 100% magenta op een vulling van 100%
cyaan afdrukt, wordt de overlappende vulling violet en niet magenta van kleur.
Overdruk niet als u een lijn gebruikt om twee proceskleuren te overvullen. Geef in plaats daarvan een CMYK-lijnkleur op die de hogere
waarde van de overeenkomende inkten in elke oorspronkelijke kleur gebruikt.
Kom met het prepress-bureau overeen wanneer en hoe er handmatig wordt overgedrukt, omdat dit van invloed is op de ingestelde
overvulopties in het dialoogvenster Afdrukken. Overdrukken wordt door de meeste PostScript Level 2- en PostScript 3-apparaten
610
Naar boven
ondersteund.
Onderdelen van pagina's overdrukken
U kunt vullingen of lijnen, alinealijnen en lijnen boven voetnoten overdrukken. Ook kunt u het overdrukken van steunkleuren simuleren.
Een lijn of vulling overdrukken
U kunt met het deelvenster Kenmerken de lijnen of vullingen van elk geselecteerd pad overdrukken. Een overgedrukte lijn of vulling hoeft niet te
worden overgevuld, omdat door overdrukken de eventuele ruimte tussen aangrenzende kleuren wordt bedekt. U kunt een lijn ook overdrukken
door een overvulling te simuleren (door een kleur te overdrukken die u handmatig hebt berekend als de juiste combinatie van twee aangrenzende
kleuren).
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u handmatig overdrukken gaat toepassen:
Als u de optie Vulling overdrukken gebruikt bij een 100% zwarte lijn of vulling, is de zwarte inkt waarschijnlijk niet dekkend genoeg, waardoor
de onderliggende inktkleuren zijn te zien. Dit doorschijnen voorkomt u door vierkleuren zwart (verzadigd) in plaats van 100% zwart te
gebruiken. Neem contact op met het prepress-bureau voor de exacte percentages kleur die u aan het zwart moet toevoegen.
Als u een lijn gebruikt om objecten te overvullen (maar geen teksttekens), dient u de lijnuitlijning aan te passen zodat de lijn buiten het pad of
object valt, in plaats van binnen in of gecentreerd op het pad.
Wanneer u met een lijn twee steunkleuren of een steunkleur en een proceskleur gaat overdrukken, past u doorgaans de lichtere kleur op de
lijn toe en overdrukt u vervolgens de lijn.
Met het deelvenster Voorvertoning scheidingen kunt u zien hoe kleuren worden overgedrukt.
1. Selecteer een of meer paden met het gereedschap Selecteren
of het gereedschap Direct selecteren of selecteer teksttekens met het
gereedschap Tekst. Om de lijn te overdrukken van een pad dat in een kader is geplakt, moet u eerst met het gereedschap Direct selecteren
het ingesloten (binnenste) pad selecteren.
Vullingen en lijnen overdrukken
A. Cyaan (onderste laag) B. Magenta (middelste laag) C. Geel (bovenste laag)
2. Venster > Uitvoer > Kenmerken.
3. Voer in het deelvenster Kenmerken een van de volgende handelingen uit:
Om de vulling van geselecteerde objecten of tekst zonder lijnen te overdrukken, selecteert u Vulling overdrukken.
Om de lijn van geselecteerde objecten te overdrukken, selecteert u Lijn overdrukken.
Selecteer Tussenruimte overdrukken als u een kleur wilt overdrukken die is toegepast op de ruimten in een streepjeslijn, stippellijn of
een lijn met een patroon.
Een alinealijn overdrukken
1. Voor de overgedrukte kleur moet er een staal zijn.
2. Klik met het gereedschap Tekst op een invoegpositie in een alinea.
3. Kies Alinealijnen in het menu van het deelvenster Alinea.
4. Kies in het menu boven in het dialoogvenster de alinealijn die u wilt overdrukken.
5. Selecteer een van de volgende en klik op OK.
Als u de lijn van de regel wilt overdrukken, selecteert u Lijn overdrukken.
Selecteer Tussenruimte overdrukken als u een kleur wilt overdrukken die is toegepast op de ruimten in een streepjeslijn, stippellijn of
een lijn met een patroon.
Opmerking: De opties Lijn overdrukken en Tussenruimte overdrukken in het dialoogvenster Alinealijnen kunnen als onderdeel van een alineastijl
worden opgeslagen.
611
Naar boven
Lijnen boven voetnoten overdrukken
InDesign kan automatisch een lijn tussen voetnoten en de tekst van het document invoegen. U kunt de lijn overdrukken.
1. Voor de overgedrukte kleur moet er een staal zijn.
2. Kies Tekst > Opties voetnoten document.
3. Klik in het dialoogvenster Voetnootopties op het tabblad Layout.
4. Selecteer Lijn overdrukken en klik op OK.
Overdrukken van steuninkten simuleren
Met overdruksimulatie kunt u de effecten van het overdrukken van steunkleuren met verschillende densiteitswaarden (bijvoorbeeld rood en blauw)
simuleren. Als u met overdruksimulatie op een samengesteld apparaat afdrukt, kunt u zien of de resulterende kleur de kleur is die u wilt
overdrukken of uitnemen.
1. Kies een samengestelde optie in het menu Kleur in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster Afdrukken.
Opmerking: Het is niet mogelijk overdrukken te simuleren als de optie Samengesteld ongewijzigd laten is geselecteerd.
2. Selecteer Overdrukken simuleren.
De instelling voor zwart overdrukken wijzigen
Als u zwarte objecten wilt uitnemen in InDesign, moet u instellen dat het kleurenstaal zwart niet wordt overgedrukt. In tegenstelling tot de meeste
kleurenstalen, die standaard worden uitgenomen, wordt het kleurenstaal zwart standaard overgedrukt, waaronder alle zwarte lijnen, vullingen en
teksttekens. De proceskleur 100% zwart wordt weergegeven als [Zwart] in het deelvenster Stalen. Neem zwarte objecten uit door in Voorkeuren de
standaardinstelling voor overdrukken uit te schakelen of door het standaard zwarte kleurenstaal te dupliceren en het gedupliceerde staal toe te
passen op de gekleurde objecten die moeten worden uitgenomen. Als u de overdrukinstelling in het dialoogvenster Voorkeuren uitschakelt, worden
alle instanties van Zwart uitgenomen (onderliggende inkten worden verwijderd).
Het is soms goedkoper en eenvoudiger om de drukker proceskleur zwart op de drukpers te laten overdrukken.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Vormgeving van zwart (Windows) of InDesign > Voorkeuren> Vormgeving van zwart (Mac OS).
2. Selecteer of deselecteer Staal overdrukken [zwart] bij 100%.
Opmerking: Staal overdrukken [zwart] bij 100% heeft geen invloed op tinten van [Zwart], naamloze zwarte kleuren of objecten die vanwege hun
instellingen voor transparantie en stijlen zwart worden weergegeven. Deze optie heeft alleen invloed op objecten of tekst die met het staal [Zwart]
is gekleurd.
Meer Help-onderwerpen
De weergave van CMYK-zwart wijzigen (Illustrator, InDesign)
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
612
Preflight van bestanden uitvoeren voordat ze worden verzonden
Naar boven
Naar boven
Overzicht deelvenster Preflight
Preflight-profielen definiëren
Preflight-fouten bekijken en oplossen
Een preflight van boeken
Pakketbestanden
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Overzicht deelvenster Preflight
Voordat u het document afdrukt of naar een servicebureau stuurt, kunt u een kwaliteitscontrole op het document uitvoeren. Preflight is de
industriële standaardterm voor dit proces. Tijdens het bewerken van uw document worden in het deelvenster Preflight problemen weergegeven die
ertoe kunnen leiden dat een document of boek niet naar wens kan worden afgedrukt of uitgevoerd. Tot deze problemen behoren ontbrekende
bestanden of lettertypen, afbeeldingen met een lage resolutie, overlopende tekst en een aantal andere kwesties.
U kunt aan de hand van de preflight-instellingen opgeven welke kwesties worden gedetecteerd. Deze preflight-instellingen worden opgeslagen in
preflight-profielen die later gemakkelijk opnieuw kunnen worden gebruikt. U kunt uw eigen preflight-profielen maken of profielen importeren vanaf
de printer of uit een andere bron.
Voor optimaal gebruik van live preflight is het raadzaam om in een van de eerste fasen van het maken van een document een preflight-profiel te
maken of op te geven. Wanneer Preflight is ingeschakeld, wordt op de statusbalk een rood cirkeltje weergegeven wanneer er problemen worden
aangetroffen. In het gedeelte Info van het deelvenster Preflight vindt u standaardrichtlijnen voor het oplossen van de problemen.
Deelvenster Preflight
A. Geselecteerde fout B. Klik op het paginanummer om het pagina-item weer te geven C. Het gedeelte Info bevat suggesties voor het oplossen
van de geselecteerde fout D. Geef een paginabereik op om de controle op fouten te beperken
Op www.adobe.com/go/lrvid4025_id_nl vindt u een videodemo over live preflight.
Het deelvenster Preflight openen
Kies Venster > Uitvoer > Preflight.
Dubbelklik op het pictogram Preflight onder aan het documentvenster. Het pictogram Preflight is groen als er geen fouten zijn aangetroffen
en rood als er fouten zijn vastgesteld.
Preflight-profielen definiëren
Standaard wordt het profiel [Basis] toegepast op nieuwe en omgezette documenten. Met dit profiel wordt melding gemaakt van ontbrekende of
gewijzigde koppelingen, overlopende tekst en ontbrekende lettertypen. U kunt het profiel [Basis] niet bewerken of verwijderen, maar u kunt wel
613
Naar boven
meerdere profielen maken en gebruiken. Zo kunt u op een ander profiel overstappen wanneer u aan verschillende documenten werkt, meerdere
afdrukservicebureaus gebruikt of wanneer u één document uitvoert via verschillende productiefasen.
Neemt contact op met uw prepress-servicebureau voor profielen of voor informatie over de instellingen van preflight-profielen. Een
afdrukhandleiding voor prepress-servicebureaus (PDF-bestand) vindt u op www.adobe.com/go/learn_id_prepress_wp_nl.
Een Preflight-profiel definiëren
1. Kies Profielen definiëren in het menu van het deelvenster Preflight of in het menu Preflight onder aan het documentvenster.
2. Klik op het pictogram Nieuw preflight-profiel
en geef een naam voor het profiel op.
3. Geef in elke categorie de preflight-instellingen op. Een vinkje in een vakje geeft aan dat alle instellingen in het profiel zijn opgenomen. Een
leeg vak betekent dat er geen instellingen worden opgenomen.
Koppelingen Bepaal of ontbrekende koppelingen en gewijzigde koppelingen als fouten worden weergegeven.
Kleur Bepaal welke transparantieovervloeiruimte vereist is en of onderdelen zoals CMY-platen, kleurruimtes en overdrukken zijn
toegestaan.
Afbeeldingen en objecten Geef vereisten op voor onderdelen zoals afbeeldingsresolutie, transparantie en lijndikte.
Tekst In de categorie Tekst worden fouten voor onderdelen zoals ontbrekende lettertypen en overlopende tekst weergegeven.
Document Geef vereisten op voor het paginaformaat en de afdrukstand, het aantal pagina's, lege pagina's en de instellingen voor het
afloopgebied en de witruimte rond pagina's.
4. Kies Opslaan om uw wijzigingen in een profiel te behouden voordat u de instellingen voor een ander profiel opgeeft. U kunt ook op OK
klikken om het dialoogvenster te sluiten en alle wijzigingen op te slaan.
Ingesloten en niet-ingesloten profielen
Wanneer u een profiel insluit, maak dat profiel deel uit van het document. Het insluiten van profielen is vooral handig wanneer u het bestand naar
iemand anders stuurt. Als een profiel is ingesloten, betekent dit niet dat het profiel ook moet worden gebruikt. U kunt bijvoorbeeld een document
met een ingesloten profiel naar de drukker sturen, maar de drukker kan besluiten om voor het document een ander profiel te kiezen.
U kunt niet meer dan één profiel insluiten. Het profiel [Basis] kan niet worden ingesloten.
1. Als u een profiel wilt insluiten, selecteert u het in de lijst Profiel en klikt u vervolgens op het pictogram Insluiten
rechts van de lijst Profiel.
U kunt een profiel ook insluiten via het dialoogvenster Profielen definiëren.
2. Als u het insluiten van een profiel ongedaan wilt maken, kiest u Profielen definiëren in het menu van het deelvenster Preflight. Vervolgens
selecteert u het profiel en kiest u Profiel insluiten ongedaan maken in het menu Preflight-profiel links in het dialoogvenster.
Profielen exporteren en laden
U kunt een profiel exporteren zodat dit beschikbaar wordt voor anderen. Geëxporteerde profielen worden opgeslagen met de extensie .idpp.
Het exporteren van een profiel is een goede manier om een back-up van uw profielinstellingen te maken. Wanneer u voorkeuren herstelt,
worden ook de gegevens van uw profiel opnieuw ingesteld. Als u voorkeuren moet herstellen, kunt u gewoon uw geëxporteerde profiel laden.
U kunt ook een profiel laden dat u van iemand anders hebt ontvangen. U kunt een IDPP-bestand laden of u kunt het ingesloten profiel laden in het
door u opgegeven document.
Als u een profiel wilt exporteren, kiest u Profielen definiëren in het menu Preflight. Kies Profiel exporteren in het menu Preflight-profiel, geef
de naam en locatie op en klik op Opslaan.
Als u een profiel wilt laden (importeren), kiest u Profielen definiëren in het menu Preflight. Kies Profiel exporteren in het menu Preflight-
profiel, selecteer het IDPP-bestand of het document met het ingesloten profiel dat u wilt gebruiken en klik op Openen.
Een profiel verwijderen
1. Kies Profielen definiëren in het menu Preflight.
2. Selecteer het profiel dat u wilt verwijderen en klik vervolgens op het pictogram Preflight-profiel verwijderen
.
3. Klik op OK om het profiel te verwijderen.
Preflight-fouten bekijken en oplossen
In de lijst met fouten staan alleen de categorieën waarin fouten zijn vastgesteld. Klik op de pijl naast elk onderdeel om dit uit of samen te vouwen.
Houd bij het bekijken van de lijst met fouten rekening met de onderstaande punten:
In bepaalde gevallen kan de fout worden veroorzaakt door een ontwerpelement, zoals een staal of een alineastijl. Het ontwerpelement wordt
dan niet als een fout gemeld. In plaats daarvan bevat de lijst met fouten elk pagina-item waarop het ontwerpelement is toegepast. Zorg er in
dergelijke gevallen voor dat u het probleem oplost in het ontwerpelement.
Fouten in overlopende tekst, verborgen voorwaarden of notities worden niet vermeld. Verwijderde tekst die nog wel in bijgehouden
614
wijzigingen te vinden is, wordt ook genegeerd.
Een stramienpagina-item met een fout wordt niet vermeld als de stramien niet is toegepast of als geen van de pagina's waarop de stramien
is toegepast, zich binnen het actieve bereik bevindt. Wanneer een stramienpagina-item een fout bevat, wordt die fout één keer vermeld in
het deelvenster Preflight, ook als de fout zich voordoet op elke pagina waarop de stramien is toegepast.
Fouten in niet-afdrukbare pagina-items, in pagina-elementen op het plakbord of in verborgen of niet-afdrukbare lagen worden alleen in de lijst
met fouten weergegeven als de desbetreffende opties zijn opgegeven in het dialoogvenster Preflight-opties.
Als u alleen bepaalde pagina's wilt uitvoeren, kunt u de preflight-controle beperken tot een paginabereik. U kunt onder in het deelvenster
Preflight een paginabereik opgeven.
Live preflight van bestanden inschakelen of uitschakelen
Preflight is standaard voor alle documenten ingeschakeld.
1. Als u de preflight-functie voor het actieve document wilt in- of uitschakelen, selecteert u de optie Aan linksboven in het deelvenster Preflight
of u kiest Preflight-document in het menu Preflight onder in het documentvenster.
2. Als u de preflight-functie voor alle documenten wilt in- of uitschakelen, selecteert u Preflight inschakelen voor alle documenten in het menu
van het deelvenster Preflight.
Fouten oplossen
1. Dubbelklik in de lijst met fouten op een rij of klik op het paginanummer in de kolom Pagina om het pagina-item weer te geven.
2. Klik op de pijl links van Info om informatie over de geselecteerde rij weer te geven.
Het deelvenster Info bevat een omschrijving van het probleem en suggesties voor het oplossen van ervan.
3. Los de fout op.
Een ander profiel selecteren
Bij veel workflows is het handig om verschillende profielen te gebruiken. U kunt bijvoorbeeld verschillende profielen selecteren voor documenten
die u gelijktijdig bewerkt of u kunt een nieuw profiel selecteren als u een nieuwe productiefase start. Wanneer u een ander profiel selecteert, wordt
het document opnieuw gecontroleerd.
1. Open het document.
2. Selecteer een profiel in het menu Profiel van het deelvenster Preflight.
Als u dit profiel altijd voor dit document wilt gebruiken, sluit u het profiel in. Als u dit niet doet, wordt het document geopend met het
standaardwerkprofiel.
Een paginabereik opgeven voor preflighting
Geef onder aan het deelvenster Preflight het paginabereik op (bijvoorbeeld 1-8).
Voor het opgeven van paginabereiken gelden de regels uit het dialoogvenster Afdrukken. Fouten op pagina's buiten dit paginabereik worden niet
vermeld in de lijst met fouten.
Preflight-opties instellen
1. Kies Preflight-opties in het menu van het deelvenster Preflight.
2. Geef de volgende opties op en klik op OK.
Werkprofiel Selecteer het profiel dat u als het standaardprofiel voor nieuwe documenten wilt gebruiken. Als u het werkprofiel wilt insluiten in
nieuwe documenten, selecteert u Werkprofiel insluiten in nieuwe documenten. Zie Preflight-profielen definiëren.
Ingesloten profiel gebruiken / Werkprofiel gebruiken Hiermee bepaalt u bij het openen van een document of het ingesloten profiel van
het document of het opgegeven werkprofiel voor de preflight wordt gebruikt.
Lagen Hiermee bepaalt u of items op alle lagen, zichtbare lagen of zichtbare en afdrukbare lagen in de preflight worden opgenomen. Als
een item zich op een verborgen laag bevindt, kunt u bijvoorbeeld instellen dat fouten met betrekking tot dat item niet worden gemeld.
Niet-afdrukbare objecten Selecteer deze optie als u fouten wilt weergeven met betrekking tot objecten die zijn gemarkeerd als niet-
afdrukbaar in het deelvenster Kenmerken of met betrekking tot stramienpaginaobjecten op pagina's waarop Stramienitems verbergen is
toegepast.
Objecten op plakbord Selecteer deze optie als u fouten met betrekking tot objecten op het plakbord wilt weergeven.
Het aantal rijen per fout beperken
U kunt de lijsten met fouten overzichtelijker houden door het aantal rijen per fout te beperken. Zo kan in een document waarin geen TrueType-
lettertypen mogen worden gebruikt, één TrueType-lettertype dat in het hele document wordt gebruikt, leiden tot honderden fouten. Als u in dat
615
Naar boven
Naar boven
geval het aantal rijen per fout tot 25 beperkt, worden alleen de eerste 25 fouten in de lijst weergegeven en staat er (25+) naast de fout.
Kies Beperking voor aantal rijen per fout in het menu van het deelvenster Preflight en stel het aantal in.
Foutrapport opslaan
U kunt een bestand met alleen tekst of een PDF-bestand genereren met de fouten die worden weergegeven in het deelvenster Preflight. Het
rapport bevat eveneens andere gegevens zoals de tijd, de naam van het document en het profiel.
Voor een compleet overzicht van het document, met alle lettertypen, inkten, koppelingen en andere gebruikte items, maakt u een rapport met
de functie Pakket.
1. Kies Rapport opslaan in het menu van het deelvenster Preflight.
2. Geef op of u het bestand wilt opslaan als een PDF-bestand of een tekstbestand in het menu Opslaan als type (Windows) of opmaak
(Mac OS).
3. Geef een naam en locatie voor het rapport op en klik op Opslaan.
Een preflight van boeken
Met de optie Preflight-boek in het menu van het deelvenster Boek worden alle documenten (of alle geselecteerde documenten) gecontroleerd op
fouten. U kunt het profiel dat in elk document is ingesloten gebruiken of u kunt een specifiek profiel opgeven dat u wilt gebruiken. Een groen of
rood pictogram of een vraagteken geven de preflight-status van elk document aan. Groen betekent dat voor het document geen fouten zijn
aangetroffen. Rood geeft aan dat er zich fouten hebben voorgedaan. Een vraagteken geeft aan dat de status onbekend is. Een document kan
bijvoorbeeld zijn gesloten, preflight kan zijn uitgeschakeld of het preflight-profiel kan zijn gewijzigd.
Preflight-opties instellen in een boek
1. Kies Preflight-boek in het menu van het deelvenster Boek.
2. Geef in het dialoogvenster Preflight-boekopties op of u de preflight-opties wilt toepassen op het volledige boek of alleen op geselecteerde
documenten.
3. Geef onder Preflight-profiel aan of u het profiel uit het menu Profiel gebruiken of het ingesloten profiel van elk document wil gebruiken.
Het profiel dat u opgeeft, wordt tijdelijk voor elk document gebruikt. Als u een afzonderlijk document sluit en opent, wordt het werkprofiel of
het ingesloten profiel gebruikt, afhankelijk van de optie die is ingesteld in het dialoogvenster Preflight-opties.
4. Geef onder Inclusief op welke items u wilt opnemen in de lijst met fouten.
Lagen Hiermee bepaalt u of items op alle lagen, zichtbare lagen of zichtbare en afdrukbare lagen in de preflight worden opgenomen. Als
een item zich op een verborgen laag bevindt, kunt u ervoor kiezen de fouten met betrekking tot dat item niet te vermelden.
Objecten op plakbord Selecteer deze optie als u fouten met betrekking tot objecten op het plakbord wilt weergeven.
Niet-afdrukbare objecten Selecteer deze optie als u fouten wilt vermelden over objecten die in het deelvenster Kenmerken zijn gemarkeerd
als niet-afdrukbaar.
5. Selecteer Rapport genereren om een tekstbestand of een PDF-bestand te genereren met een lijst met fouten. Het gegenereerde rapport
bevat alle fouten in het boek.
6. Klik op Preflight.
Preflight-fouten in een boek oplossen
Als rechts van een documentnaam in het deelvenster Boek een rode stip wordt weergegeven, bevat het document preflight-fouten.
1. Dubbelklik in het van het deelvenster Boek op het document met fouten.
2. Bekijk de fouten in elk document in het deelvenster Preflight en breng de benodigde wijzigingen aan om de problemen op te lossen.
Fouten kunnen worden veroorzaakt door ontwerpelementen zoals stijlen of stalen. Los in dergelijke gevallen de fouten op in de stijlen of stalen van
het stijlbrondocument en synchroniseer vervolgens het boek.
Als u een profiel hebt opgegeven voor gebruik bij de preflight van een boek dat niet het ingesloten documentprofiel is, moet u er rekening mee
houden dat een ander profiel kan worden geselecteerd wanneer u het document weer opent. Het andere profiel kan leiden tot andere preflight-
fouten.
Pakketbestanden
Van de gebruikte bestanden, inclusief lettertypen en gekoppelde afbeeldingen, kunt u een pakket maken dat u naar het servicebureau kunt
versturen. Als u een bestand in een pakket opneemt, dient u een map te maken met daarin het InDesign-document (of documenten in een
boekbestand), alle benodigde lettertypen, gekoppelde afbeelding, tekstbestanden, alsmede een aangepast rapport. Dit rapport, dat als een
tekstbestand wordt opgeslagen, bevat de informatie uit het dialoogvenster Afdrukinstructies, een lijst met alle gebruikte lettertypen, koppelingen en
616
inkten die nodig zijn om het document af te drukken en afdrukinstellingen.
Dit wordt door InDesign gedaan. In het dialoogvenster Pakketoverzicht worden aangetroffen probleemgebieden weergegeven. U kunt uw
servicebureau ook een samengesteld PDF-bestand sturen, gemaakt op basis van uw document of een PostScript-bestand.
1. Voer een van de volgende handelingen uit om het dialoogvenster Pakket te openen:
Kies Bestand > Pakket. (Als Pakket niet wordt weergegeven in het menu Bestand, kiest u een andere werkruimte, bijvoorbeeld Venster
> Werkruimte > Geavanceerd.)
Kies Pakket boek of Pakket geselecteerde documenten in het menu van het deelvenster Boek, afhankelijk van het feit of alle, een aantal
of geen documenten in het deelvenster Boek zijn geselecteerd.
Een waarschuwingspictogram
geeft probleemgebieden aan.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster Pakketoverzicht:
Als problemen worden gemeld, klikt u op Annuleren en gaat u naar het deelvenster Preflight om de probleemgebieden vast te stellen.
Klik op het probleemgebied (bijvoorbeeld Lettertypen) en los het probleem op. Wanneer u tevreden bent over het document, maakt u
nogmaals een pakket van de bestanden.
