88
Overvaldetector FU8300 – IMPULS
Toets ingedrukt: Melder zendt alarm
Toets in rust: Terugzetting wordt
niet (door de melder) gezonden
In de instelling „IMPULS” zet de IP-alarmmodule het alarm na
10 seconden zelfstandig terug. Deze instelling is voor alle melders
in de tabel „Impuls” noodzakelijk, omdat deze meldertypes het
alarm niet zelfstandig terugzetten.
5.6 Signaalsterktemeting
De IP-alarmmodule is in staat de signaalsterkte van de ingelezen
draadloze melders te meten en via LED’s weer te geven. Voor het
meten van de signaalsterkte ingelezen draadloze melders gaat u
als volgt te werk:
In het hoofdmenu van het programmeermenu kiest u punt 4
(LED 4 brandt).
Bevestig dit punt met de toets SET.
Opmerking: U kunt alleen een meldertest uitvoeren, als ook
minimaal één draadloze melder ingelezen is. Als er geen melder
ingelezen is, dan klinkt er een dubbel signaal.
Activeer een melder. Nadat het signaal ontvangen werd, kunt u
aan de hand van het aantal blauwe LED’s de signaalsterkte
aflezen. Voor een radiocommunicatie die sterk genoeg is, moeten
minimaal drie blauwe LED’s branden.
Heeft u de gewenste melders getest, dan verlaat u de program-
meermodus door op de toets ESC/DEL te drukken.
Alleen de LED voor spanning brandt en de LED voor storing
brandt. De IP-alarmmodule piept met korte tussenpozen.
Sluit beide sabotagecontacten van de IP-alarmmodule en wacht tot
deze een dubbel signaal heeft afgegeven.
5.7 Uitgangspolariteit instellen
Om een perfecte werking van de IP-alarmmodule te garanderen,
moeten de uitgangen op normally open (NO) gezet zijn.
Kies in het hoofdmenu met de SELECT-toets menupunt 5 en
bevestig met SET.
LED 1 toont de status van uitgang 1 en LED 2 de status van uitgang
2. U kunt met de SELECT-toets tussen de uitgangen omschakelen
(LED 3 en LED 4 zijn niet van belang). Om één van de beide
uitgangen te bewerken, bevestigt u deze met SET en er weerklinkt
een dubbele toon.