Klik op Pakket om het maken van het pakket te starten.
3. Vul de afdrukinstructies in. De bestandsnaam die u typt, is de naam van het rapport dat bij alle andere pakketbestanden wordt toegevoegd.
4. Klik op Doorgaan en geef de locatie op waar u alle pakketbestanden wilt opslaan.
5. Selecteer indien nodig het volgende:
Lettertypen kopiëren Hiermee worden alle vereiste lettertypebestanden gekopieerd, maar niet de complete lettertypefamilie.
Gekoppelde afbeeldingen kopiëren Hiermee kopieert u gekoppelde afbeeldingsbestanden naar de locatie van de pakketmap.
Afbeeldingskoppelingen in pakket bijwerken Hiermee past u de u afbeeldingskoppelingen aan de locatie van de pakketmap aan.
Alleen uitzonderingen voor woordafbreking in document gebruiken Als deze optie is geselecteerd, markeert InDesign dit document
zodat de inhoud ervan niet opnieuw wordt geplaatst wanneer iemand anders het document opent of bewerkt op een computer met andere
instellingen voor woordafbreking of woordenboeken. U kunt deze optie inschakelen wanneer u het bestand naar een servicebureau verzendt.
Inclusief lettertypen en koppelingen van verborgen en niet-afdrukbare inhoud Hiermee maakt u een pakket van de objecten op
verborgen lagen, verborgen voorwaarden en lagen waarvoor de optie Laag afdrukken is uitgeschakeld. Als deze optie uitgeschakeld is,
worden alleen de zichtbare en afdrukbare elementen van het document opgenomen wanneer u het pakket maakt.
Rapport weergeven Met Rapport weergeven wordt direct na het maken van het pakket het rapport met afdrukinstructies in een teksteditor
geopend. Als u de afdrukinstructies wilt bewerken voordat het maken van het pakket is voltooid, klikt u op de knop Instructies.
6. Klik op Pakket om verder te gaan met het maken van het pakket.
Lettertypefouten corrigeren
In het gedeelte Lettertypen van het dialoogvenster Pakketoverzicht staan alle lettertypen die in het document worden gebruikt (waaronder
lettertypen die op overlopende tekst of op tekst op het plakbord zijn toegepast, en lettertypen die in EPS-bestanden, Adobe Illustrator-bestanden
en geplaatste PDF-pagina's zijn ingesloten). Ook wordt aangegeven of het lettertype op uw computer geïnstalleerd en beschikbaar is. Als u Alleen
problemen tonen selecteert, worden alleen lettertypen weergegeven die in de volgende categorieën vallen:
Ontbrekende lettertypen Hiermee worden lettertypen weergegeven die in het document worden gebruikt, maar die niet op de computer zijn
geïnstalleerd of niet beschikbaar zijn als met het document geïnstalleerde lettertypen.
Onvolledige lettertypen Hiermee worden lettertypen weergegeven waarvoor wel een schermlettertype op de computer aanwezig is, maar geen
overeenkomstig printerlettertype.
Beveiligde lettertypen Hiermee worden lettertypen weergegeven die niet in PDF- of EPS-bestanden kunnen worden ingesloten of die vanwege
licentiebeperkingen niet kunnen worden gebruikt als met het document geïnstalleerde lettertypen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sluit het dialoogvenster Preflight en installeer de desbetreffende lettertypen op de computer.
Klik op Lettertype zoeken in het gebied Lettertypen van het dialoogvenster Preflight en zoek, toon en vervang lettertypen die in het document
worden gebruikt.
Let erop dat er voor de lettertypen die in het document worden gebruikt, een gebruiksrechtovereenkomst is en dat de lettertypen hetzij op de
computer, hetzij op het uitvoerapparaat zijn geïnstalleerd en geactiveerd.
Koppelingen en afbeeldingen herstellen
In het gedeelte Koppelingen en afbeeldingen van het dialoogvenster Pakketoverzicht staan alle koppelingen, ingesloten afbeeldingen en geplaatste
InDesign-bestanden die in het document worden gebruikt, inclusief DCS- en OPI-koppelingen van gekoppelde EPS-afbeeldingen. De in EPS-
afbeeldingen ingesloten illustraties en geplaatste InDesign-afbeeldingen worden niet als koppelingen opgenomen in het Preflight-rapport. Het
hulpprogramma geeft de ontbrekende of verouderde koppelingen en RGB-afbeeldingen aan. De scheiding van deze afbeeldingen wordt mogelijk
niet goed uitgevoerd, tenzij kleurbeheer is ingeschakeld en correct is geconfigureerd.
617
Opmerking: het dialoogvenster Pakketoverzicht kan geen RGB-afbeeldingen detecteren die zijn ingesloten in geplaatste EPS-, Adobe Illustrator-,
Adobe PDF-, FreeHand- en INDD-bestanden. U bereikt het beste resultaat door de kleurgegevens voor geplaatste bestanden te controleren met
het deelvenster Preflight of in de toepassingen waarin de bestanden zijn gemaakt.
1. Als u alleen probleemafbeeldingen wilt weergeven, selecteert u Alleen problemen tonen in het gedeelte Koppelingen en afbeeldingen van
het dialoogvenster Pakketoverzicht.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om een koppeling te repareren:
Selecteer de probleemafbeelding en klik op Bijwerken of Opnieuw koppelen.
Klik op Alles repareren.
3. Zoek de correcte afbeeldingsbestanden en klik op Openen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
618
PDF-bestanden voor prepress-bureaus voorbereiden
Naar boven
Naar boven
Over gereedschappen voor het publiceren van PDF-afdrukken
Het document controleren voordat het wordt geëxporteerd
Een afdrukklaar Adobe PDF-bestand maken
Over gereedschappen voor het publiceren van PDF-afdrukken
In sommige workflows voor het publiceren van afdrukken worden documenten verdeeld in de indeling van de toepassing waarin ze zijn gemaakt
(ook wel de eigen indeling genoemd). Nadat de bestanden zijn goedgekeurd, worden ze in PostScript of in een eigen indeling opgeslagen voor
prepress-bestanden en de uiteindelijke afdruk. PostScript-bestanden kunnen verschillen qua grootte en complexiteit, omdat PostScript op een
groot aantal verschillende manieren door toepassingen kan worden gegenereerd. Tijdens het uitvoeren van de bestanden kunnen er zich
problemen voordoen, zoals lettertypen die ontbreken, bestanden die beschadigd zijn, grafische elementen die ontbreken en functies die niet
worden ondersteund. Daarom werken Adobe en haar partners aan betrouwbare oplossingen voor publicatieworkflows op basis van PDF.
Met InDesign exporteert u het document naar een samengesteld Adobe PDF-bestand, een zogeheten digitale master. Deze digitale masters zijn
compacte, betrouwbare bestanden die door u of het prepress-bureau kunnen worden bekeken, bewerkt, georganiseerd en gereviseerd. Het
prepress-bureau kan het PDF-bestand dan op een geschikt moment tijdens de workflow direct uitvoeren of verwerken met gereedschappen uit
diverse programma's voor naverwerkingstaken, zoals Preflight-controles, overvulling, impositie en kleurscheidingen.
PDF-bestanden in de workflow
Veel grote uitgevers gebruiken PDF-bestanden om hun weergave- en productiecycli te stroomlijnen. Bij veel uitgevers van tijdschriften en kranten
is PDF de standaardindeling voor het via satelliet of ISDN-lijnen aanleveren van advertenties aan lokale uitgeverijen. Met PDF-bestanden kunnen
lokale uitgevers een advertentie bekijken zoals deze is ontworpen, eventueel nog tekst aanpassen en vanaf een computer betrouwbare afdrukken
maken.
Technologieën en vereisten voor workflows met PDF-bestanden
Adobe werkt voortdurend aan betere workflows voor servicebureaus en raadt aan haar website www.adobe.com/nl regelmatig te bezoeken om op
de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen. Adobe heeft als oplossing voor de publicatieworkflows een geïntegreerd systeem van diverse
technologieën ontwikkeld:
Adobe Acrobat 9 met ondersteuning voor Adobe PDF versie 1.7.
Adobe PostScript 3-afdruktechnologie voor apparaatonafhankelijke ondersteuning, Adobe In-RIP-overvulling, in-RIP-kleurscheidingen en
zachte overvloeiingen.
Adobe InDesign CS4 met functies voor het maken van paginalayouts met hoge resolutie en directe verwerking van PDF-bestanden.
PDF/X, een ISO-standaard voor het uitwisselen van grafische inhoud die veel kleur-, lettertype- en overvulvariabelen uitschakelt waardoor
problemen bij het afdrukken worden voorkomen.
Een samengestelde PDF-workflow met hoge resolutie bevat doorgaans een PostScript 3-uitvoerapparaat waarvan de RIP in-RIP-scheidingen
ondersteunt. Als uw uitvoerapparaat PostScript Level 2 gebruikt of in-RIP-scheidingen niet ondersteunt, moet u een vooraf gescheiden workflow
gebruiken die PostScript kan afdrukken.
Het document controleren voordat het wordt geëxporteerd
Voordat u een PDF-bestand maakt en naar een prepress-bureau stuurt, moet u ervoor zorgen dat het InDesign-document aan de specificaties van
het prepress-bureau voldoet. In de volgende lijst staan enkele aanbevelingen:
Gebruik de Preflight-functie van InDesign om te controleren of de afbeeldingsresolutie en de kleurenruimten juist zijn, of de lettertypen
beschikbaar zijn en kunnen worden ingesloten, of de afbeeldingen de meest recente zijn, enzovoort.
Bekijk voor het exporteren de Adobe PDF-exportinstellingen en pas deze indien nodig aan. In het waarschuwingsgedeelte van het
deelvenster Samenvatting wordt aangegeven wanneer de instellingen van de voorinstelling niet kunnen worden toegepast.
Als uw illustraties transparantie (waaronder overdrukken en slagschaduwen) bevat en u wilt die met een hoge resolutie uitvoeren, is het
raadzaam eerst de effecten van het afvlakken in het deelvenster Voorvertoning afvlakker te bekijken voordat u het bestand opslaat.
Komt transparantie in uw illustratie voor, vraag dan aan uw prepress-servicebureau of zij afgevlakte of niet-afgevlakte PDF-bestanden willen
hebben. Indien mogelijk moet er zo laat mogelijk in de workflow worden afgevlakt, bij voorkeur door het prepress-bureau. Als uw
servicebureau echter liever wil dat u de transparantie afvlakt, stuurt u een PDF/X-1a-compatibel bestand op.
Als het document wordt gescheiden, kunt u de scheidingen en de beperkingen van de inktdekking via het deelvenster Voorvertoning
619
Naar boven
scheidingen bekijken.
Gebruik in een document alleen afbeeldingen met een hoge resolutie.
U bereikt het beste resultaat als u alleen CMYK-afbeeldingen in een vierkleuren procestaak gebruikt. Ook kunt u in het dialoogvenster Adobe
PDF exporteren RGB-afbeeldingen naar CMYK omzetten (categorie Uitvoer).
U kunt opgeven dat verborgen en niet-afdrukbare lagen niet in het geëxporteerde PDF-document worden opgenomen. (Zie Kiezen welke
lagen worden afgedrukt of naar PDF worden geëxporteerd.)
Zie de afdrukhandleiding van Adobe InDesign CS4 voor prepress-servicebureaus op de dvd van Adobe InDesign CS4 of op de Adobe-website
voor gedetailleerde informatie over het voorbereiden van InDesign-documenten voor PDF-uitvoer met een hoge resolutie.
Een afdrukklaar Adobe PDF-bestand maken
Een prepress-bureau kan met Acrobat 7.0 en latere versies Preflight-controles en kleurscheidingen uitvoeren. Latere versies van Acrobat
Professional bevatten geavanceerdere Preflight-gereedschappen, waaronder een functie voor het automatisch doorvoeren van bepaalde
correcties. Een prepress-bureau gebruikt prepress-toepassingen en in-RIP-technologieën voor Preflight-controles, overvulling, impositie en om
kleurscheidingen van de pagina's in de digitale master te maken.
Als u het Adobe PDF-bestand zonder afbeeldingen wilt maken, moet u ervoor zorgen dat het prepress-bureau toegang heeft tot de originele
afbeeldingen met hoge resolutie die nodig zijn voor een juiste uitvoer. Vraag aan het prepress-bureau of zij met Acrobat Reader 7.0 of een
nieuwere versie werken, waarmee tekst en kleurenafbeeldingen accuraat worden weergegeven. Acrobat 8 Professional of later levert het beste
resultaat.
Als u een workflow met kleurbeheer gebruikt, kunt u met de precisie van kleurenprofielen de controle op het scherm uitvoeren (een soft proof). U
kunt bekijken hoe de kleuren van het document eruit gaan zien wanneer deze op een specifiek uitvoerapparaat worden gereproduceerd.
Opmerking: Vertrouw nooit op de schermweergave van kleuren, tenzij u een kleurbeheersysteem (CMS) gebruikt met nauwkeurig gekalibreerde
ICC-profielen en zeker weet dat de monitor juist is gekalibreerd.
1. Maak het document gereed voor exporteren naar Adobe PDF.
2. Exporteer met behulp van het .joboptions-bestand dat u van uw servicebureau hebt ontvangen. Als u geen .joboptions-bestand hebt, gebruik
dan een PDF/X-voorinstelling.
3. Voer een Preflight-controle van het PDF-bestand in Acrobat 7.0 Professional of hoger uit.
4. Controleer en corrigeer indien nodig het PDF-bestand.
5. Verstuur het drukklare PDF-bestand naar het prepress-bureau.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
620
Miniaturen en grote documenten afdrukken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Miniaturen afdrukken
Grote documenten afdrukken
Een document opsplitsen
Documenten schalen
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Miniaturen afdrukken
Als u meerdere pagina's op één pagina wilt plaatsen, maakt u miniaturen. Dit zijn kleine voorvertoningsversies van uw document. Miniaturen zijn
handig voor het controleren van de inhoud en de indeling. Indien nodig wordt de afdrukstand automatisch aangepast. Wanneer u de optie
Miniaturen uitschakelt, moet u echter opnieuw de oorspronkelijke stand instellen.
Opmerking: Als u miniaturen afdrukt, worden drukkersmarkeringen en andere items in het afloopgebied en de witruimte genegeerd.
1. Selecteer Miniaturen in het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken.
2. Selecteer in het menu het aantal miniaturen per pagina.
Grote documenten afdrukken
In InDesign kunt u documenten van 5,5 x 5,5 meter maken, maar de meeste desktopprinters kunnen zulke grote pagina's niet afdrukken.
U kunt een dergelijk groot document op uw desktopprinter afdrukken als u elke pagina van het document afdrukt in delen (de zogenaamde tegels),
die u naderhand samenvoegt tot één geheel. U kunt desgewenst de grootte van het document aanpassen aan het beschikbare papierformaat.
Een document opsplitsen
De afmetingen van een document hoeven niet overeen te komen met de papierformaten die door printers worden gebruikt. Bij het afdrukken van
dergelijke documenten wordt het te grote document gesplitst in een of meer rechthoeken die qua grootte gelijk zijn aan het papier waarop de
printer kan afdrukken. De delen kunt u daarna samenvoegen.
U kunt een document zelf opsplitsen of het automatisch laten verdelen. Door een document zelf op te splitsen kunt u de oorsprong voor de
linkerbovenhoek van de delen instellen, zodat u kunt bepalen waar de pagina op het papier wordt afgedrukt.
Een document automatisch opsplitsen
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer Naast elkaar in het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken.
3. Kies een van de volgende opties in het menu Naast elkaar:
Automatisch Berekent automatisch het vereiste aantal tegels inclusief de overlapping. Automatisch uitgelijnd Vergroot indien nodig de
overlapping zodat de rechterkant van de meest rechtse tegels wordt uitgelijnd op de rechterkant van de documentpagina, en de onderkant
van de onderste tegels wordt uitgelijnd op de onderkant van de documentpagina.
4. Bij Overlappen geeft u op welke gegevens u voor elk deel dubbel wilt afdrukken, waardoor u de delen makkelijker kunt samenvoegen. Bij
deze optie wordt de maateenheid gebruikt die voor het document is ingesteld. Deze waarde moet groter zijn dan de minimale niet-
afdrukbare marges voor de printer. U kunt maximaal de helft van de kortste zijde van de documentpagina als overlapping opgeven. Tegels
voor bijvoorbeeld een pagina van 27,94 x 43,18 cm mogen elkaar maximaal 13,97 cm overlappen.
Een document handmatig opsplitsen
Wanneer een document automatisch wordt opgesplitst, worden alle onderdelen automatisch tegelijk afgedrukt. Splitst u een document handmatig
op, dan moet u elk onderdeel afzonderlijk afdrukken.
1. Kies indien nodig Weergave > Linialen tonen om de linialen weer te geven.
2. Stel het nulpunt opnieuw in door het snijpunt van de linialen te slepen naar de linkerbovenhoek van het deel dat u wilt afdrukken. Vergeet
niet ruimte over te houden voor overlapping en de drukkersmarkeringen.
Het formaat en de vorm van het gebied dat door InDesign wordt bedrukt, wordt bepaald door het gekozen papierformaat en de afdrukstand.
3. Kies Bestand > Afdrukken en klik links op Instelling.
621
Naar boven
4. Selecteer in het gedeelde Instelling de optie Naast elkaar en kies vervolgens Handmatig in het menu Naast elkaar.
Documenten schalen
U kunt een te groot document aan een kleiner vel papier aanpassen door de hoogte en breedte van het document symmetrisch of asymmetrisch
te schalen. Kies Asymmetrisch schalen wanneer u bijvoorbeeld afdrukt op film die op een flexografische pers wordt gebruikt. Als u weet in welke
richting de plaat op de persdrum wordt geplaatst, kunt u door te schalen rekening houden met het feit dat de plaat doorgaans 2 tot 3% wordt
uitgerekt. De optie Schalen wijzigt de grootte van de pagina's in het document niet.
Opmerking: Wanneer u spreads afdrukt, wordt elke spread afzonderlijk geschaald.
Een document handmatig schalen
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer in het gedeelte Instellen van het deelvenster Afdrukken de optie Breedte om de vakken Breedte en Hoogte te activeren.
3. Als u de huidige breedte-hoogteverhouding wilt behouden, selecteert u Verhoudingen behouden. Wilt u dat niet, dan schakelt u deze optie
uit.
4. Typ een percentage van 1 tot 1000 in de vakken Breedte en Hoogte. Als u Verhoudingen behouden hebt geselecteerd, hoeft u slechts één
waarde op te geven. De andere waarde wordt automatisch aangepast.
Een document automatisch schalen
1. Zorg ervoor dat u in het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken de opties Naast elkaar en Miniatuur hebt uitgeschakeld. (Indien
deze opties zijn ingeschakeld, is de optie Aanpassen aan pagina niet beschikbaar.)
2. Selecteer Aanpassen aan pagina. Het schalingspercentage (bepaald door het afbeeldingsgebied dat wordt gedefinieerd door de
geselecteerde PPD) staat naast de optie Aanpassen aan pagina.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
622
Voorinstellingen overvul
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Voorinstellingen overvul
Een voorinstelling overvul maken of wijzigen
Overvulvoorinstellingen beheren
Een voorinstelling overvul toewijzen aan pagina's
Paginabereiken voor overvullen instellen
Opties voor voorinstellingen overvul
Graduele overvullingen instellen
Zwart overvullen
Overvulbreedte instellen voor kleuren die aan zwart grenzen
Boeken met conflicterende overvulvoorinstellingen afdrukken
Overzicht van het deelvenster Voorinstellingen overvul
Een voorinstelling overvul is een verzameling overvulinstellingen die u op een pagina of een paginabereik in een document kunt toepassen. Het
deelvenster Voorinstellingen overvul verschaft een interface waarin u overvulinstellingen kunt opgeven en waarin u voorinstellingen voor overvullen
kunt opslaan. U kunt overvulvoorinstellingen op één, meerdere of alle pagina's in het actieve document toepassen of de voorinstellingen vanuit een
ander InDesign-document importeren. Als u geen overvulvoorinstelling toepast op een paginabereik voor overvulling, wordt de standaard
overvulvoorinstelling bij het paginabereik gebruikt.
De instellingen van een overvulvoorinstelling weergeven
1. Als het deelvenster Voorinstellingen overvul niet open is, kiest u Venster > Uitvoer > Voorinstellingen overvul.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Voorinstellingen overvul:
Dubbelklik op de voorinstelling.
Selecteer de voorinstelling en kies Opties voorinstelling in het deelvenstermenu.
De lijst met overvulvoorinstellingen comprimeren
Kies Kleine deelvensterrijen in het menu van het deelvenster Voorinstellingen overvul.
Ongebruikte overvulvoorinstellingen opgeven
Kies de optie Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Voorinstellingen overvul. Met uitzondering van de voorinstellingen
[Standaard] en [Geen voorinstelling overvul] accentueert het overvulprogramma alle voorinstellingen die niet aan het actieve document zijn
toegewezen. U kunt deze voorinstellingen verwijderen.
Een voorinstelling overvul maken of wijzigen
1. Als het deelvenster Voorinstellingen overvul niet open is, kiest u Venster > Uitvoer > Voorinstellingen overvul.
2. Kies Nieuwe voorinstelling in het deelvenstermenu om een voorinstelling te maken of dubbelklik op een voorinstelling om deze te bewerken.
Opmerking: Door te klikken op de knop Nieuwe voorinstelling onder in het deelvenster Voorinstellingen overvul wordt er op basis van de
instellingen van de standaard overvulvoorinstelling een nieuwe voorinstelling gemaakt.
3. Geef de volgende opties op en klik op OK:
Naam Typ een naam voor de voorinstelling. U kunt de naam van de standaard overvulvoorinstelling niet wijzigen.
Breedte overvulling Typ waarden om de hoeveelheid overlapping van inktkleuren op te geven.
Weergave overvulling Geef opties op om de vorm van de overvullingen te bepalen.
Afbeelding Geef instellingen op om te overvulling van geïmporteerde bitmapafbeeldingen te bepalen.
Drempelwaarden overvulling Typ waarden om op te geven onder welke voorwaarden overvulling wordt uitgevoerd. Veel variabelen zijn
van invloed op de waarden die u hier invoert. Vraag uw prepress-bureau om nadere informatie.
Overvulvoorinstellingen beheren
U kunt voorinstellingen voor overvullen dupliceren, verwijderen, importeren en aanpassen.
623
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een voorinstelling overvul dupliceren
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer in het deelvenster Voorinstellingen overvul een voorinstelling en kies Voorinstelling dupliceren in het deelvenstermenu.
Sleep een voorinstelling naar de knop Nieuwe voorinstelling onder in het deelvenster.
Een voorinstelling overvul verwijderen
1. Selecteer een of meer voorinstellingen in het deelvenster Voorinstellingen overvul en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Verwijderen.
Kies Voorinstellingen verwijderen in het deelvenstermenu.
2. Als u wordt gevraagd een overvulvoorinstelling te vervangen, kiest u een overvulvoorinstelling in het dialoogvenster Voorinstelling overvul
verwijderen. Dit dialoogvenster verschijnt als minstens een van de geselecteerde voorinstellingen is toegewezen aan een pagina.
3. Klik Ja om het verwijderen te bevestigen.
Opmerking: De twee ingebouwde voorinstellingen [Standaard] en [Geen voorinstelling overvul] kunnen niet worden verwijderd.
Voorinstellingen uit een ander InDesign-document importeren
1. Kies de optie Voorinstellingen overvul laden in het menu van het deelvenster Voorinstellingen overvul.
2. Selecteer het InDesign-bestand en klik op Openen.
Een voorinstelling overvul toewijzen aan pagina's
U kunt een overvulvoorinstelling toewijzen aan een document of aan een aantal aaneengesloten pagina's in een document. Zo worden pagina's
zonder aangrenzende kleuren sneller afgedrukt als u het overvullen op deze pagina's uitschakelt. Het overvullen wordt pas bij het afdrukken van
het document actueel.
De overvultoewijzingen geven een overzicht van de voorinstellingen die aan de diverse pagina's zijn toegewezen. Deze overvultoewijzingen
worden bijgewerkt wanneer u op de knop Toewijzen klikt.
1. Kies de optie Voorinstelling overvul toewijzen in het menu van het deelvenster Voorinstellingen overvul.
2. Kies bij Voorinstelling overvul de voorinstelling die u wilt toepassen.
3. Selecteer de pagina's waarop de overvulvoorinstelling moet worden toegepast.
4. Klik op Toewijzen en vervolgens op Gereed.
Opmerking: Als u wel op Gereed maar niet op Toewijzen klikt, wordt het dialoogvenster gesloten zonder dat de overvultoewijzingen worden
gewijzigd. De overvultoewijzingen die eerder zijn gemaakt met de knop Toewijzen, blijven van kracht.
Paginabereiken voor overvullen instellen
1. Kies de optie Voorinstelling overvul toewijzen in het menu van het deelvenster Voorinstellingen overvul.
2. Kies de voorinstelling die u op de paginabereiken wilt toepassen.
3. Selecteer Bereik en voer een of meer bereiken in oplopende volgorde in. Gebruik een afbreekstreepje bij bereiken en zet na elke pagina en
bereik een komma of een komma en een spatie. 2-4, 6, 9-10, 12- is bijvoorbeeld een geldig bereik.
4. Klik op Toewijzen en vervolgens op Gereed.
U schakelt een bereik voor overvulling uit door Voorinstelling overvul toewijzen te kiezen in het menu van het deelvenster, een paginabereik op te
geven en [Geen voorinstelling overvul] te kiezen in het menu Voorinstelling overvul. Klik op Toewijzen en vervolgens op Gereed.
Opties voor voorinstellingen overvul
U kunt opties voor voorinstellingen voor overvullen wijzigen wanneer u een voorinstelling voor overvullen maakt of bewerkt. In Acrobat en InDesign
zijn dezelfde opties voor voorinstellingen voor overvullen beschikbaar. In Acrobat kunt u voorinstellingen voor overvullen bekijken als u
Geavanceerd > Afdrukproductie > Voorinstellingen overvulling kiest. In InDesign kiest u Venster > Uitvoer > Voorinstellingen overvul.
624
Overvulbreedten
De overvulbreedte is de mate van overlap voor elke overvulling. Doordat de eigenschappen van het papier, schermregels en de instellingen van de
drukpers kunnen verschillen, zijn ook verschillende overvulbreedten vereist. Voor correcte overvulbreedten neemt u contact op met een drukker.
Standaard Geeft de overvulbreedte in punten op voor overvulling van alle kleuren, uitgezonderd de kleuren met effen zwart. De standaardwaarde
is 0p0,25.
Zwart Geeft de afstand aan waarmee de inkten moeten overlopen in effen zwart, of de belemmeringshoeveelheid. Dit is de afstand tussen de
zwarte randen en de onderliggende inkten voor het overvullen van verzadigde zwarte kleuren. De standaardwaarde is 0p0,5. Voor deze instelling
wordt vaak een waarde opgegeven van anderhalf tot tweemaal de waarde van de standaardovervulbreedte.
In InDesign bepaalt de waarde die u instelt voor Zwarte kleur, de waarde voor een effen zwart of een verzadigd zwart, een zwarte procesinkt (K)
die wordt gemengd met kleureninkten zodat deze meer dekkend en verzadigd wordt.
Opmerking: (InDesign) Als u de ingebouwde overvulling van het programma kiest en u een grotere breedte dan 4 punten opgeeft voor de
standaardovervulling of de overvulling Zwart, wordt de overvulbreedte niet groter dan 4 punten. De waarde die u hebt opgegeven, wordt wel
weergegeven. Wanneer u overschakelt naar Adobe In-Rip-overvulling, worden overvullingen die u op meer dan 4 punten hebt ingesteld, namelijk
wel toegepast.
De weergave van overvulling
Een samenvoeging is de plaats waar twee overvullingen elkaar bij een bepaald punt raken. U kunt de vorm van de buitenste samenvoeging van
twee overvulsegmenten en het snijpunt van drie overvullingen bepalen.
Stijl samenvoeging Bepaalt de vorm van de buitenste samenvoeging van twee overvulsegmenten. U kunt kiezen uit Afknot, Rond of Schuine
rand. De optie Afknot is standaard geselecteerd. Deze komt overeen met eerdere overvulresultaten en bewaart dus de compatibiliteit met eerdere
versies van de Adobe-overvulengine.
Voorbeelden van samengevoegde overvullingen van links naar rechts: afknotsamenvoeging, ronde samenvoeging en samenvoeging met schuine
rand
Stijl einde Bepaalt het snijpunt van drieweg-overvullingen. Bij de standaardoptie Afknot wordt het einde van de overvulling zo gevormd dat dit niet
bij het snijdende object in de buurt komt. De overlapping beïnvloedt de vorm van de overvulling die wordt gegenereerd door het lichtste, neutrale
densiteitsobject dat twee of meer donkerdere objecten doorsnijdt. Het einde van de lichtste overvulling wikkelt zich rond het punt waar de drie
objecten elkaar snijden.
Close-up van voorbeelden van overvuleinden: afknotten (links) en overlappen (rechts)
Drempelwaarden voor overvulling
Stap Hiermee geeft u de drempel voor de kleurovergang op waarboven een overvulling wordt gemaakt. Voor bepaalde afdruktaken is uitsluitend
een overvulling van de meest extreme kleurvariaties vereist, terwijl bij andere taken een overvulling is vereist voor subtielere kleurvariaties. De
waarde voor Stap geeft de mate aan waarin componenten (zoals CMYK-waarden) van aangrenzende kleuren moeten verschillen voordat wordt
overgevuld.
Om te wijzigen hoe de inkten in aangrenzende kleuren kunnen verschillen voordat die kleuren worden overgevuld, moet u de waarde voor Stap in
het dialoogvenster Nieuwe voorinstelling overvul en Opties voorinstelling overvul wijzigen verhogen of verlagen. De standaardwaarde is 10%. Een
waarde tussen 8% en 20% geeft het beste resultaat. Als u een lager percentage instelt, wordt de gevoeligheid voor kleurverschillen groter. Dit
resulteert in meer overvullingen.
Zwarte kleur Hiermee geeft u de minimale hoeveelheid zwarte inkt op die is vereist voordat de breedte-instelling voor de overvulling Zwart wordt
625
Naar boven
Naar boven
toegepast. De standaardwaarde is 100%. Een waarde van 70% of meer geeft het beste resultaat.
Zwarte densiteit Bepaalt de waarde voor de neutrale densiteit waarbij of waarboven een inkt als zwart wordt beschouwd. Als u bijvoorbeeld bij
een donkere steuninkt de breedte-instelling voor de overvulling Zwart wilt gebruiken, voert u hier de neutrale densiteitswaarde in. Deze waarde
wordt doorgaans ingesteld op een waarde in de buurt van de standaardwaarde 1,6.
Graduele overvulling Hiermee bepaalt u wanneer het overvulprogramma wordt gestart om de middellijn van de kleurgrens te laten overlopen. De
waarde verwijst naar de verhouding van de waarde voor de neutrale densiteit van de lichtste kleur ten opzichte van die voor de neutrale densiteit
van een aangrenzende kleur die donkerder is. Als u 70% opgeeft voor Graduele overvulling, wordt de positie van de overvulling verschoven zodat
de middellijn over begint te lopen wanneer de neutrale densiteit van de lichtste kleur meer dan 70% is van neutrale densiteit van de donkerste
kleur (de neutrale densiteit van de lichtste kleur gedeeld door de neutrale densiteit van de donkerste kleur > 0,70). Voor kleuren met een identieke
neutrale densiteit worden de overvullingen altijd nauwkeurig rond de middellijn geplaatst, tenzij Graduele overvulling is ingesteld op 100%.
Overvulkleur verminderen Hiermee bepaalt u de mate waarin met componenten van aangrenzende kleuren de overvulkleur wordt verminderd.
Met deze instelling kunt u vermijden dat bepaalde aangrenzende kleuren (zoals pastelkleuren) een lelijke overvulling maken die donkerder is dan
de beide kleuren. Als u een waarde opgeeft die lager is dan 100%, wordt de kleur van de overvulling lichter Bij een instelling van 0% krijgt de
overvulling een neutrale densiteit die gelijk is aan de neutrale densiteit van de donkerste kleur.
Geïmporteerde afbeeldingen overvullen
U kunt een overvulvoorinstelling maken waarmee u overvullingen in afbeeldingen en overvullingen tussen bitmapafbeeldingen (zoals foto's en
afbeeldingen in PDF-rasterbestanden) en vectorobjecten (zoals objecten uit een tekenprogramma en PDF-vectorbestanden) kunt controleren. Elke
overvulengine behandelt geïmporteerde afbeeldingen op een andere manier. Het is belangrijk dat u zich bewust bent van deze verschillen bij het
instellen van opties voor overvullen.
Positie overvulling Hier kunt u aangeven waar de overvulling moet worden geplaatst wanneer de overvulling van vectorobjecten (inclusief in
InDesign getekende objecten) op bitmapafbeeldingen moet worden toegepast. Met uitzondering van de optie Neutrale densiteit geven alle opties
een visueel consistente rand. Met Gecentreerd maakt u een overvulling waarbij de rand tussen objecten en afbeeldingen wordt verdeeld. Met
Onderdrukken overlappen de objecten de aangrenzende afbeelding. Met Neutrale densiteit past u dezelfde overvulinstellingen toe die overal in het
document gelden. Als u met de optie Neutrale densiteit een object naar een foto overvult, kan dit in duidelijk zichtbare ongelijkmatige randen
resulteren wanneer de overvulling van de ene kant van de rand naar de andere verschuift. Bij Spreiden overlapt de bitmapafbeelding het
aangrenzende object.
Objecten naar afbeeldingen overvullen Hiermee zorgt u ervoor dat vectorobjecten (zoals kaders die als sleutellijnen worden gebruikt) naar
afbeeldingen worden overgevuld met behulp van de instellingen van de optie Positie overvulling. Als vectorobjecten de afbeeldingen in een
paginabereik voor overvulling niet overlappen, schakelt u deze optie uit zodat de toepassing van de overvulling voor dit paginabereik sneller
verloopt.
Afbeeldingen naar afbeeldingen overvullen Hiermee schakelt u overvullen langs de randen van overlappende of aangrenzende
bitmapafbeeldingen in. Deze functie is standaard ingeschakeld.
Afbeeldingen intern overvullen Hiermee schakelt u de overvulling tussen kleuren binnen elke bitmapafbeelding afzonderlijk in (dus niet alleen
waar deze aan vectorafbeeldingen en tekst grenzen). Gebruik deze optie voor paginabereiken die alleen eenvoudige afbeeldingen met een hoog
contrast bevatten, zoals schermopnamen of striptekeningen. Selecteer deze optie niet voor afbeeldingen met verlopende tonen of andere
ingewikkelde afbeeldingen, omdat anders de overvullingen van slechte kwaliteit zijn. De overvulling verloopt sneller als deze optie is
uitgeschakeld.
1-bits afbeeldingen overvullen Met deze optie wordt voor 1-bits afbeeldingen en aangrenzende objecten een overvulling toegepast. Deze optie
maakt geen gebruik van de instellingen voor de positie van de afbeeldingsovervulling, omdat 1-bits afbeeldingen slechts één kleur bevatten. U
kunt deze optie doorgaans het beste ingeschakeld laten. In bepaalde situaties, zoals bij 1-bits afbeeldingen met veel ruimte tussen de pixels,
resulteert het inschakelen van deze optie vaak in een donkerdere afbeelding en een trage overvulling.
Graduele overvullingen instellen
1. Kies Nieuwe voorinstelling in het deelvenstermenu om een voorinstelling te maken of dubbelklik op een voorinstelling om deze te bewerken.
2. Voer in de sectie Overvuldrempels voor Graduele overvulling een percentage in van 0 tot 100, of gebruik het standaardpercentage 70%. Bij
de waarde 0% worden alle overvullingen standaard op de middellijn geplaatst. Bij de waarde 100% worden de schuivende overvullingen
uitgeschakeld, zodat de ene kleur volledig in de andere overloopt, ongeacht de verhouding van de neutrale densiteit van de aangrenzende
kleuren.
Zwart overvullen
Bij het maken of bewerken van voorinstellingen bepaalt de waarde die u opgeeft voor Kleur zwart (Zwarte kleur in InDesign), wat wordt beschouwd
als effen zwart en verzadigd zwart. Een verzadigde zwarte kleur is een zwarte kleur die gebruikmaakt van een steunraster, waarmee extra
percentages van een of meer procesinkten worden toegevoegd om de zwarte kleur te versterken.
De instelling Zwarte kleur (Kleur zwart in Acrobat) is handig wanneer u zeer grote puntvergrotingen moet compenseren, als u bijvoorbeeld papier
van lage kwaliteit gebruikt. In zulke situaties worden zwartpercentages van minder dan 100% afgedrukt als effen zones. Door het raster van zwarte
of verzadigde zwarte kleuren (tinten effen zwart) in te stellen en de standaardinstelling 100% voor Zwarte kleur (Kleur zwart in Acrobat) te
verlagen, kunt u de puntvergroting compenseren en ervoor zorgen dat de overvulengine de correcte overvulbreedte en -plaatsing op zwarte
objecten toepast.
Wanneer een kleur de waarde van Zwarte kleur (Kleur zwart in InDesign) bereikt, wordt de waarde van de overvulbreedte voor Zwart toegepast op
626
Naar boven
Naar boven
alle aangrenzende kleuren en worden overvullingen voor het behouden van de afstand gebruikt voor de verzadigde zwarte kleur op basis van de
breedtewaarde voor Zwart.
Als de steunrasters helemaal tot aan de rand van een zwarte zone reiken, zal elke foutieve overeenstemming ervoor zorgen dat de randen van de
steunrasters zichtbaar worden, zodat een ongewenst effect ontstaat. Het overvulprogramma gebruikt een afstandsbewaring, of
belemmeringsplaatsing, voor verzadigde zwarte kleuren, zodat de steunrasters op een vaste afstand worden gehouden van de randen van
omgekeerde of lichte objecten op de voorgrond. De lichte objecten behouden zo hun scherpte. U bepaalt zelf de afstand tussen de steunrasters
van de randen van een zwarte zone door een breedtewaarde voor de overvulling Zwart op te geven.
Opmerking: Als het element dat u overvult een dun element is, zoals een zwarte lijn rond illustraties, wordt de instelling voor de overvulbreedte
Zwart genegeerd en wordt de overvulling beperkt tot de helft van de breedte van het dunne element.
Overvulbreedte instellen voor kleuren die aan zwart grenzen
1. Kies Nieuwe voorinstelling in het deelvenstermenu om een voorinstelling te maken of dubbelklik op een voorinstelling om deze te bewerken.
2. Voer in de sectie Overvulbreedte voor Zwart in punten in hoe ver de andere kleuren in de kleur zwart moeten spreiden of in welke mate
steunrasters onder zwart moeten worden onderdrukt. Voor de breedte voor de overvulling Zwart wordt doorgaans een waarde anderhalf tot
twee maal de waarde van de standaard overvulbreedte opgegeven.
3. Geef waarden op voor Zwarte kleur en Zwarte densiteit.
Opmerking: Als u de overvulfuncties voor zwart wilt toepassen, moet in een gekleurde zone een inkt worden gebruikt die een neutrale densiteit
heeft die groter is dan of gelijk is aan de waarde voor Zwarte densiteit en moet deze inkt voorkomen in percentages die gelijk zijn aan of groter
zijn dan de waarde voor Zwarte kleur.
Boeken met conflicterende overvulvoorinstellingen afdrukken
U kunt één overvulvoorinstelling op één werkblad met uitvoer zoals een pagina toepassen. Normaal gesproken hoeft u zich hier niet om te
bekommeren. Als u echter meerdere documenten van een boek afdrukt en elk document of elke pagina heeft een andere overvulvoorinstelling,
kunnen sommige conflicten met overvulvoorinstellingen worden opgelost door de voorinstellingen in de documenten te synchroniseren:
Als documenten in een boek diverse overvulvoorinstellingen met dezelfde naam gebruiken, wordt de overvulvoorinstelling toegepast die in
het stramiendocument wordt gebruikt, vooropgesteld dat u de optie Voorinstelling overvul in het venster Synchronisatieopties hebt
geselecteerd.
De functie voor synchroniseren zorgt ervoor dat alle voorinstellingen van het stramiendocument beschikbaar zijn voor de andere documenten
in het boek. Deze functie wijst de voorinstellingen echter niet toe. U zult zelf de overvulvoorinstellingen aan elk document moeten toewijzen
of de standaard overvulvoorinstelling moeten gebruiken. De voorinstellingen staan in het menu Voorinstelling overvul van het dialoogvenster
Voorinstelling overvul toewijzen van het document.
Opmerking: Als er verschillende overvulvoorinstellingen worden toegepast op pagina's in een spread, wordt elke overvulvoorinstelling
aangehouden.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
627
Documenten en boeken overvullen
Naar boven
Naar boven
Inkt overvullen
Methoden voor overvullen
Over automatisch overvullen
Vereisten voor automatische overvulling
Verschillen tussen ingebouwde overvulling en Adobe In-RIP-overvulling
Geïmporteerde bitmapafbeeldingen overvullen
Geïmporteerde vectorafbeeldingen overvullen
Tekst overvullen
Prestaties bij het overvullen maximaliseren
Schijfruimte reserveren voor geïntegreerde overvulling
Een document of boek overvullen
Inkt overvullen
Wanneer bij een als offset afgedrukt document meerdere inkten op dezelfde pagina worden gebruikt, moet elke inkt worden afgedrukt in register
(perfect uitgelijnd) met andere inkten waaraan de inkt grenst, zodat er tussen de inkten geen tussenruimten ontstaan. Het is echter onmogelijk een
exacte registratie te maken voor elk object op elk blad papier dat door de drukpers gaat. Er kan zich dus een verkeerde registratie van inkten
voordoen. Bij verkeerde registratie ontstaat er een onverwachte tussenruimte tussen de inkten.
U compenseert een verkeerde registratie door een object iets te vergroten zodat het een ander gekleurd object overlapt. Dit wordt overvullen
genoemd. Door een inkt op een andere inkt te plaatsen, worden standaard de onderliggende inkten uitgenomen of verwijderd), zodat de kleuren
zich niet vermengen. Bij overvullen moeten inkten echter worden overgedrukt of over elkaar worden afgedrukt, zodat de kleuren enigszins
overlappen.
Verkeerde registratie zonder overvulling (links) en met overvulling (rechts)
Bij de meeste overvullingen ontstaat verspreiding, dat wil zeggen dat een licht object iets doorloopt in een donker object. Omdat de donkerste
kleur van twee aangrenzende kleuren bepalend is voor de zichtbare rand van het object of de tekst, blijft de rand zichtbaar als het lichtere object
iets doorloopt in het donkere object.
Methoden voor overvullen
U kunt een document overvullen met elke combinatie van methoden, waaronder de volgende:
Gebruik proceskleuren die niet hoeven te worden overgevuld.
Overdruk met zwart.
Overdruk lijnen en vullingen handmatig.
Gebruik de ingebouwde overvulling van Adobe InDesign CS4 of de Adobe In-RIP-overvulling.
Overvul geïmporteerde afbeeldingen met de overvulfuncties in het programma waarin de afbeeldingen zijn gemaakt. Raadpleeg de
documentatie voor deze programma's.
Kies een overvuloplossing die past bij de workflow voor kleuruitvoer die u gebruikt, zoals Adobe PostScript of PDF.
U kunt voorkomen dat er moet worden overgevuld door de mogelijkheid van verkeerde registratie in het gebruik van kleuren uit te sluiten.
Verkeerde registratie wordt vermeden door voor de aangrenzende proceskleuren dezelfde inkten te gebruiken. Als u bijvoorbeeld een donkere
paarse lijn met een felle rode vulling opgeeft, bestaan beide kleuren voor een aanzienlijk deel uit magenta. De kleur magenta van de lijn en de
vulling wordt als een enkel gebied afgedrukt. Als er zich dus een verkeerde registratie voordoet in de andere procesinkten, zorgt de magenta
drukplaat ervoor dat een eventuele tussenruimte vrijwel niet is te zien.
628
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over automatisch overvullen
In InDesign kunt u kleurdocumenten overvullen via een ingebouwd overvulprogramma. U kunt ook gebruikmaken van het Adobe In-RIP-
overvulprogramma dat beschikbaar is bij Adobe PostScript-printers die Adobe In-RIP-overvulling ondersteunen.
Beide overvulprogramma's berekenen aanpassingen aan de randen van zowel tekst als afbeeldingen. Zij passen overvultechnieken toe op
verschillende delen van een enkel object, zelfs als de tekst of een InDesign-object meerdere achtergrondkleuren overlapt. De aanpassingen voor
overvullingen worden automatisch aangebracht. U kunt voorinstellingen voor overvulling definiëren voor de vereisten die gelden voor overvulling
van bepaalde paginabereiken. De effecten worden alleen weergegeven op kleurscheidingen die zijn gegenereerd door een overvulprogramma. De
resultaten zijn in InDesign dus niet op het scherm te zien.
Het overvulprogramma stelt contrasterende kleurranden vast en maakt vervolgens overvullingen op basis van een neutrale densiteit (licht of
donker) van naast elkaar liggende kleuren. Meestal lopen lichtere kleuren door in aangrenzende, donkerdere kleuren. Met de instellingen die u in
het deelvenster Voorinstellingen overvul opgeeft, wordt het resultaat van het overvulprogramma gewijzigd.
Vereisten voor automatische overvulling
Voor het overvullen van documenten met de ingebouwde overvulling van InDesign hebt u een PPD nodig die scheidingen ondersteunt.
Voor het overvullen van documenten met behulp van het Adobe In-RIP-overvulprogramma hebt u de volgende software en hardware nodig:
Een Adobe PostScript 2-uitvoerapparaat of hoger dat een RIP gebruikt die Adobe In-RIP-overvulling ondersteunt. Als u wilt nagaan of een
PostScript-uitvoerapparaat Adobe In-RIP-overvulling ondersteunt, kunt u het beste contact opnemen met het prepress-bureau.
Een PPD-bestand (PostScript Printer Description) voor een printer dat Adobe In-RIP-overvulling ondersteunt. U moet deze PPD selecteren
wanneer u de printer installeert.
Verschillen tussen ingebouwde overvulling en Adobe In-RIP-overvulling
Samengestelde kleurenworkflow Bij ingebouwd overvullen kunt u een document scheiden met InDesign- of met In-RIP-scheidingen. Als u
Adobe In-RIP-overvulling wilt gebruiken, moet u In-RIP-scheidingen gebruiken.
Overvulbreedten Bij de ingebouwde overvulling wordt de overvulbreedte beperkt tot 4 punten, ongeacht de waarde die u voor deze breedte hebt
opgegeven. Gebruik Adobe In-RIP-overvulling voor grotere overvulbreedten.
EPS-vectorafbeeldingen Met ingebouwde overvulling kunt u geen geplaatste EPS-vectorafbeeldingen overvullen. Met de Adobe In-RIP-
overvulling kunt u alle geïmporteerde afbeeldingen overvullen.
Geïmporteerde bitmapafbeeldingen overvullen
Geïntegreerde overvullingen kunnen bitmapafbeeldingen, zoals foto's, overvullen naar tekst en afbeeldingen. Bitmapafbeeldingen moeten worden
opgeslagen in een bestandsindeling die louter op pixels is gebaseerd en die de kleurvereisten van commercieel afdrukken ondersteunt. Van deze
indelingen zijn PSD (Photoshop) en TIFF het meest geschikt voor commercieel drukwerk. Neem contact op met uw prepress-bureau voordat u
een andere bestandsindeling gaat gebruiken.
Als u met een OPI-server (Open Prepress Interface) werkt, moet u controleren of FPO-afbeeldingen (For Position Only) in de bestandsindeling
TIFF of PSD worden gemaakt. Als de afbeeldingen TIFF- of PSD-bestanden zijn, kan de ingebouwde overvulling worden gebruikt zolang u tijdens
het uitvoeren van het bestand maar geen opties voor Weglaten voor OPI selecteert. (Deze opties staan in de sectie Geavanceerd van het
dialoogvenster Afdrukken en zijn alleen beschikbaar bij een PostScript-printer.)
Opmerking: Het gedrag en de precisie van het overvullen in een OPI-workflow zijn van veel factoren afhankelijk, zoals de methode van
downsamplen die de OPI-server gebruikt om FPO-afbeeldingen te genereren. Voor een goed resultaat kunt u het beste contact opnemen met de
OPI-leverancier voor informatie over het integreren van de overvuloplossingen van Adobe met de desbetreffende OPI-server.
Geïmporteerde vectorafbeeldingen overvullen
U kunt zowel met de Adobe In-RIP-overvulling als met de ingebouwde overvulling geplaatste PDF-vectorbestanden en tekst en afbeeldingen
overvullen die zijn gemaakt met de gereedschappen van InDesign. Met de ingebouwde overvulling kunnen geplaatste EPS-vectorafbeeldingen
echter niet worden overgevuld.
Tekst, paden en kaders die zijn gemaakt in InDesign, worden niet goed overgevuld als deze een kader overlappen met een geplaatste afbeelding
die niet kan worden overgevuld door de ingebouwde overvulling, zoals een EPS-vectorafbeelding. (Deze objecten worden echter goed overgevuld
met Adobe In-RIP-overvulling.) U kunt ingebouwde overvulling wellicht gebruiken bij documenten met EPS-vectorafbeeldingen als u het kader van
de afbeelding aanpast. Als de geplaatste EPS-afbeelding niet rechthoekig is, probeert u het kader van de geplaatste afbeelding dichter bij de
afbeelding zelf en verder van de andere objecten te plaatsen. Met Object > Uitknippad kunt u onder andere het afbeeldingskader dichter bij de
afbeelding plaatsen.
629
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
InDesign-tekst en -afbeeldingen die geplaatste EPS-afbeeldingen (links) overlappen, worden niet goed overgevuld. Voor een goede overvulling
moet u de vorm van het kader wijzigen zodat het geen andere objecten raakt (rechts).
Tekst overvullen
Zowel met de Adobe In-RIP-overvulling als de ingebouwde overvulling kunt u teksttekens overvullen naar andere tekst en afbeeldingen. (Voor de
ingebouwde overvulling moeten de tekst en afbeeldingen met InDesign zijn gemaakt en niet in geïmporteerde afbeeldingen staan.) Een tekstteken
dat overlapt met verschillende achtergrondkleuren, wordt nauwkeurig naar alle kleuren overgevuld.
Adobe in-RIP-overvulling kan alle typen lettertypen overvullen. Daarentegen werkt ingebouwde overvulling het beste bij Type 1-, OpenType- en
Multiple Master-lettertypen. Bij TrueType-lettertypen kan het overvullen verkeerde resultaten geven. Als er in een document TrueType-lettertypen
moeten worden gebruikt en u de ingebouwde overvulling wilt gebruiken, kunt u overwegen alle TrueType-tekst naar contouren om te zetten door
de tekst te selecteren en Tekst > Contouren maken te kiezen. De tekst wordt een InDesign-object waar zonder probleem een overvulling op kan
worden toegepast. U kunt de tekst echter niet meer bewerken nadat u deze hebt omgezet naar contouren.
Prestaties bij het overvullen maximaliseren
Of u nu Adobe In-RIP-overvulling of geïntegreerde overvulling gebruikt, u kunt tijd besparen als u geen pagina's verwerkt die niet moeten worden
overgevuld, zoals pagina's met alleen zwarte tekst. U kunt met overvulvoorinstellingen het overvullen voor alleen de gewenste paginabereiken
inschakelen.
De snelheid waarmee geïntegreerde overvulling wordt uitgevoerd, wordt bepaald door de snelheid van de computer. Als u op elke pagina van een
groot document overvulling toepast, moet u de snelste computer gebruiken. Voor de ingebouwde overvulling is veel ruimte op de vaste schijf
nodig. Een snelle vaste schijf en dito gegevensbus zijn eigenlijk onontbeerlijk voor de ingebouwde overvulling.
Als u de computer zoveel mogelijk beschikbaar wilt houden voor andere taken, kunt u Adobe RIP-overvulling gebruiken omdat bij deze optie alle
overvullingen op de RIP en niet op de computer worden verwerkt.
Schijfruimte reserveren voor geïntegreerde overvulling
Om de randen te overvullen van elke kleur die moet worden overgevuld, maakt het overvulprogramma meerdere paden die alleen door het
uitvoerapparaat worden gebruikt en niet in het document worden opgeslagen. Terwijl bij Adobe In-RIP-overvulling deze extra paden worden
verwerkt en opgeslagen op de RIP, wordt bij de geïntegreerde overvulling de vaste schijf van de computer gebruikt als tijdelijk opslaggebied voor
deze overvulpaden. Voordat u de geïntegreerde overvulling gaat gebruiken, moet u zoveel mogelijk schijfruimte vrijmaken.
De benodigde schijfruimte hangt af van een groot aantal factoren. Het is dus niet mogelijk aan te geven hoeveel schijfruimte er voor een bepaalde
overvultaak nodig is. De benodigde schijfruimte wordt bepaald door:
Aantal pagina's in de overvulbereiken
Aantal overlappende gekleurde objecten
Aantal te overvullen afbeeldingen
Hoeveelheid tekst die moet worden overgevuld
Resolutie van de uiteindelijke uitvoer
Als een afdruktaak waarbij de geïntegreerde overvulling wordt gebruikt, wordt onderbroken of als er te weinig schijfruimte blijkt te zijn, kunnen
overvulgegevens op de vaste schijf blijven staan. Indien nodig sluit u de toepassing af en verwijdert u de tijdelijke gegevens uit de map
C:\Temp (Windows). In Mac OS start u de computer opnieuw op.
Een document of boek overvullen
Wijzig de standaardovervulinstellingen alleen na overleg met het prepress-bureau en als u begrijpt hoe de overvulopties werken voor uw specifieke
documenten en afdrukomstandigheden.
Wanneer meerdere documenten in een boek worden overgevuld, moet u alle aangepaste overvulvoorinstellingen op de paginabereiken binnen elk
document van het boek toewijzen. U kunt de overvulinstellingen niet aan een boek toewijzen, maar u kunt wel de conflicten oplossen die door
630
voorinstellingen in een document worden veroorzaakt.
1. Maak indien nodig een overvulvoorinstelling met aangepaste instellingen voor het document en de afdruktaak.
2. Wijs de overvulvoorinstelling aan een paginabereik toe.
3. Kies Bestand > Afdrukken om het dialoogvenster Afdrukken te openen.
4. Selecteer Uitvoer in de lijst links.
5. Kies bij Kleur de optie Scheidingen of In-RIP-scheidingen, afhankelijk van wat u maakt: scheidingen op de host of in-RIP-scheidingen.
6. Kies bij Overvullen een van de volgende opties:
Overvulprogramma als u het overvulprogramma van InDesign wilt gebruiken.
Adobe In-RIP. Deze optie werkt alleen als er wordt afgedrukt op een printer die Adobe In-RIP-overvulling ondersteunt.
7. Klik op Inktbeheer als uw prepress-bureau u heeft aangeraden uw inktinstellingen te wijzigen. Selecteer een inkt, stel de opties in die uw
prepress-bureau u heeft doorgegeven en klik op OK:
8. Geef indien nodig nog andere afdrukopties op en druk het document af door op Afdrukken te klikken.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
631
Digitale publicaties
Regels voor vloeiende layout toepassen aan de hand van hulplijnen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Leer hoe de op hulplijnen gebaseerde regels voor vloeiende layout werken en hoe u vloeiende hulplijnen en liniaalhulplijnen kunt maken.
Regels voor vloeiende layout toepassen aan de hand van objecten
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Leer hoe de op objecten gebaseerde regels voor vloeiende layout werken, zowel op het object als via het deelvenster Vloeiende layout.
Regels voor vloeiende layout begrijpen
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Deze zelfstudie bevat een definitie en demonstratie van Vloeiende layout, en doorloopt de locatie van opdrachten en dialoogvensters in
verband met Vloeiende layout.
Exporteren naar EPUB 3 en vaste layout
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
In deze videodemonstratie leert u meer over de nieuwe EPUB3-optie in het dialoogvenster EPUB exporteren.
Basisregels voor vloeiende layout gebruiken: schalen, opnieuw centreren en gebaseerd op stramien
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Ontdek hoe u regels voor Geen, Schalen en Opnieuw centreren kunt toepassen bij het aanpassen van de grootte van een layout. Ontdek
ook de betekenis achter 'Gebaseerd op stramien'.
Werken met alternatieve layouts
Annemarie Concepcion (15 mei 2012)
videozelfstudie
Leer hoe u Alternatieve layouts kunt gebruiken voor publiceren in druk en digitaal.
Aantrekkelijkere e-books maken met InDesign CS5.5 (video 16:11)
Terry White (7 mei 2012)
videozelfstudie
In deze video ziet u alle nieuwe functies in InDesign CS5.5 (inclusief gekoppelde tekst, het deelvenster Artikelen en de mogelijkheid om
audio en video in te sluiten) die u helpen bij het ontwerpen van mooiere e-books dan ooit tevoren.
Het e-mailadres bij een Adobe-id wijzigen
WHB III (24 april 2012)
problemen oplossen
E-mailadres voor Adobe-id wijzigen: DPS
De volgorde bepalen waarin inhoud vanuit InDesign naar EPUB wordt geëxporteerd, zonder uw layout te wijzigen (video 4:54)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer artikelen maken en ordenen in het deelvenster Artikelen voor exporteren naar EPUB zonder de layout te wijzigen of code te
schrijven.
Omslagen en titelpagina's maken voor EPUB (video 05:50)
Colin Fleming (1 januari 2011)
videozelfstudie
Leer hoe u omslagen en titelpagina's voor uw EPUB-titels maakt.
Documenten exporteren naar EPUB (PDF, 265 KB)
632
artikel (1 januari 2011)
Een kort overzicht dat laat zien hoe u uw layouts naar EPUB kunt exporteren in InDesign CS5.
Exporteren naar EPUB voor de Apple iBookstore (PDF, 2,5 MB)
artikel (1 januari 2011)
Leer hoe u een EPUB maakt voor de Apple iBookstore
Gereedschappen voor Folio Producer (video 1:04)
videozelfstudie (1 januari 2011)
Een kort overzicht van Folio Producer-gereedschappen voor digitaal publiceren.
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
633
Overzicht van Digital Publishing Suite
Naar boven
Overzicht van Digital Publishing Suite
Overzicht van Digital Publishing Suite
De Adobe Digital Publishing Suite bestaat uit een reeks hulpmiddelen en gehoste services waarmee uitgevers publicaties kunnen maken en
verspreiden speciaal voor tablets zoals de Apple iPad. Deze digitale publicaties worden folio's genoemd.
Met InDesign kunt u folio's maken en hier een voorbeeld van weergeven op een tablet-pc of op uw bureaublad. U dient zich echter te abonneren
op de Digital Publishing Suite om een aangepaste viewer te kunnen maken. Uitgevers kunnen hun digitale publicaties verspreiden door deze naar
de Apple Store of Android Market te verzenden. U kunt folio's beschikbaar stellen aan uitgevers die zijn geabonneerd op de Digital Publishing
Suite.
Middels de deelvensters Folio Builder en Overlay Creator kunt u digitale publicaties voor tablets maken.
De deelvensters openen:
Overlay Creator Kies Venster > Uitbreidingen > Overlay Creator.
Folio Builder Kies Venster > Uitbreidingen > Folio Builder.
Ga voor meer informatie over het maken van digitale publicaties voor tablets naar www.adobe.com/go/learn_dps_help_nl.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
634
Inhoud exporteren voor EPUB | CC
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Versie
EPUB 2.0.1
EPUB 3.0
Omslag
Overzicht
Exporteren naar EPUB
EPUB-exportopties
Bronnen voor EPUB
Overzicht
Voordat u uw layout naar EPUB exporteert, kunt u een aantal fijne kneepjes aanbrengen om ervoor te zorgen dat deze goed wordt uitgevoerd.
Verankerde afbeeldingen toevoegen - Veranker afbeeldingen in tekstflows zodat u de positie ten opzichte van de geëxporteerde tekst kunt
bepalen. Zie Verankerde objecten.
Exportopties voor objecten - Geef exportopties voor geplaatste objecten op. Zie Exportopties voor objecten.
Inhoud en volgorde kiezen - Gebruik het deelvenster Artikelen om de inhoud te kiezen en de volgorde waarin deze moet worden
geëxporteerd. Zie Artikelen. U kunt inhoud ook ordenen op basis van paginaopmaak of op basis van de XML-structuur.
Exporteren naar EPUB
U kunt een document of boek exporteren als een herplaatsbaar eBook in de EPUB-indeling, die compatibel is met software voor e-readers.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Open het document en kies Bestand > Exporteren.
Open een boek en kies de optie Boek exporteren naar EPUB in het deelvenstermenu Boek.
2. Geef een bestandsnaam en locatie op.
3. Kies EPUB in de lijst Opmaak en klik vervolgens op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster EPUB-exportopties in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Geavanceerd de gewenste opties op en klik
vervolgens op OK.
InDesign maakt één EPUB-bestand dat de op XHTML gebaseerde inhoud bevat. Indien gespecificeerd kan het geëxporteerde bestand voorzien
zijn van een omslagafbeelding. De omslagafbeelding wordt gemaakt van een afbeelding of door de eerste pagina van het opgegeven document
(of het stijlbrondocument als u een boek hebt geselecteerd) te rasteren. De miniatuurweergave wordt gebruikt om het boek aan te geven in de
EPUB-lezers of de bibliotheekweergave van Digital Editions Reader. U hebt een EPUB-lezer nodig om het bestand weer te geven. U kunt ook de
Adobe Digital Editions-software gebruiken die u gratis kunt downloaden van de Adobe-website.
Het EPUB-bestand is in feite een ZIP-bestand. Als u de inhoud van een EPUB-bestand wilt weergeven en bewerken, wijzigt u de extensie van
.epub in .zip en pakt u het ZIP-bestand uit. Dit is vooral handig als u het CSS-bestand wilt bewerken.
InDesign-objecten zoals tekstkaders en objecten die geplaatste afbeeldingen bevatten, worden altijd geëxporteerd wanneer u de
optie Gebaseerd op paginalayout kiest. Lege objecten worden niet geëxporteerd tenzij u een instelling op het InDesign-object via Exportopties voor
object hebt toegepast om het object te exporteren als JPEG, GIF of PNG.
EPUB-exportopties
EPUB-opties - Algemeen
Het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
Geef een versie op voor EPUB.
EPUB 2.0.1 is een standaard die is goedgekeurd door IDPF in 2007. Deze indeling wordt ondersteund op allerlei apparaten.
EPUB 3.0 is een standaard die is goedgekeurd door IDPF in 2011. Deze indeling ondersteunt ook audio, video, javascript en
verticale Japanse tekst. De nieuwe functies werken echter niet op readers en apparaten die de EPUB 3.0-standaard niet ondersteunen.
Hiermee geeft u de afbeelding voor het voorblad van het eBook op. Kies een van de volgende mogelijkheden:
635
Geen
Eerste pagina rasteren
Afbeelding kiezen
Navigatie
Bestandsnaam
Stijl van inhoudsopgave
Marges
Inhoudsvolgorde
Gebaseerd op paginalayout
Hetzelfde als XML-structuur
Hetzelfde als het deelvenster Artikelen
Voetnoot plaatsen na alinea
Geforceerde regeleinden verwijderen
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Omzetten in tekst
EPUB tonen na export
Weergave van layout behouden
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Als u deze optie selecteert, wordt er geen afbeelding als voorblad aan het eBook toegevoegd.
Als u deze optie selecteert, wordt er een afbeeldingsbestand gemaakt door de eerste pagina van het eBook te
rasteren. Dit bestand wordt vervolgens als omslag gebruikt.
Als u deze optie selecteert, kunt u een afbeelding op uw computer opgeven om als voorblad te gebruiken.
Geef een navigatieoptie op voor de inhoudsopgave van de EPUB-viewer: u kunt een inhoudsopgavestijl gebruiken om de
zijbalknavigatie te genereren of u kunt de bestandsnaam gebruiken.
Selecteer deze optie als u een inhoudsopgave wilt genereren op basis van de bestandsnamen. Als u een inhoudsopgave
wilt genereren op basis van een bestandsnaam, moet u ook een alineastijl opgeven op basis waarvan u het geëxporteerde bestand wilt
splitsen (Geavanceerd > Document splitsen > een stijl selecteren).
Selecteer deze optie als u een inhoudsopgave wilt genereren op basis van de geselecteerde
inhoudsopgavestijl. Kies in het menu Stijl van inhoudsopgave de stijl die u wilt gebruiken om de inhoudsopgave van het eBook te maken.
Kies Layout > Stijlen van inhoudsopgave als u een speciale stijl voor de inhoudsopgave van uw eBook wilt maken.
Geef de waarden voor de bovenste en onderste marge en voor de linker-en rechtermarge op in pixels. Als u voor elke marge dezelfde
waarde wilt gebruiken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk.
De volgorde opgeven waarin pagina-elementen worden geëxporteerd
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en
van boven naar beneden te zoeken. In sommige gevallen, met name bij complexe documenten met meerdere kolommen, worden de
ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en
op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten
volgens de binding van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe
documenten met meerdere kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde
weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
De volgorde wordt bepaald door de volgorde van de labels in de structuurweergave. Zie Pagina-items
labelen.
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen.
Alleen de geselecteerde artikelen worden geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
Schakel dit selectievakje in als u voetnoten na de alinea wilt plaatsen. Indien deze optie is uitgeschakeld, worden
voetnoten omgezet in eindnoten.
Schakel dit selectievakje in als u alle geforceerde regeleinden in het geëxporteerde eBook wilt
verwijderen.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u de automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden de onderliggende opsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u de automatische nummering van InDesign hebt gebruikt,
worden de onderliggende nummeropsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee opent u het EPUB-bestand in de standaardtoepassing die voor het lezen van EPUB-bestanden is geselecteerd,
indien aanwezig.
EPUB-afbeeldingsopties
Het gedeelte Afbeelding van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties. Vanuit het menu Afbeeldingsomzetting bepaalt u
hoe afbeeldingen naar HTML worden geëxporteerd.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
Kies de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi). Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van 72 ppi of
96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi (iPhone 4). U
kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde kiezen. De waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde voor alle huidige eBook-apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
636
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Pagina-einde invoegen
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Document splitsen
Inclusief metagegevens van document
Uitgever
Unieke id
CSS-opties
CSS genereren
Lokale overschrijvingen behouden
Inclusief lettertypen die kunnen worden ingesloten
Stijlpagina toevoegen
Script toevoegen
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Geef de uitlijning voor de afbeeldingen op: links, midden of rechts. U kunt ook de opvulling boven
en onder de afbeeldingen opgeven.
Schakel dit selectievakje in als u pagina-einden samen met afbeeldingen wilt invoegen. U kunt pagina-einden vóór, na
of vóór en na de afbeelding invoegen.
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld; gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen nodig om te kunnen
worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze zijn gedownload. Zolang het bestand
niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Exportinstellingen van object negeren toegepast op afzonderlijke afbeeldingen. Zie Exportopties voor
object toepassen.
EPUB-opties - Geavanceerd
Het gedeelte Inhoud van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
U kunt het eBook splitsen bij de opgegeven alineastijl. Door het eBook te splitsen, zal het EPUB-pakket een groter aantal
HTML-bestanden bevatten. Deze optie kan echter handig zijn voor het opsplitsen van grote bestanden en u verbetert hiermee de prestaties van
de EPUB-leesprogramma's.
De metagegevens van het document (of het stijlbrondocument wanneer een boek is geselecteerd)
worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
Geef de informatie over de uitgever op die u in de metagegevens van het eBook wilt opnemen. U kunt desgewenst een URL
voor de uitgever opgeven waarmee de ontvanger van het eBook de website kan bezoeken.
Voor elk EPUB-document is een unieke id vereist. Er wordt automatisch een unieke id gemaakt en weergegeven.U kunt deze
verwijderen en een unieke id opgeven.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie.
Geef op of u wilt dat InDesign een CSS voor het geëxporteerde bestand genereert. Als u uw document/boek naar EPUB
wilt exporteren zonder een CSS te genereren, worden alleen de klassen die zijn gekoppeld aan de stijlen gemarkeerd in de HTML-labels;
er worden geen overschrijvende klassen gemaakt. Dit is erg handig als u een externe CSS met het geëxporteerde bestand wilt gebruiken.
Als u deze optie selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Hiermee worden alle lettertypen die kunnen worden ingesloten, opgenomen in het
eBook. De lettertypen bevatten insluitgegevens die bepalen of het lettertype kan worden ingesloten.
Hiermee kunt u de URL van het bestaande CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL,
zoals “/styles/style.css”. Er wordt niet door InDesign gecontroleerd of het CSS bestaat of geldig is. U kunt Dreamweaver gebruiken om uw
externe CSS-instelling te bevestigen.
Geef de URL op van een bestaand JavaScript. InDesign controleert niet of het JavaScript bestaat of geldig is, dus wilt u uw
JavaScript-instelling bevestigen.
637
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Bronnen voor EPUB
Gebruik de volgende koppelingen om meer te weten te komen over de EPUB-indeling.
Op www.idpf.org vindt u meer informatie over de EPUB-specificatie.
Via www.adobe.com/nl/products/digitaleditions kunt u een gratis exemplaar van het Digital Editions-leesprogramma downloaden.
Het blog Digital Editions bevat informatie over Digital Editions.
Informatie over exporteren naar Kindle vindt u in de whitepaper over InDesign en Kindle (PDF).
Leer hoe u uw InDesign-bestanden omzet in de EPUB-indeling en verkoop uw eBooks voor weergave op de Apple iPad. Zie de whitepaper
over InDesign en iPad.
638
Vloeiende layouts en alternatieve layouts | CS6, CC
javax.jcr.AccessDeniedException:
/content/help/nl/indesign/using/alternate-layouts-liquid-
layouts/jcr:content/jcr:title: item toevoegen of bewerken niet
toegestaan
Opmerking:
Naar boven
Regels voor alternatieve layouts en vloeiende paginalayouts geven u de flexibiliteit om efficiënte ontwerpen te maken voor meerdere
paginagrootten, standen of verhoudingen.
Als u wilt publiceren in meerdere indelingen en formaten, kunt u een ontwerpstrategie kiezen die het meest geschikt is voor het project in kwestie:
handmatig, halfautomatisch of volledig automatisch. De mate van het controle tijdens het ontwerp neemt af wanneer u volledig automatische
workflows gebruikt. InDesign bevat verschillende verbeteringen voor de strategie die u hebt gekozen, zodat u verzekerd bent van een evenwichtige
balans tussen kosten en controle.
Publiceren op basis van automatische vloeiende layout is nog niet mogelijk omdat er nog geen, compatibele viewertechnologieën
beschikbaar zijn.
Aanbevolen workflow
A. Workflow met alternatieve layout B. Regels voor alternatieve layout en vloeibare pagina
STAP 1: Kies een doelapparaat en de overeenkomstige afmeting en stand. Creëer vervolgens de primaire layout voor alle pagina's.
STAP 2: Voeg desgewenst de paginaregels voor vloeiende layout van Adobe toe voor het aanpassen van de inhoud aan verschillende
verhoudingen en grootten. De regels voor vloeiende pagina's zijn handig als u zich op meerdere apparaten richt. Zonder regels voor vloeiende
pagina's zult u voor elke mogelijke grootte en richting handmatig een unieke layout moeten maken. Zie Vloeiende layouts.
STAP 3: Gebruik de functie Alternatieve layout maken om in hetzelfde document nieuwe pagina's te maken. Afhankelijk van uw primaire layout en
regels voor vloeiende pagina, moet de layout wellicht handmatig worden aangepast. Herhaal deze stap voor elke nieuwe grootte en richting. Zie
Alternatieve layouts.
Vloeiende layouts
639
Schalen
Vloeiende layouts
De functie Vloeiende layouts maakt het gemakkelijker om inhoud voor meerdere paginagrootten, standen of apparaten te ontwerpen. Pas regels
voor vloeiende pagina toe om te bepalen hoe objecten op een pagina worden aangepast wanneer u alternatieve indelingen creëert en de grootte,
de stand of de verhouding wijzigt.
U kunt op verschillende pagina's verschillende regels toepassen, afhankelijk van de layout en de doelen. Op een pagina kan slechts één regel
voor vloeiende pagina tegelijk worden toegepast. Vloeiende layout is een algemene term die staat voor een bepaalde set regels voor vloeiende
pagina's: schalen, opnieuw centreren en op hulplijn en op object gebaseerde paginaregels.
Gebruik de regels voor vloeiende pagina om inhoud voor uitvoerformaten aan te passen.
Layouts aanpassen bij het maken van nieuwe pagina's in hetzelfde document met alternatieve indelingen.
Layouts aanpassen bij het wijzigen van bestaande paginaformaten. Dit is efficiënter dan de vorige functie voor aanpassing van de layout.
Als u een regel voor vloeiende pagina wilt toepassen, selecteert u het Gereedschap Pagina
en klikt u op een pagina. Kies vervolgens een regel
voor vloeiende pagina in de besturingsbalk. U kunt ook Layout > Vloeiende layouts gebruiken.
U kunt een voorvertoning van de effecten van de toegepaste regel zien door het gereedschap Pagina te gebruiken om de paginahandgrepen te
slepen om de pagina te vergroten of te verkleinen. De pagina gaat weer terug naar de oorspronkelijke grootte wanneer u deze loslaat.
Als u het formaat van de pagina wilt wijzigen, drukt u op Alt (Windows) of Option (Mac OS) en sleept u met de muis. Het gebruik van de muis
voor het wijzigen van het paginaformaat kan echter resulteren in pagina's die net niet de gewenste grootte hebben. Het werkt nauwkeuriger om
het formaat van de pagina aan te passen met de widgets Hoogte en Breedte in de besturingsbalk.
Regels voor vloeiende pagina's
A. Gereedschap Pagina B. Regels voor vloeiende pagina vanuit de besturingsbalk C. Paginahandgrepen D. Pinnen voor op object gebaseerde
regels E. Scherm Vloeibare layout
Regels voor vloeiende pagina's
Op verschillende pagina's kunt u verschillende regels toepassen. Op een pagina kan slechts één regel voor vloeiende pagina tegelijk worden
toegepast.
Bekijk deze video en leer hoe u Geen, Schalen en Recentere regels kunt toepassen wanneer u de grootte van een layout aanpast. Ontdek ook de
betekenis achter 'Gebaseerd op stramien'. Basisregels voor vloeiende layout gebruiken: schalen, opnieuw centreren en gebaseerd op stramien.
Alle inhoud op de pagina wordt behandeld als een groep en wanneer het paginaformaat wordt gewijzigd, worden alle elementen op
schaal aangepast. Het resultaat is vergelijkbaar met letterboxing of pillarboxing op HD-televisieschermen.
640
Opnieuw centreren
Op hulplijn gebaseerd
Regels voor vloeiende pagina's: schalen
Alle inhoud op de pagina wordt automatisch opnieuw gecentreerd, ongeacht de breedte. In tegenstelling tot Schalen, blijft de
inhoud de oorspronkelijke grootte. Met zorgvuldige planning en layout kunt u met de regel voor opnieuw centreren een vergelijkbaar resultaat
bereiken op videoproductieveilige zones.
Regels voor vloeiende pagina's: opnieuw centreren
Hulplijnen definiëren een rechte lijn over de pagina waar de inhoud kan worden aangepast.
Er kan lege ruimte worden toegevoegd
Het formaat van de tekstkaders wordt gewijzigd en de tekst vloeit terug (maar wordt niet geschaald).
Het formaat van geplaatste afbeeldingskaders wordt gewijzigd en de afmeting van de uitsnederand van het bovenliggende kader wordt
aangepast.
Als u een vloeiende hulplijn wilt toevoegen, selecteert u eerst het gereedschap Pagina. Vervolgens trekt u de hulplijnen uit de liniaal.
De op hulplijnen gebaseerde regels zijn vergelijkbaar met het schalen in 3 en 9 segmenten in Illustrator, Fireworks en Flash. Bekijk de video Op
hulplijnen gebaseerde regels voor vloeiende layout toepassen.
Als u een hulplijn uit de liniaal wilt transformeren in een vloeiende hulplijn selecteert u het gereedschap Pagina en klikt u op de hulplijn op het
pictogram Converteren naar vloeiende hulplijn. De vloeiende hulplijn wordt weergegeven als een onderbroken lijn, terwijl een hulplijn uit de
liniaal een effen lijn is.
641
Op object gebaseerd
Naar boven
Regels voor vloeiende pagina's: op hulplijn gebaseerd
U kunt gedrag voor uitvloeien, grootte en locatie ten opzichte van de paginarand opgeven voor elk vast of relatief object.
Elke zijde van het omsluitende kader van een object kan vast zijn of gerelateerd zijn aan de desbetreffende paginarand. Zo kan de linkerzijde
van het kader een alleen gerelateerd zijn aan de linkerrand van de pagina.
De hoogte en breedte kunnen vast zijn of in verhouding met de pagina worden aangepast.
Bekijk de video Op objecten gebaseerde regels voor vloeiende layout toepassen.
Regels voor vloeiende pagina's: op object gebaseerd
Alternatieve layouts
Gebruik Alternatieve layouts als u verschillende paginaformaten voor afdrukken of digitaal publiceren nodig hebt in hetzelfde document. U kunt
deze optie gebruiken om een gedrukte advertentie van verschillende groottes te maken. U kunt er ook horizontale en verticale layouts voor
apparaten zoals de Apple iPad of Android-tablets mee ontwerpen.
Deelvenster Alternatieve layouts en pagina's
Wordt gebruikt in combinatie met Vloeiende layouts. U kunt de hoeveelheid handmatig werk die nodig is om een nieuwe inhoudslayout voor elke
nieuwe paginagrootte en stand te maken aanzienlijk verkleinen.
Bekijk de video Alternatieve layouts op van Lynda.com voor een kort overzicht.
Alternatieve layouts maken
Voer een van de volgende handelingen uit om een alternatieve layout te maken:
Kies Layout > Alternatieve layout maken
KiesAlternatieve layout maken in het deelvenstermenu Pagina's
642
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naam
Van bronpagina's
Paginaformaat
Breedte en Hoogte
Stand
Regel voor vloeiende pagina's
Artikelen koppelen
Tekststijlen kopiëren naar nieuwe stijlgroep
Slim opnieuw tekst plaatsen
Alternatieve layouts maken
Geef in het dialoogvenster Alternatieve layouts maken de volgende opties op:
Voer de naam van de andere layout in.
Selecteer de bronlayout waarin uw inhoud zich bevindt.
Selecteer een paginagrootte of voer een aangepaste grootte in voor de alternatieve layout.
In deze velden wordt de grootte van de alternatieve layout weergegeven. U kunt uw eigen waarden invoeren, maar daarmee
wordt de Paginagrootte gewijzigd in Aangepast.
Kies een stand voor de alternatieve layout. Bij overschakelen tussen Staand en Liggend worden de Hoogte en Breedte bijgewerkt.
Kies de regel voor vloeiende pagina's die u wilt toepassen op de alternatieve layout. Selecteer Bestaande
behouden om de regels voor vloeiende pagina's die zijn toegepast op de bronpagina's over te nemen. Selecteer een andere regel om nieuwe
regels voor vloeiende pagina's toe te passen.
Schakel deze optie in om objecten te plaatsen en deze te koppelen aan de oorspronkelijke objecten in de layout. Wanneer u
het oorspronkelijke object bijwerkt, is het eenvoudiger om updates voor gekoppelde objecten te beheren. Zie Gekoppelde inhoud.
Schakel deze optie in om alle tekststijlen te kopiëren en ze in een nieuwe groep te plaatsen. Deze
optie is handig als u de tekststijlen tussen verschillende layouts moet variëren.
Schakel deze optie in om geforceerde regeleinden en andere stijloverschrijvingen in de tekst te verwijderen.
643
Inhoud exporteren voor EPUB | CS5.5
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Inclusief metagegevens van document
Invoer van uitgever toevoegen
Unieke id
Bronnen voor EPUB
EPUB-exportopties - Algemeen
EPUB-exportopties - Afbeelding
EPUB-exportopties - Inhoud
U kunt een document of boek exporteren als een herplaatsbaar eBook in EPUB-indeling die compatibel is met het leesprogramma Adobe Digital
Editions en met andere eBook-leesprogramma's.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Open het document en kies Bestand > Exporteren.
Open een boek en kies de optie Boek exporteren naar EPUB in het deelvenstermenu Boek.
2. Geef een bestandsnaam en locatie op.
3. Kies EPUB in de lijst Opslaan als en klik vervolgens op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster EPUB-exportopties de gewenste opties op in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Inhoud.
InDesign maakt één EPUB-bestand dat de op XHTML gebaseerde inhoud bevat. Indien gespecificeerd kan het geëxporteerde bestand voorzien
zijn van een omslagafbeelding. De omslagafbeelding wordt gemaakt van een afbeelding of door de eerste pagina van het opgegeven document
(of het stijlbrondocument als u een boek hebt geselecteerd) te rasteren. De miniatuurweergave wordt gebruikt om het boek aan te geven in de
EPUB-lezers of de bibliotheekweergave van Digital Editions Reader. U hebt een EPUB-lezer nodig om het bestand weer te geven. U kunt ook de
Adobe Digital Editions-software gebruiken die u gratis kunt downloaden van de Adobe-website.
Het EPUB-bestand is in feite een ZIP-bestand. Om de inhoud van een EPUB-bestand weer te geven en te bewerken, dient u de extensie
.epub te wijzigen in .zip en het bestand vervolgens uit te pakken. Dit is vooral handig als u het CSS-bestand wilt bewerken.
InDesign-objecten zoals tekstkaders en objecten die geplaatste afbeeldingen bevatten, worden altijd geëxporteerd wanneer u de
optie Gebaseerd op paginalayout kiest. Lege objecten worden niet geëxporteerd tenzij u een instelling op het InDesign-object via de Exportopties
voor object hebt toegepast om het object te exporteren als JPEG, GIF of PNG.
Bronnen voor EPUB
Gebruik de volgende koppelingen om meer te weten te komen over de EPUB-indeling.
Voor een lijst met epub-artikelen en -bronnen gaat u naar www.adobe.com/go/learn_id_epub_nl.
Op www.idpf.org vindt u meer informatie over de EPUB-indeling.
Via www.adobe.com/nl/products/digitaleditions kunt u een gratis exemplaar van het Digital Editions-leesprogramma downloaden.
Het blog Digital Editions bevat informatie over Digital Editions.
Voor informatie over het exporteren naar Kindle raadpleegt u de whitepaper over InDesign en Kindle.
Leer hoe u uw InDesign-bestanden omzet in de EPUB-indeling en verkoop uw eBooks voor weergave op de Apple iPad. Zie de whitepaper
over InDesign en iPad.
EPUB-exportopties - Algemeen
Het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
De metagegevens van het document (of het stijlbrondocument wanneer een boek is geselecteerd)
worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
Geef de informatie over de uitgever op die u in de metagegevens van het eBook wilt opnemen. U kunt
desgewenst een URL voor de uitgever opgeven waarmee de ontvanger van het eBook de website kan bezoeken.
Voor elk EPUB-document is een unieke id vereist. U kunt het unieke id-kenmerk zelf opgeven. Als u dit veld leeg laat, wordt
automatisch een unieke id gegenereerd.
644
Voorblad van EPUB
Geen afbeelding op voorblad
Eerste pagina rasteren
Bestaand afbeeldingsbestand gebruiken
Volgorde
Boekmarge
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Toewijzen aan statische geordende lijsten
Omzetten in tekst
EPUB tonen na export
Naar boven
Weergave van layout behouden
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Pagina-einde invoegen
Hiermee geeft u de afbeelding voor het voorblad van het eBook op. Kies een van de volgende mogelijkheden:
Als u deze optie selecteert, wordt er geen afbeelding als voorblad aan het eBook toegevoegd.
Als u deze optie selecteert, wordt er van de eerste pagina van het eBook een afbeeldingsbestand gemaakt dat
als voorblad wordt gebruikt.
Als u deze optie selecteert, kunt u een afbeelding op uw computer opgeven om als voorblad
te gebruiken.
Hiermee geeft u de volgorde op waarin de pagina-elementen worden geëxporteerd.
Gebaseerd op pagina-layout
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Baseren op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en van boven
naar beneden te zoeken. In sommige gevallen, met name bij complexe documenten met meerdere kolommen, worden de ontwerpelementen
mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten volgens de
richting van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe documenten met meerdere
kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de
inhoud anders te organiseren en op te maken.
Hetzelfde als XML-structuur
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van de labels in de structuurweergave. Zie Pagina-items labelen.
Hetzelfde als deelvenster Artikelen
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen. Alleen de geselecteerde artikelen worden
geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
Hiermee geeft u een eenvoudige marge in Ems of pixels op. Voor de compatibiliteit tussen meerdere schermen is het beter om
marges in Ems op te geven. Dezelfde waarde wordt op alle marges toegepast: boven, onder, links en rechts.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u de automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden de onderliggende opsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u de automatische nummering van InDesign hebt gebruikt,
worden de onderliggende nummeropsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee start u het leesprogramma Adobe Digital Editions, indien geïnstalleerd.
EPUB-exportopties - Afbeelding
Het gedeelte Afbeelding van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties. Vanuit het menu Afbeeldingsomzetting bepaalt u
hoe afbeeldingen naar HTML worden geëxporteerd.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
Geef hier de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi) op. Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van
72 ppi of 96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi
(iPhone 4). U kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde opgeven. De waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde voor alle huidige eBook-
apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Hiermee kunt u de uitlijning van de afbeelding instellen op links, midden en rechts en de
tussenruimte vóór en na instellen.
Schakel dit selectievakje in als u pagina-einden samen met afbeeldingen wilt invoegen. U kunt pagina-einden vóór, na,
of vóór en na de afbeelding invoegen.
645
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Naar boven
Indeling voor EPUB-inhoud
Inhoudsopgave van stijl gebruiken
Document onderbreken bij alineastijl
Voetnoot plaatsen na alinea
Geforceerde regeleinden verwijderen
CSS genereren
Inclusief stijldefinities
Lokale overschrijvingen behouden
Inclusief lettertypen die kunnen worden ingesloten
Alleen stijlnamen
Bestaand CSS-bestand gebruiken
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld;gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen
nodig om te kunnen worden weergegeven.) Selecteer Basislijn om elk JPEG-bestand pas weer te geven nadat het is gedownload; er verschijnt
een plaatsaanduiding totdat het uiteindelijke bestand wordt weergegeven.
Hiermee worden de Exportopties voor object die op afzonderlijke afbeeldingen zijn toegepast,
genegeerd. Zie Exportopties voor object toepassen.
EPUB-exportopties - Inhoud
Het gedeelte Inhoud van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
Hiermee kunt u aangeven of u de XHTML- of DTBook-indeling wilt gebruiken. DTBook is een speciale indeling die
bedoeld is voor slechtziende eindgebruikers.
Selecteer deze optie als u een inhoudsopgave wilt genereren op basis van de geselecteerde
inhoudsopgavestijl. Kies in het menu voor inhoudsopgavestijl de stijl die u wilt gebruiken om de inhoudsopgave van het eBook te maken. Kies
Layout > Stijlen van inhoudsopgave als u een speciale stijl voor de inhoudsopgave van uw eBook wilt maken.
U kunt het eBook splitsen bij de opgegeven alineastijl. Door het eBook te splitsen, zal het EPUB-pakket
een groter aantal HTML-bestanden bevatten. Deze optie kan echter handig zijn voor het opsplitsen van grote bestanden en u verbetert hiermee
de prestaties van de EPUB-leesprogramma's.
Schakel dit selectievakje in als u voetnoten na de alinea wilt plaatsen. Indien deze optie is uitgeschakeld, worden
voetnoten omgezet in eindnoten.
Schakel dit selectievakje in als u alle geforceerde regeleinden in het geëxporteerde eBook wilt
verwijderen.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie.
Bij het exporteren naar EPUB kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die u kunt bewerken.
Als u deze optie selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Hiermee worden alle lettertypen die kunnen worden ingesloten, opgenomen in het
eBook. Lettertypen hebben insluitgegevens die bepalen of een lettertype al dan niet kan worden ingesloten.
Hiermee worden alleen ongedefinieerde stijlnamen opgenomen in de EPUB-stijlpagina.
Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL,
zoals “/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is; u moet dus de externe CSS-instelling bevestigen.
646
Inhoud exporteren voor EPUB | CS6
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Versie
EPUB 2.0.1
Overzicht
Exporteren naar EPUB
EPUB-exportopties
EPUB-opties - Algemeen
EPUB-afbeeldingsopties
EPUB-opties - Geavanceerd
Bronnen voor EPUB
Overzicht
Voordat u uw layout naar EPUB exporteert, kunt u een aantal fijne kneepjes aanbrengen om ervoor te zorgen dat deze goed wordt uitgevoerd.
Verankerde afbeeldingen toevoegen - Veranker afbeeldingen in tekstflows zodat u de positie ten opzichte van de geëxporteerde tekst kunt
bepalen. Zie Verankerde objecten.
Exportopties voor objecten - Geef exportopties voor geplaatste objecten op. Zie Exportopties voor objecten.
Stijlen toewijzen aan exportlabels - Wijs stijlen voor tekens en alinea's toe aan HTML-labels en -klassen. Zie Stijlen toewijzen aan
exportlabels.
Inhoud en volgorde kiezen - Gebruik het deelvenster Artikelen om de inhoud en volgorde te kiezen waarin het moet worden weergegeven.
Zie Artikelen. U kunt inhoud ook ordenen op basis van paginaopmaak of op basis van de XML-structuur.
Exporteren naar EPUB
U kunt een document of boek exporteren als een herplaatsbaar eBook in de EPUB-indeling, die compatibel is met software voor e-readers.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Open het document en kies Bestand > Exporteren.
Open een boek en kies de optie Boek exporteren naar EPUB in het deelvenstermenu Boek.
2. Geef een bestandsnaam en locatie op.
3. Kies EPUB in de lijst Opslaan als en klik vervolgens op Opslaan.
4. Geef in het dialoogvenster EPUB-exportopties de gewenste opties op in de gebieden Algemeen, Afbeelding en Geavanceerd.
InDesign maakt één EPUB-bestand dat de op XHTML gebaseerde inhoud bevat. Indien gespecificeerd kan het geëxporteerde bestand voorzien
zijn van een omslagafbeelding. De omslagafbeelding wordt gemaakt van een afbeelding of door de eerste pagina van het opgegeven document
(of het stijlbrondocument als u een boek hebt geselecteerd) te rasteren. De miniatuurweergave wordt gebruikt om het boek aan te geven in de
EPUB-lezers of de bibliotheekweergave van Digital Editions Reader. U hebt een EPUB-lezer nodig om het bestand weer te geven. U kunt ook de
Adobe Digital Editions-software gebruiken die u gratis kunt downloaden van de Adobe-website.
Het EPUB-bestand is in feite een ZIP-bestand. Als u de inhoud van een EPUB-bestand wilt weergeven en bewerken, wijzigt u de extensie van
.epub in .zip en pakt u het ZIP-bestand uit. Dit is vooral handig als u het CSS-bestand wilt bewerken.
InDesign-objecten zoals tekstkaders en objecten die geplaatste afbeeldingen bevatten, worden altijd geëxporteerd wanneer u de
optie Gebaseerd op paginalayout kiest. Lege objecten worden niet geëxporteerd tenzij u een instelling op het InDesign-object via Exportopties voor
object hebt toegepast om het object te exporteren als JPEG, GIF of PNG.
EPUB-exportopties
EPUB-opties - Algemeen
Het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
Geef een versie op voor EPUB.
EPUB 2.0.1 is een standaard die is goedgekeurd door IDPF in 2007. Deze indeling wordt ondersteund op allerlei apparaten.
647
EPUB 3.0
EPUB 3.0 met layout
Omslag
Geen
Eerste pagina rasteren
Afbeelding kiezen
Stijl van inhoudsopgave
Marges
Inhoudsvolgorde
Gebaseerd op paginalayout
Hetzelfde als XML-structuur
Hetzelfde als het deelvenster Artikelen
Voetnoot plaatsen na alinea
Geforceerde regeleinden verwijderen
Opsommingstekens
Getallen
Toewijzen aan geordende lijsten
Toewijzen aan statische geordende lijsten
Omzetten in tekst
EPUB tonen na export
Weergave van layout behouden
EPUB 3.0 is een standaard die is goedgekeurd door IDPF in 2011. Deze indeling ondersteunt ook audio, video, javascript en
verticale Japanse tekst. De nieuwe functies werken echter niet op readers en en apparaten die de EPUB 3.0-standaard niet ondersteunen.
Dit is een experimentele indeling die door Adobe Systems wordt gemaakt. De indeling ondersteunt meerdere
kolommen, tekstomloop en andere besturingselementen, zodat uw layouts er op alle layouts goed uitzien. Deze functie werkt alleen met
specifieke viewertechnologieën.
Hiermee geeft u de afbeelding voor het voorblad van het eBook op. Kies een van de volgende mogelijkheden:
Als u deze optie selecteert, wordt er geen afbeelding als voorblad aan het eBook toegevoegd.
Als u deze optie selecteert, wordt er van de eerste pagina van het eBook een afbeeldingsbestand gemaakt dat
als omslag wordt gebruikt.
Als u deze optie selecteert, kunt u een afbeelding op uw computer opgeven om als voorblad te gebruiken.
Selecteer deze optie als u een inhoudsopgave wilt genereren op basis van de geselecteerde inhoudsopgavestijl. Kies in
het menu voor inhoudsopgavestijl de stijl die u wilt gebruiken om de inhoudsopgave van het eBook te maken. Kies Layout > Stijlen van
inhoudsopgave als u een speciale stijl voor de inhoudsopgave van uw eBook wilt maken.
Geef de waarden voor de bovenste en onderste marge en voor de linker-en rechtermarge op in pixels. Als u voor elke marge dezelfde
waarde wilt gebruiken, klikt u op het pictogram Maak alle instellingen gelijk.
De volgorde opgeven waarin pagina-elementen worden geëxporteerd
De leesvolgorde wordt bepaald door de locatie van de items op de pagina.
Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten door van links naar rechts en
van boven naar beneden te zoeken. In sommige gevallen, met name bij complexe documenten met meerdere kolommen, worden de
ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en
op te maken.
(Alleen Aziatische versies) Wanneer u Gebaseerd op paginalayout selecteert, bepaalt InDesign de leesvolgorde van de paginaobjecten
volgens de binding van het document (van links naar rechts of van rechts naar links). In sommige gevallen, vooral bij complexe
documenten met meerdere kolommen, worden de geëxporteerde ontwerpelementen mogelijk niet in de gewenste leesvolgorde
weergegeven. Gebruik Dreamweaver om de inhoud anders te organiseren en op te maken.
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van de labels in de structuurweergave. Zie Pagina-items
labelen.
De leesvolgorde wordt bepaald door de volgorde van elementen in het deelvenster Artikelen.
Alleen de geselecteerde artikelen worden geëxporteerd. Zie Artikelen opnemen voor export.
Schakel dit selectievakje in als u voetnoten na de alinea wilt plaatsen. Indien deze optie is uitgeschakeld, worden
voetnoten omgezet in eindnoten.
Schakel dit selectievakje in als u alle geforceerde regeleinden in het geëxporteerde eBook wilt
verwijderen.
Selecteer Toewijzen aan ongeordende lijsten als u een alinea met opsommingstekens wilt omzetten in lijstonderdelen die in
HTML zijn opgemaakt met het label <ul>. Selecteer Omzetten in tekst om opsommingstekens op te maken als tekst met behulp van het label <p>.
Als u de automatische opsommingstekens van InDesign hebt gebruikt, worden de onderliggende opsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee bepaalt u hoe getallen in het HTML-bestand worden omgezet. Als u de automatische nummering van InDesign hebt gebruikt,
worden de onderliggende nummeropsommingstekens ook ingevoegd.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen die in HTML worden opgemaakt met het label
<ol>.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in lijstonderdelen, maar wordt een kenmerk <value>
op basis van het huidige nummer van de alinea in InDesign toegewezen.
Hiermee zet u genummerde lijsten om in alinea's. De alinea's beginnen met het huidige nummer van de alinea dat als
tekst wordt weergegeven.
Hiermee opent u het EPUB-bestand in de standaardtoepassing die voor het lezen van EPUB-bestanden is geselecteerd,
indien aanwezig.
EPUB-afbeeldingsopties
Het gedeelte Afbeeldingen van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties. Vanuit het menu Afbeeldingsomzetting bepaalt u
hoe afbeeldingen naar HTML worden geëxporteerd.
Schakel dit selectievakje in als u de afbeeldingsobjectkenmerken van de layout wilt behouden.
648
Resolutie (ppi)
Afbeeldingsgrootte
Afbeeldingen - uitlijning en tussenruimten
Pagina-einde invoegen
Instellingen toepassen op verankerde objecten
Afbeeldingsomzetting
GIF-opties (Palet)
JPEG-opties (Kwaliteit afbeelding)
JPEG-opties (Indelingmethode)
Exportinstellingen van object negeren
Gesplitst document
Inclusief metagegevens van document
Uitgever
Unieke id
CSS-opties
Inclusief stijldefinities
Lokale overschrijvingen behouden
Inclusief lettertypen die kunnen worden ingesloten
Stijlpagina toevoegen
Script toevoegen
Kies de resolutie van de afbeeldingen in pixels per inch (ppi). Besturingssystemen hebben standaard een resolutie van 72 ppi of
96 ppi, terwijl de resolutie van mobiele apparatuur varieert van 132 ppi (iPad) en 172 ppi (Sony Reader) tot zelfs meer dan 300 ppi (iPhone 4). U
kunt voor elk geselecteerd object een ppi-waarde kiezen. De waarden zijn 72, 96, 150 (gemiddelde voor alle huidige eBook-apparaten) en 300.
Hiermee kunt u aangeven of de afbeeldingsgrootte vast blijft staan of moet worden aangepast ten opzichte van de pagina.
Met Ten opzichte van pagina stelt u een relatief percentage in op basis van de grootte van de afbeelding ten opzichte van de breedte van de
InDesign-pagina. Door deze optie worden de afbeeldingen proportioneel geschaald ten opzichte van de breedte van het leesgebied.
Hiermee kunt u de uitlijning van de afbeelding instellen op links, midden en rechts en de
tussenruimte vóór en na instellen.
Schakel dit selectievakje in als u pagina-einden samen met afbeeldingen wilt invoegen. U kunt pagina-einden vóór, na,
of vóór en na de afbeelding invoegen.
Schakel dit selectievakje in als u deze instellingen op alle verankerde objecten wilt toepassen.
Hiermee kunt u kiezen of de geoptimaliseerde afbeeldingen in het document worden omgezet in GIF, JPEG of PNG. Als u
Automatisch kiest, bepaalt InDesign per geval welke bestandsindeling moet worden gebruikt. Als u PNG kiest, worden de compressie-instellingen
van de afbeelding uitgeschakeld; gebruik PNG voor afbeeldingen zonder gegevensverlies of voor afbeeldingen die transparantie bevatten.
Hiermee kunt u bepalen hoe de kleuren worden verwerkt bij het optimaliseren van GIF-bestanden. Bij de GIF-indeling wordt
een beperkt kleurenpalet met maximaal 256 kleuren gebruikt.
Kies Aangepast (geen dither) om een palet te maken met behulp van een representatief voorbeeld van kleuren in de afbeelding zonder enige vorm
van dithering (extra kleuren simuleren door kleine puntjes kleuren te mengen). Kies Web om een palet van webveilige kleuren te maken. Deze
kleuren zijn een subset van de systeemkleuren van Windows en Mac OS. Kies Systeem (Win) of Systeem (Mac) om met behulp van het
ingebouwde kleurenpalet een palet te maken. Dit kan tot onverwachte resultaten leiden.
Selecteer Interliniëren om de afbeeldingen te laden door ontbrekende lijnen geleidelijk in te vullen. Als u deze optie niet selecteert, ziet een
afbeelding er wazig uit en wordt deze geleidelijk aan gedetailleerder weergegeven naarmate de volledige resolutie wordt bereikt.
Hiermee kunt u voor elke gemaakte JPEG-afbeelding een afweging maken tussen compressie (voor kleinere
bestanden) en kwaliteit van de afbeelding. Een lage resolutie levert het kleinste bestand op, maar resulteert ook in de slechtste kwaliteit.
Hiermee kunt u bepalen hoe snel JPEG-afbeeldingen worden weergegeven wanneer het bestand met de
afbeelding op het web wordt geopend. Kies Progressief om de JPEG-afbeeldingen geleidelijk en steeds gedetailleerder te laten weergeven als ze
naar een webbrowser worden gedownload. (De bestanden die met deze optie worden gemaakt, zijn iets groter en hebben meer RAM-geheugen
nodig om te kunnen worden weergegeven.) Kies Basislijn als u de JPEG-afbeeldingen pas wilt laten weergegeven wanneer ze zijn gedownload.
Zolang het bestand niet is gedownload, wordt er een leeg vak weergegeven.
Hiermee worden de Exportopties voor object die op afzonderlijke afbeeldingen zijn toegepast,
genegeerd. Zie Exportopties voor object toepassen.
EPUB-opties - Geavanceerd
Het gedeelte Inhoud van het dialoogvenster EPUB-exportopties bevat de volgende opties.
U kunt het eBook splitsen bij de opgegeven alineastijl. Door het eBook te splitsen, zal het EPUB-pakket een groter aantal
HTML-bestanden bevatten. Deze optie kan echter handig zijn voor het opsplitsen van grote bestanden en u verbetert hiermee de prestaties van
de EPUB-leesprogramma's.
De metagegevens van het document (of het stijlbrondocument wanneer een boek is geselecteerd)
worden opgenomen in het geëxporteerde bestand.
Geef de informatie over de uitgever op die u in de metagegevens van het eBook wilt opnemen. U kunt desgewenst een URL
voor de uitgever opgeven waarmee de ontvanger van het eBook de website kan bezoeken.
Voor elk EPUB-document is een unieke id vereist. Er wordt automatisch een unieke id gemaakt en weergegeven.U kunt deze
verwijderen en een unieke id opgeven.
Cascading Style Sheets (CSS) zijn een verzameling opmaakregels die de weergave van inhoud op een webpagina bepalen.
Wanneer u met CSS een pagina opmaakt, scheidt u de inhoud van de presentatie.
Bij het exporteren naar EPUB kunt u een lijst met CSS-stijlen maken die u kunt bewerken.
Als u deze optie selecteert, wordt lokale opmaak zoals cursief of vet in het bestand opgenomen.
Hiermee worden alle lettertypen die kunnen worden ingesloten, opgenomen in het
eBook. De lettertypen bevatten insluitgegevens die bepalen of het lettertype kan worden ingesloten.
Hiermee kunt u de URL van het externe CSS-stijlblad opgeven. Deze URL is doorgaans een relatieve URL, zoals
“/styles/style.css”. Er wordt in InDesign niet gecontroleerd of de CSS bestaat of geldig is; u moet dus de externe CSS-instelling bevestigen.
Geef de URL op van een bestaand JavaScript. InDesign controleert niet of het JavaScript bestaat of geldig is, dus wilt u uw
JavaScript-instelling bevestigen.
649
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Bronnen voor EPUB
Gebruik de volgende koppelingen om meer te weten te komen over de EPUB-indeling.
Op www.idpf.org vindt u meer informatie over de EPUB-specificatie.
Via www.adobe.com/nl/products/digitaleditions kunt u een gratis exemplaar van het Digital Editions-leesprogramma downloaden.
Het blog Digital Editions bevat informatie over Digital Editions.
Informatie over exporteren naar Kindle vindt u in de whitepaper over InDesign en Kindle (PDF).
Leer hoe u uw InDesign-bestanden omzet in de EPUB-indeling en verkoop uw eBooks voor weergave op de Apple iPad. Zie de whitepaper
over InDesign en iPad.
650
Artikelen (CS5.5)
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inleiding artikelen
Een artikel maken en inhoud er aan toevoegen
Alle pagina-items in een document aan een artikel toevoegen
Artikelen beheren
Artikelen opnemen voor export
Inleiding artikelen
Artikelen zijn een gemakkelijke manier om relaties tussen pagina-items te maken. Deze relaties kunnen worden gebruikt om de inhoud te
definiëren die naar EPUB, HTML of toegankelijke PDF's moet worden geëxporteerd, en om de volgorde van de inhoud te bepalen. U kunt artikelen
maken op basis van een combinatie van bestaande pagina-items binnen een layout, inclusief afbeeldingen en tekst. Nadat u een artikel hebt
gemaakt, kunt u pagina-items toevoegen, verwijderen of de volgorde ervan wijzigen. Artikelen kunnen handmatig worden gemaakt door een of
meerdere pagina-items naar een artikel in het deelvenster Artikelen te slepen.
U kunt ook grote hoeveelheden inhoud aan een artikel toevoegen. Het toevoegen van geselecteerde inhoud aan een geselecteerd artikel of het
toevoegen van een heel document aan een artikel wordt ondersteund.
Opmerking: Het deelvenster XML-structuur bevat een ander mechanisme waarmee u de volgorde bepaalt van de inhoud die naar de workflows
van EPUB-, HTML- en toegankelijke PDF-exportbewerkingen moet worden geëxporteerd. Het ontwerp van het deelvenster Artikelen is
eenvoudiger, gebruiksvriendelijker en toegankelijker gemaakt voor mensen zonder XML-vaardigheden. U kunt echter nog steeds het deelvenster
XML-structuur gebruiken; dit is nu een optie naast het gebruik van het deelvenster Artikelen tijdens het exportproces. Zie Documenten voor XML
structureren.
Een artikel maken en inhoud er aan toevoegen
1. Kies Venster > Artikelen om het deelvenster Artikelen te openen.
2. Selecteer de pagina-items die u aan het artikel wilt toevoegen.
Selecteer geen pagina-item in de layout als u een leeg artikel wilt maken.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nieuw artikel in het menu van het deelvenster Artikelen.
Klik onder aan het deelvenster Artikelen op Nieuw artikel maken .
Sleep een artikel of pagina-element naar het deelvenster Artikelen.
4. Voer in het dialoogvenster Nieuw artikel een naam in voor het artikel.
5. Selecteer Opnemen bij exporteren om het artikel aan de EPUB/HTML-export toe te voegen.
Alle pagina-items in een document aan een artikel toevoegen
Ga als volgt te werk om alle pagina-items aan een artikel toe te voegen:
1. Kies Venster > Artikelen om het deelvenster Artikelen te openen.
2. Selecteer een artikel waaraan u de items wilt toevoegen. Als u geen artikel selecteert, wordt er een nieuw artikel gemaakt.
3. Druk op Command (Mac OS) of Ctrl (Windows) en klik vervolgens op
in het deelvenster Artikelen.
4. Als het dialoogvenster Nieuw artikel wordt geopend, voert u een naam in voor het artikel.
5. Selecteer Opnemen bij exporteren om het artikel aan de EPUB/HTML-export toe te voegen.
Als u een artikel hebt geselecteerd, kiest u Inhoud van document aan geselecteerde artikelen toevoegen in het deelvenstermenu Artikelen.
Artikelen beheren
Met behulp van het deelvenster Artikelen kunt u artikelen beheren. U kunt pagina-elementen naar het deelvenster Artikelen slepen om ze aan een
artikel toe te voegen. Door items in het deelvenster Artikelen te verslepen, kunt u de volgorde wijzigen of de items van het ene artikel naar het
andere verplaatsen.
651
Naar boven
Het pop-upmenu van het deelvenster Artikelen bevat ook opties voor het beheer van de inhoud.
Artikelen opnemen voor export
U kunt artikelen maken en selecteren welke artikelen u wilt opnemen tijdens het exporteren naar EPUB of HTML. Standaard zijn alle artikelen
geselecteerd voor export.
Als u een artikel wilt opnemen tijdens het exporteren, selecteert u in het deelvenster Artikelen het gewenste artikel. Ga vervolgens op een van de
volgende manieren te werk:
Schakel het selectievakje naast het artikel in.
Kies Artikelopties in het pop-upmenu van het deelvenster Artikelen en selecteer vervolgens Opnemen bij exporteren.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
652
Automatisering
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
653
Scriptbewerking
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Scriptbewerking in InDesign
Overzicht van de deelvensters Scripts en Scriptlabel
Voorbeeldscripts uitvoeren
Scriptbewerking in InDesign
Met scripts kunnen een groot aantal taken worden uitgevoerd. Een script kan eenvoudig zijn, bijvoorbeeld een gebruikelijke taak die automatisch
wordt uitgevoerd, maar ook zeer complex zijn, bijvoorbeeld een geheel nieuwe functie. U kunt zelf scripts maken en scripts van anderen
gebruiken. Raadpleeg de Scripting Guide in de map Technische info op de InDesign-dvd voor meer informatie over scripts. De Scripting Guide
staat ook op www.adobe.com/go/scripting_id_nl. Hier vindt u bovendien vereisten voor het gebruik van scripts, en andere bronnen voor
ontwikkelaars.
De Scripting Guide bevat een inleiding tot het maken van scripts en diverse zelfstudies. In de map Technische info staan een aantal nuttige
scripts die u kunt gebruiken, zoals een script waarmee hulplijnen rond een geselecteerd object worden getekend. Enkele van deze scripts staan
standaard in het deelvenster Scripts.
Overzicht van de deelvensters Scripts en Scriptlabel
InDesign heeft twee deelvensters voor scriptbewerking: het deelvenster Scripts en het deelvenster Scriptlabel.
In het deelvenster Scripts voert u de scripts uit zonder dat u daarvoor InDesign hoeft af te sluiten. In dit deelvenster worden de scripts uit de map
Scripts weergegeven. Deze map staat in de map Preferences in de programmamap van InDesign. Als u een script maakt of ontvangt en u wilt dat
dit script in het deelvenster Scripts wordt weergegeven, moet u het script in de map Scripts Panel opslaan.
Mac OS Users/[gebruikersnaam]/Bibliotheek/Preferences/Adobe InDesign/[versie]/ [taal]/Scripts/Scripts Panel
Windows XP Documents and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InDesign\[versie]\ [taal]\Scripts\Scripts Panel
Windows Vista en Windows 7 Users\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InDesign\[versie]\[taal]\Scripts\Scripts Panel
U kunt de map Script Panel snel vinden door met de rechtermuisknop te klikken (Windows) of Control ingedrukt te houden en te klikken (Mac
OS) op een script in het deelvenster Script. Kies Tonen in Verkenner (Windows) of Tonen in Finder (Mac OS).
U kunt een script uitvoeren door erop te dubbelklikken in het deelvenster Scripts, maar scripts kunnen ook worden uitgevoerd met Snel toepassen.
In het deelvenster Scriptlabel geeft u de labels voor pagina-items op, zoals tekstkaders of vormen. Het opgeven van labels voor pagina-items is
handig als u scripts maakt waarin u objecten moet aangeven.
Voor nadere informatie over het toevoegen, uitvoeren en bewerken van scripts raadpleegt u de Scripting Guide in de map Adobe InDesign
Technical Info op de InDesign-dvd of op de website van Adobe op www.adobe.com/go/scripting_id_nl.
Het deelvenster Scripts openen
Kies Venster > Hulpmiddelen > Scripts.
Het deelvenster Scriptlabel openen
Kies Venster > Hulpmiddelen > Scriptlabel.
Voorbeeldscripts uitvoeren
U kunt de volgende scripts in InDesign uitvoeren:
AddGuides Hiermee voegt u hulplijnen toe rond een geselecteerd object of geselecteerde objecten.
AddPoints Hiermee voegt u punten toe aan de paden van een geselecteerd object of geselecteerde objecten.
AdjustLayout Hiermee verplaatst u objecten met een opgegeven afstand op de linker-/rechterpagina.
AlignToPage Hiermee lijnt u objecten uit op specifieke posities op een pagina.
AnimationEncyclopedia Hiermee maakt u knoppen met verschillende animatie-eigenschappen.
BreakFrame Hiermee verwijdert u een geselecteerd tekstkader en de inhoud ervan uit een artikel.
CornerEffects Hiermee tekent u het pad van een geselecteerd item of geselecteerde items opnieuw met gebruik van uiteenlopende hoekeffecten.
U kunt de hoekeffecten toepassen op geselecteerde punten op het pad.
CreateCharacterStyles Hiermee definieert u een complete tekenstijl op basis van de geselecteerde tekst.
CropMarks Hiermee voegt u snijtekens en/of registratietekens toe rond een geselecteerd object of geselecteerde objecten.
654
ExportAllStories Hiermee exporteert u alle artikelen in een document als een reeks tekstbestanden.
FindChangeByList Hiermee voert u een aantal algemene handelingen voor het zoeken/vervangen van tekst uit op basis van een met tabs
gescheiden tekstbestand.
ImageCatalog Hiermee plaatst u alle afbeeldingen in een specifieke map in een 'contactblad'-layout.
MakeGrid Hiermee maakt u een raster door een geselecteerd object of geselecteerde objecten op te splitsen of te dupliceren.
Neon Hiermee past u een 'overvloei'-effect toe op een geselecteerd object of geselecteerde objecten.
PathEffects Hiermee wijzigt u de positie van padpunten op een geselecteerd object of geselecteerde objecten om een creatief effect toe te
voegen.
PlaceMultipagePDF Hiermee plaatst u alle pagina's van een PDF-bestand.
SelectObjects Hiermee selecteert u objecten op de actieve spread op basis van het objecttype.
SortParagraphs Hiermee sorteert u de alinea's in een selectie op alfabetische volgorde.
SplitStory Hiermee splitst u de tekstkaders in een geselecteerd artikel in afzonderlijke, niet-gekoppelde tekstkaders.
TabUtilities Hiermee past u tabstops en inspringingen toe op geselecteerde tekst.
Voor meer informatie over het installeren en gebruiken van deze voorbeeldscripts gaat u naar
www.adobe.com/go/learn_id_scripting_readme_cs5_nl (PDF).
Meer Help-onderwerpen
Scripts gebruiken in InDesign
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
655
Plug-ins
Naar boven
Naar boven
Plug-ins installeren
Plug-ins configureren met Extensiebeheer
Plug-ins installeren
Plug-ins voor InDesign zijn programma's die zijn ontwikkeld door Adobe Systems of door andere softwareproducenten in samenwerking met
Adobe Systems en waarmee nieuwe functies worden toegevoegd aan Adobe-software. Er wordt een aantal plug-ins voor het importeren,
exporteren, automatiseren en voor speciale effecten meegeleverd bij het programma. Deze worden automatisch geïnstalleerd in de map Plug-ins.
De meeste functies in InDesign worden geleverd door plug-ins.
Nadat plug-ins zijn geïnstalleerd, staan deze als opties in de menu's, dialoogvensters en deelvensters van InDesign.
Voor informatie over plug-ins van derden raadpleegt u www.adobe.com/go/learn_id_plugins_nl.
1. Als er een installatieprogramma beschikbaar is, installeert u de plug-in daarmee. Als geen installatieprogramma is meegeleverd, sleept u een
kopie van de module naar de map Plug-ins in de programmamap van InDesign.
2. Volg de installatie-instructies van de plug-in.
Opmerking: U kunt elke plug-in gebruiken die voor InDesign is ontworpen. De technische ondersteuning van Adobe helpt u bij het oplossen van
eventuele problemen met plug-ins. Als het probleem echter wordt veroorzaakt door een plug-in van een andere fabrikant, moet u voor
ondersteuning contact opnemen met het desbetreffende bedrijf.
Plug-ins configureren met Extensiebeheer
Met de toepassing Extensiebeheer kunt u de set geïnstalleerde plug-ins controleren en aanpassen. U kunt bijvoorbeeld gedetailleerde informatie
over geïnstalleerde plug-ins ophalen, aangepaste plug-insets maken voor verschillende taken of werkgroepen en plug-ins isoleren bij het oplossen
van problemen. U kunt plug-ins ook uitschakelen.
Kies Help > Extensies beheren (Windows) of InDesign > Extensies beheren (Mac OS).
Voor meer informatie over het gebruik van Extensiebeheer klikt u op Help in de toepassing Extensiebeheer.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
656
Gegevenssamenvoeging
Naar boven
Over het samenvoegen van gegevens
Basisstappen voor het samenvoegen van gegevens
Over gegevensbronbestanden
Afbeeldingsvelden opnemen in het gegevensbronbestand
Over doeldocumenten
Een gegevensbron selecteren
Gegevensvelden invoegen
Plaatsaanduidingen voor gegevensvelden toevoegen aan stramienpagina's
Gegevensbronbestanden bijwerken, verwijderen of vervangen
Een voorvertoning openen van de records in het doeldocument
De voorvertoning in- of uitschakelen
Plaatsaanduidingen voor gegevensvelden bewerken
Opties voor plaatsing van inhoud instellen
Records samenvoegen
Gegevensvelden bijwerken
Rapporten voor overlopende tekst
Opties voor plaatsing van inhoud
Over het samenvoegen van gegevens
Voor het maken van standaardbrieven, enveloppen of adresetiketten voegt u een gegevensbronbestand samen met een doeldocument.
Gegevenssamenvoeging wordt ook wel afdruk samenvoegen genoemd.
Het gegevensbronbestand bevat de informatie die in elke versie van het doeldocument anders is, zoals de namen en de adressen van de
geadresseerden van een standaardbrief. Een gegevensbronbestand bestaat uit velden en records.Velden zijn groepen met specifieke gegevens,
zoals bedrijfsnamen of postcodes. Met records worden rijen met volledige gegevenssets bedoeld, zoals de naam, het adres en de postcode van
een bedrijf. Een gegevensbronbestand kan een kommagescheiden (.CSV) of tabgescheiden (.TXT) bestand zijn, dat wil zeggen een
gegevensindeling waarin elk deel met gegevens wordt afgesloten door respectievelijk een komma of een tab.
Het doeldocument is een InDesign-document dat de plaatsaanduidingen voor de gegevensvelden bevat, plus alle vaste gegevens, tekst en andere
elementen die in elke versie van het samengevoegde document onveranderd blijven.
Het samengevoegde document is het resulterende InDesign-document met de vaste gegevens uit het doeldocument, die zo vaak als nodig is,
worden herhaald voor elke record uit de gegevensbron.
Gegevenssamenvoeging
A. Gegevensbronbestand B. Doeldocument C. Samengevoegd document
657
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Basisstappen voor het samenvoegen van gegevens
1. Bepaal welke gegevensvelden u wilt gebruiken in uw bron- en doeldocumenten.
Bepaal hoe het uiteindelijke document eruit moet zien, zodat u weet welke velden nodig zijn om de gegevens samen te voegen. Als u bijvoorbeeld
een brief maakt die u aan klanten wilt sturen, zult u waarschijnlijk de volgende gegevensvelden nodig hebben:
<<Bedrijfsnaam>><<Adres>><<Postcode>><<Plaats>>, <<Provincie>>
Uw spreadsheet of database zou er als volgt uit kunnen zien:
Voorbeeld van gegevensbestand
2. Sla het gegevensbronbestand (vaak een spreadsheet- of een databasebestand) op als een kommagescheiden of
tabgescheiden tekstbestand (met respectievelijk de extensie .CSV of .TXT).
Controleer of uw gegevensbronbestand zodanig is gestructureerd, dat u de desbetreffende velden in uw doeldocument kunt opnemen. De
bovenste rij van een spreadsheet kan worden gereserveerd voor de veldnamen die u in het doeldocument gaat gebruiken, dus bijvoorbeeld
“Bedrijf” en “Adres”.
Zie Over gegevensbronbestanden voor meer informatie.
3. Maak een doeldocument met de tekst en de andere elementen die in elke versie van het doeldocument gelijk blijven.
Zie Over doeldocumenten voor meer informatie.
4. Selecteer de gegevensbron in het deelvenster Gegevenssamenvoeging.
Zie Een gegevensbron selecteren voor meer informatie.
5. Gebruik het deelvenster Gegevenssamenvoeging om velden in het doeldocument in te voegen.
U kunt gegevensvelden toevoegen aan zowel documentpagina's als stramienpagina's. Als u gegevensvelden toevoegt aan een stramienpagina,
hebt u nog andere mogelijkheden.
Zie Gegevensvelden invoegen en Plaatsaanduidingen voor gegevensvelden toevoegen aan stramienpagina's voor meer informatie.
6. Open een voorvertoning van de records, zodat u zeker weet dat het document er goed uitziet.
Zie Een voorvertoning openen van de records in het doeldocument voor meer informatie.
7. Voeg het doeldocument samen met het gegevensbronbestand of exporteer het naar PDF.
Zie Records samenvoegen voor meer informatie.
Over gegevensbronbestanden
Meestal is de gegevensbron afkomstig uit een spreadsheet- of een databasetoepassing, maar u kunt uw eigen gegevensbronbestand maken in
InDesign of in een tekstverwerker. Gegevensbronbestanden moeten een kommagescheiden (.CSV) of tabgescheiden (.TXT) tekstbestand zijn.
Raadpleeg de gebruikershandleiding bij uw brontoepassing voor meer informatie over exporteren naar dergelijke indelingen.
In een kommagescheiden of tabgescheiden tekstbestand worden records van elkaar gescheiden door alinea-einden en velden door komma's of
tabs. Het gegevensbronbestand kan ook tekst of paden bevatten die naar afbeeldingen op een schijf verwijzen.
Voorbeeld van een kommagescheiden gegevensbronbestand
Name,Company Name,State
Bill Tucker,CoreVent Labs,Nevada
Dat Nguyen,"Brady, Hunt, and Baxter, Inc",Delaware
Maria Ruiz,"Brinquist Enterprises, Inc.",California
Als u een komma of een aanhalingsteken wilt opnemen in een kommagescheiden bestand, plaatst u de tekst binnen aanhalingstekens, dus
bijvoorbeeld "Bart, Ted en Karel, VOF". Als u in dergelijke gevallen geen aanhalingstekens gebruikt, wordt iedere naam als een afzonderlijk
veld beschouwd.
U kunt geen regeleinde invoegen in een veld in een gegevensbronbestand. Als het nodig is om een veld in meerdere regels te splitsen, kunt u
twee verschillende velden maken, bijv. <<Adres1>> en <<Adres2>>.
Wanneer u het document samenvoegt, kunt u Witregels voor lege velden verwijderen selecteren om lege regels te voorkomen. Als de regel echter
tekens (waaronder spaties) bevat, wordt de regel niet verwijderd.
658
Naar boven
Naar boven
Afbeeldingsvelden opnemen in het gegevensbronbestand
Door afbeeldingsvelden toe te voegen aan het gegevensbronbestand kunt u ervoor zorgen dat in elke samengevoegde record een andere
afbeelding wordt weergegeven. Als u bijvoorbeeld documenten samenvoegt die informatie over verschillende bedrijven bevatten, kunt u als
onderdeel van de samenvoeging een afbeelding opnemen van het logo van elk bedrijf.
1. Open het gegevensbronbestand.
2. Typ aan het begin van de naam van het gegevensveld een "apenstaartje" (@) om tekst of paden in te voegen die naar
afbeeldingsbestanden verwijzen.
Het @-symbool hoeft alleen in de eerste regel te worden ingevoegd. De volgende regels moeten de paden voor de afbeelding bevatten.
Paden zijn hoofdlettergevoelig en moeten de naamgevingsconventies volgen van het besturingssysteem waarin ze zijn opgeslagen.
Als er een foutbericht wordt weergegeven als u het @-symbool typt aan het begin van het veld, typt u een apostrof (') vóór het @-
symbool (bijvoorbeeld '@Afbeeldingen) om de functie te valideren. In sommige toepassingen, zoals Microsoft Excel, is het @-symbool
gereserveerd voor functies.
(Windows) Voorbeeld van afbeeldingsreferenties in gegevensbronbestand
Naam Leeftijd @Afbeeldingen
Wim Bakker 36 C:\Afbeeldingen\WimBakker.jpg
Janssens 53 C:\Mijn documenten\dat.gif
Maria Ruiz 26 C:\Afbeeldingen\Ruiz.psd
(Mac OS) Voorbeeld van afbeeldingsreferenties in gegevensbronbestand
Naam Leeftijd @Afbeeldingen
Wim Bakker 36 Mac HD:Afbeeldingen:WimBakker.jpg
Janssens 53 Desktop:Familie:dat.gif
Maria Ruiz 26 Mac HD:Afbeeldingen:Ruiz.jpg
In InDesign kunt u het pad van een afbeelding in uw besturingssysteem weergeven. Voeg een afbeelding in in een InDesign-document en geef
vervolgens de locatie van de afbeelding weer in het deelvenster Koppelingen. Zorg dat de afbeelding is geselecteerd en kies vervolgens Info
kopiëren > Volledig pad kopiëren in het menu van het deelvenster Koppelingen. U dient wellicht het pad te bewerken nadat u het in uw
gegevensbronbestand hebt gekopieerd. Dit is vooral handig bij afbeeldingen op een server.
Over doeldocumenten
Nadat u het gegevensbronbestand hebt gemaakt, moet u het doeldocument instellen en de velden uit het gegevensbronbestand invoegen. Het
doeldocument bevat plaatsaanduidingstekst en -afbeeldingen voor de gegevensvelden, bijvoorbeeld voor het ontwerp dat in elke brief moet staan.
Deze velden kunnen worden toegevoegd nadat u een gegevensbron hebt geselecteerd.
Het doeldocument bevat velden uit de gegevensbron met de plaatsaanduidingstekst die wordt weergegeven.
Als u gegevens samenvoegt, maakt InDesign een nieuw document waarmee u de velden vervangt door de gegevens die u in het
gegevensbronbestand hebt toegewezen. U kunt gegevensvelden toevoegen aan zowel stramienpagina's als documentpagina's.
Een gegevensbron selecteren
Selecteer een gegevensbron in het deelvenster Gegevenssamenvoeging voordat u velden invoegt in uw doeldocument. Er kan slechts één
gegevensbronbestand per doeldocument worden geselecteerd.
1. Maak of open het document dat u als doeldocument wilt gebruiken.
2. Kies Venster > Hulpmiddelen > Gegevenssamenvoeging.
659
Naar boven
Naar boven
3. Kies Gegevensbron selecteren in het menu van het deelvenster Gegevenssamenvoeging.
4. Als u opties voor tekst met scheidingstekens wilt wijzigen, selecteert u Importopties tonen.
In InDesign wordt automatisch het type scheidingsteken en codering gedetecteerd die in het gegevensbronbestand worden gebruikt, zodat
het gewoonlijk niet nodig is de importopties weer te geven. U kunt echter verschillende opties voor codering en scheidingstekens opgeven
als u denkt dat deze niet correct zijn geïdentificeerd.
5. Zoek het gegevensbronbestand op en klik op Openen.
6. Als u Importopties tonen hebt geselecteerd, wijzigt u indien nodig de opties voor scheidingstekens en codering en klikt u op OK. De
gegevensvelden staan in het deelvenster Gegevenssamenvoeging.
Opmerking: Als in een waarschuwingsbericht wordt aangegeven dat het bestand niet kan worden geopend of als er verkeerde velden in de lijst
staan, moet u wellicht het spreadsheet- of databasebestand bewerken en als een komma- of tabgescheiden bestand opslaan.
Als de gegevensbron is geselecteerd en de velden zijn geladen in het deelvenster Gegevenssamenvoeging, worden wijzigingen in de
gegevensbron pas in het doeldocument doorgevoerd als u de gegevensbron bijwerkt.
Gegevensvelden invoegen
Als u de gegevensbron selecteert, verschijnt er een lijst met namen van gegevensvelden in het deelvenster Gegevenssamenvoeging. Deze namen
zijn precies gelijk aan de kolomkoppen uit het gegevensbronbestand. Pictogrammen geven aan of het een tekst- of een afbeeldingsveld is. Als
gegevensvelden worden toegevoegd aan uw document, worden het plaatsaanduidingen voor velden, zoals <<Bedrijf>>. U kunt deze
plaatsaanduidingen op precies dezelfde manieren als andere tekst of afbeeldingen selecteren en opmaken.
U kunt een afbeeldingsveld toewijzen aan een bestaand kader om een zwevende afbeelding te maken. Ook kan, als de invoegpositie zich in een
tekstkader bevindt of als tekst is geselecteerd wanneer u een afbeeldingsveld invoegt, een kleine plaatsaanduiding worden ingevoegd als inline-
kader. U kunt de grootte van de samengevoegde afbeeldingen bepalen door het formaat van de plaatsaanduiding voor de afbeelding te wijzigen.
Als u een gegevensveld hebt ingevoegd, onthoudt InDesign de gegevensbron van dit veld. Eventuele fouten in de lijst met velden, zoals
spelfouten, lege velden en niet gewenste veldtypen moeten in de brontoepassing worden gecorrigeerd en vervolgens worden bijgewerkt via het
deelvenster Gegevenssamenvoeging.
Een tekstgegevensveld invoegen in het doeldocument
1. Maak een tekstkader op een documentpagina of stramienpagina.
Zie Plaatsaanduidingen voor gegevensvelden toevoegen aan stramienpagina's als u gegevensvelden aan stramienpagina's toevoegt.
2. Plaats de invoegpositie in het tekstkader waar u de plaatsaanduiding voor velden wilt laten verschijnen of selecteer de tekst die u wilt
vervangen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit om een plaatsaanduiding voor velden in te voegen:
Klik op een veld in de lijst van het deelvenster Gegevenssamenvoeging.
Sleep een veldnaam uit de lijst in het deelvenster Gegevenssamenvoeging naar het tekstkader om de plaatsaanduiding toe te voegen.
Als u een tekstveld naar een leeg kader sleept, wordt het lege kader een tekstkader.
Plaatsaanduidingen voor tekstvelden worden in de doeltoepassing weergegeven met dubbele punthaakjes (bijvoorbeeld <<Naam>>) en met de
huidige opmaakkenmerken (zoals lettertype en tekengrootte).
Opmerking: Het is niet mogelijk een geldig veld te maken door eenvoudigweg de veldnaam te typen of een bestaand veld te bewerken. U moet
het nieuwe veld invoegen via het deelvenster Gegevenssamenvoeging.
Een afbeeldingsgegevensveld invoegen in het doeldocument
Om een nieuwe plaatsaanduiding voor een inline-afbeelding in te voegen, sleept u een afbeeldingsbestand naar een tekstkader of plaatst u
de invoegpositie in een tekstkader en klikt u op het afbeeldingsveld.
Om een nieuwe zwevende afbeelding in te voegen, sleept u een afbeeldingsveld naar een leeg kader of naar een bestaand
afbeeldingskader. Als u een afbeeldingsveld naar een leeg kader sleept, wordt het lege kader een afbeeldingskader.
Om een veld in gegroepeerde items, tabelcellen of geneste items in te voegen, sleept u het afbeeldingsveld naar het doel.
Plaatsaanduidingen voor afbeeldingsvelden worden als kaders met een veldnaam weergegeven.
Plaatsaanduidingen voor gegevensvelden toevoegen aan stramienpagina's
Als u plaatsaanduidingen voor gegevensvelden invoegt op stramienpagina's, zijn er mogelijkheden die niet beschikbaar zijn als u
plaatsaanduidingen op documentpagina's invoegt:
De oorspronkelijke plaatsaanduidingen staan op de stramienpagina's van het resulterende samengevoegde document, waarbij de
samengevoegde resultaten als overschreven stramienpagina-items worden weergegeven op documentpagina's.
Het samengevoegde document behoudt een verbinding met de gegevensbron, zodat u bij wijziging van records in de gegevensbron de
inhoud van het samengevoegde document kunt bijwerken door Inhoud in gegevensvelden bijwerken te kiezen. Deze optie is met name
660
Naar boven
Naar boven
Naar boven
handig als u de opmaak in het samengevoegde document wijzigt en vervolgens nieuwe gegevens moet toevoegen vanuit de gegevensbron.
De instellingen in het dialoogvenster Samengevoegd document maken zijn gelijk aan de instellingen die worden gebruikt in het
doeldocument. Hierdoor kunt u snel het huidige document opnieuw maken met dezelfde opmaak. U kunt deze gedeelde instellingen ook
gebruiken om een identiek document te maken met een andere gegevensbron of om een nieuw document te maken met een enigszins
gewijzigde opmaak.
Opmerking: Als u gegevensvelden aan een stramienpagina toevoegt, dient u ervoor te zorgen dat in het tekstkader dat de gegevensvelden
bevat, stramienitems kunnen worden overschreven. Selecteer het tekstkader op de stramienpagina en kies Overschrijven van stramienitems bij
selectie toestaan in het menu van het deelvenster Pagina's. Als u deze optie niet selecteert, worden de gegevens niet samengevoegd. (Zie
Stramienen maken.
U kunt gegevensvelden niet op zowel stramienpagina's als documentpagina's plaatsen. Om gegevens op de juiste manier samen te samenvoegen,
moet u een stramienpagina met gegevensvelden toepassen op de eerste pagina van het document.
Belangrijk: Als een foutbericht aangeeft dat het document niet kan worden samengevoegd in InDesign omdat er geen plaatsaanduidingen
aanwezig zijn, hebt u de plaatsaanduidingen mogelijk op de linkerstramienpagina van een document met één pagina geplaatst. Pagina 1 is
gebaseerd op de rechterstramienpagina. U moet de plaatsaanduidingen dus op de rechterstramienpagina plaatsen.
Gegevensbronbestanden bijwerken, verwijderen of vervangen
Om gegevensbronbestanden bij te werken, bewerkt u het gegevensbronbestand, slaat u dat bestand als een kommagescheiden of
tabgescheiden bestand op en kiest u vervolgens Gegevensbron bijwerken in het deelvenster Gegevenssamenvoeging.
De wijzigingen worden weergegeven in het deelvenster Gegevenssamenvoeging. Als de wijzigingen na het bijwerken niet in het document
zijn doorgevoerd, schakelt u Voorvertoning eerst uit en daarna weer in.
Om de verbinding met het gegevensbronbestand te verwijderen, kiest u Gegevensbron verwijderen in het menu van het deelvenster
Gegevenssamenvoeging.
Om over te schakelen naar een nieuw gegevensbronbestand, kiest u Gegevensbron selecteren in het menu van het deelvenster
Gegevenssamenvoeging en geeft u vervolgens het nieuwe gegevensbronbestand op. Sommige velden worden mogelijk niet herkend in
InDesign. In dergelijke gevallen kunt u de desbetreffende plaatsaanduidingsvelden het beste verwijderen en opnieuw invoegen.
Als u een samengevoegd document genereert op basis van een doeldocument waarvan de stramienpagina's gegevensvelden bevatten, kunt u
de gegevensvelden in het samengevoegde document bijwerken.
Een voorvertoning openen van de records in het doeldocument
Voordat u het doeldocument en het gegevensbronbestand gaat samenvoegen, is het verstandig een voorvertoning van de records te bekijken om
er zeker van te zijn dat de veldgegevens op de juiste wijze worden weergegeven wanneer de gegevens worden samengevoegd. Als u een
voorvertoning van records bekijkt, worden in het deelvenster Gegevenssamenvoeging niet de plaatsaanduidingen voor de velden maar de feitelijke
gegevens uit het gegevensbronbestand weergegeven. In plaats van <<Bedrijf>> staat er dan dus bijvoorbeeld Adobe Systems, Inc. Met de
navigatieknoppen in het deelvenster Gegevenssamenvoeging kunt u door de records bladeren.
Als er problemen optreden met een van de records, zoals typfouten of te veel spaties, kunt u het bronbestand het beste in de oorspronkelijke
toepassing bewerken. (Zie Over gegevensbronbestanden.)
1. Klik op Voorvertoning onder in het deelvenster Gegevenssamenvoeging of kies Voorvertoning in het menu van het deelvenster
Gegevenssamenvoeging.
2. Klik op de navigatieknoppen om de gegevens uit de records te doorlopen.
Klik op de navigatieknoppen onder in het deelvenster om naar de opgegeven record te gaan. U kunt ook in het navigatievak onder in het
deelvenster het nummer typen van de record waarvan u een voorvertoning wilt bekijken en vervolgens op Enter of Return drukken.
De voorvertoning in- of uitschakelen
Er kunnen problemen ontstaan als u van de ene voorvertoningsmodus naar een andere overschakelt, maar die problemen kunnen ook uit zichzelf
worden opgelost. Denk hierbij aan het volgende:
Plaatsaanduidingen vervangen de voorvertoningsinhoud als de optie Voorvertoning record niet is geselecteerd. Als u zowel een afbeelding
als het kader van deze afbeelding of een hele reeks tekst verwijdert en de optie Voorvertoning record uitschakelt, worden de
plaatsaanduidingen niet weergegeven, omdat deze ook zijn verwijderd.
De wijzigingen worden pas doorgevoerd in het dialoogvenster Opties voor plaatsing van inhoud als u op OK klikt. Als de optie Voorvertoning
record is geselecteerd, weerspiegelen de gegevens de bijgewerkte plaatsingsinstellingen pas als u deze optie hebt uitgeschakeld en opnieuw
hebt geselecteerd.
Wanneer u het document probeert op te slaan in de modus Voorvertoning, ontvangt u een waarschuwing waarin u wordt gevraagd de modus
Voorvertoning uit te schakelen voordat u uw document opslaat.
661
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Plaatsaanduidingen voor gegevensvelden bewerken
Als u een tekstgegevensveld toevoegt aan een document, wordt de plaatsaanduidingstekst voor het veld ingevoerd met behulp van de
opmaakkenmerken (zoals lettertype en formaat) die gelden bij de invoegpositie. U kunt de kenmerken van de plaatsaanduidingstekst dan
bewerken en zo de vormgeving van de feitelijke gegevens bepalen.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om de kenmerken van een plaatsaanduiding te wijzigen, selecteert u de tekst van de plaatsaanduiding en wijzigt u de opmaakkenmerken net
zoals u andere tekst zou wijzigen.
Om een plaatsaanduiding te wijzigen, selecteert u de plaatsaanduiding of de feitelijke gegevens en selecteert u een andere veldnaam in het
deelvenster Gegevenssamenvoeging.
Om een plaatsaanduiding te verwijderen, selecteert u de plaatsaanduiding en drukt u op Backspace of Delete.
Opmerking: In de weergave Artikeleditor worden plaatsaanduidingen voor tekst op dezelfde manier weergegeven als hyperlinks. Sommige opties
in het deelvenster Gegevenssamenvoeging zijn niet beschikbaar in de weergave Artikeleditor.
Opties voor plaatsing van inhoud instellen
Gebruik het dialoogvenster Opties voor plaatsing van inhoud om de standaardinstellingen op te geven voor het huidige document of voor alle
toekomstige projecten voor het samenvoegen van gegevens. U kunt opgeven hoe de afbeelding wordt geplaatst, of afbeeldingen worden
gekoppeld of ingesloten en of witregels voor lege velden worden verwijderd. Bovendien kunt u het maximale aantal records voor elk
samengevoegd document opgeven.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om alleen het huidige document aan te passen, opent u het doeldocument.
Om alle documenten aan te passen die u nog gaat maken, sluit u alle documenten.
2. Kies Venster > Hulpmiddelen > Gegevenssamenvoeging.
3. Kies Opties voor plaatsing van inhoud in het menu van het deelvenster Gegevenssamenvoeging.
4. Wijzig de opties voor plaatsing van inhoud. (Zie Opties voor plaatsing van inhoud.)
5. Klik op OK.
Records samenvoegen
Na het opmaken van het doeldocument en het invoegen van velden uit het gegevensbronbestand kunt u de gegevens uit de gegevensbron
samenvoegen met het doeldocument. U kunt de records samenvoegen naar een ander InDesign-document of direct naar een PDF. Tijdens het
samenvoegen wordt in InDesign op basis van het doeldocument een nieuw document of PDF-bestand gemaakt en worden de velden in het
doeldocument vervangen door de bijbehorende gegevens uit het gegevensbronbestand.
Als u een document samenvoegt waar op de stramienpagina's plaatsaanduidingen voor gegevensvelden staan, worden deze stramienpagina-
items gekopieerd naar de stramienpagina's in het nieuwe document.
Een of meer records samenvoegen
1. Voer een van de volgende handelingen uit terwijl het doeldocument is geopend:
Kies Samengevoegd document maken in het menu van het deelvenster Gegevenssamenvoeging of klik op de knop Samengevoegd
document maken
.
Kies Exporteren naar PDF in het menu van het deelvenster Gegevenssamenvoeging.
2. Selecteer op het tabblad Records bij Samen te voegen records de optie Alle records als u alle records in het gegevensbronbestand wilt
samenvoegen. Selecteer Eén record als u een bepaalde record wilt samenvoegen of kies Bereik om een bereik met records samen te
voegen.
3. Stel bij Records per documentpagina een van de volgende opties in:
Kies Eén record als u wilt dat elke record boven aan de volgende pagina begint.
Kies Meerdere records als u meerdere records per pagina wilt maken. (Als u bijvoorbeeld adresetiketten wilt afdrukken.)
Het is niet mogelijk meerdere records samen te voegen als de gegevensvelden worden weergegeven op een documentpagina in een
document met meerdere pagina's, of als er gegevensvelden op meerdere stramienpagina's staan.
4. Selecteer Rapport overlopende tekst genereren bij maken van document om automatisch een rapport te openen waarin de tijdens het
samenvoegen van de gegevens in het InDesign-document gemaakte overloopvoorwaarden worden bijgehouden. (Zie Rapporten voor
overlopende tekst.)
5. Selecteer Waarschuwing bij ontbrekende afbeeldingen als u een waarschuwing voor het ontbreken van een koppeling wilt laten weergeven
als een of meer afbeeldingen niet beschikbaar zijn.
662
Naar boven
Naar boven
Naar boven
6. Als u op het tabblad Records de optie Meerdere records hebt geselecteerd, klikt u op het tabblad Layout meerdere records en geeft u de
volgende instellingen op:
Voer bij Marges de gewenste waarden in voor de afstand tussen de margehulplijnen en de randen van de pagina.
Selecteer bij Layout van records de instelling Rijen eerst of Kolommen eerst en geef vervolgens de afstand tussen de kolommen en de
rijen op.
7. Als u Meerdere records hebt geselecteerd, selecteert u Voorvertoning layout meerdere records om de wijzigingen te bekijken die u hebt
opgegeven in het dialoogvenster Samengevoegd document maken. Gebruik de paginaknoppen om door de records te navigeren.
8. Klik op het tabblad Opties en geef de plaatsingsopties op. (Zie Opties voor plaatsing van inhoud.)
9. Klik op OK nadat u de gewenste opties hebt ingesteld.
10. Als u direct naar PDF exporteert, stelt u de PDF-opties in en klik op Exporteren. Geef een bestandsnaam en een locatie op en klik
vervolgens op Opslaan. (Zie Adobe PDF-opties.)
Als het gegevensbronbestand verwijst naar niet-ondersteunde bestandsindelingen of naar afbeeldingen die niet beschikbaar zijn, dient u het
gegevensbronbestand wellicht te corrigeren zodat het naar een ondersteund bestand verwijst, de padnaam naar een ontbrekend bestand te
corrigeren of het bestand gewoon naar de juiste map te verplaatsen, zodat InDesign het kan vinden en plaatsen.
Beperkingen voor het samenvoegen van meerdere records
Kies Meerdere records als u meerdere records per pagina wilt maken. Als u bijvoorbeeld adresetiketten afdrukt, zult u meerdere etiketten op een
pagina willen afdrukken. De manier waarop de records in de samengevoegde publicatie worden weergegeven, hangt voornamelijk af van de
layoutopties. Hieronder staan de beperkingen waarmee u kunt worden geconfronteerd wanneer u de optie Meerdere records gebruikt:
Het is niet mogelijk meerdere records samen te voegen als de gegevensvelden worden weergegeven op een documentpagina in een
document met meerdere pagina's, of als er gegevensvelden op meerdere stramienpagina's staan.
Bij gegevenssamenvoeging kunnen plaatsaanduidingen maar in één grootte worden gebruikt.
Als u een record uit een gepubliceerde publicatie verwijdert, wordt de lege plaats niet door een andere record opgevuld.
Samenvoegen tot een PDF-bestand
Wanneer u naar een PDF-bestand samenvoegt, blijven alle opties hetzelfde als wanneer u een samengevoegd InDesign-document maakt. De
resulterende PDF gebruikt PDF XObjects voor statische onderdelen van de pagina, waardoor het PDF-bestand minder groot wordt.
Gegevensvelden bijwerken
Nadat een document is samengevoegd met plaatsaanduidingen voor gegevens op stramienpagina's, kunt u de opmaak van het samengevoegde
document wijzigen en nog steeds de waarden van gegevensvelden in de gegevensbron bijwerken. Gebruik Gegevensvelden bijwerken om de
gegevensvelden bij te werken zonder de opmaak van het document te wijzigen. Deze optie is alleen beschikbaar in een samengevoegd document
waarbij plaatsaanduidingen voor gegevens op stramienpagina's staan.
1. Breng wijzigingen aan in het gegevensbronbestand, sla het gegevensbronbestand op en sluit het vervolgens.
2. Kies in het samengevoegde document de optie Gegevensvelden bijwerken.
De wijzigingen die zijn aangebracht door het bijwerken van de gegevensvelden worden weergegeven in een logbestand.
Deze optie werkt het beste als u records bewerkt of toevoegt in het gegevensbronbestand. Als u plaatsaanduidingen voor velden toevoegt,
nieuwe velden toevoegt aan de gegevensbron of de instellingen wijzigt in het dialoogvenster Samengevoegd document maken, gebruikt u de
optie Samengevoegd document maken om een nieuw samengevoegd document te genereren.
Rapporten voor overlopende tekst
De instelling Rapport overlopende tekst wordt weergegeven als de optie Rapport overlopende tekst genereren is geselecteerd in het
dialoogvenster Samengevoegd document maken en als een of meer velden na het samenvoegen van de gegevens overlopende tekst bevatten.
In het rapport worden alle gevallen van overlopende tekst als een genummerde lijst weergegeven, waarin u het paginanummer van de tekst ziet,
gevolgd door het aantal woorden/tekens dat overloopt, en een fragment van de overlopende tekst.
Als het rapport verschijnt wanneer u een samengevoegd document maakt, gebruik dan het rapport om de overlopende staat te corrigeren. U wilt
misschien het tekstkader groter maken, de tekengrootte kleiner maken of de tekst bewerken.
Opties voor plaatsing van inhoud
De volgende opties komen voor in het dialoogvenster Opties voor plaatsing van inhoud:
Afbeeldingen proportioneel aanpassen Behoudt de verhoudingen van de afbeelding maar schaalt de afbeelding, zodat deze binnen het kader
past (standaard).
Afbeeldingen aan kaders aanpassen Schaalt de afbeeldingen zodanig dat de verhoudingen gelijk zijn aan de verhoudingen van het kader.
663
Kaders aan afbeeldingen aanpassen Handhaaft het formaat van de afbeelding en past het formaat van het kader daaraan aan.
Formaat van kader en afbeelding behouden Plaatst de afbeelding in het oorspronkelijke formaat en uitgelijnd op de linkerbovenhoek van het
kader. De afbeelding wordt bijgesneden als deze te groot is voor het kader.
Kaders proportioneel vullen Plaatst de afbeelding zodanig, dat het kader in hoogte en breedte wordt gevuld. De rest van de afbeelding wordt
vervolgens bijgesneden.
Centreren in kader Lijnt het midden van de afbeelding uit op het midden van het kader.
Afbeeldingen koppelen Maakt een koppeling of een bestandspad naar het originele afbeeldingsbestand. Als deze optie niet is geselecteerd,
worden alle afbeeldingsgegevens ingesloten in het InDesign-document.
Witregels voor lege velden verwijderen Verwijdert alinea-einden die zijn ingevoegd voor lege velden. Dit is met name handig voor mailings
waarbij een optioneel adresveld beschikbaar is. Bij deze optie worden zachte returns genegeerd. Als de regel tekens (waaronder spaties) bevat,
wordt de regel niet verwijderd.
Recordlimiet per document Geeft het maximum aantal records voor elk samengevoegd document op. Als de drempelwaarde is bereikt is, wordt
er een nieuw document gemaakt met het aantal pagina's dat nodig is voor het aantal records dat nog moet worden samengevoegd (tot aan de
limiet per record). Deze optie is alleen beschikbaar als de optie Enkel record is geselecteerd.
Paginalimiet per document Geeft het maximum aantal pagina's voor elk samengevoegd document op. Als de drempelwaarde is bereikt, wordt er
een nieuw document gemaakt met het aantal pagina's dat nodig is voor het aantal records dat nog moet worden samengevoegd (tot aan de limiet
per pagina). Deze optie is alleen beschikbaar als tijdens het samenvoegen Meerdere records is geselecteerd in het menu Records per
documentpagina.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
664
Toegankelijkheid
Toegankelijke PDF-documenten maken (PDF, 2,6 MB)
artikel (1 januari 2011)
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
665
PDF-bestanden structureren
Naar boven
Naar boven
Structuur aan PDF-bestanden toevoegen
De invloed van labels op hergebruik en toegankelijkheid
Opnieuw plaatsen optimaliseren
Pagina-items labelen
Afbeeldingen labelen voor gebruik bij schermlezers
Pagina-items in een artikelelement groeperen
Structuur aan PDF-bestanden toevoegen
Wanneer u naar Adobe PDF exporteert en de optie Gelabelde PDF maken is geselecteerd in het gedeelte Algemeen van het dialoogvenster
Adobe PDF exporteren, worden de geëxporteerde pagina's automatisch gelabeld met structuurlabels, die de inhoud beschrijven en pagina-items
zoals koppen, artikelen en illustraties aangeven. Voordat u gaat exporteren, kunt u via het deelvenster Labels in InDesign extra labels toevoegen
en reeds geplaatste labels verder instellen. De wijzigingen worden weergegeven in het deelvenster Structuur, dat u opent via Weergave >
Structuur > Structuur tonen.
U kunt de toegankelijkheid en het hergebruik van Adobe PDF-documenten verbeteren door labels aan het InDesign-document toe te voegen
voordat u het document gaat exporteren. Als er geen labels in uw PDF-documenten staan, probeert Adobe Reader of Acrobat automatisch het
document te labelen wanneer het wordt gelezen of opnieuw wordt geplaatst. Het resultaat kan echter teleurstellend zijn. Als het geëxporteerde
PDF-bestand niet de gewenste resultaten oplevert, kunt u met de gereedschappen in Acrobat 6.0 Professional en hoger de structuur van
gelabelde PDF-documenten bewerken. De meest geavanceerde gereedschappen vindt u in Acrobat 9 Professional.
Wanneer u labels toepast op een document voor PDF-export, controleren de labels niet welke inhoud er wordt geëxporteerd naar PDF, zoals bij
de XML-export. In plaats daarvan geven de labels Acrobat meer informatie over de structurele inhoud van het document.
Voordelen van het gebruik van labels
Door vóór het exporteren labels op een document toe te passen kunt u een van de volgende handelingen uitvoeren:
InDesign-alineastijlnamen aan gelabelde Adobe PDF-alineastijlen van Acrobat toewijzen om herplaatsbare PDF-bestanden te maken voor
weergave op handheldapparaten en andere media.
Afdrukartefacten, tekst en afbeeldingen markeren en verbergen, zodat deze niet worden weergegeven wanneer ze opnieuw in Acrobat
worden geplaatst. Als u een pagina-item bijvoorbeeld als Artefact labelt, wordt dit pagina-item niet weergegeven wanneer u de inhoud van
een gelabeld Adobe PDF-document opnieuw plaatst op een handheldapparaat, een klein scherm of sterk vergroot op een
computerbeeldscherm.
Alternatieve tekst toevoegen aan figuren, zodat de tekst voor slechtzienden door een schermleesprogramma kan worden voorgelezen.
Grafische letters, zoals sierinitialen, vervangen door leesbare letters.
Een titel opgeven voor een set artikelen of voor een groep artikelen en figuren in artikelen.
Artikelen en figuren rangschikken in de gewenste leesvolgorde.
Tabellen, opgemaakte lijsten en inhoudsopgaven herkennen. Herkennen welke inhoudsblokken bij de diverse artikelen horen.
Gegevens over tekstopmaak opnemen, zoals Unicode-waarden van tekens, spatiëring tussen woorden en de herkenning van zachte of vaste
afbreekstreepjes.
De invloed van labels op hergebruik en toegankelijkheid
De inhoud van een Adobe PDF-document kan voor andere doeleinden worden gebruikt. U kunt bijvoorbeeld een Adobe PDF-bestand maken van
een rapport met tekst, tabellen en afbeeldingen en dat bestand in diverse indelingen verdelen: voor afdrukken of weergave op een grote monitor,
voor weergave op een handheldapparaat, voor laten voorlezen door een schermlezer of voor weergave als HTML-pagina in een webbrowser. Het
hangt van de onderliggende logische structuur van het document af of de inhoud van het document op gemakkelijke en betrouwbaare wijze
opnieuw kan worden gebruikt.
Om ervoor te zorgen dat uw Adobe PDF-documenten opnieuw kunnen worden gebruikt en zonder probleem kunnen worden geopend, moet u er
labels aan toevoegen. Door documenten te labelen wordt er een onderliggende organisatiestructuur, of logische structuur, aan toegevoegd. De
logische structuur verwijst naar de organisatie van de inhoud van het document, zoals titelpagina, hoofdstukken, secties en subsecties. De
structuur kan de exacte leesvolgorde aangeven en de navigatie verbeteren, vooral bij lange, complexe documenten, zonder dat de weergave van
het PDF-document daardoor verandert.
Gebruikers die de zichtbare vorm van documenten niet kunnen zien of decoderen, kunnen met behulp van de logische structuur en
666
Naar boven
ondersteunende hulpmiddelen de inhoud van het document op de juiste manier openen. De meeste ondersteunende hulpmiddelen gebruiken deze
structuur om de inhoud en afbeeldingen naar een ander formaat om te zetten, bijvoorbeeld naar geluid. Een niet-gelabeld document heeft een
dergelijke structuur niet. Acrobat moet in dat geval een structuur afleiden op basis van de ingestelde leesvolgordeopties in de voorkeuren. Deze
methode is onbetrouwbaar en vaak staan de pagina-items dan in de verkeerde volgorde of kunnen helemaal niet worden gelezen.
De labels staan op het tabblad Code in Acrobat 6.0 en hoger, waar ze zijn genest volgens de relatiedefinities voor de gelabelde elementen. In
Acrobat Standard kunnen geen labels worden bewerkt. Als u met labels moet werken, kunt u het beste upgraden naar Adobe Acrobat 9
Professional. Raadpleeg de Help bij Acrobat voor meer informatie.
Logische structuur op het tabblad Labels in Acrobat 9.
Opmerking: Labels in Adobe PDF-bestanden kunnen worden vergeleken met labels in HTML- en XML-bestanden. Meer informatie over de
basisconcepten van labels kunt u in veel naslagwerken in boekwinkels, bibliotheken en op internet vinden.
Opnieuw plaatsen optimaliseren
U kunt een PDF-document opnieuw plaatsen zodat het kan worden gelezen op handheldapparaten, kleinere schermen of sterk vergroot op
standaardmonitoren, zonder dat het document horizontaal hoeft te worden opgeschoven om elke regel te kunnen lezen.
Wanneer u een Adobe PDF-document opnieuw plaatst, wordt niet altijd de volledige inhoud geplaatst. Doorgaans wordt alleen leesbare tekst
opnieuw in het opnieuw te plaatsen document geplaatst. Artikelen, alinea's, tabellen, afbeeldingen en opgemaakte lijsten zijn leesbare tekst.
Tekstelementen die niet opnieuw kunnen worden geplaatst, zijn formulieren, opmerkingen, velden voor digitale handtekeningen en pagina-
artefacten, zoals paginanummers en kop- en voetteksten. Pagina's die zowel leesbare tekst als formuliervelden en velden voor digitale
handtekeningen bevatten, worden niet opnieuw geplaatst. Verticale tekst wordt bij het opnieuw plaatsen horizontaal geplaatst.
Als auteur kunt u uw PDF-documenten beter voorbereiden op opnieuw plaatsen door ze te labelen. Met labelen zorgt u ervoor dat tekstblokken
correct opnieuw worden geplaatst en dat de inhoud in de juiste volgorde blijft staan, zodat een artikel van verscheidene pagina's en kolommen
groot kan worden gelezen zonder dat andere artikelen erdoor heen lopen. De leesvolgorde wordt bepaald door de structuur die kan worden
gewijzigd in het deelvenster Structuur.
667
Naar boven
Koppen en kolommen (boven) worden in een logische leesvolgorde (onder) geplaatst.
Pagina-items labelen
U kunt tekstkaders automatisch of handmatig labelen. Nadat u pagina-items hebt gelabeld, kunt u met het deelvenster Structuur de volgorde van
de pagina wijzigen door elementen naar een andere locatie in de hiërarchie te slepen. Als u in het deelvenster Structuur de volgorde van de
elementen wijzigt, worden deze wijzigingen ook doorgevoerd in het Adobe PDF-bestand. De volgorde van de elementen wordt belangrijk wanneer
het PDF-bestand in Acrobat als een HTML- of XML-bestand wordt opgeslagen. De volgorde is ook nuttig bij het exporteren van een InDesign-
document in de indeling voor Dreamweaver (XHTML) of Digital Editions (EPUB).
Pagina-items automatisch labelen
Wanneer u de opdracht Niet-gelabelde items toevoegen kiest, worden er door InDesign labels aan het deelvenster Labels toegevoegd en worden
de labels Artikel en Figuur op bepaalde ongelabelde pagina-items toegepast. Het label Artikel wordt toegepast op elk ongelabeld tekstkader en het
label Figuur wordt toegepast op elke ongelabelde afbeelding. Vervolgens kunt u zelf andere labels aan tekstgedeelten toewijzen. Het automatisch
labelen van pagina-items wilt echter niet zeggen, dat de items op de juiste manier in het geëxporteerde PDF-bestand worden gestructureerd.
1. Kies Venster > Hulpmiddelen > Labels om het deelvenster Labels te openen.
2. Kies Weergave > Structuur > Structuur tonen om het deelvenster Structuur links van het venster Document weer te geven.
3. Kies Niet-gelabelde items toevoegen in het menu van het deelvenster Structuur.
668
Naar boven
Labels in het deelvenster Structuur en het deelvenster Labels
Pagina-items handmatig labelen
1. Kies Venster > Hulpmiddelen > Labels om het deelvenster Labels te openen.
2. Kies Weergave > Structuur > Structuur tonen om het deelvenster Structuur links van het venster Document weer te geven.
3. Kies Niet-gelabelde items toevoegen in het menu van het deelvenster Structuur.
4. Selecteer een pagina-item in het document.
5. Selecteer een label in het deelvenster Labels. Let bij bepaalde geïmporteerde labels op het volgende:
Artefact Met het label Artefact kunt u pagina-items verbergen, zoals paginanummers of onbelangrijke objecten, als het PDF-bestand in de
weergave Opnieuw plaatsen is geopend waarin alleen de gelabelde items zijn te zien (zie de documentatie van Adobe Acrobat). Dit is vooral
bedoeld voor het weergeven van PDF-bestanden op een handheldapparaat of in andere PDF-leesprogramma's.
Cel Gebruik dit label voor tabelcellen.
Figuur Gebruik dit label voor geplaatste afbeeldingen. Het label Figuur wordt toegepast op alle ongelabelde afbeeldingen die in het
document zijn geplaatst wanneer u Niet-gelabelde items toevoegen kiest.
Alinealabels (P, H, H1-H6) Deze labels hebben geen effect op de geëxporteerde PDF-tekst wanneer deze wordt weergegeven in de
weergave Opnieuw plaatsen. In bepaalde situaties kunnen die labels echter wel nut hebben wanneer een PDF-bestand naar de HTML-
indeling wordt geëxporteerd.
Artikel Gebruik dit label voor artikelen. Het label Artikel wordt toegepast op alle ongelabelde tekstkaders wanneer u Niet-gelabelde items
toevoegen kiest. Stel dat u een InDesign-document hebt dat is opgemaakt met drie alineastijlen: Kop1, Kop2 en Tekst. Wijs deze
alineastijlen eerst toe aan respectievelijk H1-, H2- en P-labels. Exporteer vervolgens naar PDF. Wanneer u het PDF-document naar HTML
of XML in Acrobat exporteert, worden de alinea's die zijn gelabeld als H1, H2, en P overeenkomstig weergegeven in een webbrowser (zoals
grote, vette letters in H1). Zie de documentatie van Adobe Acrobat voor informatie over het exporteren van het PDF-document naar HTML
of XML.
Afbeeldingen labelen voor gebruik bij schermlezers
Als u schermlezers de grafische elementen wilt laten beschrijven die belangrijke concepten in het document illustreren, moet u de gewenste
beschrijving opgeven. Figuren en multimedia worden niet herkend en niet gelezen door een schermlezer, tenzij u alternatieve tekst aan de
labeleigenschappen toevoegt.
Met het kenmerk Alt-tekst kunt u alternatieve tekst maken die kan worden gelezen in plaats van een afbeelding die kan worden bekeken.
ActualText is vergelijkbaar met Alt-tekst omdat deze een afbeelding vervangt. Met het kenmerk ActualText kunt u een afbeelding vervangen dat
deel is van een woord, zoals een mooie afbeelding die als initiaal wordt gebruikt. In dit voorbeeld kunt u met het kenmerk ActualText de initiaal als
deel van het woord lezen.
Wanneer u naar Adobe PDF exporteert, worden de kenmerken Alt-tekst en ActualText in het PDF-bestand opgeslagen. Deze kenmerken kunnen
worden weergegeven in Acrobat 6.0 en hoger. De gegevens van deze alternatieve tekst kunnen worden gebruikt wanneer het PDF-bestand vanuit
Acrobat als HTML- of XML-bestand wordt opgeslagen. Zie de documentatie van Adobe Acrobat voor meer informatie.
669
Naar boven
1. Kies indien nodig Weergave > Structuur > Structuur tonen om het deelvenster Structuur te openen en kies Venster > Hulpmiddelen > Labels
om het deelvenster Labels te openen.
2. Kies Niet-gelabelde items toevoegen in het menu van het deelvenster Structuur.
3. Om ervoor te zorgen dat de afbeelding als Figuur wordt gelabeld, selecteert u de afbeelding en vervolgens het label Figuur in het
deelvenster Labels.
4. Selecteer het element Figuur in het deelvenster Structuur en kies Nieuw kenmerk in het menu van het deelvenster Structuur.
5. Typ voor Naam Alt of ActualText (hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters).
6. Typ voor Waarde de tekst die de afbeelding vervangt.
Pagina-items in een artikelelement groeperen
Gebruik het deelvenster Structuur om pagina-items logisch in een artikelelement te groeperen. Als bijvoorbeeld een aantal artikelen meerdere
pagina's lang is, kunt u een overkoepelend element maken waarin deze artikelen als één groep staan. Deze elementen worden structuurelementen
genoemd. U kunt de gegroepeerde artikelen ook benoemen.
Opmerking: Gegroepeerde pagina-items kunnen niet worden gelabeld.
U groepeert pagina-items door Nieuw element in het menu van het deelvenster Structuur en het element Artikel in het deelvenster Labels te
selecteren en vervolgens de paginaelementen onder het artikelelement in het deelvenster Structuur te slepen.
U benoemt gegroepeerde items door met de rechtermuisknop op het element Artikel in het deelvenster Structuur te klikken en Nieuw
kenmerk te kiezen. Voer Titel in bij Naam. Typ bij Waarde de naam van het artikel dat u wilt gebruiken.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
670
Artikelen (CS5.5)
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inleiding artikelen
Een artikel maken en inhoud er aan toevoegen
Alle pagina-items in een document aan een artikel toevoegen
Artikelen beheren
Artikelen opnemen voor export
Inleiding artikelen
Artikelen zijn een gemakkelijke manier om relaties tussen pagina-items te maken. Deze relaties kunnen worden gebruikt om de inhoud te
definiëren die naar EPUB, HTML of toegankelijke PDF's moet worden geëxporteerd, en om de volgorde van de inhoud te bepalen. U kunt artikelen
maken op basis van een combinatie van bestaande pagina-items binnen een layout, inclusief afbeeldingen en tekst. Nadat u een artikel hebt
gemaakt, kunt u pagina-items toevoegen, verwijderen of de volgorde ervan wijzigen. Artikelen kunnen handmatig worden gemaakt door een of
meerdere pagina-items naar een artikel in het deelvenster Artikelen te slepen.
U kunt ook grote hoeveelheden inhoud aan een artikel toevoegen. Het toevoegen van geselecteerde inhoud aan een geselecteerd artikel of het
toevoegen van een heel document aan een artikel wordt ondersteund.
Opmerking: Het deelvenster XML-structuur bevat een ander mechanisme waarmee u de volgorde bepaalt van de inhoud die naar de workflows
van EPUB-, HTML- en toegankelijke PDF-exportbewerkingen moet worden geëxporteerd. Het ontwerp van het deelvenster Artikelen is
eenvoudiger, gebruiksvriendelijker en toegankelijker gemaakt voor mensen zonder XML-vaardigheden. U kunt echter nog steeds het deelvenster
XML-structuur gebruiken; dit is nu een optie naast het gebruik van het deelvenster Artikelen tijdens het exportproces. Zie Documenten voor XML
structureren.
Een artikel maken en inhoud er aan toevoegen
1. Kies Venster > Artikelen om het deelvenster Artikelen te openen.
2. Selecteer de pagina-items die u aan het artikel wilt toevoegen.
Selecteer geen pagina-item in de layout als u een leeg artikel wilt maken.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nieuw artikel in het menu van het deelvenster Artikelen.
Klik onder aan het deelvenster Artikelen op Nieuw artikel maken .
Sleep een artikel of pagina-element naar het deelvenster Artikelen.
4. Voer in het dialoogvenster Nieuw artikel een naam in voor het artikel.
5. Selecteer Opnemen bij exporteren om het artikel aan de EPUB/HTML-export toe te voegen.
Alle pagina-items in een document aan een artikel toevoegen
Ga als volgt te werk om alle pagina-items aan een artikel toe te voegen:
1. Kies Venster > Artikelen om het deelvenster Artikelen te openen.
2. Selecteer een artikel waaraan u de items wilt toevoegen. Als u geen artikel selecteert, wordt er een nieuw artikel gemaakt.
3. Druk op Command (Mac OS) of Ctrl (Windows) en klik vervolgens op
in het deelvenster Artikelen.
4. Als het dialoogvenster Nieuw artikel wordt geopend, voert u een naam in voor het artikel.
5. Selecteer Opnemen bij exporteren om het artikel aan de EPUB/HTML-export toe te voegen.
Als u een artikel hebt geselecteerd, kiest u Inhoud van document aan geselecteerde artikelen toevoegen in het deelvenstermenu Artikelen.
Artikelen beheren
Met behulp van het deelvenster Artikelen kunt u artikelen beheren. U kunt pagina-elementen naar het deelvenster Artikelen slepen om ze aan een
artikel toe te voegen. Door items in het deelvenster Artikelen te verslepen, kunt u de volgorde wijzigen of de items van het ene artikel naar het
andere verplaatsen.
671
Naar boven
Het pop-upmenu van het deelvenster Artikelen bevat ook opties voor het beheer van de inhoud.
Artikelen opnemen voor export
U kunt artikelen maken en selecteren welke artikelen u wilt opnemen tijdens het exporteren naar EPUB of HTML. Standaard zijn alle artikelen
geselecteerd voor export.
Als u een artikel wilt opnemen tijdens het exporteren, selecteert u in het deelvenster Artikelen het gewenste artikel. Ga vervolgens op een van de
volgende manieren te werk:
Schakel het selectievakje naast het artikel in.
Kies Artikelopties in het pop-upmenu van het deelvenster Artikelen en selecteer vervolgens Opnemen bij exporteren.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
672
Formulieren | CS6, CC
javax.jcr.AccessDeniedException:
/content/help/nl/indesign/using/forms/jcr:content/jcr:title: item
toevoegen of bewerken niet toegestaan
Naar boven
Workflow voor formulieren
U kunt formulieren ontwerpen in InDesign en deze rechtstreeks exporteren naar PDF. InDesign ondersteunt nu formuliervelden en extra
formulieracties. De bibliotheek Knoppen en formulieren (Venster > Interactief > Knoppen en formulieren) bevat formulier-items die u kunt
gebruiken om interactieve formulieren te ontwerpen.
U kunt eenvoudige formulieren maken in InDesign zonder dat u het PDF-document na publicatie hoeft te bewerken in Acrobat. U kunt eenvoudige
formulierelementen aan de documentpagina's toevoegen. Algemene veldtypen zoals tekstvelden, keuzerondjes, selectievakjes of handtekeningen
worden ondersteund. U kunt ook handelingen toevoegen om het formulier te verzenden via e-mail of het af te drukken.
Naast de basisontwerpfuncties kunt u ook de creatieve mogelijkheden van InDesign gebruiken om uw formulier meer flair te geven.
Voeg ononderbroken lijnen en vullingen toe op de velden van het PDF-formulier.
Voeg een aangepaste aan- of uitstatus of een zwevende status toe aan knoppen, selectievakjes en keuzerondjes.
Geef de gewenste tekengrootte voor tekstinvoervelden op.
Voor het verzamelen van creditcardgegevens kunt u bijvoorbeeld de traditionele creditcardpictogrammen gebruiken als keuzerondjes, met een
andere afbeelding voor de geselecteerde status.
Voor geavanceerde formulierworkflows kunt u het basisformulier exporteren en dit vervolgens bewerken in Adobe Acrobat.
Een formulierveld toevoegen
Gebruik het deelvenster Knoppen en formulieren om formuliervelden aan de layout toe te voegen. De werkwijzen voor het toevoegen van
interactieve formuliervelden zijn hetzelfde als die voor het toevoegen van knoppen, zodat u geen nieuwe werkwijzen hoeft te leren. U kunt een
formulier maken dat in Adobe Reader of Adobe Acrobat kan worden ingevuld. In InDesign kunt u een aantal fantastische formulieren samenstellen
die u doorgaans niet met Acrobat kunt maken.
Deelvenster Knoppen en formulieren
1. Plaats een kader op de plek waar u het formulierveld wilt instellen.
2. Open het deelvenster Knoppen en formulieren (Vensters > Interactief > Knoppen en formulieren).
3. Selecteer het kader en kies het gewenste type formulierelement in de lijst Type. U kunt ook met de rechtermuisknop op een kader klikken
en Interactief > Omzetten in [...] kiezen.
4. Geef een naam voor het formulierveld op. Als u een groep keuzerondjes wilt maken, moeten alle afzonderlijke knoppen dezelfde naam
hebben.
5. Kies een gebeurtenis en voeg acties toe om deze hieraan te koppelen. Acties zoals Formulier wissen, Formulier afdrukken en Formulier
versturen zijn toegevoegd. Geef in de actie Formulier versturen de URL op als "mailto:xyz@example.com.
6. Keuzerondje, selectievakje of knoppen: stel de weergavekenmerken voor de verschillende statussen in. InDesign voegt
673
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
standaardafbeeldingen voor de verschillende statussen toe, maar u kunt ook uw eigen afbeeldingen toevoegen.
7. Stel de PDF-opties in:
Beschrijving - de ingevoerde waarde wordt weergegeven als knopinfo en gebruikt voor het maken van toegankelijke formulieren
Knopwaarde - deze waarde komt overeen met de exportwaarde in Acrobat en kan ook worden gebruikt om een keuzerondje in een
groep in een toegankelijke vorm te identificeren.
Tabvolgorde opgeven
Als u gebruikersvriendelijke en toegankelijke formulieren wilt maken, moet u een bruikbare tabvolgorde toewijzen. Gebruikers kunnen dan door de
formuliervelden navigeren zonder een aanwijsapparaat te gebruiken. Wanneer ze drukken op de tabtoets wordt de focus naar het volgende
logische gebied verplaatst.
Er zijn twee methoden om een tabvolgorde in een gelabelde PDF op te geven:
Gebruik het deelvenster Artikelen (Vensters > Artikel) om een aangepaste tabvolgorde op te geven
Kies Object > Interactief > Tabvolgorde instellen.
Gebruik Artikelen om de tabvolgorde op te geven
Het deelvenster Artikelen gebruiken om de tabvolgorde op te geven
1. Open het deelvenster Artikelen (Venster > Artikelen).
2. Sleep de formuliervelden naar het deelvenster Artikelen.
3. Sleep de velden in het deelvenster Artikelen om deze in de gewenste volgorde te plaatsen.
Als u wilt dat schermlezers de opgegeven volgorde gebruiken, schakelt u in het menu van het deelvenster Artikelen de optie Gebruiken voor de
leesvolgorde van gelabelde PDF's in. Vergeet niet de optie Gelabelde PDF maken in te schakelen bij het exporteren van het PDF-bestand.
Gebruik Structuur om de tabvolgorde op te geven
1. Kies Objecten > Interactief > Tabvolgorde instellen.
2. Klik op Omhoog verplaatsen of Omlaag verplaatsen om items in de gewenste tabvolgorde te rangschikken.
Tijdens het exporteren naar interactieve PDF, schakelt u Structuur gebruiken voor tabvolgorde in het dialoogvenster PDF-export in.
Zie ook
Werken met artikelen
Exporteren naar interactieve PDF-opties
674
Systeemvereisten
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
675
570


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Adobe InDesign CC - 2013 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Adobe InDesign CC - 2013 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 14,94 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Adobe InDesign CC - 2013

Adobe InDesign CC - 2013 User Manual - English - 829 pages

Adobe InDesign CC - 2013 User Manual - German - 691 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info